Home

Verordening no. 31 (E. E. G.), 11 (E. G. A.), tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Verordening no. 31 (E. E. G.), 11 (E. G. A.), tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Enig artikel

Het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden neergelegd in de in de bijlage opgenomen bepalingen, die deel uitmaken van deze verordening.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1962.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

STATUUT VAN DE AMBTENAREN VAN DE EUROPESE UNIE

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Dit Statuut is van toepassing op de ambtenaren van de Unie .

Artikel 1 bis
1.

Ambtenaar van de Unie in de zin van dit Statuut is hij die, op de bij dit Statuut bepaalde wijze, in een vast ambt bij een der instellingen van de Unie is aangesteld bij schriftelijk besluit van het daartoe bevoegde gezag van deze instelling.

2.

Deze definitie is ook van toepassing op de personen die zijn aangesteld door de organen van de Unie , op wie dit Statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna „organen” te noemen). Verwijzingen in dit Statuut naar de instellingen zijn ook van toepassing op de organen, tenzij in dit Statuut anders is bepaald.

Artikel 1 ter

Tenzij in dit Statuut anders is aangegeven, zijn:

  1. de Europese dienst voor extern optreden (hierna „EDEO” genoemd),

  2. het Europees Economisch en Sociaal Comité,

  3. het Comité van de Regio's,

  4. de Europese ombudsman, en

  5. de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming

voor de toepassing van dit Statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Unie .

Artikel 1 quater

Iedere bepaling in dit Statuut waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uit de context duidelijk anders blijkt.

Artikel 1 quinquies
1.

Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd, of seksuele geaardheid verboden.

Voor de toepassing van dit Statuut zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing op andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII.

2.

Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat de instellingen van de Europese Unie, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren — hetgeen een fundamenteel beginsel is dat bij de toepassing van dit Statuut in al zijn aspecten in acht moet worden genomen —, maatregelen handhaven of aannemen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

3.

De tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen bepalen in onderling overleg en na advies van het Comité voor het statuut de maatregelen en acties ter bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen met name door een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid ten aanzien van de kansen van vrouwen op de gebieden waarop het huidige statuut betrekking heeft, en treffen de nodige maatregelen.

4.

Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap aangemerkt, de persoon die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die hem, in wisselwerking met diverse hinderpalen, kunnen belemmeren om volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan de samenleving. Dit gebrek wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 33.

Een persoon met een handicap voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, onder e), wanneer hij in staat is, mits een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen.

Onder „redelijke voorzieningen” om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, wordt verstaan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.

Het beginsel van gelijke behandeling belet de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen niet om maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij voorzien wordt in specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door personen met een handicap te vereenvoudigen of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

5.

Indien onder dit Statuut vallende personen die zich door niet-toepassing te hunnen aanzien van het hierboven genoemde beginsel van gelijke behandeling benadeeld achten, feiten aanbrengen op grond waarvan kan worden aangenomen dat directe of indirecte discriminatie heeft plaatsgevonden, moet de instelling het bewijs leveren dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Deze bepaling is niet van toepassing in het kader van tuchtprocedures.

6.

Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.

Artikel 1 sexies
1.

Ambtenaren in actieve dienst hebben toegang tot door de instellingen genomen maatregelen van sociale aard, waaronder specifieke maatregelen om werk en gezin te combineren, en tot de door de in artikel 9 genoemde sociale diensten geboden dienstverlening. Gewezen ambtenaren kunnen toegang hebben tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.

2.

Ambtenaren in actieve dienst hebben recht op arbeidsomstandigheden die voldoen aan passende veiligheids- en gezondheidsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn met de minimumvoorschriften die gelden op grond van maatregelen die krachtens de Verdragen op deze gebieden zijn vastgesteld.

3.

De volgens dit artikel vastgestelde maatregelen van sociale aard worden door elke instelling uitgevoerd in nauwe samenwerking met het personeelscomité op basis van meerjarige voorgestelde maatregelen. Deze voorgestelde maatregelen worden in het kader van de begrotingsprocedure elk jaar aan de begrotingsautoriteit voorgelegd.

Artikel 2
1.

Iedere instelling bepaalt welke gezagsorganen bij haar de bevoegdheden uitoefenen die volgens dit statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen.

In het Reglement van Orde van het Economisch en Sociaal Comité, van het Comité van de Regio's en van de ombudsman van de Europese Gemeenschap wordt bepaald welke gezagsorganen ten aanzien van de ambtenaren de bevoegdheden uitoefenen die volgens dit Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen.

Twee of meer Instellingen kunnen echter aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan de uitoefening toekennen van de bevoegdheden die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend op het gebied van de aanwerving en van de regelingen inzake sociale zekerheid en pensioenen.

2.

Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toevertrouwen, met uitzondering van besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren.

Artikel 3

In het besluit tot aanstelling van de ambtenaar wordt de datum bepaald, waarop de aanstelling ingaat; deze datum mag in geen geval een vroegere zijn dan die waarop de betrokkene in dienst treedt·

Artikel 4

Aanstelling of bevordering kan er slechts toe strekken in een vacature te voorzien overeenkomstig de bepalingen van dit statuut.

Iedere vacature bij een instelling wordt ter kennis van het personeel dezer instelling gebracht, zodra het tot aanstelling bevoegde gezag besloten heeft dat in deze vacature moet worden voorzien.

Kan in deze vacature niet worden voorzien door overplaatsing, aanstelling in een ambt overeenkomstig artikel 45 bis of bevordering, dan wordt zij ter kennis van het personeel van de overige instellingen gebracht en/of wordt een intern vergelijkend onderzoek georganiseerd.

Artikel 5
1.

De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in functiegroepen ingedeeld naar gelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep „administrateurs” (hierna „AD”), de functiegroep „assistenten” (hierna „AST”) en de functiegroep „secretariaat- en kantoormedewerkers” (hierna „AST/SC”).

2.

De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een conceptueel of analytisch karakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter. De functiegroep AST/SC omvat zes rangen, die overeenkomen met secretariaat- en kantoorfuncties.

3.

Voor aanstelling in een ambt gelden de volgende minimumeisen:

  1. in de functiegroep AST en de functiegroep AST/SC

    1. een diploma van hoger onderwijs, of

    2. een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs, en passende beroepservaring van ten minste drie jaar, of

    3. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding of beroepservaring van een gelijkwaardig niveau.

  2. in de functiegroep AD voor de rangen 5 en 6

    1. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding van ten minste drie jaar, afgesloten door een diploma, of

    2. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

  3. in de functiegroep AD voor de rangen 7 tot en met 16:

    1. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding vier jaar of meer bedraagt, of

    2. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, en relevante beroepservaring van ten minste één jaar, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding ten minste drie jaar bedraagt, of

    3. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

4.

In bijlage I, afdeling A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan op basis van dit overzicht en na overleg met het comité voor het statuut, uitvoeriger de bij ieder type van standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vaststellen.

5.

Voor alle ambtenaren die tot dezelfde functiegroep behoren, gelden dezelfde voorwaarden inzake aanwerving en loopbaanverloop.

Artikel 6
1.

Het aantal ambten per rang en functiegroep is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten die voor elke instelling aan de desbetreffende afdeling van de begroting is gehecht.

2.

Onverminderd het beginsel van bevordering op grond van verdienste zoals neergelegd in artikel 45, garandeert die lijst van het aantal ambten dat voor elke instelling het aantal vacatures in elke rang van de lijst van het aantal ambten op 1 januari van elk jaar gelijk is aan het aantal ambtenaren in actieve dienst die zich op 1 januari van het jaar daarvoor in de lagere rang bevonden, vermenigvuldigd met de in bijlage I, afdeling B, voor die rang vastgestelde percentages. Deze percentages worden toegepast op basis van een gemiddelde over een periode van vijf jaar, met ingang van 1 januari 2014.

3.

De in bijlage I, afdeling B, vastgestelde percentages worden opgenomen in het verslag als bedoeld in artikel 113.

4.

De tenuitvoerlegging van de bepalingen met betrekking tot functiegroep AST/SC en de in artikel 31 van bijlage XIII opgenomen overgangsbepalingen, rekening houdend met de ontwikkeling van de behoefte binnen alle instellingen aan personeelsleden die secretariaat- en kantoorwerkzaamheden uitvoeren en de ontwikkeling van de vaste en tijdelijke ambten in de functiegroepen AST en AST/SC, maakt onderdeel uit van het verslag als bedoeld in artikel 113.

Artikel 7
1.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de ambtenaar, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, overeenkomstig zijn rang te werk in een tot zijn functiegroep behorend ambt.

De ambtenaar kan verzoeken binnen zijn instelling te worden overgeplaatst.

2.

De ambtenaar kan worden aangewezen ad interim een ambt te vervullen dat bij een hogere loopbaan van zijn functiegroep behoort dan waarin hij is geplaatst. Met ingang van de vierde maand van zijn tewerkstelling ad interim ontvangt hij een aanvullende toelage, gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging, verbonden aan zijn rang en salaristrap, en de bezoldiging welke overeenkomt met de salaristrap die hem zou toekomen, indien hij was aangesteld in de rang die overeenkomt met de rang waarin hij ad interim te werk is gesteld.

Tewerkstelling ad interim kan ten hoogste voor één jaar plaatsvinden, behalve wanneer zij, direct of indirect, strekt tot vervanging van een ambtenaar die in het belang van de dienst is gedetacheerd, onder de wapenen is geroepen, dan wel een langdurig ziekteverlof geniet.

Artikel 8

De ambtenaar die bij een andere instelling van de Europese Unie is gedetacheerd, kan na zes maanden verzoeken naar deze instelling over te gaan.

Indien aan dit verzoek, in onderlinge overeenstemming tussen de instelling waartoe de ambtenaar behoort en de instelling waarbij hij is gedetacheerd, gevolg wordt gegeven, wordt de ambtenaar geacht zijn gehele loopbaan bij de Unie te hebben volbracht bij laatstgenoemde instelling. Hij komt niet, uit hoofde van deze overgang, in aanmerking voor enig financieel voordeel bij dit statuut bepaald voor het geval van beëindiging van de dienst van een ambtenaar bij een instelling van de Unie .

Het besluit waarbij aan dit verzoek gevolg wordt gegeven, wordt, indien het gepaard gaat met een vaste aanstelling in een hogere rang dan die welke de betrokkene in zijn oorspronkelijke instelling bekleedt, gelijkgesteld met een bevordering; het kan slechts worden genomen overeenkomstig het bij artikel 45 bepaalde.

Artikel 9
1.

Onverminderd lid 1 bis, worden er bij elke instelling opgericht:

  • een personeelscomité, zo nodig verdeeld in afdelingen voor elke standplaats van het personeel;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire commissies;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer tuchtraden;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt;

  • zo nodig een beoordelingscomité;

  • een invaliditeitscommissie,

die de taken vervullen die hun door dit statuut zijn toebedeeld.

1 bis.

Voor de toepassing van sommige bepalingen van dit statuut kan voor twee of meer instellingen een gemeenschappelijke paritaire commissie worden opgericht. De andere in lid 1 genoemde commissies en comités en de tuchtraad kunnen door twee of meer agentschappen als gemeenschappelijke organen worden opgericht.

2.

Samenstelling en werkwijze van deze organen worden door iedere instelling overeenkomstig bijlage II vastgesteld.

De agentschappen kunnen afwijken van de bepalingen van artikel 1 van bijlage II inzake het lidmaatschap van de personeelscomités om rekening te houden met de samenstelling van hun personeel. De agentschappen kunnen besluiten om geen plaatsvervangende leden aan te wijzen voor de paritaire commissie of commissies als voorzien in artikel 2 van bijlage II.

De lijst van de leden van deze organen wordt ter kennis van het personeel van de instelling gebracht.

3.

Het personeelscomité behartigt de belangen van het personeel bij de instelling en zorgt voor een voortdurend contact tussen haar en het personeel. Het draagt bij tot de goede werking van de dienst door de mening van het personeel aan de dag te doen treden en deze naar voren te brengen.

Het comité brengt moeilijkheden van algemene aard aangaande de interpretatie en de toepassing van dit statuut ter kennis van de bevoegde organen der instelling. Het comité kan inzake deze moeilijkheden worden geraadpleegd.

Het comité legt alle denkbeelden betreffende de organisatie en de werking van de dienst, alsmede alle voorstellen tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden of in het algemeen van de levensomstandigheden van het personeel, aan de bevoegde organen van de instelling voor.

Het comité neemt deel aan het beheer van en het toezicht op de organen van sociale aard welke door de instelling in het belang van het personeel zijn opgericht. Het kan met toestemming van de instelling diensten van deze aard in het leven roepen.

4.

Los van de taken die aan de paritaire commissies door dit statuut zijn toebedeeld, kunnen deze door het tot aanstelling bevoegde gezag of door het personeelscomité worden geraadpleegd over iedere kwestie van algemene aard die deze organen hun menen te moeten voorleggen.

5.

Het beoordelingscomité heeft tot taak advies te geven over:

  1. hetgeen na de proeftijd dient te geschieden,

  2. samenstelling van de lijst van ambtenaren die worden getroffen door een maatregel tot vermindering van het aantal ambten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan het comité opdragen erop toe te zien dat de beoordeling van het personeel van de instelling volgens gelijke maatstaven plaatsvindt.

6.

De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt brengt advies uit betreffende de toepassing van artikel 51.

Artikel 10

Er wordt een comité voor het statuut opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingenvan de Unie en een gelijk aantal vertegenwoordigers van hun personeelscomités. De procedure voor de benoeming van de leden van het comité voor het statuut wordt in onderlinge overeenstemming door de instellingen vastgesteld. De organen zijn gezamenlijk vertegenwoordigd, volgens de regels die door hen en door de Commissie in onderlinge overeenstemming zijn overeengekomen.

Het comité wordt door de Commissie geraadpleegd over elk voorstel tot herziening van het Statuut; het brengt zijn advies uit binnen de door de Commissie gestelde termijn. Los van de taken die op grond van dit Statuut aan het comité zijn toegekend, kan het comité voorstellen formuleren inzake de herziening van het Statuut. Het comité komt bijeen op verzoek van de voorzitter, van een instelling of van het personeelscomité van een instelling.

De notulen der beraadslagingen van dit comité worden toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

Artikel 10 bis

De Instelling stelt de termijnen vast, binnen welke het Personeelscomité, de Paritaire Commissie en het Comité voor het Statuut de adviezen moeten geven waarom hun is verzocht; deze termijnen mogen niet korter zijn dan 15 werkdagen. Indien binnen de vastgestelde termijnen geen advies is uitgebracht, neemt de Instelling haar beslissing.

Artikel 10 ter

De in artikel 24 ter bedoelde vak- en beroepsorganisaties handelen in het algemeen belang van het personeel, onverminderd de statutaire bevoegdheden van de personeelscomités.

De representatieve vak- en beroepsorganisaties kunnen over de in artikel 10 bedoelde voorstellen van de Commissie worden geraadpleegd.

Artikel 10 quater

Elke instelling kan met haar representatieve vak- en beroepsorganisaties overeenkomsten over haar personeel sluiten. Deze overeenkomsten mogen niet leiden tot wijziging van het Statuut of tot budgettaire verplichtingen, noch gevolgen hebben voor het functioneren van de betrokken instelling. De representatieve vak- en beroepsorganisaties waarmee dergelijke overeenkomsten gesloten worden, handelen in elke instelling met inachtneming van de statutaire bevoegdheden van het personeelscomité.

TITEL II RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE AMBTENAAR

Artikel 11

Een ambtenaar houdt bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden en bij het bepalen van zijn gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen. Hij vraagt noch aanvaardt aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, organisatie of persoon buiten zijn instelling. Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Unie.

Een ambtenaar mag, zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag, van een regering of wie dan ook buiten zijn instelling, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten die gedurende bijzonder verlof voor militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen.

Het tot aanstelling bevoegd gezag onderzoekt voordat een ambtenaar wordt aangeworven, of de kandidaat enig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, of enig ander belangenconflict heeft. De kandidaat brengt het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe van alle bestaande of potentiële belangenconflicten op de hoogte door gebruik te maken van een specifiek formulier. Het tot aanstelling bevoegd gezag houdt in dergelijke gevallen houdt het tot aanstelling bevoegde gezag hiermee rekening in een naar behoren met redenen omkleed advies. Indien nodig neemt het tot aanstelling bevoegde gezag de maatregelen waarnaar wordt verwezen in artikel 11 bis, lid 2.

Dit artikel is naar analogie van toepassing op ambtenaren die terugkeren van verlof om redenen van persoonlijke aard.

Artikel 11 bis
1.

Tenzij hierna anders is bepaald, mag een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie geen aangelegenheden behandelen waarbij hij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard, heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

2.

Wanneer een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie een dergelijke aangelegenheid moet behandelen, dient hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt de maatregelen die nodig zijn en kan met name de ambtenaar van zijn verplichtingen met betrekking tot deze aangelegenheid ontslaan.

3.

De ambtenaar mag in ondernemingen die onder toezicht staan van de instelling waartoe hij behoort, noch direct, noch indirect, belangen hebben of verwerven die van dien aard of van die omvang zijn dat zij zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn functie in het gedrang kunnen brengen.

Artikel 12

De ambtenaar dient zich te onthouden van iedere handeling en van iedere manier van optreden die afbreuk zouden kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie als ambtenaar.

Artikel 12 bis
1.

De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie.

2.

De ambtenaar die het slachtoffer is geweest van psychisch geweld of seksuele intimidatie mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden. De ambtenaar die in een dergelijke aangelegenheid een getuigenis heeft afgelegd, mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden, mits de ambtenaar te goeder trouw heeft gehandeld.

3.

Onder „psychisch geweld” wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.

4.

Onder „seksuele intimidatie” wordt de situatie verstaan waarin zich enige vorm van ongewenst gedrag van seksuele aard voordoet, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht.

Artikel 12 ter
1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 15, moet de ambtenaar die voornemens is om, al dan niet tegen beloning, enige nevenactiviteit uit te oefenen of enigerlei opdracht buiten de Unie te vervullen, daartoe machtiging vragen aan het tot aanstelling bevoegde gezag. Deze machtiging wordt alleen geweigerd wanneer de activiteit of opdracht van dien aard is dat de ambtenaar erdoor wordt gehinderd in de uitoefening van zijn functie of wanneer de activiteit of opdracht niet verenigbaar is met de belangen van de instelling.

2.

De ambtenaar stelt het tot aanstelling bevoegde gezag in kennis van iedere wijziging van bovenbedoelde activiteit of opdracht die zich voordoet nadat hij overeenkomstig lid 1 machtiging aan het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gevraagd. De machtiging kan worden ingetrokken als de activiteit of de opdracht niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de laatste zin van lid 1.

Artikel 13

Indien door de echtgenoot van de ambtenaar een winstgevende bezigheid als beroep wordt uitgeoefend, dient de ambtenaar hiervan mededeling te doen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van zijn instelling. Indien mocht blijken dat deze bezigheid onverenigbaar is met die van de ambtenaar en indien laatstgenoemde er niet voor kan instaan dat aan deze bezigheid binnen een bepaalde termijn een einde wordt gemaakt, beslist het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van de paritaire commissie, of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd dan wel in een ander ambt moet worden geplaatst.

Artikel 15
1.

De ambtenaar die zich kandidaat wenst te stellen voor een openbaar ambt, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of de betrokkene, gelet op het belang van de dienst:

  1. om verlof om redenen van persoonlijk aard moet verzoeken,

  2. jaarlijks verlof moet opnemen,

  3. toestemming kan krijgen om deeltijds te werken, of

  4. zijn functie op dezelfde wijze kan blijven vervullen.

2.

Wanneer een ambtenaar in een openbaar ambt wordt verkozen of benoemd, stelt hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt, met inachtneming van het belang van de dienst, het gewicht van het ambt, de verplichtingen die daaruit voortvloeien en de bezoldiging en de kostenvergoeding die daaraan verbonden zijn, een van de in lid 1 genoemde besluiten. De periode waarvoor verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend, of toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken, is gelijk aan de periode van de ambtstermijn van de betrokken ambtenaar.

Artikel 16

De ambtenaar is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen.

De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan middels een specifiek formulier in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naar gelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. Het tot aanstelling bevoegde gezag deelt de betrokkene na raadpleging van de paritaire commissie binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, zijn besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt het geacht er stilzwijgend mee in te stemmen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag verbiedt in beginsel gewezen hooggeplaatste ambtenaren als bepaald in de uitvoeringsmaatregelen om gedurende de 12 maanden na beëindiging van de dienst zich in te laten met lobby-activiteiten of belangbeharting voor hun bedrijf, klanten of werknemers bij personeel van hun voormalige instelling met betrekking tot kwesties waarvoor ze verantwoordelijk waren tijdens hun laatste drie dienstjaren.

Alle instellingen maken jaarlijks, in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(14), informatie over de uitvoering van de derde alinea bekend, met inbegrip van een lijst van de beoordeelde gevallen.

Artikel 17
1.

Het is de ambtenaar verboden om zonder machtiging informatie bekend te maken waarvan hij in zijn ambt kennis heeft genomen, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2.

Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de ambtenaar rusten.

Artikel 17 bis
1.

De ambtenaar heeft het recht van vrijheid van meningsuiting mits hij de beginselen van loyaliteit en onpartijdigheid betracht.

2.

De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Unie , alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren in kennis stellen.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag kan aantonen dat het onderwerp de legitieme belangen van de Unie ernstig kan schaden, deelt het de ambtenaar binnen 30 werkdagen na van het voornemen in kennis te zijn gesteld, schriftelijk zijn besluit mede. Als deze kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt het tot aanstelling bevoegde gezag geacht geen bezwaren te hebben.

Artikel 18
1.

Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Europese Unie wanneer deze verrichtingen met haar activiteiten verband houden, of aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wanneer deze verrichtingen met de activiteiten van die Gemeenschap verband houden. De Unie of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.

2.

Iedere uitvinding die door een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee wordt gedaan, komt van rechtswege toe aan de Unie . De instelling kan, op eigen kosten en namens de Unie , in alle landen octrooi aanvragen en verkrijgen. Iedere uitvinding met betrekking tot het werk van de Unie die een ambtenaar doet tijdens het jaar dat volgt op de beëindiging van zijn dienst, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, geacht tijdens de uitoefening van zijn functie te zijn gedaan. Wanneer op een uitvinding octrooi wordt verleend, moet de naam van de uitvinder of van de uitvinders worden vermeld.

3.

De instelling kan een ambtenaar die een geoctrooieerde uitvinding heeft gedaan, een beloning toekennen, waarvan zij zelf het bedrag vaststelt.

Artikel 19

Een ambtenaar mag onder geen beding in rechte gewag maken van hetgeen hij in verband met zijn ambtsbezigheden heeft bevonden zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag. Machtiging kan slechts worden geweigerd indien belangen van de Unie zulks vorderen en indien weigering niet kan leiden tot strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken ambtenaar. Ook na beëindiging van de dienst blijft de ambtenaar hiertoe verplicht.

De eerste alinea is niet van toepassing op de ambtenaar of gewezen ambtenaar die als getuige optreedt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of voor de tuchtraad van een instelling voor een aangelegenheid die een personeelslid of een gewezen personeelslid van de Europese Unie betreft.

Artikel 20

De ambtenaar is verplicht in zijn standplaats te wonen of op zodanige afstand daarvan dat hij niet gehinderd wordt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hij deelt zijn adres mee aan het tot aanstelling bevoegde gezag en geeft onmiddellijk kennis van iedere adresverandering.

Artikel 21

Ongeacht de rang welke hij in het ambtelijk bestel bekleedt, is iedere ambtenaar verplicht zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken welke hem zijn toevertrouwd.

De ambtenaar, belast met de zorg voor de gang van zaken in een tak van dienst, is verantwoordelijk tegenover zijn chefs voor de uitoefening van het gezag dat hem is toegekend, alsmede voor de uitvoering der door hem verstrekte opdrachten. De eigen verantwoordelijkheid zijner ondergeschikten ontheft hem in genen dele van de verantwoordelijkheid welke hij zelf draagt.

Artikel 21 bis
1.

Wanneer een ambtenaar een opdracht krijgt die hem onregelmatig voorkomt of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen kan hebben, dient hij zijn directe chef daarvan al dan niet schriftelijk op de hoogte te brengen; wordt de mededeling schriftelijk gedaan, dan moet de directe chef schriftelijk antwoorden. Als de opdracht door de directe chef schriftelijk wordt bevestigd, en de ambtenaar van oordeel is dat daarbij niet voldoende rekening is gehouden met de redenen van zijn bezorgdheid, legt hij, onverminderd het bepaalde in lid 2, de kwestie schriftelijk voor aan de hiërarchieke meerdere van zijn chef. Als deze de opdracht schriftelijk bevestigt, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften.

2.

Als de directe chef van oordeel is dat de opdracht onmiddellijk moet worden uitgevoerd, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften. De directe chef is verplicht dit soort opdrachten schriftelijk te geven, als de ambtenaar daarom verzoekt.

3.

Een ambtenaar die zijn meerderen in kennis stelt van opdrachten die hem onregelmatig voorkwamen of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen zou kunnen hebben, mag om die reden geen nadelige gevolgen ondervinden.

Artikel 22

De ambtenaar kan worden verplicht de schade die de Unie door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt daartoe, met inachtneming van de tuchtrechtelijke procedure, een met redenen omkleed besluit.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht om uitspraak te doen in geschillen die door toepassing van deze bepalingen mochten ontstaan.

Artikel 22 bis
1.

De ambtenaar die tijdens de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, waardoor de belangen van de Unie worden geschaad, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren van de Unie, meldt dit onverwijld aan zijn directe chef of aan zijn directeur-generaal, of, als hij dat nuttig acht, aan de secretaris-generaal of een persoon in een vergelijkbare functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).

De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt.

Dit lid is ook van toepassing in het geval van ernstig plichtsverzuim door een lid van een instelling, door personen die in dienst zijn van een instelling, of dienstverleners die voor rekening van een instelling werken.

2.

De ambtenaar die de in lid 1 bedoelde informatie ontvangt, deelt ieder gegeven waarvan hij kennis krijgt en dat het bestaan van onregelmatigheden als bedoeld in lid 1 doet vermoeden, onverwijld mee aan het OLAF.

3.

De ambtenaar mag van de kant van de instelling geen nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat hij gegevens als bedoeld in de leden 1 en 2 heeft meegedeeld, op voorwaarde dat hij redelijk en te goeder trouw heeft gehandeld.

4.

De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.

Artikel 22 ter
1.

De ambtenaar die de in artikel 22 bis bedoelde gegevens verstrekt aan de Voorzitter van de Commissie, aan de Voorzitter van de Rekenkamer, aan de Voorzitter van de Raad, aan de Voorzitter van het Europees Parlement of aan de Europese Ombudsman, mag daarvan van de kant van de instelling waartoe hij behoort, geen nadelige gevolgen ondervinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. hij moet er naar eer en geweten van overtuigd zijn dat de bekendgemaakte informatie en de aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn; en

  2. de informatie moet eerder door de ambtenaar aan het of aan zijn instelling zijn meegedeeld en OLAF of de instelling moet over de gezien de complexiteit van de zaak door het Bureau of instelling, vastgestelde termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. De ambtenaar wordt binnen 60 dagen naar behoren van deze termijn in kennis gesteld.

2.

De in lid 1 bedoelde termijn is niet van toepassing indien de ambtenaar kan aantonen dat die, gezien alle omstandigheden van de zaak, onredelijk is.

3.

De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.

Artikel 22 quater

Elke instelling stelt overeenkomstig artikelen 24 en 90 een procedure in voor de behandeling van door ambtenaren ingediende klachten over de wijze waarop zij zijn behandeld nadat of naar aanleiding van het feit dat zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 22 bis of artikel 22 ter zijn nagekomen. De betreffende instelling stelt zeker dat dergelijke klachten vertrouwelijk worden behandeld en, indien de omstandigheden zulks vereisen, vóór het verstrijken van de in artikel 90 vastgestelde termijnen worden behandeld.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt interne voorschriften vast met betrekking tot onder meer:

  • het verstrekken aan de in artikel 22 bis, lid 1, of artikel 22 ter bedoelde ambtenaren van informatie over de behandeling van de door hen gemelde aangelegenheden,

  • de bescherming van de rechtmatige belangen van deze ambtenaren en hun persoonlijke levenssfeer, en

  • de procedure voor de behandeling van klachten als bedoeld in de eerste alinea van dit artikel.

Artikel 23

De voorrechten en immuniteiten welke de ambtenaren genieten zijn uitsluitend in het belang van de Unie toegekend. Behoudens het bepaalde in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten zijn de betrokkenen niet ontheven van het vervullen van hun particuliere verplichtingen en van het naleven van de geldende wetten en de voorschriften betreffende de openbare orde en veiligheid.

Wanneer deze voorrechten en immuniteiten in het geding zijn, dient het tot aanstelling bevoegde gezag onverwijld door de betrokken ambtenaar hiervan op de hoogte te worden gesteld.

De laissez-passer, bedoeld in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, wordt verstrekt aan eenheidshoofden, ambtenaren van de rangen AD 12 tot en met AD 16, ambtenaren die buiten het grondgebied van de Europese Unie werken en andere ambtenaren wanneer het belang van de dienst het vereist.

Artikel 24

De Unie verleent bijstand aan de ambtenaar, inzonderheid bij rechtsvervolgingen van hen die zich hebben schuldig gemaakt aan bedreigingen, grove beledigingen, beschimpingen, smaad of vergrijpen tegen persoon of goed, waaraan hijzelf of de leden van zijn gezin uit hoofde van zijn hoedanigheid en zijn functie blootstaan.

Voorzover de schade die de ambtenaar door deze feiten heeft geleden, niet uit diens opzet of grove nalatigheid is voortgevloeid en hij geen vergoeding heeft kunnen verkrijgen van degenen die de schade hebben veroorzaakt, wordt zij door de Unie gezamenlijk vergoed.

Artikel 24 bis

De Unie vergemakkelijkt de bij- en nascholing van de ambtenaar, voor zover dit verenigbaar is met de eisen van een goede werking der diensten en in overeenstemming met haar eigen belangen.

Voor de verdere loopbaan wordt ook met deze bij- en nascholing rekening gehouden.

Artikel 24 ter

De ambtenaren hebben het recht van vereniging; zij kunnen met name lid zijn van vak- of beroepsorganisaties van Europese ambtenaren.

Artikel 25

De ambtenaar kan verzoeken betreffende aangelegenheden waarop dit Statuut van toepassing is, richten tot het tot aanstelling bevoegde gezag van zijn instelling.

Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht. Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed.

Besluiten met betrekking tot aanstelling, benoeming in vaste dienst, bevordering, overplaatsing, vaststelling van de ambtelijke stand en beëindiging van de dienst van een ambtenaar worden bekendgemaakt in de instelling waartoe hij behoort.

Artikel 26

Het persoonsdossier van de ambtenaar dient in te houden;

  1. alle bescheiden welke betrekking hebben op zijn positie als ambtenaar, alsmede alle beoordelingen van zijn kundigheden, zijn prestaties of zijn gedrag;

  2. de opmerkingen welke de betrokken ambtenaar ten aanzien van bovengenoemde stukken heeft gemaakt.

Elk dezer stukken dient te zijn ingeschreven, genummerd en opgeborgen in ononderbroken volgorde; stukken, bedoeld onder a), kan de instelling niet tegen de ambtenaar aanvoeren, noch te zijnen nadele gebruiken, indien zij hem niet zijn medegedeeld voordat ze aan zijn dossier worden toegevoegd.

De mededeling van elk stuk blijkt uit de handtekening die de ambtenaar hieronder heeft gesteld; bij gebreke daarvan geschiedt zij per aangetekende brief , die wordt verzonden naar het laatste door de ambtenaar opgegeven adres.

Het persoonsdossier van de ambtenaar mag geen enkele aanduiding bevatten van zijn politieke, vakbonds-, wijsgerige of godsdienstige activiteiten en opvattingen, van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid.

De vierde alinea belet evenwel niet dat in het persoonsdossier administratieve besluiten en documenten worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit Statuut en waarvan de inhoud aan de betrokken ambtenaar bekend is.

Voor iedere ambtenaar mag slechts één dossier worden aangelegd.

Iedere ambtenaar heeft ook na beëindiging van de dienst, het recht kennis te nemen van alle stukken die zich in zijn dossier bevinden en daarvan een kopie te maken.

Het persoonsdossier is van vertrouwelijke aard en kan slechts in de dienstlokalen of op een beveiligde elektronische drager worden geraadpleegd. Het wordt echter aan het Hof van Justitie van de Europese Unie toegezonden wanneer een beroep waarbij de ambtenaar is betrokken, bij het Hof wordt ingesteld.

Artikel 26 bis

Iedere ambtenaar heeft, overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling vastgestelde bepalingen, het recht kennis te nemen van zijn medisch dossier.

TITEL III LOOPBAAN VAN DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Aanwerving
Artikel 27

De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis. Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.

Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling passende maatregelen treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze passende maatregelen moeten gerechtvaardigd zijn en mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke passende maatregelen worden getroffen, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van de betrokken instelling voor dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110.

Na een periode van drie jaar die op 1 januari 2014 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van de tweede alinea.

Om aanwervingen op de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, spannen de instellingen zich in voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden.

Artikel 28

Als ambtenaar kan slechts worden aangesteld hij:

  1. die onderdaan is van een der Lid-Staten van de Unie , behoudens andersluidende beslissing van het tot aanstelling bevoegde gezag, en die zijn rechten als staatsburger bezit;

  2. die heeft voldaan aan de verplichtingen welke voor hem voortvloeien uit de wettelijke voorschriften inzake de militaire dienstplicht;

  3. die in zedelijk opzicht de waarborgen biedt welke voor de uitoefening van zijn functie vereist zijn;

  4. die behoudens het bij artikel 29, lid 2, bepaalde, voldaan heeft bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken van een examen of op de grondslag van beide overeenkomstig de bepalingen van bijlage III;

  5. die voldoet aan de voor de uitoefening van zijn functie gestelde eisen van lichamelijke geschiktheid;

  6. die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de Unie en van een voldoende kennis van een andere taal van de Unie voorzover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 29
1.

Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, onderzoekt het tot aanstelling bevoegde gezag eerst:

  1. de mogelijkheden om in het ambt te voorzien door middel van:

    1. overplaatsing, of

    2. aanstelling overeenkomstig artikel 45 bis, of

    3. bevordering

    binnen de instelling;

  2. de verzoeken tot overgang van ambtenaren in dezelfde rang van andere instellingen, en/of

  3. indien niet op de onder a) en b) genoemde wijzen in de vacature kon worden voorzien, de mogelijkheid om in voorkomend geval gebruik te maken van lijsten van geschikte kandidaten in de zin van artikel 30, rekening houdend met de relevante bepalingen in bijlage III betreffende geschikte kandidaten, en/of

  4. de mogelijkheden om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren, dat alleen openstaat voor de ambtenaren en de tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie;

of gaat over tot een vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de basis van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III.

Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve voor aanwerving in de toekomst.

Zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de grote meerderheid van de ambtenaren op basis van algemene vergelijkende onderzoeken wordt aangeworven, kan het tot aanstelling bevoegde gezag in afwijking van punt d) en alleen in uitzonderlijke gevallen besluiten om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren dat ook openstaat voor de arbeidscontractanten in de zin van de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. Voor laatstgenoemde personeelscategorie gelden beperkingen met betrekking tot die mogelijkheid als omschreven in artikel 82, lid 7, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en met betrekking tot de specifieke functies die de arbeidscontracten mochten vervullen.

2.

Voor het aanwerven van hoger leidinggevend personeel (directeuren-generaal of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 16 of 15 en directeuren of daarmee gelijkgestelden in de rangen AD 15 of 14) alsmede in buitengewone gevallen voor het vervullen van ambten waarvoor bijzondere kundigheden vereist zijn, kan door het tot aanstelling bevoegde gezag een andere procedure worden gevolgd dan die van het vergelijkend onderzoek.

3.

De instellingen kunnen interne vergelijkende onderzoeken voor iedere functiegroep organiseren op basis van schriftelijke bewijsstukken en een examen voor de betreffende instelling, op niveau AST-6 of hoger of niveau AD-9 of hoger.

Deze vergelijkende onderzoeken staan alleen open voor leden van het tijdelijk personeel van die instelling die zijn aangesteld overeenkomstig artikel 2, onder c), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie . De instellingen vereisen als minimale toelatingsvoorwaarden voor deze vergelijkende onderzoeken dat kandidaten gedurende meer dan tien jaar als tijdelijk functionaris in dienst moeten zijn geweest en als zodanig zijn aangesteld op basis van een selectieprocedure die de toepassing van dezelfde maatstaven verzekerde als bij de aanwerving van ambtenaren, overeenkomstig artikel 12, lid 4, van die Regeling. In afwijking van lid 1, onder a), van dit artikel overweegt het tot aanstelling bevoegd gezag van de instelling die de tijdelijke functionaris heeft aangesteld, alvorens in een vacature in die instelling te voorzien, de mogelijkheid ambtenaren binnen de instelling over te plaatsen, als alternatief voor de benoeming van een van de kandidaten die voor deze interne vergelijkende onderzoeken zijn geslaagd.

4.

Het Europees Parlement organiseert om de vijf jaar een intern vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken en examens voor iedere functiegroep, op niveau AST-6 of hoger of niveau AD-9 of hoger, overeenkomstig de tweede alinea van lid 3.

Artikel 30

Voor ieder vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag een jury benoemd. De jury stelt een lijst van geschikte kandidaten op.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kiest uit deze lijst de kandidaat of kandidaten die het op de openstaande plaatsen aanstelt.

Deze kandidaten hebben toegang tot adequate informatie over passende vacatures die door de instellingen en agentschappen worden bekendgemaakt.

Artikel 31
1.

De aldus gekozen kandidaten worden aangesteld in de rang van de functiegroep vermeld in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek waartoe zij zijn toegelaten.

2.

Onverminderd artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rang SC 1 of SC 2, in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8. De in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vermelde rang wordt door de instelling vastgesteld aan de hand van de volgende criteria:

  1. het doel ambtenaren aan te werven die overeenkomstig artikel 27 aan de hoogste eisen voldoen;

  2. de kwaliteit van de verlangde beroepservaring.

Om in specifieke behoeften van de instellingen te voorzien, kan bij de aanwerving van ambtenaren ook rekening worden gehouden met de heersende arbeidsmarktomstandigheden in de Unie.

3.

Niettegenstaande lid 2 kan de instelling zo nodig de organisatie toestaan van een vergelijkend onderzoek in de rangen AD 9, AD 10, AD 11 en bij wijze van uitzondering in rang AD 12. Het totale aantal kandidaten die in deze graden op een vacante post worden benoemd, mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanstellingen in de functiegroep AD per jaar overeenkomstig de tweede alinea van artikel 30.

Artikel 32

De aangestelde ambtenaar wordt ingedeeld in de laagste salaristrap van zijn rang.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, teneinde rekening te houden met de beroepservaring van de betrokkene, een salarisanciënniteit van ten hoogste 24 maanden toekennen. Voor de uitvoering van dit artikel worden algemene uitvoeringsbepalingen vastgesteld.

De tijdelijke functionaris die is ingedeeld overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgestelde indelingscriteria, behoudt de salarisanciënniteit die hij tijdens zijn diensttijd als tijdelijk functionaris had verworven, wanneer hij onmiddellijk na deze diensttijd tot ambtenaar in dezelfde rang wordt benoemd.

Artikel 33

Alvorens wordt overgegaan tot aanstelling van de kandidaat op wie de keuze is gevallen, dient deze zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek door een raadgevend arts van de instelling, opdat door haar kan worden vastgesteld of hij aan de in artikel 28, onder e), gestelde voorwaarden voldoet.

Indien het in de eerste alinea bedoelde medisch onderzoek heeft geleid tot een negatief medisch advies, kan de kandidaat, binnen 20 dagen nadat de Instelling hem daarvan in kennis heeft gesteld, verzoeken om zijn geval te onderwerpen aan het oordeel van een medische commissie, samengesteld uit drie door het tot aanstelling bevoegde gezag uit de raadgevende artsen van de Instellingen gekozen artsen. De raadgevende arts die het eerste negatieve advies heeft uitgebracht, wordt door de medische commissie gehoord. De kandidaat kan aan de medische commissie het advies van een door hem zelf gekozen arts voorleggen. Wanneer het advies van de medische commissie de conclusies van het in de eerste alinea bedoelde medisch onderzoek bevestigt, komen de honoraria en bijkomende kosten voor de helft ten laste van de kandidaat.

Artikel 34
1.

Ambtenaren dienen een proeftijd van negen maanden te volbrengen, voordat zij in vaste dienst kunnen worden aangesteld. Het besluit om een ambtenaar aan te stellen wordt genomen op basis van de in lid 3 bedoelde beoordeling alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de ambtenaar op proef met betrekking tot titel II waarover het tot aanstelling bevoegde gezag beschikt.

Wanneer de ambtenaar tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof als bedoeld in artikel 58 of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het tot aanstelling bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.

2.

In geval van duidelijke ongeschiktheid van de ambtenaar op proef kan op elk moment voor afloop van de proeftijd een beoordeling worden opgesteld.

Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. De beoordeling en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan besluiten de ambtenaar op proef vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de ambtenaar voor de rest van de proeftijd in een andere dienst te werk te stellen.

3.

Uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de proeftijd wordt ten aanzien van de ambtenaar op proef een beoordeling opgesteld betreffende zijn geschiktheid voor het vervullen van de hem uit hoofde van zijn functie opgedragen taken, alsmede betreffende zijn prestaties en zijn gedrag in de dienst. Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken.

Indien er op grond van deze beoordeling aanleiding bestaat om de ambtenaar op proef te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd overeenkomstig lid 1 te verlengen, worden de beoordeling en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd.

De ambtenaar op proef die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, wordt ontslagen.

4.

Tenzij hij onverwijld beroepswerkzaamheden kan hervatten, geniet de ontslagen ambtenaar op proef een vergoeding ten bedrage van drie maanden basissalaris wanneer hij meer dan een jaar in dienst is geweest, twee maanden basissalaris wanneer hij ten minste zes maanden in dienst is geweest en één maand basissalaris wanneer hij minder dan zes maanden in dienst is geweest.

5.

Het bepaalde in de leden 2 tot en met 4 is niet van toepassing op de ambtenaar die vóór het verstrijken van zijn proeftijd zelf ontslag neemt.

HOOFDSTUK 2 Ambtelijke stand
Artikel 35

De stand waarin de ambtenaar zich bevindt is:

  1. actieve dienst,

  2. detachering,

  3. verlof om redenen van persoonlijke aard,

  4. ter beschikking,

  5. verlof wegens militaire dienst,

  6. ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen,

  7. Verlof in het belang van de dienst.

Afdeling 1 ACTIEVE DIENST
Artikel 36

Actieve dienst is de stand van de ambtenaar die, op de wijze zoals bepaald in titel IV, de functie uitoefent welke overeenkomt met het ambt waarin bij al dan niet ad interim is tewerkgesteld.

Afdeling 2 DETACHERING
Artikel 37

Detachering is de stand van de ambtenaar in vaste dienst die, bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag,

  1. in het belang van de dienst

    • is aangewezen voor het tijdelijk vervullen van een ambt buiten zijn Instelling, of

    • is belast met het tijdelijk bekleden van een functie bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in de Verdragen, dan wel bij een gekozen voorzitter van een instelling, van een orgaan van de Unie of van een politieke fractie van het Europees Parlement, van het Comité van de Regio's of van een groep van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

    • is aangewezen voor het tijdelijk vervullen van een ambt dat voorkomt op de lijst van het aantal ambten die worden bezoldigd uit de kredieten voor onderzoek en investering en waaraan door de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter is toegekend.

  2. op eigen verzoek

    • ter beschikking is gesteld van een andere Instelling van de Europese Unie,

      of

    • ter beschikking is gesteld van een der organisaties met uniale doeleinden die voorkomen op een lijst welke in gemeenschappelijk overleg tussen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie na advies van het Comité voor het Statuut wordt vastgesteld.

In deze stand blijft de ambtenaar volledig in het genot van zijn rechten, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 38 en 39, en blijft hij onderworpen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de omstandigheid dat hij tot zijn oorspronkelijke instelling blijft behoren. Gedurende de in de eerste alinea, sub a), tweede streepje, bedoelde detachering gelden echter voor de ambtenaar de bepalingen die van toepassingzijn op een ambtenaar van dezelfde rang als die welke hem is toegekend in het ambt waarin hij is gedetacheerd, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 77, derde alinea, betreffende het pensioen.

Iedere ambtenaar in actieve dienst of met verlof om redenen van persoonlijke aard kan op eigen verzoek of in het belang van de dienst worden gedetacheerd. Zodra de ambtenaar gedetacheerd is, wordt het verlof om redenen van persoonlijke aard beëindigd.

Artikel 38

Detachering in het belang van de dienst is aan de volgende regels onderworpen:

  1. het besluit wordt, nadat de betrokkene is gehoord, door het tot aanstelling bevoegde gezag genomen;

  2. de duur wordt vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag;

  3. na elk tijdvak van zes maanden kan de betrokkene verzoeken de detachering te doen eindigen;

  4. indien de totale bezoldiging van het ambt dat hij tijdens de detachering vervult, lager is dan die welke hem op grond van zijn rang en salaristrap bij zijn oorspronkelijke Instelling toekomt, heeft de krachtens artikel 37, sub a), eerste streepje, gedetacheerde ambtenaar recht op een aanvullend salaris ten bedrage van dit verschil; tevens heeft hij recht op vergoeding van alle extra kosten welke voor hem uit de detachering voortvloeien;

  5. de krachtens artikel 37, sub a), eerste streepje, gedetacheerde ambtenaar blijft pensioenbijdragen betalen op de grondslag van het salaris in actieve dienst dat bij de oorspronkelijke Instelling van de ambtenaar aan diens rang en salaristrap is verbonden;

  6. de gedetacheerde ambtenaar behoudt zijn ambt en zijn rechten met betrekking tot plaatsing in een hogere salaristrap, en blijft in aanmerking komen voor bevordering;

  7. na afloop van de detachering treedt de ambtenaar onmiddellijk weer in het vroeger door hem beklede ambt.

Artikel 39

Detachering op verzoek van de ambtenaar is aan de volgende regels onderworpen:

  1. het besluit tot detachering wordt genomen door het tot aanstelling bevoegde gezag, dat tevens de duur ervan vaststelt;

  2. binnen zes maanden na het tijdstip waarop hij in functie is getreden, kan de ambtenaar verzoeken de detachering te doen eindigen; in dit geval treedt hij onmiddellijk weer in het vroeger door hem beklede ambt;

  3. na het verstrijken van deze termijn kan hij in zijn ambt worden vervangen;

  4. tijdens de duur van deze detachering worden de pensioenbijdragen, alsmede de eventuele rechten op pensioen berekend op basis van het salaris in actieve dienst dat bij de oorspronkelijke Instelling van de ambtenaar aan diens rang en salaristrap is verbonden.De ambtenaar die krachtens artikel 37, lid 1, sub b), tweede streepje, is gedetacheerd en die pensioenrechten kan verwerven bij de organisatie waarbij hij is gedetacheerd, is evenwel tijdens zijn detachering niet aangesloten bij de pensioenregeling van zijn oorspronkelijke Instelling.

    De ambtenaar die tijdens de in artikel 37, lid 1, sub b), tweede streepje, bedoelde detachering invalide wordt verklaard alsmede de rechtverkrijgenden van een ambtenaar die tijdens dezelfde periode is overleden, vallen onder de bepalingen van dit Statuut inzake invaliditeitsuitkering of overlevingspensioen, onder aftrek van de bedragen die hun op dezelfde gronden en voor hetzelfde tijdvak zouden zijn uitgekeerd door de organisatie waarbij de ambtenaar was gedetacheerd.

    Deze bepaling mag niet tot gevolg hebben dat de ambtenaar of zijn rechtverkrijgenden in totaal een pensioen verkrijgen dat hoger is dan het maximumbedrag van het pensioen dat aan hem zou zijn uitgekeerd op basis van de bepalingen van dit Statuut;

  5. tijdens de detachering behoudt de ambtenaar het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst;

  6. na afloop van de detachering moet de ambtenaar bij de eerste vacature worden herplaatstin een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de voor dit ambt vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij onder dezelfde voorwaarde het recht om bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt; indien hij ten tweeden male weigert, kan hij, nadat de Paritaire Commissie is geraadpleegd, ambtshalve worden ontslagen. Tot de datum van zijn daadwerkelijke herplaatsing behoudt de ambtenaar de stand van gedetacheerd ambtenaar zonder bezoldiging.

Afdeling 3 VERLOF OM REDENEN VAN PERSOONLIJKE AARD
Artikel 40
1.

De ambtenaar in vaste dienst kan bij wijze van uitzondering en op eigen verzoek in het genot worden gesteld van verlof zonder bezoldiging om redenen van persoonlijke aard.

1 bis.

Tijdens het verlof om redenen van persoonlijke aard blijft artikel 12 ter van toepassing. Aan een ambtenaar wordt geen toestemming krachtens artikel 12 ter toegekend voor de uitoefening van een al dan niet bezoldigde beroepsbezigheid die lobbyen of belangenbehartiging jegens zijn instelling inhoudt en zou kunnen leiden tot het bestaan of de mogelijkheid van een conflict met de legitieme belangen van de instelling.

2.

Onverminderd artikel 15 is de duur van het verlof beperkt tot een jaar. Het verlof kan worden verlengd.

Een verlenging kan telkens ten hoogste een jaar bedragen. Het verlof om redenen van persoonlijke aard mag over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan 12 jaar bedragen.

Indien de ambtenaar evenwel om het verlof heeft verzocht om:

  1. een kind te kunnen opvoeden dat in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage VII als te zijnen laste komend wordt beschouwd en dat in ernstige mate mentaal of lichamelijk gehandicapt is, hetgeen door de raadgevend arts van de instelling is erkend, en dat ononderbroken toezicht of verzorging behoeft; of

  2. zijn echtgenoot, die eveneens ambtenaar of ander personeelslid van de Unie is, te kunnen volgen wanneer deze wegens zijn werkzaamheden op een zodanige afstand van de standplaats van de betrokkene moet gaan wonen dat het aldaar vestigen van de gemeenschappelijke echtelijke woonplaats de betrokkene moeilijkheden zou veroorzaken bij het verrichten van zijn werkzaamheden; of

  3. zijn echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of zuster bij te staan in geval van een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest.

kan het verlof onbeperkt worden verlengd zolang bij elke verlenging nog de omstandigheid bestaat die de toekenning van het verlof rechtvaardigde.

3.

Gedurende het verlof van de ambtenaar neemt zijn salaris-anciënniteit niet toe en komt hij niet in aanmerking voor bevordering; hij neemt geen deel aan het stelsel van sociale zekerheid, bedoeld in de artikelen 72 en 73, en de daaronder vallende risico's zijn niet gedekt.

De ambtenaar die geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, kan evenwel, wanneer hij daartoe uiterlijk in de maand volgende op het begin van het verlof om redenen van persoonlijke aard een verzoek indient, in aanmerking blijven komen voor de in die artikelen bedoelde dekking, mits hij de bijdragen voor de dekking van de in artikel 72, lid 1, respectievelijk artikel 73, lid 1, bedoelde risico's te zijnen laste neemt en wel voor de helft tijdens het eerste jaar van het verlof om redenen van persoonlijke aard en in haar geheel tijdens de resterende duur van dit verlof. Hij kan echter niet tegen de in artikel 73 bedoelde risico's worden verzekerd als hij niet in aanmerking komt voor verzekering tegen de in artikel 72 bedoelde risico's. De bijdragen worden berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Bovendien kan de ambtenaar die aantoont dat hij geen pensioenrechten kan verwerven bij een ander pensioenstelsel, wanneer hij hierom verzoekt, nieuwe pensioenrechten blijven verwerven gedurende ten hoogste een jaar, mits hij een bijdrage te zijnen laste neemt die gelijk is aan het driedubbele van het in artikel 83, lid 2, bedoelde percentage; de bijdragen worden berekend op de grondslag van het basissalaris van de ambtenaar dat aan diens rang en salaristrap is verbonden.

4.

Verlof om redenen van persoonlijke aard is aan de volgende regels onderworpen:

  1. het wordt op verzoek van de betrokkene door het tot aanstelling bevoegde gezag verleend;

  2. verlenging dient twee maanden voor het verstrijken van de lopende verlofperiode te worden aangevraagd;

  3. de ambtenaar kan in zijn ambt worden vervangen;

  4. na het verstrijken van het verlof om redenen van persoonlijke aard moet de ambtenaar bij de eerste vacature worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de voor dit ambt vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij, onder dezelfde voorwaarde, het recht om bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt; indien hij ten tweeden male weigert, kan hij, nadat de Paritaire Commissie is geraadpleegd, ambtshalve worden ontslagen. Tot de datum van zijn daadwerkelijke herplaatsing of van zijn detachering blijft de ambtenaar met verlof om redenen van persoonlijke aard zonder bezoldiging.

Afdeling 4 TER BESCHIKKING
Artikel 41
1.

Onder „ter beschikking” wordt verstaan de stand van de ambtenaar die is getroffen door een maatregel tot vermindering van het aantal ambten bij zijn instelling.

2.

Tot vermindering van het aantal ambten in een rang wordt door de bevoegde begrotingsautoriteit in het kader van de procedure tot vaststelling van de begroting besloten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt, na advies van de paritaire commissie, de aard van de ambten vast die onder deze maatregel zullen vallen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt, na advies van de paritaire commissie, een lijst vast van de door deze maatregel getroffen ambtenaren, waarbij rekening wordt gehouden met de bekwaamheid, de prestaties, het gedrag in de dienst, de gezinsomstandigheden, alsmede de diensttijd. Iedere ambtenaar die een der in de voorgaande alinea bedoelde ambten bekleedt en die de wens te kennen geeft ter beschikking te worden gesteld, wordt ambtshalve op deze lijst geplaatst.

De op deze lijst voorkomende ambtenaren worden bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag ter beschikking gesteld.

3.

De ambtenaar die zich in deze stand bevindt, staakt zijn werkzaamheden en heeft geen recht meer op bezoldiging en op plaatsing in een hogere salaristrap, doch zijn recht op ouderdomspensioen op grond van het salaris dat hem uit hoofde van zijn rang en salaristrap toekomt, blijft, gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar, toenemen.

Deze ambtenaar heeft gedurende twee jaar, te rekenen van het tijdstip waarop hij ter beschikking is gesteld, bij voorrang recht op herplaatsing in een opengevallen of nieuw ingesteld ambt van zijn functiegroep dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de daarvoor vereiste geschiktheid bezit.

De ter beschikking gestelde ambtenaar geniet een vergoeding, die wordt berekend overeenkomstig bijlage IV.

Het bedrag van de inkomsten die de betrokkene in een nieuwe werkkring gedurende dit tijdvak geniet, wordt in mindering gebracht op de in de vorige alinea bedoelde vergoeding, voor zover deze inkomsten te zamen met deze vergoeding meer bedragen dan de laatste totale bezoldiging van de ambtenaar, vastgesteld op de grondslag van de salaristabel, die van toepassing is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden vastgesteld.

De betrokkene is gehouden de schriftelijke bewijsstukken die kunnen worden verlangd, over te leggen en de instelling van alle feiten in kennis te stellen waardoor zijn recht op de vergoeding zou kunnen worden gewijzigd.

Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

Op de vergoeding, alsmede op de in de vierde alinea bedoelde totale laatste bezoldiging, wordt echter wel de aanpassingscoëfficiënt, als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI, toegepast die geldt voor de lidstaat binnen de Unie waar degene die de vergoeding ontvangt, aantoont zijn woonplaats te hebben, op voorwaarde dat hij in die lidstaat voor het laatst gewerkt heeft. In dat geval wordt de vergoeding, indien de valuta van dat land niet de euro is, berekend op basis van de wisselkoersen als bedoeld in artikel 63 van dit Statuut.

4.

Na afloop van het tijdvak waarin de ambtenaar recht op de vergoeding had, wordt hij ambtshalve ontslagen. Hij komt eventueel in aanmerking voor ouderdomspensioen, overeenkomstig de bepalingen van de pensioenregeling.

5.

De ambtenaar aan wie, voor het verstrijken van het in lid 3 genoemde tijdvak van twee jaar, een met zijn rang overeenkomend ambt is aangeboden en die dit ambt zonder geldige redenen heeft geweigerd, kan, na advies van de paritaire commissie, vervallen worden verklaard van het recht op toepassing van de hierboven vermelde bepalingen, en ambtshalve worden ontslagen.

Afdeling 5 VERLOF WEGENS MILITAIRE DIENST
Artikel 42

De ambtenaar die in een militair verband is opgenomen ten einde zijn wettelijke eerste oefening te vervullen, of die voor herhalingsoefeningen dan wel om andere redenen weer onder de wapenen is geroepen, wordt geplaatst in de bijzondere stand „verlof wegens militaire dienst”.

De ambtenaar die in een militair verband is opgenomen ten einde zijn wettelijke eerste oefening te vervullen, ontvangt geen bezoldiging meer, doch behoudt zijn uit dit statuut voortvloeiende rechten met betrekking tot plaatsing in een hogere salaristrap en bevordering. Tevens behoudt hij de rechten met betrekking tot ouderdomspensioen, mits hij na vervulling van zijn militaire plichten zijn bijdragen ingevolge de pensioenregeling over het desbetreffende tijdvak alsnog betaalt.

De ambtenaar die voor herhalingsoefeningen of om andere redenen weer onder de wapenen is geroepen, geniet gedurende het desbetreffende tijdvak zijn bezoldiging; hierop wordt echter de soldij die hij als militair ontvangt, in mindering gebracht.

Afdeling 6 OUDERSCHAPSVERLOF EN VERLOF OM GEZINSREDENEN
Artikel 42 bis

Iedere ambtenaar heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend en voor ouders van kinderen ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts van de instellingen is erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen.

Gedurende het ouderschapsverlof blijft de ambtenaar bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft een ambtenaar recht op een toelage van 1 189,07 EUR per maand, of op de helft daarvan als op basis van halve werktijd wordt gewerkt; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 72 en 73 komen volledig ten laste van de instelling en worden berekend over het basissalaris van de ambtenaar. In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden.

Voor een alleenstaande ouder en ouders van een kind ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts is erkend als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, bedraagt de toelage gedurende de eerste drie maanden van het ouderschapsverlof 1 585,45 EUR voor alleenstaande ouders per maand of 50 % van dat bedrag als op basis van halve werktijd wordt gewerkt.

Ouderschapsverlof kan met zes maanden worden verlengd, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de tweede alinea vermelde bedrag. Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea kan ouderschapsverlof worden verlengd met twaalf maanden, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de derde alinea vermelde bedrag.

Op de in dit artikel genoemde bedragen worden dezelfde coëfficiënten voor de actualisering toegepast als op de bezoldigingen.

Artikel 42 ter

Wanneer de echtgenoot, een bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of een broer of zuster van de ambtenaar wordt getroffen door een ernstige ziekte of een handicap, naar behoren gestaafd door een medisch attest, heeft de ambtenaar recht op onbezoldigd verlof om gezinsredenen. Dit verlof mag over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan negen maanden bedragen.

Artikel 42 bis, tweede alinea, is van toepassing.

Afdeling 7 Verlof in het belang van de dienst
Artikel 42 quater

Een ambtenaar met ten minste tien dienstjaren kan ten vroegste vijf jaar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst om organisatorische redenen die verband houden met de verwerving van nieuwe bekwaamheden binnen de instellingen.

Het totale aantal ambtenaren die op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst, mag niet meer bedragen dan 5 % van de ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan. Het aldus berekende totale aantal wordt aan de instellingen toegewezen overeenkomstig het aantal ambtenaren in elke instelling op 31 december van het voorgaande jaar. Het getal dat uit deze toewijzing voortvloeit, wordt voor elke instelling naar boven afgerond tot het volgende gehele getal.

Dergelijk verlof heeft niet het karakter van een tuchtrechtelijke maatregel.

De duur van het verlof komt in beginsel overeen met de periode tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In een buitengewone situatie kan het tot aanstelling bevoegde gezag evenwel besluiten het verlof te beëindigen en de ambtenaar te herplaatsen.

Wanneer de op verlof in het belang van de dienst geplaatste ambtenaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, wordt hij automatisch op pensioen gesteld.

Verlof in het belang van de dienst is aan de volgende regels onderworpen:

  1. de ambtenaar kan in zijn ambt worden vervangen door een andere ambtenaar;

  2. gedurende het verlof in het belang van de dienst neemt de salarisanciënniteit van de ambtenaar niet toe en komt hij niet in aanmerking voor bevordering.

De aldus op verlof gestelde ambtenaar ontvangt een toelage die overeenkomstig bijlage IV wordt berekend.

Op verzoek van de ambtenaar wordt op de toelage een bijdrage in de pensioenregeling ingehouden, die op basis van die uitkering wordt berekend. In een dergelijk geval wordt de dienstperiode als ambtenaar met verlof in het belang van de dienst in aanmerking genomen voor de berekening van de pensioenjaren in de zin van artikel 2 van bijlage VIII.

Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

HOOFDSTUK 3 Beoordeling, plaatsing in een hogere salaristrap en bevordering
Artikel 43

Op de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling overeenkomstig artikel 110 vastgestelde wijze wordt van iedere ambtenaar een jaarlijks beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst. In dit rapport wordt vermeld of het prestatieniveau van de ambtenaar al dan niet bevredigend is geweest. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt bepalingen vast die voorzien in de mogelijkheid van beroep tijdens de rapportageprocedure; betrokkenen moeten van dit recht gebruik maken vóór dat zij een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, indienen.

Vanaf de rang AST 5 kan het rapport tevens een advies omvatten waarin wordt aangegeven of de ambtenaar, gelet op de door hem geleverde prestaties, over de mogelijkheden beschikt om een functie van administrateur te vervullen.

Dit rapport wordt ter kennis van de ambtenaar gebracht. Deze heeft het recht hieraan alle opmerkingen toe te voegen die hij dienstig acht.

Artikel 44

De ambtenaar die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang, tenzij zijn prestatieniveau in het laatste, in artikel 43 bedoelde beoordelingsrapport als onbevredigend is beoordeeld. Na uiterlijk vier jaar gaat de ambtenaar over naar de volgende salaristrap, behoudens toepassing van de procedure van artikel 51, lid 1.

Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij, mits zijn prestatieniveau in de eerste negen maanden na zijn benoeming bevredigend was als bedoeld in artikel 43, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris die overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering verhoogd met een bedrag gelijk aan het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap.

Artikel 45
1.

Bevordering wordt bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag toegekend overeenkomstig artikel 6, lid 2. Tenzij de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, vastgestelde procedure wordt toegepast, kunnen ambtenaren alleen worden bevorderd indien zij een ambt bekleden dat overeenstemt met één van de standaardfuncties die in bijlage I, afdeling A, bij de eerstvolgende hogere rang is vermeld. Bevordering wordt geëffectueerd door benoeming van de betrokken ambtenaar in de eerstvolgende hogere rang van de functiegroep waartoe hij behoort. Bevordering geschiedt uitsluitend op basis van een selectie onder de ambtenaren die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, na een vergelijkende beoordeling van de verdiensten van de ambtenaren die voor bevordering in aanmerking komen. Bij de vergelijkende beoordeling van de verdiensten houdt het tot aanstelling bevoegde gezag in het bijzonder rekening met de beoordelingsrapporten van de ambtenaren, met het gebruik, in de uitoefening van hun ambt, van andere talen dan de taal waarvoor zij overeenkomstig artikel 28, onder f), van een grondige kennis blijk hebben gegeven, en met de door hen gedragen verantwoordelijkheden.

2.

Vóór hun eerste promotie na aanwerving moeten de ambtenaren aantonen in staat te zijn in een derde taal van de in artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde talen te werken. De tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen stellen in onderling overleg bepalingen vast voor de uitvoering van dit lid. Deze bepalingen voorzien in de mogelijkheid door ambtenaren om een opleiding in een derde taal te volgen en voorzien in een regeling om vast te stellen of zij in staat zijn in een derde taal te werken, zulks overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder d), van bijlage III.

Artikel 45 bis
1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 3, onder b) en c), kan een ambtenaar van functiegroep AST die ten minste in rang 5 is ingedeeld, naar functiegroep AD overgaan op voorwaarde dat:

  1. hij volgens de procedure van lid 2 geselecteerd is voor deelname aan een verplicht opleidingsprogramma zoals beschreven in punt b) hieronder,

  2. hij een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld opleidingsprogramma, bestaande uit een aantal verplichte opleidingsmodules, heeft voltooid, en

  3. hij geplaatst is op de door het tot aanstelling bevoegde gezag opgestelde lijst van kandidaten die met succes een mondeling en schriftelijk examen hebben afgelegd, waaruit blijkt dat hij het onder b) genoemde opleidingsprogramma met goed gevolg heeft doorlopen. De inhoud van dit examen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder c), van bijlage III.

2.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een voorlopige lijst op van ambtenaren in functiegroep AST die op grond van de in artikel 43 bedoelde jaarlijkse beoordelingsrapporten en hun opleidingsniveau, en rekening houdend met de behoeften van de dienst, voor deelname aan voornoemd opleidingsprogramma in aanmerking komen. Deze voorlopige lijst wordt voor advies voorgelegd aan een paritaire commissie.

Deze commissie kan de ambtenaren die een aanvraag tot deelname aan voornoemd opleidingsprogramma hebben ingediend, en vertegenwoordigers van het tot aanstelling bevoegde gezag horen. Zij brengt bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de door het tot aanstelling bevoegde gezag voorgestelde voorlopige lijst. Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de definitieve lijst vast van ambtenaren die mogen deelnemen aan voornoemd opleidingsprogramma.

3.

De aanstelling van de ambtenaar in een functie in functiegroep AD is niet van invloed op zijn rang en salaristrap op het moment van aanstelling.

4.

Het aantal aanstellingen in functies in functiegroep AD zoals vastgesteld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel, mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanstellingen per jaar overeenkomstig de tweede alinea van artikel 30.

5.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt algemene bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast overeenkomstig artikel 110.

Artikel 46

Een ambtenaar die overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang wordt benoemd, wordt ingedeeld in de eerste salaristrap van die rang. Ambtenaren in de rangen AD 9 tot en met AD 13 die de functie van hoofd van een administratieve eenheid uitoefenen, worden, wanneer zij overeenkomstig artikel 45 in een hogere rang worden benoemd, in de tweede salaristrap van de nieuwe rang geplaatst. Hetzelfde geldt voor ambtenaren die:

  1. worden bevorderd tot het ambt van directeur of directeur-generaal of

  2. een ambt van directeur of directeur-generaal bekleden en op wie het bepaalde in de laatste zin van artikel 44, tweede alinea, van toepassing is.

HOOFDSTUK 4 Beëindiging van de dienst
Artikel 47

De dienst eindigt door:

  1. ontslag op verzoek,

  2. ontslag ambtshalve,

  3. ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang,

  4. ontslag wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt,

  5. tuchtrechtelijk ontslag,

  6. pensionering,

  7. overlijden.

Afdeling 1 ONTSLAG OP VERZOEK
Artikel 48

Ontslag op verzoek wordt slechts verleend, indien de ambtenaar schriftelijk de ondubbelzinnige wens te kennen geeft zijn werkzaamheden bij de instelling definitief te beëindigen.

Het besluit waarbij het ontslag wordt verleend, dient door het tot aanstelling bevoegde gezag binnen een maand na ontvangst van de ontslagaanvrage te worden genomen. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan het ontslag evenwel weigeren indien op de datum van ontvangst van het verzoek om ontslag reeds een tuchtrechtelijke procedure ten aanzien van de ambtenaar gaande is, of indien binnen de daaropvolgende dertig dagen een dergelijke procedure wordt ingeleid.

Het ontslag wordt van kracht op de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde datum; deze datum kan niet worden gesteld op een tijdstip dat, indien het een ambtenaar van van de functiegroepen AST en AST/SC betreft, meer dan drie maanden en, indien het een ambtenaar de functiegroep AST betreft, meer dan één maand na de door de ambtenaar in de ontslagaanvraag voorgestelde datum valt.

Afdeling 2 ONTSLAG AMBTSHALVE
Artikel 49

De ambtenaar kan slechts ambtshalve worden ontslagen, indien hij niet langer voldoet aan de in artikel 28, onder a), gestelde eisen, alsmede in de gevallen, vermeld in de artikelen 13, 39, 40 en 41, lid 4 en 5, en van artikel 14, tweede alinea, van bijlage VIII.

Nadat de betrokkene is gehoord en het advies van de paritaire commissie is ingewonnen, neemt het tot aanstelling bevoegde gezag een met redenen omkleed besluit.

Afdeling 3 ONTHEFFING VAN HET AMBT OM REDENEN VAN DIENSTBELANG
Artikel 50

Iedere ambtenaar die tot het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, behoort kan bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag om redenen van dienstbelang zijn ambt worden ontheven.

Deze ontheffing heeft niet het karakter van een tuchtrechtelijke maatregel.

De ambtenaar die aldus van zijn ambt wordt ontheven en niet wordt tewerkgesteld in een tot zijn categorie of groep behorend ander ambt dat met zijn rang overeenkomt, geniet een vergoeding die wordt berekend overeenkomstig bijlage IV.

Het bedrag van de inkomsten die de betrokkene in een nieuwe werkkring gedurende dit tijdvak geniet, wordt in mindering gebracht op de in de vorige alinea bedoelde vergoeding, voor zover deze inkomsten te zamen met deze vergoeding meer bedragen dan de laatste totale bezoldiging van de ambtenaar, vastgesteld op de grondslag van de salaristabel, die van toepassing is op de eerste dag van de maand waarover de vergoeding moet worden vastgesteld.

De betrokkene legt op verzoek schriftelijke bewijsstukken over en stelt zijn instelling op de hoogte van iedere omstandigheid die van invloed kan zijn op zijn recht op de vergoeding.

Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

De derde, vierde en vijfde alinea van artikel 45 van bijlage VIII zij van overeenkomstige toepassing.

Na afloop van het tijdvak waarin hij recht op deze vergoeding had, verkrijgt de ambtenaar, mits hij de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt, recht op pensioen, zonder dat de in artikel 9 van bijlage VIII bedoelde verlaging wordt toegepast.

Afdeling 4 PROCEDURES VOOR DE BEHANDELING VAN GEVALLEN VAN ONVOLDOENDE GESCHIKTHEID VOOR HET AMBT
Artikel 51
1.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt procedures vast die het mogelijk moeten maken gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt te onderkennen, te behandelen en tijdig op passende wijze te verhelpen.

Bij de vaststelling van interne bepalingen neemt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling de volgende vereisten in acht:

  1. een ambtenaar die, op basis van drie opeenvolgende onbevredigende jaarlijkse rapporten als bedoeld in artikel 43, geen blijk geeft van vooruitgang in zijn geschiktheid voor het ambt, wordt met één rang teruggezet. Indien uit de daaropvolgende twee jaarlijkse rapporten nog steeds een onbevredigend prestatieniveau blijkt, wordt de ambtenaar ontslagen;

  2. elk voorstel tot terugzetting in rang of ontslag moet met redenen zijn omkleed en moet ter kennis van de betrokken ambtenaar worden gebracht. Het voorstel van het tot aanstelling bevoegde gezag wordt voorgelegd aan de in artikel 9, lid 6, bedoelde paritaire raadgevende commissie.

2.

De ambtenaar heeft het recht zijn volledige persoonsdossier in te zien en kopieën te maken van alle documenten die de procedure betreffen. Hij heeft ten minste 15, en ten hoogste 30 dagen, na ontvangst van het voorstel om zijn verdediging voor te bereiden. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk kenbaar maken. Hij wordt gehoord door de paritaire raadgevende commissie. De ambtenaar kan ook getuigen oproepen.

3.

De instelling wordt voor de paritaire raadgevende commissie vertegenwoordigd door een daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen ambtenaar. Die ambtenaar heeft dezelfde rechten als de betrokken ambtenaar.

4.

De paritaire raadgevende commissie brengt, na bestudering van het voorstel op grond van lid 1, onder b), en in voorkomend geval van de schriftelijke of mondelinge verklaringen van de betrokken ambtenaar of van getuigen, bij meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit omtrent de maatregel die zij in het licht van de haar voorgelegde feiten aangewezen acht. Dat advies wordt binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het voorstel aan het paritair adviesorgaan is voorgelegd, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de betrokken ambtenaar gezonden. De voorzitter van de paritaire raadgevende commissie neemt niet aan de stemming deel, tenzij het een procedurekwestie betreft of wanneer de stemmen staken.

5.

De ambtenaar die wegens onvoldoende geschiktheid voor het ambt wordt ontslagen, heeft gedurende de in lid 6 bedoelde periode recht op een maandelijkse ontslagvergoeding gelijk aan het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de eerste salaristrap van rang AST 1. Tijdens deze periode heeft hij tevens recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen. De kostwinnerstoelage wordt berekend op basis van het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in rang AST 1, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van bijlage VII.

Als de ambtenaar ontslag neemt nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure is ingeleid, of als hij reeds aanspraak maakt op de onmiddellijke betaling van een volledig pensioen, wordt geen vergoeding uitgekeerd. Indien hij recht heeft op een nationale werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag daarvan op bovengenoemde vergoeding in mindering gebracht.

6.

De periode tijdens welke de in lid 5 bedoelde vergoeding wordt uitgekeerd, bedraagt:

  1. drie maanden voor een ambtenaar die op het ogenblik dat het besluit tot ontslag is genomen, minder dan vijf dienstjaren heeft volbracht;

  2. zes maanden voor een ambtenaar die ten minste vijf, maar minder dan 10 dienstjaren heeft volbracht;

  3. negen maanden voor een ambtenaar die ten minste tien, maar minder dan twintig dienstjaren heeft volbracht;

  4. twaalf maanden voor een ambtenaar die meer dan twintig dienstjaren heeft volbracht.

7.

Een ambtenaar die wegens ongeschiktheid voor het ambt is teruggezet in rang, kan na een termijn van zes jaar verzoeken dat iedere verwijzing naar deze maatregel uit zijn persoonsdossier wordt verwijderd.

8.

Wanneer de in dit artikel bedoelde procedure niet tot ontslag of tot terugzetting in rang van de ambtenaar leidt, heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten die hij naar aanleiding van de procedure redelijkerwijs heeft gemaakt, en met name van de honoraria van een verdediger die niet tot de instelling behoort.

Afdeling 5 PENSIONERING
Artikel 52

Onverminderd het in artikel 50 bepaalde wordt de ambtenaar gepensioneerd:

  1. hetzij ambtshalve op de laatste dag van de maand waarin hij de 66-jarige leeftijd bereikt;

  2. hetzij op zijn verzoek op de laatste dag van de in dit verzoek genoemde maand, wanneer hij de pensioengerechtigde heeft bereikt of wanneer hij tussen de 58 jaar oud en de pensioengerechtigde leeftijd is en voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een onmiddellijk ingaand pensioen overeenkomstig artikel 9 van bijlage VIII. Artikel 48, tweede alinea, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

De ambtenaar kan echter op eigen verzoek en op voorwaarde dat het tot aanstelling bevoegde gezag van oordeel is dat het verzoek in het belang van de dienst is, doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, of in uitzonderlijk geval tot de leeftijd van 70 jaar, in welk geval hij automatisch op de laatste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, op pensioen zal worden gesteld.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de ambtenaar toe te staan om door te werken na de leeftijd van 66 jaar, wordt die toestemming gegeven voor een periode van ten hoogste één jaar. Het kan op verzoek van de ambtenaar worden verlengd.

Artikel 53

De ambtenaar van wie de invaliditeitscommissie heeft vastgesteld dat hij voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 78, wordt ambtshalve gepensioneerd op de laatste dag van de maand waarin bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag de definitieve arbeidsongeschiktheid van de ambtenaar is vastgesteld.

Afdeling 6 HONORAIRE RANGEN
Artikel 54

Na beëindiging van de dienst kan aan de amtenaar, hetzij in zijn rang, hetzij in de eerstvolgende hogere rang, bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag een honoraire rang worden verleend.

Aan deze maatregel is geen enkel geldelijk voordeel verbonden.

TITEL IV ARBEIDSVOORWAARDEN VAN DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Arbeidsduur
Artikel 55
1.

De ambtenaren in actieve, dienst staan op ieder ogenblik ter beschikking van hun instelling.

2.

De normale arbeidsduur bedraagt 40 tot 42 uur per week, overeenkomstig een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld rooster. Binnen deze grens kan dit gezag, na raadpleging van het personeelscomité, passende roosters vaststellen voor bepaalde groepen ambtenaren die met bijzondere werkzaamheden zijn belast.

3.

Bovendien kunnen ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van de onderzoek- en investeringskredieten en die verbonden zijn aan een inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek of bij indirecte acties zijn betrokken indien het dienstbelang of de normen op het gebied der bedrijfsveiligheid zulks vereisen, verplicht worden om zich buiten de normale arbeidsduur op het werk of thuis ter beschikking van de Instelling te houden. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling legt na raadpleging van het personeelscomité nadere regels vast voor de toepassing van dit lid.

4.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan flexibele werktijdregelingen invoeren. De ambtenaren in rang AD/AST 9 en hoger kunnen in het kader van deze regelingen geen compensatie krijgen voor volledige werkdagen. Deze regelingen zijn niet van toepassing op ambtenaren op wie de bepalingen van artikel 44, lid 2, van toepassing zijn. Deze ambtenaren beheren hun werktijd in overleg met hun meerderen.

Artikel 55 bis
1.

Iedere ambtenaar kan toestemming vragen om deeltijds te werken.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan toestemming verlenen om deeltijds te werken als het belang van de dienst daardoor niet wordt geschaad.

2.

De ambtenaar heeft recht op toestemming in de volgende gevallen:

  1. om te zorgen voor een ten laste komend kind jonger dan 9 jaar,

  2. om te zorgen voor een kind tussen 9 en 12 jaar, indien de vermindering van de arbeidsduur niet meer dan 20 % van de normale arbeidsduur bedraagt,

  3. om te zorgen voor een ten laste komend kind tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt ingeval de ambtenaar een alleenstaande ouder is,

  4. in het geval van ernstige moeilijkheden, om te zorgen voor een ten laste komend kind tot het de leeftijd van 14 jaar bereikt, indien de vermindering van de arbeidsduur niet meer dan 5 % van de normale arbeidsduur bedraagt. In dit geval zijn de eerste twee leden van artikel 3 van bijlage IV bis niet van toepassing. Indien beide ouders in dienst van de Unie zijn, heeft slechts één van hen beide recht op deze vermindering van de arbeidsduur,

  5. om te zorgen voor een ernstig zieke of gehandicapte echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster,

  6. om een aanvullende opleiding te volgen, of

  7. vanaf een leeftijd van 58 jaar gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Indien een verzoek om deeltijd te mogen werken wordt ingediend om een aanvullende opleiding te volgen, of gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar, kan de tot aanstelling bevoegde autoriteit alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van redenen van zwaarwegend dienstbelang het verzoek weigeren of de datum waarop de deeltijd ingaat, uitstellen.

Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om voor een ernstig zieke echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster te zorgen, of om een aanvullende opleiding te volgen, mogen de perioden van deeltijdse arbeid over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen.

3.

Het tot aanstelling bevoegde gezag reageert binnen een termijn van 60 dagen op het verzoek van de ambtenaar.

4.

De voor deeltijdse arbeid geldende voorwaarden en de wijze waarop toestemming wordt verleend, zijn vastgesteld in bijlage IV bis.

Artikel 55 ter

De ambtenaar kan toestemming vragen om volgens de „job sharing”-formule halftijds te werken in een ambt dat door het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe geschikt wordt geacht. De toestemming om volgens de „job sharing”-formule halftijds te werken is niet beperkt in de tijd; het tot aanstelling bevoegde gezag kan de toestemming evenwel in het belang van de dienst intrekken, mits de ambtenaar daarvan zes maanden van tevoren in kennis wordt gesteld. De toestemming kan ook op verzoek van de ambtenaar worden ingetrokken, mits daarvan ten minste zes maanden van tevoren kennis is gegeven. In dat geval kan de ambtenaar in een ander ambt worden aangesteld.

Artikel 59 bis en, met uitzondering van de derde zin van de tweede alinea, artikel 3 van bijlage IV bis zijn van toepassing.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan bepalingen vaststellen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 56

De ambtenaar kan slechts in dringende gevallen of bij buitengewone toevloed van werk worden verplicht tot het verrichten van overwerk; machtiging tot het doen verrichten van arbeid gedurende de nacht of op zon- en feestdagen kan slechts worden verleend volgens de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde procedure. Het totale aantal aan een ambtenaar opgedragen overuren mag in geen geval meer dan 150 per periode van zes maanden bedragen.

Overuren welke door ambtenaren van de functiegroep AD en van de functiegroep AST 5 tot en met 11 worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning.

De door ambtenaren in de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4 verrichte overuren geven, overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.

Artikel 56 bis

Ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van de onderzoek- en investeringskredieten en die verbonden zijn aan een inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek of bij indirecte acties zijn betrokken en die in het kader van een continudienst of ploegendienst, waartoe de Instelling heeft besloten omdat het dienstbelang of de normen op het gebied der bedrijfsveiligheid zulks vereisen en ten aanzien waarvan de Instelling van oordeel is dat deze geregeld en ononderbroken moet worden uitgevoerd, verplicht zijn regelmatig nachtarbeid of arbeid op zaterdagen, zondagen en feestdagen te verrichten, kunnen in aanmerking komen voor toeslagen.

Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.

De normale arbeidsduur van een ambtenaar die continudienst of ploegendienst verricht, mag niet meer bedragen dan het jaarlijkse totaal van de normale arbeidsduren.

Artikel 56 ter

Ambtenaren wier bezoldiging ten laste komt van de onderzoek- en investeringskredieten en die verbonden zijn aan een inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek of bij indirecte acties zijn betrokken en die ingevolge een uit hoofde van het dienstbelang of de normen op het gebied van de bedrijfsveiligheid genomen besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag regelmatig verplicht zijn zich buiten de normale arbeidsduur op het werk of thuis ter beschikking van de Instelling te houden, kunnen in aanmerking komen voor toeslagen.

Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.

Artikel 56 quater

In geval van bezwarende arbeidsomstandigheden kunnen aan bepaalde ambtenaren toeslagen worden toegekend.

Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de bijzondere toeslagen vast.

HOOFDSTUK 2 Verlof
Artikel 57

De ambtenaar heeft per kalenderjaar recht op een vakantieverlof van ten minste 24 werkdagen en ten hoogste 30 werkdagen, volgens een regeling die in gemeenschappelijk overleg tussen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie na advies van het Comité voor het statuut wordt vastgesteld.

Behalve dit verlof kan hem op zijn verzoek bij wijze van uitzondering een buitengewoon verlof worden verleend. Het verlenen van deze verloven geschiedt overeenkomstig de bepalingen van bijlage V.

Artikel 58

Zwangere vrouwen hebben in aanvulling op het verlof als voorzien in artikel 57, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van 20 weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste 14 weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap of ernstige ziekte, wordt een verlof van 24 weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt.

Artikel 59
1.

De ambtenaar die aantoont ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd te zijn zijn werkzaamheden te verrichten, komt van rechtswege in aanmerking voor ziekteverlof.

De betrokken ambtenaar moet zijn instelling zo spoedig mogelijk mededelen dat hij niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, en moet hierbij de plaats aangeven waar hij zich bevindt. Vanaf de vierde dag van zijn afwezigheid dient hij een medisch attest over te leggen. Dit attest moet uiterlijk op de vijfde dag van de afwezigheid worden toegezonden, waarbij het poststempel als bewijs geldt. Is dit niet het geval, dan wordt de afwezigheid — behoudens onvoorziene omstandigheden buiten de wil van de ambtenaar — als ongeoorloofd beschouwd.

De ambtenaar met ziekteverlof kan te allen tijde aan een door de instelling georganiseerde medische controle worden onderworpen. Als deze controle niet kan plaatsvinden om redenen die aan de ambtenaar toe te schrijven zijn, wordt de afwezigheid met ingang van de dag waarop de medische controle had moeten plaatsvinden, als ongeoorloofd beschouwd.

Indien de medische controle uitwijst dat de ambtenaar in staat is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt zijn afwezigheid, behoudens het bepaalde in de volgende alinea, vanaf de datum van de medische controle als ongeoorloofd beschouwd.

Wanneer de ambtenaar van mening is dat de conclusies van de door het tot aanstelling bevoegde gezag georganiseerde medische controle medisch niet verantwoord zijn, kan hij of een arts die hem vertegenwoordigt, binnen twee werkdagen bij de instelling een verzoek indienen om een onafhankelijke arts te raadplegen.

De instelling legt dit verzoek onmiddellijk voor aan een andere arts, die in onderlinge overeenstemming door de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling wordt aangewezen. Indien hierover niet binnen vijf dagen na de indiening van het verzoek overeenstemming is bereikt, kiest de instelling een arts uit een lijst van onafhankelijke artsen die ieder jaar in overleg door het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité wordt opgesteld. De ambtenaar kan de keuze van de instelling binnen twee werkdagen betwisten; in dat geval wijst de instelling een andere arts van de lijst aan; deze keuze moet als definitief worden beschouwd.

Het advies dat door de onafhankelijke arts, na raadpleging van de arts van de ambtenaar en de raadgevend arts van de instelling, wordt uitgebracht is bindend. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van de door de instelling georganiseerde medische controle bevestigt, wordt de afwezigheid als ongeoorloofd beschouwd vanaf de datum van die medische controle. Indien het advies van de onafhankelijke arts de conclusie van die medische controle niet bevestigt, wordt de afwezigheid als gerechtvaardigd aangemerkt.

2.

Wanneer de afwezigheid wegens ziekte, zonder medisch attest, van telkens ten hoogste drie dagen over een tijdvak van twaalf maanden een totaal van twaalf dagen overschrijdt, dient de ambtenaar een medisch attest over te leggen voor elke nieuwe afwezigheid wegens ziekte. Zijn afwezigheid wordt als ongeoorloofd beschouwd vanaf de dertiende dag afwezigheid wegens ziekte zonder medisch attest.

3.

Onverminderd de toepassing van de voorschriften inzake tuchtprocedures wordt iedere krachtens de leden 1 en 2 als ongeoorloofd beschouwde afwezigheid in mindering gebracht op het jaarlijks verlof van de betrokken ambtenaar. Indien de ambtenaar geen verlofdagen meer heeft, ontvangt hij over de desbetreffende periode geen bezoldiging.

4.

Wanneer het totale ziekteverlof van de ambtenaar over een periode van drie jaar meer dan twaalf maanden bedraagt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag dit geval aan de invaliditeitscommissie voorleggen.

5.

De ambtenaar kan ambtshalve met verlof worden gezonden wanneer uit een onderzoek door de raadgevende arts van de instelling blijkt dat zulks in verband met zijn gezondheidstoestand vereist is, of dat te zijnen huize een besmettelijke ziekte heerst.

In geval van betwisting is de procedure van lid 1, vijfde tot en met zevende alinea, van toepassing.

6.

De ambtenaar dient zich ieder jaar te onderwerpen aan een preventief medisch onderzoek, hetzij bij een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen raadgevend arts, hetzij bij een door hem gekozen arts.

In laatstgenoemd geval worden de honoraria van de arts door de instelling vergoed tot een maximumbedrag dat door het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van het Comité voor het Statuut, voor een periode van ten hoogste drie jaar wordt vastgesteld.

Artikel 59 bis

Het jaarlijkse verlof van de ambtenaar die toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, wordt voor de duur van de periode van deeltijdse arbeid naar evenredigheid verminderd.

Artikel 60

Behoudens bij ziekte of ongeval mag de ambtenaar, zonder hiertoe tevoren door zijn chef te zijn gemachtigd, niet afwezig zijn. Onverminderd de eventuele toepassing van tuchtrechtelijke bepalingen, wordt iedere onregelmatige afwezigheid die naar behoren is vastgesteld, op het vakantieverlof in mindering gebracht. Indien de ambtenaar geen recht meer op zodanig verlof heeft, ontvangt hij over het desbetreffende tijdvak geen bezoldiging.

Wanneer een ambtenaar zijn ziekteverlof in een andere plaats wenst door te brengen dan waar hij is tewerkgesteld, dient hij daartoe vooraf door het tot aanstelling bevoegde gezag te worden gemachtigd.

HOOFDSTUK 3 Feestdagen
Artikel 61

Lijsten van feestdagen worden tussen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie opgesteld na raadpleging van het comité voor het statuut.

TITEL V FINANCIËLE EN SOCIALE BEPALINGEN VOOR DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Bezoldiging en vergoeding van kosten
Afdeling 1 BEZOLDIGING
Artikel 62

Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, heeft de ambtenaar door het enkele feit van zijn aanstelling recht op de bezoldiging die aan zijn rang en zijn salaristrap is verbonden, een en ander met inachtneming van het bepaalde in bijlage VII.

Hij kan van dit recht geen afstand doen.

Deze bezoldiging omvat een basissalaris, gezinstoelagen en toelagen van andere aard.

Artikel 63

De bezoldiging van de ambtenaar wordt uitgedrukt in euro. Zij wordt uitbetaald in de valuta van het land waar de ambtenaar zijn functie uitoefent of in euro.

De bezoldiging, uitbetaald in een andere valuta dan de euro, wordt berekend op basis van de wisselkoersen die gebruikt worden voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op 1 juli van dat jaar.

De wisselkoersen worden jaarlijks met terugwerkende kracht geactualiseerd bij de jaarlijkse actualisering van het bezoldigingspeil waarin artikel 65 voorziet.

Artikel 64

Op de bezoldiging van de ambtenaar, uitgedrukt in euro, wordt, na aftrek van de verplichte inhoudingen genoemd in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen, een aanpassingscoëfficiënt van meer dan, minder dan of gelijk aan 100 % toegepast, naar gelang van de levensomstandigheden in de verschillende plaatsen van tewerkstelling.

De aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld of ingetrokken, alsook jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. Wat de actualisering betreft, wordt onder alle waarden referentiewaarden verstaan. De Commissie maakt de geactualiseerde waarden binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Geen correctiecoëfficiënt zal worden toegepast in België en in Luxemburg, gezien hun speciale referentiepositie als hoofdvestigingsplaats en oorspronkelijke vestigingsplaats van de meeste instellingen.

Artikel 65
1.

Het bezoldigingspeil van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt jaarlijks geactualiseerd, rekening houdend met het economisch en sociaal beleid van de Unie. Er wordt in het bijzonder rekening gehouden met eventuele verhogingen van het bezoldigingspeil van de ambtenaren in de lidstaten en met de behoeften wat betreft aanwerving. De actualisering van het bezoldigingspeil wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig bijlage XI. Deze actualisering vindt vóór het einde van elk jaar plaats in het licht van een verslag van de Commissie, op basis van statististische gegevens die door het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie zijn vastgesteld met instemming van de nationale diensten voor de statistiek van de lidstaten; de statistische gegevens weerspiegelen de stand per 1 juli in elk van de lidstaten. Dit verslag bevat gegevens met betrekking tot de begrotingsgevolgen voor de bezoldiging en pensioenen van de ambtenaren van de Unie. Het wordt aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd.

De bedragen in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, de artikelen 66 en 69, artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 1, van bijlage VII en artikel 8, lid 2, van bijlage XIII, de bedragen in het oude artikel 4 bis van bijlage VII die overeenkomstig artikel 18, lid 1, van bijlage XIII, moeten worden geactualiseerd, de bedragen in artikel 24, lid 3, artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, artikel 28 bis, lid 7, de artikelen 93 en 94, artikel 96, lid 3, tweede alinea, en artikel 96, lid 7, de artikelen 133, 134 en 136 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, de bedragen in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad(15), en de coëfficiënt voor de bedragen in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad(16) worden jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De Commissie maakt de geactualiseerde bedragen binnen twee weken na de actualisering, ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

2.

Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud worden de in lid 1 bedoelde bedragen en de in artikel 64 bedoelde aanpassingscoëfficiënten overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De Commissie maakt de geactualiseerde bedragen en de aanpassingscoëfficiënten binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

3.

Onder de in de leden 1 en 2 bedoelde bedragen en aanpassingscoëfficiënten als bedoeld in artikel 64 worden verstaan bedragen waarvan de actuele waarde op enig moment kan worden geactualiseerd zonder tussenkomst van een andere rechtshandeling.

4.

Onverminderd artikel 3, leden 5 en 6, van bijlage XI, vindt in de jaren 2013 en 2014 geen actualisering zoals bedoeld in de leden 1 en 2 plaats.

Artikel 65 bis

De toepassingsbepalingen van de artikelen 64 en 65 zijn in bijlage XI vervat.

Artikel 66

Voor elke rang en salaristrap in de functiegroepen AD en AST wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:

1.1.2024

TRAPPEN

RANGEN

1

2

3

4

5

16

22 065,99

22 993,24

23 959,44

15

19 502,65

20 322,19

21 176,13

21 765,29

22 065,99

14

17 237,05

17 961,41

18 716,16

19 236,87

19 502,65

13

15 234,71

15 874,88

16 541,94

17 002,20

17 237,05

12

13 464,92

14 030,73

14 620,34

15 027,08

15 234,71

11

11 900,73

12 400,81

12 921,91

13 281,43

13 464,92

10

10 518,29

10 960,26

11 420,84

11 738,57

11 900,73

9

9 296,39

9 687,04

10 094,12

10 374,93

10 518,29

8

8 216,45

8 561,72

8 921,49

9 169,71

9 296,39

7

7 261,98

7 567,14

7 885,11

8 104,50

8 216,45

6

6 418,36

6 688,09

6 969,11

7 163,02

7 261,98

5

5 672,78

5 911,15

6 159,54

6 330,93

6 418,36

4

5 013,79

5 224,46

5 444,00

5 595,48

5 672,78

3

4 431,32

4 617,56

4 811,59

4 945,44

5 013,79

2

3 916,56

4 081,14

4 252,63

4 370,96

4 431,32

1

3 461,58

3 607,04

3 758,60

3 863,22

3 916,56

Voor elke rang en salaristrap in de functiegroep AST/SC wordt het maandelijkse basissalaris overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld:

1.1.2024

TRAPPEN

RANGEN

1

2

3

4

5

6

5 627,76

5 864,25

6 110,67

6 280,65

6 367,44

5

4 973,98

5 183,00

5 401,57

5 551,06

5 627,76

4

4 396,18

4 580,90

4 773,42

4 906,21

4 973,98

3

3 885,48

4 048,75

4 218,91

4 336,26

4 396,18

2

3 434,11

3 578,44

3 728,82

3 832,54

3 885,48

1

3 035,19

3 162,74

3 295,65

3 387,31

3 434,11

Artikel 66 bis
1.

Teneinde rekening te houden met de toepassing van de methode voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren, wordt er, onverminderd het bepaalde in artikel 65, lid 3, tijdelijk en voor een periode die aanvangt op 1 januari 2014 en afloopt op 31 december 2023, een maatregel ingevoerd, „solidariteitsheffing” genoemd, die, in afwijking van artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68, van toepassing is op de door de Unie aan de ambtenaren in actieve dienst betaalde bezoldigingen.

2.

Deze solidariteitsheffing, die van toepassing is op de in lid 3 bedoelde heffingsgrondslag, bedraagt 6 %. Voor ambtenaren in rang AD 15, tweede salaristrap, en hoger, geldt evenwel een solidariteitsheffing van 7 %.

3.

  1. De heffingsgrondslag voor de solidariteitsheffing is het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van de bezoldiging, verminderd met:

    1. de bijdrage voor het stelsel van sociale zekerheid en de pensioenbijdrage alsmede de belasting welke, vóór enige aftrek uit hoofde van de solidariteitsheffing, verschuldigd zou zijn door een ambtenaar van dezelfde rang en dezelfde salaristrap die geen personen ten laste heeft in de zin van artikel 2 van bijlage VII, en

    2. een bedrag dat gelijk is aan het basissalaris van een ambtenaar van rang AST 1, eerste salaristrap.

  2. De elementen op grond waarvan de heffingsgrondslag voor de solidariteitsheffing wordt vastgesteld, worden uitgedrukt in euro met toepassing van een wegingscoëfficiënt van 100.

4.

De solidariteitsheffing wordt iedere maand ingehouden; de opbrengst ervan wordt als ontvangst in de algemene begroting van de Europese Unie opgevoerd.

Artikel 67
1.

De gezinstoelagen omvatten:

  1. de kostwinnerstoelage;

  2. de kindertoelage;

  3. de toelage voor schoolgaande kinderen.

2.

De ambtenaar die de in dit artikel bedoelde gezinstoelagen geniet, is verplicht opgave te doen van soortgelijke toelagen uit andere bron; deze komen in mindering op die welke uit hoofde van de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII worden uitbetaald.

3.

De kindertoelage kan bij een bijzonder met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden verdubbeld op grond van medische bewijsstukken waaruit blijkt dat het desbetreffende kind een handicap of een langdurige ziekte heeft die voor de ambtenaar een zware financiële last is.

4.

Ingeval voornoemde gezinstoelagen krachtens de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII aan een andere persoon dan de ambtenaar worden uitgekeerd, worden deze toelagen betaald in de valuta van het land waar deze persoon zijn verblijfplaats heeft, in voorkomend geval op basis van de in artikel 63, tweede alinea, bedoelde pariteiten. Op deze toelagen wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast die voor dat land binnen de Unie is vastgesteld, dan wel een aanpassingscoëfficiënt gelijk aan 100, wanneer deze persoon zijn verblijfplaats heeft in een land buiten de Unie .

De leden 2 en 3 gelden voor de hierboven bedoelde persoon aan wie de gezinstoelagen worden uitgekeerd.

Artikel 68

De in artikel 67, lid 1, bedoelde gezinstoelagen blijven verschuldigd indien de ambtenaar recht heeft op de vergoeding bedoeld in de artikelen 41 en 50 en in de artikelen 34 en 42 van het oude Statuut van het personeel van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

De betrokkene is verplicht opgave te doen van soortgelijke toelagen, die hij voor hetzelfde kind uit andere bron mocht ontvangen; deze komen in mindering op die welke uit hoofde van de artikelen 1, 2 en 3 van bijlage VII worden uitbetaald.

Artikel 68 bis

De ambtenaar die toestemming heeft verkregen om deeltijds te werken, heeft recht op een bezoldiging, berekend overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV bis.

Artikel 69

De ontheemdingstoelage bedraagt 16 % van de som van het basissalaris, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage waarop de ambtenaar recht heeft. De ontheemdingstoelage mag niet minder dan 633,60 EUR per maand bedragen.

Artikel 70

Bij overlijden van een ambtenaar ontvangen de overlevende echtgenoot of de kinderen te zijnen laste de totale bezoldiging van de overledene tot en met de derde maand na de maand van overlijden.

Bij overlijden van een gewezen ambtenaar die een pensioen of een invaliditeitsuitkering ontvangt, is het bovenstaande van toepassing ten aanzien van het pensioen of de uitkering van de overledene.

Artikel 70 bis

De ambtenaar die door het tot aanstelling bevoegde gezag belast is met het geven van lessen in hetkader van de in artikel 24, derde alinea, bedoelde bij- en nascholing, kan in aanmerking komen voor een vergoeding onder de in artikel 4 ter van bijlage VII vastgestelde voorwaarden.

Afdeling 2 VERGOEDING VAN KOSTEN
Artikel 71

Overeenkomstig het bepaalde in bijlage VII heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten door hem gemaakt bij indiensttreding, overplaatsing of beëindiging van de dienst, alsmede van de kosten welke hij in of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie heeft gemaakt.

HOOFDSTUK 2 Sociale zekerheid
Artikel 72
1.

Volgens een door de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie in onderlinge overeenstemming en na advies van het Comité voor het Statuut vastgestelde regeling zijn de kosten in geval van ziekte van de ambtenaar, zijn echtgenoot, wanneer deze niet onder toepassing van enig andere wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling prestaties van dezelfde aard of dezelfde hoogte kan verkrijgen, zijn kinderen en andere personen die in de zin van artikel 2 van bijlage VII te zijnen laste komen, tot ten hoogste 80 % gedekt. Dit percentage wordt verhoogd tot 85 voor de volgende prestaties: consulten en visites, operaties, ziekenhuisopneming, geneesmiddelen, radiologisch onderzoek, analyses, laboratoriumonderzoek en prothesen op doktersvoorschrift met uitzondering van tandprothesen. Het percentage wordt verhoogd tot 100 in geval van tuberculose, kinderverlamming, kanker, geestesziekte en andere ziekten die naar oordeel van het tot aanstelling bevoegde gezag even ernstig zijn, alsmede voor preventief onderzoek en in geval van bevallingen. De vergoedingen tegen 100 % gelden echter niet in geval van een beroepsziekte of een ongeval dat heeft geleid tot toepassing van artikel 73.

De ongehuwde partner van een ambtenaar wordt op gelijke voet behandeld als een echtgenoot krachtens het ziektekostenverzekeringsstelsel, indien wordt voldaan aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid onder c), van bijlage VII.

In het kader van de in de eerste alinea bedoelde regeling kunnen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen aan een onder hen de bevoegdheid toekennen om op de wijze vastgesteld in artikel 110 nadere bepalingen vast te stellen betreffende de vergoeding van kosten.

Een derde deel van de voor deze dekking noodzakelijke bijdrage komt ten laste van de ambtenaar; dit deel mag ten hoogste 2 % van zijn basissalaris bedragen.

1 bis.

De ambtenaar die zijn dienst definitief beëindigt kan, wanneer hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, uiterlijk in de maand volgende op de beëindiging van zijn dienst, verzoeken dat de in lid 1 bedoelde ziektekostendekking gedurende een periode van maximaal zes maanden na beëindiging van de dienst op hem van toepassing blijft. De in het vorige lid bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de ambtenaar; deze bijdrage komt voor de helft te zijnen laste.

Bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag, genomen na advies van de raadgevende arts van de Instelling, zijn de termijn van één maand voor de indiening van het verzoek en de in de vorige alinea bedoelde beperking tot 6 maanden niet van toepassing op de ambtenaar die aan een ernstige of langdurige ziekte lijdt, die bij hem reeds vóór de beëindiging van zijn dienst bestond en waarvan de Instelling voor het verstrijken van de in de vorige alinea bedoelde periode van 6 maanden in kennis is gesteld, zulks op voorwaarde dat hij zich aan de geneeskundige controle van de Instelling onderwerpt.

1 ter.

De van echt gescheiden echtgenoot van een ambtenaar, het kind dat niet langer ten laste van de ambtenaar is en de persoon die niet langer gelijkgesteld wordt met een kind ten laste in de zin van de bepalingen van artikel 2 van bijlage VII, kunnen, wanneer zij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefenen, gedurende een periode van maximaal een jaar aanspraak op de in lid 1 bedoelde ziektekostendekking blijven maken als verzekerden uit hoofde van de aangeslotene door wie zij voor deze vergoedingen in aanmerking kwamen; deze ziektekostendekking geeft geen aanleiding tot het innen van een bijdrage. Bovenbedoelde periode loopt vanaf de datum waarop de echtscheiding definitief is geworden of de dag waarop het kind of de met een kind ten laste gelijkgestelde persoon niet langer ten laste van de ambtenaar was.

2.

Op de ambtenaar die tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst van de Unie is gebleven of die invaliditeitsuitkering geniet, zijn na beëindiging van de dienst de bepalingen van lid 1 van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het pensioen of de uitkering berekend.

Op degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een ambtenaar in actieve dienst, van een ambtenaar die tot de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van de Unie is gebleven, of van een ambtenaar die invaliditeitsuitkering geniet, zijn deze bepalingen eveneens van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het overlevingspensioen berekend.

2 bis.

Mits de betrokkene geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, is lid 1 ook van toepassing op:

  1. de gewezen ambtenaar die een ouderdomspensioen ontvangt en die de dienst van de Unie vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten;

  2. degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een gewezen ambtenaar die de dienst van de Unie vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten.

De in lid 1 bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het pensioen van de gewezen ambtenaar, vóór toepassing van de in artikel 9 van bijlage VIII van het Statuut bedoelde coëfficiënt.

Op degene die een wezenpensioen ontvangt, is lid 1 evenwel slechts van toepassing wanneer hij daarom verzoekt. De bijdrage wordt op de grondslag van het wezenpensioen berekend.

2 ter.

De in de leden 2 en 2 bis bedoelde bijdrage mag voor personen die een ouderdoms- of een overlevingspensioen ontvangen, niet lager liggen dan de bijdrage berekend over het basissalaris vastgesteld voor rang AST 1, eerste salaristrap.

2 quater.

Het bepaalde in lid 1 is eveneens van toepassing op de ambtenaar die op grond van artikel 51 is ontslagen en geen ouderdomspensioen ontvangt, op voorwaarde dat hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent en dat hij de bijdrage, berekend over zijn laatste basissalaris, voor de helft voor zijn rekening neemt.

3.

Indien het bedrag der niet terugbetaalde kosten over een periode van twaalf maanden de helft van het maandelijkse basissalaris van de ambtenaar of van het uitgekeerde pensioen te boven gaat, kent het tot aanstelling bevoegde gezag op de grondslag van de in lid 1 bedoelde regeling een bijzondere vergoeding toe, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinsomstandigheden van de betrokkene.

4.

De rechthebbende is verplicht opgave te doen van de vergoedingen die hij heeft ontvangen of waarop hij aanspraak kan maken krachtens een andere bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven ziektekostenverzekering, voor zichzelf of voor een der uit zijnen hoofde verzekerde personen.

Indien het totale bedrag der vergoedingen die hij zou kunnen ontvangen, de in lid 1 bedoelde vergoedingen te boven gaat, wordt het verschil in mindering gebracht op het krachtens lid 1 te vergoeden bedrag, behalve in het geval van vergoedingen uit hoofde van een particuliere aanvullende ziektekostenverzekering ter dekking van het gedeelte der kosten dat niet wordt vergoed door het stelsel van ziektekostenverzekering van de Unie.

Artikel 73
1.

Volgens een door de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingenvan de Unie in onderlinge overeenstemming en na advies van het comité voor het statuut vastgestelde regeling is de ambtenaar met ingang van de dag zijner indiensttreding verzekerd tegen uit beroepsziekten en ongevallen voortvloeiende risico's. Voor de dekking van het risico van ongevallen buiten de dienst is hij verplicht ten hoogste 0,1 % van zijn basissalaris bij te dragen.

In deze regeling wordt bepaald welke risico s niet zijn gedekt.

2.

De gewaarborgde uitkeringen zijn de navolgende:

  1. bij overlijden:

    uitkering aan de hierna te noemen personen van een kapitaal gelijk aan vijf maal he jaarlijkse basissalaris van de betrokkene, berekend op de grondslag van het maandelijkse salaris toegekend over de twaalf maanden voorafgaande aan het ongeval:

    • aan de echtgenoot en de kinderen van de overleden ambtenaar, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op de ambtenaar van toepassing is; het aan de echtgenoot uit te keren bedrag kan evenwel niet minder zijn dan 25 % van het kapitaal;

    • bij gebreke van personen van de hierboven genoemde categorie, aan de andere nakomelingen, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op de ambtenaar van toepassing is;

    • bij gebreke van personen der hierboven genoemde twee categorieën, aan de bloedverwanten in opgaande lijn, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht dat op de ambtenaar van toepassing is;

    • bij gebreke van personen der hierboven genoemde drie categorieën, aan de instelling;

  2. bij blijvende algehele invaliditeit:

    uitkering aan de betrokkene van een kapitaal gelijk aan acht maal zijn jaarlijkse basissalaris, berekend op de grondslag van zijn maandelijkse salaris, toegekend over de twaalf maanden voorafgaande aan het ongeval;

  3. bij blijvende gedeeltelijke invaliditeit:

    uitkering aan de betrokkene van een deel van het sub b) bepaalde bedrag, berekend op de grondslag van de schaal, vastgesteld bij de in lid 1 bedoelde regeling.

Overeenkomstig deze regeling kunnen de hierboven vastgestelde uitkeringen door een lijfrente worden vervangen.

Samenloop van de hierboven vastgestelde uitkeringen met die vastgesteld in hoofdstuk 3 is mogelijk.

3.

Bovendien zijn overeenkomstig de in lid 1 bedoelde regeling gedekt de kosten van geneeskundige hulp, geneesmiddelen, verblijf in een ziekenhuis, operatief ingrijpen, prothesen, röntgenonderzoek, massage, ortopedie, klinische behandeling en vervoer, alsmede alle soortgelijke kosten die noodzakelijkerwijs zijn gemaakt als gevolg van het ongeval of van de beroepsziekte.

Tot deze uitkering wordt evenwel slechts overgegaan voorzover de vergoedingen die de ambtenaar ontvangt krachtens artikel 72, bovengenoemde kosten niet dekken.

4.

De Gemeenschappen treden, binnen de grenzen van de voor hen uit de artikelen 72, 73 en 75 voortvloeiende verplichtingen, van rechtswege in de plaats van de ambtenaar of van zijn rechtverkrijgenden, wat betreft hun recht van verhaal tegen de derde die aansprakelijk is voor het ongeval dat het overlijden of de verwondingen van de ambtenaar of de uit zijnen hoofde verzekerde personen tot gevolg heeft gehad.

Artikel 74
1.

Bij geboorte van een kind van een ambtenaar wordt een toelage ten bedrage van 198,31 EUR uitgekeerd aan de persoon die daadwerkelijk voor dit kind zorg draagt.

Dezelfde toelage wordt uitgekeerd aan de ambtenaar die een kind adopteert dat ten hoogste vijf jaar oud is en te zijnen laste komt in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage VII.

2.

Deze uitkering vindt ook plaats bij het einde van een zwangerschap van ten minste zeven maanden.

3.

Degene die een geboortetoelage ontvangt, is verplicht opgave te doen van uit andere bron voor hetzelfde kind ontvangen soortgelijke toelagen; deze komen in mindering op de hierboven vermelde toelage. Zijn zowel de vader als de moeder ambtenaren van de Unie, dan wordt de toelage slechts éénmaal uitbetaald.

Artikel 75

Bij overlijden van een ambtenaar, zijn echtgenoot, zijn kinderen ten laste of andere personen welke te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage VII en die met hem samenwonen, worden de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de standplaats naar de plaats van herkomst van de ambtenaar door de Instelling vergoed.

Ingeval de ambtenaar overlijdt tijdens een dienstreis, vergoedt de Instelling evenwel de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot van de plaats van overlijden naar de plaats van herkomst van de ambtenaar.

Artikel 76

Aan een ambtenaar, gewezen ambtenaar of aan de rechtverkrijgenden van een overleden ambtenaar, die, inzonderheid tengevolge van een handicap of een ernstige of langdurige ziekte of door familieomstandigheden, in zeer benarde omstandigheden verkeren, kan een schenking, een lening of een voorschot worden toegekend.

Artikel 76 bis

Een overlevende echtgenoot die ernstig of langdurig ziek of gehandicapt is, kan van de instelling financiële steun ter aanvulling van het pensioen ontvangen, voor de duur van de ziekte of de handicap, op grond van een onderzoek van de sociale en medische omstandigheden van de betrokkene. De regels voor de tenuitvoerlegging van dit artikel worden door de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen in gemeenschappelijk overleg bepaald, na raadpleging van het Comité voor het Statuut.

HOOFDSTUK 3 Pensioenen en invaliditeitsuitkering
Artikel 77

De ambtenaar die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, heeft recht op ouderdomspensioen. Ongeacht zijn diensttijd heeft hij echter recht op dit pensioen wanneer hij ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, indien hij tijdens een periode waarin hij ter beschikking stond niet kon worden herplaatst, dan wel bij pensionering om redenen van dienstbelang.

Het maximale ouderdomspensioen bedraagt 70 % van het laatste basissalaris, dat behoort bij de laatste rang waarin de ambtenaar ten minste een jaar ingedeeld is geweest. Voor elk dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3 van bijlage VIII, wordt aan de ambtenaar 1,80 % van dit laatste basissalaris uitgekeerd.

Voor ambtenaren die werkzaam zijn geweest bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of bij een gekozen voorzitter van een instelling of van een orgaan van de Unie, of bij de gekozen leider van een politieke fractie van het Europees Parlement, worden de pensioenrechten betreffende de pensioenjaren die in de uitoefening van een der hiervoor genoemde functies zijn verworven, berekend over het laatste in die functie ontvangen basissalaris, als dit basissalaris hoger is dan het basissalaris dat overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel in aanmerking wordt genomen.

Het ouderdomspensioen per dienstjaar kan niet minder dan 4 % van het minimum voor levensonderhoud bedragen.

De pensioengerechtigde leeftijd is 66 jaar.

De pensioengerechtigde leeftijd wordt elke vijf jaar, en voor het eerst op 1 januari 2014, opnieuw beoordeeld op basis van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag bevat in het bijzonder gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen.

In voorkomend geval presenteert de Commissie een voorstel tot wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd overeenkomstig de conclusies in dit verslag, waarbij zij in het bijzonder rekening houdt met de ontwikkelingen in de lidstaten.

Artikel 78

Overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII heeft de ambtenaar recht op een invaliditeitsuitkering wanneer hij blijvend invalide wordt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt van zijn functiegroep overeenkomen.

Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. Indien de ontvanger van een invaliditeitsuitkering met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 66 jaar heeft bereikt en zonder de maximale pensioenrechten te hebben opgebouwd, zijn de algemene regels betreffende ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap waarin de betrokken ambtenaar was ingedeeld op het ogenblik dat hij invalide werd verklaard.

De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud.

De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen die op basis van die uitkering worden berekend.

Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt daarnaast de gehele bijdrage in de pensioenregeling ten laste van de begroting van instelling of het orgaan als bedoeld in artikel 1 ter.

Artikel 79

Overeenkomstig hoofdstuk 4 van bijlage VIII heeft de overlevende echtgenoot van een ambtenaar of van een gewezen ambtenaar recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 %van het ouderdomspensioen dat of van de invaliditeitsuitkering die haar echtgenoot genoot of genoten zou hebben indien hij, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken.

Het overlevingspensioen van de overlevende echtgenoot van een ambtenaar die is overleden terwijl hij zich in een der in artikel 35 vermelde standen bevond, met uitzondering van het verlof om redenen van persoonlijke aard voor de periode waarin geen pensioenrechten zijn verworven krachtens artikel 40, lid 3, kan niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud of dan 35 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar.

Dit pensioen kan niet minder bedragen dan 42 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar, waneer diens overlijden het gevolg is van één van de in artikel 78, vijfde alinea, bedoelde omstandigheden.

Artikel 79 bis

Het bepaalde in artikel 79 is mutatis mutandis van toepassing op de weduwnaar van een ambtenaar of gewezen ambtenaar.

Artikel 80

Indien de ambtenaar of degene die recht op een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering heeft, is overleden zonder een echtgenoot na te laten die recht heeft op overlevingspensioen, hebben de kinderen die op het ogenblik van het overlijden te zijnen laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage VII, recht op wezenpensioen overeenkomstig artikel 21 van bijlage VIII.

Hetzelfde recht hebben de kinderen die aan dezelfde voorwaarden voldoen bij overlijden of hertrouwen van de echtgenoot die recht op overlevingspensioen heeft.

Indien de ambtenaar of degene die recht op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering heeft, is overleden, zonder dat voldaan wordt aan de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden, hebben de kinderen, van wie erkend is dat zij te zijnen laste komen in de zin van artikel 2 van bijlage VII, recht op een wezenpensioen onder de voorwaarden, vastgesteld in artikel 21 van bijlage VIII; het pensioen bedraagt evenwel de helft van het overeenkomstig laatstgenoemd artikel berekende bedrag.

Het wezenpensioen dat wordt toegekend aan een met een ten laste komend kind gelijkgestelde persoon in de zin van artikel 2, lid 4, van bijlage VII, mag niet meer bedragen dan het dubbele van de kindertoelage.

In geval van adoptie geeft het overlijden van de natuurlijke ouder in wiens plaats de adoptieouder is getreden, geen recht op een wezenpensioen.

De rechten, bedoeld in de eerste, tweede en derde alinea, zijn van toepassing in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die recht heeft op een vergoeding uit hoofde van artikel 50 van het statuut, artikel 5 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad(17), artikel 3 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72 van de Raad(18) of artikel 3 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73 van de Raad(19), alsmede in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en verzocht heeft in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen.

Aan eenzelfde persoon kan niet meer dan één wezenpensioen ten laste van de Unie worden uitgekeerd. Wie voor de toekenning van meer dan één wezenpensioen in aanmerking zou komen, ontvangt het pensioen met het hoogste bedrag.

Artikel 81

Degene die recht heeft op ouderdomspensioen, op een invaliditeitsuitkering of op overlevingspensioen, heeft onder de in bijlage VII vermelde voorwaarden recht op de in artikel 67 bedoelde gezinstoelagen; de kostwinnerstoelage wordt berekend op de grondslag van het pensioen of de uitkering van de rechthebbende. Wie een overlevingspensioen ontvangt, heeft alleen uit hoofde van de kinderen die op het ogenblik van het overlijden van de ambtenaar of de gewezen ambtenaar te zijnen laste zijn, recht op deze toelagen.

Het bedrag van de kindertoelage waarop degene die een overlevingspensioen geniet recht heeft, is echter gelijk aan het dubbele van het bedrag van de in artikel 67, lid l, sub b), vermelde toelage.

Artikel 81 bis
1.

Ongeacht alle andere bepalingen en met name die betreffende de minimumbedragen voor de rechthebbenden op een overlevingspensioen, mag het totale bedrag van de overlevingspensioenen, vermeerderd met de gezinstoelagen en verminderd met de belasting en de andere verplichte inhoudingen, waarop de weduwe en de andere rechthebbenden aanspraak kunnen maken, niet meer bedragen dan:

  1. in geval van overlijden van een ambtenaar die zich in één der in artikel 35 genoemde standen bevond, het bedrag van het basissalaris waarop de betrokkene in dezelfde rang en salaristrap recht zou hebben gehad wanneer hij in leven was gebleven, vermeerderd met de gezinstoelagen die hem in dat geval zouden zijn uitgekeerd en na aftrek van de belasting en de andere verplichte inhoudingen;

  2. voor de periode na de datum waarop de onder a) bedoelde ambtenaar de 66-jarige leeftijd zou hebben bereikt, het bedrag van het ouderdomspensioen waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven vanaf deze datum recht zou hebben gehad in dezelfde rang en salaristrap welke hij bij zijn overlijden had bereikt, vermeerderd met de gezinstoelagen die aan de betrokkene zouden zijn uitgekeerd en verminderd met de belasting en de andere verplichte inhoudingen;

  3. in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die recht had op een ouderdoms- of invaliditeitsuitkering , het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven recht zou hebben gehad, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b);

  4. in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en verzocht heeft in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen, het bedrag van het ouderdomspensioen waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven op de pensioengerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b);

  5. in geval van overlijden van een ambtenaar of een gewezen ambtenaar die op de dag van zijn overlijden in het genot was van een vergoeding zoals bedoeld in artikel 41, 42 quater of 50 van het Statuut, artikel 5 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68, artikel 3 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72, artikel 3 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73, artikel 2 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 2150/82 of artikel 3 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1679/ 85, het bedrag van de vergoeding waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven recht zou hebben gehad, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b);

  6. voor de periode na de datum waarop de onder e) bedoelde gewezen ambtenaar niet langer recht op de vergoeding zou hebben gehad, het bedrag van het ouderdomspensioen waarop de betrokkene wanneer hij in leven was gebleven recht zou hebben gehad, indien hij op die datum aan de leeftijdsvoorwaarden had voldaan om gepensioneerd te worden, vermeerderd en verminderd overeenkomstig het bepaalde onder b).

2.

Voor de toepassing van lid 1 blijven eventuele aanpassingscoëfficiënten op de verschillende bedragen buiten beschouwing.

3.

De maximumbedragen als bepaald in lid 1, onder a) tot en met f), worden onder de rechthebbenden op het overlevingspensioen verdeeld naar gelang van de rechten die zij ongeacht het bepaalde in lid 1 zouden hebben gehad.

Artikel 82, lid 1, tweede ,en derde alinea, is van toepassing op de uit deze verdeling voortvloeiende bedragen.

Artikel 82
1.

De pensioenen worden vastgesteld op de grondslag van de salarisschalen die gelden op de eerste dag van de maand waarin het pensioen ingaat.

Op de pensioenen wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.

In euro uitgedrukte pensioenen worden uitbetaald in een van de in artikel 45 van bijlage VIII bedoelde valuta's.

2.

Wanneer de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65, lid 1, worden geactualiseerd, geldt deze actualisering ook voor de pensioenen.

3.

Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen.

Artikel 83
1.

De uitkeringen krachtens de pensioenregeling komen ten laste van de begroting van de Unie. De Lid-Staten waarborgen gezamenlijk de uitbetaling van deze uitkeringen volgens de verdeelsleutel voor de financiering van deze uitgaven.

2.

De ambtenaren dragen voor een derde bij in de financiering van de pensioenregeling. Deze bijdrage wordt vastgesteld op 11,1 % van het basissalaris waarbij geen rekening wordt gehouden met de aanpassingscoëfficiënten bedoeld in artikel 64. Zij wordt maandelijks op het salaris ingehouden. De bijdrage wordt aangepast volgens het bepaalde in bijlage XII.

3.

De betaling van de pensioenen der ambtenaren die hun werkzaamheden ten dele in dienst van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal hebben verricht of die behoren tot de gemeenschappelijke instellingen of organen van de Unie , en de verdeling van de uit deze pensioenen voortvloeiende lasten over het pensioenfonds van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de begrotingen van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden nader geregeld bij een in gemeenschappelijk overleg, na advies van het comité voor het statuut, door de Raden en de Commissie van Voorzitters der Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vastgestelde verordening.

Artikel 83 bis
1.

Het evenwicht van de pensioenregeling wordt gegarandeerd overeenkomstig de in bijlage XII uiteengezette procedure.

2.

De in artikel 1 bis bedoelde organen die geen subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over. De agentschappen die gedeeltelijk uit die begroting worden gefinancierd, betalen vanaf 1 januari 2016 het deel van de werkgeversbijdragen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten.

3.

Het evenwicht van de pensioenregeling wordt gewaarborgd door de pensioengerechtigde leeftijd en de bijdrage in de pensioenregeling. Op het moment van de vijfjaarlijkse actuariële evaluatie zoals bedoeld in bijlage XII wordt de bijdrage in de pensioenregeling geactualiseerd teneinde het evenwicht van de pensioenregeling te waarborgen.

4.

De Commissie dient ieder jaar, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van bijlage XII, een bijgewerkte versie van de in lid 3 bedoelde actuariële raming in. Wanneer daaruit blijkt dat het geldende bijdragepercentage met 0,25 procentpunt of meer afwijkt van het bijdragepercentage dat nodig is om het actuariële evenwicht te garanderen, wordt het bijdragepercentage overeenkomstig het bepaalde in bijlage XII aangepast.

5.

Voor de toepassing van de leden 3 en 4 van dit artikel wordt het in artikel 83, lid 2, bedoelde referentiecijfer geactualiseerd. De Commissie maakt de aldus tot stand gekomen geactualiseerde bijdrage binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Artikel 84

De pensioenregeling is nader uitgewerkt in bijlage VIII.

HOOFDSTUK 4 Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald
Artikel 85

Een onverschuldigd betaald bedrag wordt teruggevorderd, indien de bevoordeelde kennis droeg van de onregelmatigheid van de betaling of indien deze onregelmatigheid zo voor de hand lag dat de bevoordeelde daarvan kennis had moeten dragen.

De terugvordering moet binnen een termijn van vijf jaar plaatsvinden, die ingaat op de datum waarop het bedrag is betaald. Het tot aanstelling bevoegde gezag is niet door deze termijn gebonden wanneer kan worden aangetoond dat de betrokkene de administratie opzettelijk heeft misleid om betaling van het betrokken bedrag te verkrijgen.

HOOFDSTUK 5 Subrogatie van de Unie
Artikel 85 bis
1.

Wanneer het overlijden, een ongeval of een ziekte van een in dit Statuut bedoelde persoon aan een derde is te wijten, treedt de Unie , voor zover er voor hen uit de schadebrengende gebeurtenis op grond van dit Statuut verplichtingen voortvloeien, van rechtswege in alle rechten en rechtsvorderingen van die persoon of zijn rechtsverkrijgenden ten aanzien van de aansprakelijke derde.

2.

De in lid 1 bedoelde subrogatie is met name van toepassing in de volgende gevallen:

  • de bezoldiging die overeenkomstig artikel 59 aan de ambtenaar gedurende zijn tijdelijke arbeidsongeschiktheid is uitbetaald,

  • de betalingen die overeenkomstig artikel 70 zijn verricht als gevolg van het overlijden van een ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar,

  • de uitkeringen en vergoedingen uit hoofde van de artikelen 72 en 73 en van de desbetreffende uitvoeringsbepalingen, betreffende de ziektekosten en ongevallenverzekering,

  • de vergoeding van de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot als bedoeld in artikel 75,

  • de uitbetaling van extra gezinstoelagen uit hoofde van artikel 67, lid 3, en artikel 2, lid 3 en lid 5, van bijlage VII, wegens een ernstige ziekte, gebrek of handicap van een kind ten laste,

  • de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen op grond van een ongeval of ziekte waardoor het de ambtenaar blijvend niet mogelijk is zijn werkzaamheden te verrichten,

  • de uitbetaling van overlevingspensioenen als gevolg van het overlijden van een ambtenaar of gewezen ambtenaar of het overlijden van de echtgenoot van een ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar, die zelf geen ambtenaar of tijdelijk functionaris is,

  • de uitbetaling van wezenpensioenen zonder inachtneming van enige leeftijdsgrens ten behoeve van het kind van een ambtenaar of gewezen ambtenaar na diens overlijden wanneer dit kind ernstig ziek is of een gebrek of handicap heeft, waardoor het niet in zijn behoeften kan voorzien.

3.

De subrogatie van de Unie strekt zich evenwel niet uit tot de rechten op schadeloosstelling uit hoofde van strikt persoonlijke schade zoals met name schadeloosstelling wegens immateriële schade en smartegeld, alsmede dat deel van de schade wegens esthetisch verlies en gederfde levensvreugde dat het bedrag van de eventuele vergoeding uit hoofde van artikel 73 te boven gaat.

4.

Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 kan geen beletsel vormen voor het instellen van een rechtstreekse vordering van de kant van de Unie.

TITEL VI TUCHTREGELING

Artikel 86
1.

De ambtenaar of gewezen ambtenaar die, opzettelijk of uit nalatigheid, de hem door dit statuut opgelegde verplichtingen niet nakomt, stelt zich aan een tuchtmaatregel bloot.

2.

Wanneer het tot aanstelling bevoegde gezag of OLAF kennis krijgen van gegevens die het bestaan van een verzuim in de zin van lid 1 doen vermoeden, kunnen zij een administratief onderzoek instellen teneinde na te gaan of er inderdaad sprake is van een dergelijk verzuim.

3.

De tuchtmaatregelen en -procedures en de maatregelen en de procedures betreffende het administratief onderzoek staan in bijlage IX.

TITEL VII VERZOEKEN EN BEROEP

Artikel 90
1.

Iedere in dit Stauut bedoelde persoon kan bij het tot aanstelling bevoegde gezag een verzoek indienen om jegens hem een besluit te nemen. Het gezag brengt zijn met redenen omklede besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van dit verzoek, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op het verzoek uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen een klacht in de zin van het volgende lid kan worden ingediend.

2.

Iedere in dit Statuut bedoelde persoon kan bij het tot aanstelling bevoegde gezag een klacht indienen tegen een besluit waardoor hij zich bezwaard acht, hetzij omdat dit gezag een besluit heeft genomen, dan wel omdat het geen, bij het Statuut verplichte maatregel heeft genomen. De klacht moet binnen een termijn van drie maanden worden ingediend. Deze termijn gaat in:

  • op de dag van bekendmaking van het besluit, indien het een maatregel van algemene aard betreft;

  • op de dag waarop het besluit ter kennis wordt gebracht van degene tot wie het gericht is en in elk geval uiterlijk op de dag waarop betrokkene ervan kennis krijgt indien het een maatregel van individuele aard betreft; indien evenwel door een besluit van individuele aard een andere persoon dan degene tot wie het gericht is, zich bezwaard kan gevoelen, gaat de termijn voor deze persoon in op de dag waarop hij van dit besluit kennis, krijgt en in. elk geval uiterlijk op de dag van bekendmaking ervan;

  • op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien de klacht betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens lid 1 ingediend verzoek.

Het gezag brengt zijn met redenen omklede besluit binnen vier maanden, te rekenen vanaf de dag van indiening van de klacht, ter kennis van de betrokkene. Is bij het verstrijken van deze termijn een antwoord op de klacht uitgebleven, dan geldt dit als een stilzwijgend besluit tot afwijzing, waartegen beroep in de zin van artikel 91 kan worden ingesteld.

Artikel 90 bis

Iedere in dit Statuut bedoeld persoon kan bij de directeur van OLAF een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, indienen om jegens hem een besluit te nemen in verband met een door OLAF verricht onderzoek. Hij kan bij de directeur van OLAF tevens een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, indienen tegen een besluit van OLAF dat in het kader van een dergelijk onderzoek is genomen en waardoor hij zich bezwaard acht.

Artikel 90 ter

Iedere in dit Statuut bedoeld persoon kan bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, in het kader van diens bevoegdheden, een verzoek of een klacht in de zin van artikel 90, leden 1 en 2, indienen.

Artikel 90 quater

Verzoeken en klachten met betrekking tot de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, moeten worden ingediend bij het gezagsorgaan waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.

Artikel 91
1.

Het Hof van Jusitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen de Unie en een van de in dit Statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 90, lid 2. Bij geschillen van geldelijke aard heeft het Hof van Justitie volledige rechtsmacht.

2.

Een beroep op het Hof van Justitie van de Europese Unie is slechts ontvankelijk:

  • indien men zich van tevoren tot het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gewend met een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, en binnen de aldaar gestelde termijn, en

  • indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen.

3.

Het in lid 2 bedoelde beroep moet binnen een termijn van drie maanden worden ingesteld. Deze termijn gaat in:

  • op de dag van kennisgeving van het naar aanleiding van de klacht genomen besluit;

  • op de dag waarop de antwoordtermijn verstrijkt, indien het beroep betrekking heeft op een stilzwijgend besluit tot afwijzing van een krachtens artikel 90, lid 2, ingediende klacht; wanneer echter een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een klacht is afgekomen na het stilzwijgende besluit tot afwijzing, doch binnen de termijn voor het instellen van beroep, dan gaat laatstgenoemde termijn hierdoor opnieuw in.

4.

In afwijking van lid 2 kan de betrokkene zich echter, na bij het tot aanstelling bevoegde gezag een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, te hebben ingediend, onmiddellijk wenden tot het Hof van Justitie, mits bij dit beroep een verzoek wordt gevoegd tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het betwiste besluit of tot het nemen van voorlopige maatregelen. In dit geval wordt de procedure ten principale voor het Hof van Justitie opgeschort totdat een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing van de klacht wordt genomen.

5.

Het in dit artikel bedoelde beroep wordt onderzocht en beoordeeld volgens de bepalingen van het door het Hof van Justitie van de Europese Unie opgestelde reglement voor de procesvoering.

Artikel 91 bis

Beroepen die betrekking hebben op de gebieden waarop artikel 2, lid 2, van toepassing is, worden gericht tegen de instelling waartoe het gezagsorgaan behoort waaraan de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.

TITEL VIII BIS BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE DE EDEO

Artikel 95
1.

De bij dit statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden worden wat betreft het personeel van de EDEO uitgeoefend door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna „hoge vertegenwoordiger” genoemd). De hoge vertegenwoordiger mag binnen de EDEO iemand aanwijzen om deze bevoegdheden uit te oefenen. Artikel 2, lid 2, is van toepassing.

2.

Wat betreft hoofden van delegaties worden de bevoegdheden met betrekking tot aanstellingen uitgeoefend volgens een grondige selectieprocedure op basis van verdienste en met inachtneming van een geografisch en genderevenwicht, op grond van een lijst van personen die door de Commissie is goedgekeurd in het kader van de haar bij de Verdragen toegekende bevoegdheden. Dit is van overeenkomstige toepassing voor overplaatsingen in het belang van de dienst, in uitzonderlijke omstandigheden en voor bepaalde tijd, naar het ambt van delegatiehoofd.

3.

Het tot aanstelling bevoegde gezag leidt op verzoek van de Commissie voor delegatiehoofden, als zij in het kader van hun functie taken voor de Commissie uitvoeren, administratieve onderzoeken en tuchtprocedures in zoals bedoeld in de artikelen 22 en 86 en in bijlage IX.

De Commissie wordt geraadpleegd over de toepassing van artikel 43.

Artikel 96

Onverminderd artikel 11 volgt een ambtenaar van de Commissie die werkzaam is bij een delegatie van de Unie de aanwijzingen van het hoofd van de delegatie op, overeenkomstig de taak van deze laatste zoals die in artikel 5 van Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Europese dienst voor extern optreden(20) is omschreven.

Een EDEO-ambtenaar die in het kader van zijn functie taken uitvoert voor de Commissie, volgt met betrekking tot die taken de aanwijzingen van de Commissie op, overeenkomstig artikel 221, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De nadere bepalingen voor de uitvoering van dit artikel worden door de Commissie en de EDEO in overleg vastgesteld.

Artikel 97

Tot 30 juni 2014 kunnen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen in uitzonderlijke gevallen, in onderlinge overeenstemming, uitsluitend in het belang van de dienst en nadat de betrokken ambtenaar is gehoord, in afwijking van de artikelen 4 en 29 van het statuut en volgens de voorwaarden van artikel 7, lid 1 daarvan, een ambtenaar die conform Besluit 2010/427/EU naar de EDEO is overgeplaatst, van de EDEO overplaatsen naar een functie van dezelfde rang binnen het secretariaat-generaal van de Raad of binnen de Commissie, zonder dat de vacature bij het personeel wordt bekendgemaakt.

Artikel 98
1.

Voor de toepassing van artikel 29, lid 1, onder a), behandelt het tot aanstelling bevoegde gezag bij het vervullen van een vacature bij de EDEO de sollicitaties van ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad, de Commissie en de EDEO, van tijdelijke personeelsleden die vallen onder artikel 2, punt e), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en van personeelsleden van nationale diplomatieke diensten van de lidstaten zonder voorrang te geven aan een bepaalde groep. Tot 30 juni 2013 en in afwijking van artikel 29, werft de EDEO van buiten de instelling uitsluitend ambtenaren van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie aan, alsmede personeelsleden van de diplomatieke diensten van de lidstaten.

In uitzonderingsgevallen en nadat alle mogelijkheden om overeenkomstig deze bepalingen personeel aan te werven zijn aangewend, kan het tot aanstelling bevoegde gezag evenwel besluiten buiten de in de eerste zin van de eerste alinea bedoelde bronnen personeel voor technische ondersteuning op AD-niveau aan te werven dat nodig is voor de goede werking van de EDEO, zoals specialisten op het gebied van crisismanagement, veiligheid en IT.

Met ingang van 1 juli 2013 neemt het tot aanstelling bevoegde gezag ook sollicitaties van ambtenaren van andere dan de in de eerste alinea genoemde instellingen in overweging, zonder voorrang te geven aan een bepaalde groep.

2.

Voor de toepassing van artikel 29, lid 1, onder a), en onverminderd artikel 97 behandelt het tot aanstelling bevoegde gezag van andere instellingen dan de EDEO bij het invullen van een vacature de sollicitaties van interne kandidaten en ambtenaren van de EDEO die ambtenaren waren van de betreffende instelling voordat zij in dienst kwamen van de EDEO zonder voorrang te geven aan een bepaalde groep.

Artikel 99
1.

Totdat de hoge vertegenwoordiger besluit een eigen tuchtraad voor de EDEO op te richten, fungeert de tuchtraad van de Commissie ook als tuchtraad voor de EDEO. De hoge vertegenwoordiger neemt een dergelijk besluit uiterlijk 31 december 2011.

Zolang de tuchtraad voor de EDEO niet is opgericht, worden twee EDEO-ambtenaren benoemd tot de extra leden zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, van bijlage IX. Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité, als bedoeld in artikel 5, lid 5, en artikel 6, lid 4, van bijlage IX, zijn die van de EDEO.

2.

Tot overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), eerste streepje, binnen de EDEO een personeelscomité is opgericht, hetgeen uiterlijk 31 december 2011 dient te geschieden, vertegenwoordigt het personeelscomité van de Commissie in afwijking van die bepaling ook ambtenaren en andere personeelsleden van de EDEO.

TITEL VIII ter BIJZONDERE AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR DE AMBTENAREN DIE ZIJN TEWERKGESTELD IN EEN DERDE LAND

Artikel 101 bis

Onverminderd de overige bepalingen van het Statuut bevat bijlage X de bijzondere afwijkende bepalingen voor de ambtenaren die zijn tewerkgesteld in een derde land.

TITEL IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 Overgangsbepalingen
Artikel 107 bis

In bijlage XIII zijn overgangsbepalingen vastgesteld.

Artikel 108

Gedurende vijftien maanden na de inwerkingtreding van dit statuut kunnen opengevallen of nieuwe plaatsen worden bezet door bevordering van een ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 45.

Deze bepaling kan binnen deze periode slechts éénmaal op een ambtenaar worden toegepast.

Artikel 109

Tot aan de inwerkingtreding van het personeelscomité, die uiterlijk 1 juli 1963 moet plaatsvinden, worden de bevoegdheden van dit comité uitgeoefend door het voorlopige personeelscomité, gekozen door de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van dit statuut in dienst waren.

De bevoegdheden van het comité voor het statuut worden tijdens dezelfde periode uitgeoefend door een voorlopig comité voor het statuut, bestaande uit een vertegenwoordiger van het voorlopig personeelscomité van elke instelling en een vertegenwoordiger van elke instelling.

HOOFDSTUK 2 Slotbepalingen
Artikel 110
1.

De algemene bepalingen ter uitvoering van dit statuut worden door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgesteld na raadpleging van het personeelscomité en het comité voor het statuut.

2.

De door de Commissie vastgestelde bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, zijn van overeenkomstige toepassing op de agentschappen. De Commissie brengt te dien einde alle uitvoeringsbepalingen onmiddellijk na de vaststelling ervan ter kennis van de agentschappen.

De uitvoeringsbepalingen treden bij de agentschappen in werking negen maanden na hun inwerkingtreding bij de Commissie of negen maanden na de datum waarop de Commissie de vaststelling van de betreffende uitvoeringsbepaling ter kennis van de agentschappen heeft gebracht, naargelang welke datum de laatste is. Onverminderd het voorgaande kan een agentschap besluiten dat deze uitvoeringsbepalingen op een vroegere datum in werking zullen treden.

In afwijking van het voorgaande kan een agentschap vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid en na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, ter goedkeuring bij de Commissie indienen. Onder dezelfde voorwaarden kan een agentschap verzoeken dat de Commissie ermee instemt dat sommige van deze uitvoeringsbepalingen niet worden toegepast. In dat laatste geval kan de Commissie in plaats van het verzoek te aanvaarden of af te wijzen, van het agentschap verlangen dat het uitvoeringsvoorschriften die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, bij haar ter goedkeuring indient.

De termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid wordt opgeschort vanaf de datum waarop het agentschap om de toestemming van de Commissie heeft verzocht, tot de datum waarop de Commissie haar standpunt heeft meegedeeld.

Een agentschap kan ook, na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen ter goedkeuring bij de Commissie indienen die andere onderwerpen betreffen dan de uitvoeringsbepalingen die door de Commissie zijn vastgesteld.

Voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen worden de agentschappen vertegenwoordigd door de raad van bestuur of door een gelijkwaardig orgaan dat in het besluit van de Unie waarbij zij zijn opgericht, is aangewezen.

3.

Voor het aannemen van de in onderling overleg door de instellingen vast te stellen regelingen, worden de agentschappen niet met de instellingen gelijkgesteld. Niettemin moet de Commissie de agentschappen raadplegen alvorens dergelijke regelingen worden aangenomen.

4.

De bepalingen ter uitvoering van dit statuut, waaronder de in lid 1 bedoelde algemene uitvoeringsbepalingen, en de regelingen die in onderling overleg tussen het tot aanstelling bevoegde gezag van de instellingen zijn vastgesteld, worden ter kennis van het personeel gebracht.

5.

De diensten van de instellingen en de agentschappen plegen regelmatig overleg met elkaar over de toepassing van dit statuut. Bij dit overleg zijn de agentschappen gezamenlijk vertegenwoordigd volgens de regels die zij daartoe in onderling overleg vaststellen.

6.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie beheert een register van de bepalingen die door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling ter uitvoering van dit statuut worden vastgesteld, en van de bepalingen die de agentschappen volgens de in lid 2 beschreven procedure hebben vastgesteld in afwijking van de voorschriften die door de Commissie zijn vastgesteld, met inbegrip van wijzigingen daarvan. De instellingen en agentschappen hebben rechtstreeks toegang tot dit register en hebben het recht in hun eigen bepalingen wijzigingen aan te brengen. De lidstaten hebben er rechtstreeks toegang toe. Bovendien brengt de Commissie om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de bepalingen die door elk tot aanstelling bevoegde gezag ter uitvoering van dit statuut zijn vastgesteld.

Artikel 111

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 112 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden, bepaalde aspecten van de uitvoering van de bepalingen inzake bezoldigingen en de socialezekerheidsregelingen.

Artikel 112
1.

De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.

De in de artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII en artikel 9 van bijlage XI daarvan, en de artikelen 28 bis, lid 11, en 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 januari 2014.

3.

Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII en artikel 9 van bijlage XI daarvan, en de artikelen 28 bis, lid 11, en 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.

Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

5.

Een gedelegeerde handeling die overeenkomstig artikelen 56 bis, 56 ter en 56 quater van het statuut, artikel 13, lid 3, van bijlage VII of artikel 9 van bijlage XI daarvan, of de artikel 28 bis, lid 11, of artikel 96, lid 11, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is vastgesteld, treedt alleen in werking als het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 113

De Commissie legt uiterlijk 31 december 2020 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin de werking van dit statuut wordt beoordeeld.

BIJLAGE I

A. Standaardfuncties in elk van de in artikel 5, lid 4, bedoelde functiegroepen

1. Functiegroep AD

Directeur-generaal

AD 15 - AD 16

Directeur

AD 14 - AD 15

Adviseur of gelijkwaardig

AD 13 - AD 14

Afdelingshoofd of gelijkwaardig

AD 9 - AD 14

Administrateur

AD 5 - AD 12

2. Functiegroep AST

Senior assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een hoge mate van autonomie vereisen met een grote verantwoordelijkheid voor personeelsbeheer, uitvoering van begroting of politieke coördinatie

AST 10 - AST 11

Assistent

Uitvoering van administratieve, technische of opleidingsactiviteiten die een zekere mate van autonomie vereisen, met name wat de uitvoering betreft van de voorschriften en regelgeving of algemene instructies, of als persoonlijk assistent van een lid van een instelling, van een kabinetschef van een lid of van een (adjunct-) directeur-generaal of een gelijkwaardige senior manager

AST 1 - AST 9

3. Functiegroep AST/SC

Secretariaatsmedewerker/Kantoormedewerker

Uitvoering van kantoor- en secretariaatwerkzaamheden, kantoorbeheer en andere gelijkwaardige taken die een zekere mate van autonomie vereisen(1)

SC 1 - SC 6

B. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen

1. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroepen AST en AD:

Rang

Assistenten

Administrateurs

13

15 %

12

15 %

11

25 %

10

20 %

25 %

9

8 %

25 %

8

25 %

33 %

7

25 %

36 %

6

25 %

36 %

5

25 %

36 %

4

33 %

3

33 %

2

33 %

1

33 %

2. Vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen in de functiegroep AST/SC:

Rang

Secretariaatsmedewerkers / Kantoormedewerkers

SC 6

SC 5

12 %

SC 4

15 %

SC 3

17 %

SC 2

20 %

SC 1

25 %.

BIJLAGE II

Samenstelling en werkwijze van de organen, genoemd in artikel 9 van het statuut

Afdeling 1 PERSONEELSCOMITÉ
Artikel 1

Het personeelscomité bestaat uit leden en eventueel plaatsvervangende leden, wier ambtstermijn drie jaar duurt. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan evenwel besluiten een kortere ambtstermijn vast te stellen; deze mag echter niet korter zijn dan één jaar. Alle ambtenaren van de instelling zijn stemgerechtigd en verkiesbaar.

De regels omtrent de verkiezing voor het Personeelscomité dat niet in plaatselijke afdelingen verdeeld is of, indien het Personeelscomité wel in plaatselijke afdelingen verdeeld is, voor de plaatselijke afdeling, worden vastgesteld door de algemene vergadering van de ambtenaren van de Instelling, die op de overeenkomstige standplaats in dienst zijn. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan evenwel besluiten dat de regels voor de verkiezing moeten worden vastgesteld overeenkomstig het resultaat van een onder het personeel van de instelling georganiseerd referendum. De verkiezingen zijn geheim.

Indien het Personeelscomité in plaatselijke afdelingen verdeeld is, worden, voor elke standplaats, de regels omtrent de aanwijzing van de leden van het Centrale Comité vastgesteld door de algemene vergadering van de ambtenaren van de Instelling, die op de desbetreffende standplaats in dienst zijn. Tot leden van het Centrale Comité kunnen slechts leden van de desbetreffende plaatselijke afdeling worden aangewezen.

Het Personeelscomité dat niet in plaatselijke afdelingen is verdeeld of, indien het Personeelscomité wel in plaatselijke afdelingen is verdeeld, de plaatselijke afdeling, dient zodanig te zijn samengesteld dat de drie functiegroepen bedoeld in artikel 5 van het Statuut alsmedede personeelsleden, bedoeld in artikel 7, eerste alinea, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, daarin zijn vertegenwoordigd. Het Centrale Comité van een Personeelscomité dat in plaatselijke afdelingen is verdeeld is rechtsgeldig geconstitueerd zodra de meerderheid zijner leden is aangewezen.

De verkiezing voor het Personeelscomité dat niet in plaatselijke afdelingen is verdeeld of, indien het Personeelscomité wel in plaatselijke afdelingen is verdeeld, voor de plaatselijke afdeling is slechts geldig indien ten minste twee derde van de stemgerechtigden daaraan heeft deelgenomen. Indien het quorum evenwel niet wordt bereikt, is de verkiezing bij de tweede stemming geldig wanneer de meerderheid der stemgerechtigden daaraan heeft deelgenomen.

De functies der leden van het Personeelscomité en van de ambtenaren die in opdracht van het Comité zitting hebben in statutaire of door de Instelling ingestelde organen, worden beschouwd als een onderdeel van de taken die zij in hun Instelling moeten verrichten. De betrokkene mag door de uitoefening van zijn functie geen enkel nadeel ondervinden.

Afdeling 2 PARITAIRE COMMISSIE
Artikel 2

De paritaire commissie(s) van een Instelling bestaat/bestaan uit:

  • een voorzitter, jaarlijks benoemd door het tot aanstelling bevoegde gezag;

  • leden en plaatsvervangende leden die door het tot aanstelling bevoegde gezag en door het Personeelscomité op hetzelfde tijdstip en in gelijk aantal worden aangewezen.

Een voor twee of meer Instellingen gemeenschappelijke paritaire commissie bestaat uit:

  • een voorzitter, benoemd door het tot aanstelling bevoegde gezag, bedoeld in artikel 2 , derde alinea, van het Statuut;

  • leden en plaatsvervangende leden die door het tot aanstelling bevoegde gezag van de in de gemeenschappelijke paritaire commissie vertegenwoordigde Instellingen en door de Personeelscomités in gelijk aantal worden aangewezen.

De wijze van samenstelling wordt in onderling overleg vastgesteld door de in de gemeenschappelijke paritaire commissie vertegenwoordigde Instellingen na raadpleging van hun Personeelscomité.

Een plaatsvervangend lid mag slechts stemmen bij afwezigheid van een lid.

Artikel 3

De paritaire commissie wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag of op verzoek van het personeelscomité bijeengeroepen.

De bijeenkomst van de commissie is slechts geldig indien alle leden, of, bij hun afwezigheid, plaatsvervangende leden aanwezig zijn.

De voorzitter van de commissie heeft geen stemrecht, behalve in procedurekwesties.

Het advies van de Commissie wordt binnen vijf dagen nadat het is vastgesteld schriftelijk ter kennis gebracht van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het personeelscomité.

Ieder lid van de commissie kan eisen dat zijn standpunt hierin wordt weergegeven.

Artikel 3 bis

De gemeenschappelijke paritaire commissie komt bijeen hetzij op verzoek van het tot aanstelling bevoegde gezag bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Statuut, hetzij op verzoek van een tot aanstelling bevoegd gezag of een Personeelscomité van een van de in deze commissie vertegenwoordigde Instellingen.

De bijeenkomst van de gemeenschappelijke paritaire commissie is slechts geldig indien alle leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

De voorzitter van de gemeenschappelijke paritaire commissie heeft geen stemrecht, behalve in procedurekwesties.

Het advies van de gemeenschappelijke paritaire commissie wordt binnen vijf dagen nadat het is vastgesteld, schriftelijk ter kennis gebracht van het tot aanstelling bevoegde gezag in de zin van artikel 2, lid 2, van het Statuut, alsmede van de andere als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties en van de Personeelscomités.

Ieder lid van de gemeenschappelijke paritaire commissie kan eisen dat zijn standpunt hierin wordt weergegeven.

Afdeling 3 INVALIDITEITSCOMMISSIE
Artikel 7

De invaliditeitscommissie bestaat uit drie artsen, van wie:

  • de eerste door de Instelling waartoe de betrokkene behoort,

  • de tweede door de betrokkene,

  • en de derde in onderlinge overeenstemming door de eerste twee artsen

wordt aangewezen.

Indien de betrokken ambtenaar in gebreke blijft, wordt door de President van het Hof van Justitie van de Europese Unie ambtshalve een arts benoemd.

Indien geen overeenstemming aangaande de aanwijzing van de derde arts wordt bereikt binnen een termijn van twee maanden na de aanwijzing van de tweede arts, wordt de derde arts ambtshalve door de President van het Hof van Justitie van de Europese Unie benoemd op initiatief van een der partijen.

Artikel 8

De kosten die de werkzaamheden van de invaliditeitscommissie meebrengen, komen voor rekening van de instelling waartoe de betrokkene behoort.

Indien de arts, aangewezen door de betrokkene, niet in diens standplaats woonachtig is, komt het extra honorarium dat door die aanwijligzing wordt veroorzaakt, voor rekening van de betrokkene, met uitzondering van de vervoerkosten eerste klas, welke door de instelling worden vergoed.

Artikel 9

De ambtenaar kan aan de invaliditeitscommissie rapporten of attesten van zijn behandelende geneesheer of van andere door hem geraadpleegde artsen voorleggen.

De conclusies van de commissie worden aan het tot aanstelling bevoegde gezag en de betrokkene medegedeeld.

De werkzaamheden van de commissie zijn geheim.

Afdeling 4 BEOORDELINGSCOMITÉ
Artikel 10

De leden van het beoordelingscomité worden elk jaar door het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité, die elk een gelijk aantal benoemen, uit ambtenaren van de functiegroep AD van de instelling benoemd. Het comité kiest zelf zijn voorzitter. Leden van de paritaire commissie kunnen geen deel uitmaken van het beoordelingscomité.

Indien het comité een aanbeveling moet opstellen inzake een ambtenaar wiens onmiddellijke chef lid van het comité is, neemt dit lid geen deel aan de beraadslaging en de besluitvorming.

Artikel 11

De werkzaamheden van het beoordelingscomité zijn geheim.

Afdeling 5 PARITAIRE RAADGEVENDE COMMISSIE VOOR DE BEHANDELING VAN GEVALLEN VAN ONVOLDOENDE GESCHIKTHEID VOOR HET AMBT
Artikel 12

De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, allen ambtenaren in rang AD 14 of hoger. De voorzitter en de leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. De helft van de leden wordt door het personeelscomité en de andere helft door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen. De voorzitter wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag gekozen uit een lijst van kandidaten die in overleg met het personeelscomité is samengesteld.

Voor gevallen die ambtenaren in rang AD 14 of lager betreffen, wordt de paritaire raadgevende commissie aangevuld met twee extra leden die op dezelfde wijze als de vaste leden worden aangewezen en die tot dezelfde functiegroep behoren en dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar.

Wanneer het door de paritaire raadgevende commissie te behandelen geval hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, van het Statuut betreft, wordt een speciaal raadgevend ad-hocorgaan ingesteld, dat bestaat uit twee door het personeelscomité en twee door het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde leden, die ten minste dezelfde rang hebben als de betrokken ambtenaar.

Wanneer het een geval betreft waarbij een ambtenaar die in een land buiten de Unie is tewerkgesteld of een arbeidscontractant is betrokken, komen het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité een ad-hocprocedure overeen voor de aanwijzing van de twee extra leden als bedoeld in de tweede alinea.

BIJLAGE III

Procedure voor een vergelijkend onderzoek

Artikel 1
1.

De aankondiging van een vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld, na raadpleging van de Paritaire Commissie.

De aankondiging vermeldt:

  1. de aard van het vergelijkend onderzoek (vergelijkend onderzoek binnen de Instelling, vergelijkend onderzoek binnen de Instellingen, algemeen vergelijkend onderzoek eventueel gemeenschappelijk voor twee of meer Instellingen);

  2. de wijligze van onderzoek (vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken, van een examen, of op de grondslag van beide)

  3. de aard van de functie en de daaraan verbonden bevoegdheden alsmede de desbetreffende functiegroep en rang;

  4. overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Statuut, de diploma's en andere schriftelijke bewijsstukken of de ervaring die voor het ambt is vereist;

  5. bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen, de aard van dit examen en de waardering der verschillende onderdelen hiervan;

  6. zo nodig de in verband met de bijzondere aard van het ambt vereiste talenkennis;

  7. zo nodig de leeftijdsgrens alsmede de toegestane verhoging daarvan voor de andere personeelsleden die reeds ten minste één jaar in dienst zijn;

  8. de uiterste datum van ontvangst der sollicitaties;

  9. eventueel, de afwijkingen, toegestaan krachtens artikel 28, sub a), van het statuut.

Indien het om een algemeen vergelijkend onderzoek gaat dat door twee of meer Instellingen gezamenlijk wordt georganiseerd, wordt de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Statuut, na raadpleging van de gemeenschappelijke paritaire commissie.

2.

Een algemeen vergelijkend onderzoek moet worden aangekondigd in het Publicatieblad van de Europese Unie en wel ten minste één maand voor de uiterste datum van ontvangst der sollicitaties en ten minste twee maanden voor de datum van het eventuele examen.

3.

Elk vergelijkend onderzoek wordt binnen de instellingen van de Europese Unie aangekondigd binnen dezelfde termijlignen.

Artikel 2

De sollicitanten dienen een door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld formulier in te vullen.

Andere documenten of nadere inlichtingen kunnen van hen worden verlangd.

Artikel 3

De jury bestaat uit een door het tot aanstelling bevoegde gezag aangewezen voorzitter en een aantal leden waarvan de helft door het tot aanstelling bevoegde gezag en de helft door het personeelscomité worden aangewezen.

Voor een algemeen vergelijkend onderzoek dat door twee of meer Instellingen gezamenlijk wordt georganiseerd, bestaat de jury uit een voorzitter aangewezen door het tot aanstelling bevoegde gezag bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Statuut, uit een aantal leden aangewezen door het tot aanstelling bevoegde gezag bedoeld in artikel 2, lid 2, van het Statuut op voorstel van de Instellingen en uit een aantal leden in onderling overleg op paritaire basis aangewezen door de Personeelscomités van de Instellingen.

Voor bepaalde examens kan de jury zich doen bijligstaan door één of meer bijzitters, die een raadgevende stem hebben.

De leden van de jury worden gekozen uit ambtenaren die ten minste tot de aan het te bekleden ambt verbonden functiegroep en rang behoren.

Indien een jury uit meer dan vier leden bestaat, dient hij ten minste twee leden van elk geslacht te omvatten.

Artikel 4

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een lijst op van sollicitanten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, sub a), b) en c), van het statuut en zendt deze lijst samen met de sollicitatiedossiers aan de voorzitter van de jury.

Artikel 5

Na kennisneming van deze dossiers stelt de jury de lijst vast van de sollicitanten die voldoen aan de voorwaarden, omschreven in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen worden alle op deze lijst geplaatste sollicitanten tot het examen toegelaten.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken stelt de jury, na de normen te hebben bepaald volgens welke zij deze stukken zal beoordelen, een onderzoek in naar de schriftelijke bewijsstukken van de sollicitanten die op de in de eerste alinea bedoelde lijst zijn geplaatst.

Bij een vergelijkend onderzoek op de grondslag van zowel schriftelijke bewijsstukken als een examen bepaalt de jury welke sollicitanten uit deze lijst tot het examen worden toegelaten.

Na afloop van haar werkzaamheden stelt de jury de in artikel 30 van het statuut bedoelde lijst van geschikte kandidaten op; zo mogelijk moet het aantal op deze lijst geplaatste kandidaten ten minste tweemaal het aantal der ambten bedragen die de inzet van het vergelijkend onderzoek vormen.

De jury zendt deze lijst, samen met een met redenen omkleed verslag, waarin desgewenst de opmerkingen der juryleden zijn vervat, aan het tot aanstelling bevoegde gezag.

Artikel 6

De werkzaamheden van de jury zijn geheim.

Artikel 7
1.

Na raadpleging van het Comité voor het Statuut belasten de instellingen het Europees Bureau voor Personeelsselectie („het Bureau”) met het nemen van de nodige maatregelen om te verzekeren dat uniforme maatstaven worden toegepast bij de selectieprocedures voor ambtenaren van de Unie en in de beoordeling en bij de examenprocedures als bedoeld in de artikelen 45 en 45 bis van het Statuut.

2.

De taak van het Bureau is

  1. het organiseren van algemene vergelijkende onderzoeken, op verzoek van afzonderlijke instellingen;

  2. het verlenen van technische ondersteuning bij interne vergelijkende onderzoeken, op verzoek van de betreffende afzonderlijke instellingen;

  3. het onderzoeken van de inhoud van alle door de instellingen georganiseerde examens, om te verzekeren dat op geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de voorschriften van artikel 45 bis, lid 1, onder c), van het Statuut.

  4. in het algemeen toezien op de omschrijving en organisatie van de beoordeling van taalvaardigheid zodat op een geharmoniseerde en consistente wijze wordt voldaan aan de vereisten van artikel 45, lid 2, van het Statuut.

3.

Het Bureau kan, op verzoek van afzonderlijke instellingen, andere taken uitvoeren in verband met de selectie van ambtenaren.

4.

Het Bureau verleent op hun verzoek bijstand aan de instellingen bij de selectie van tijdelijk personeel en arbeidscontractanten, met name door de inhoud van de tekst vast te stellen en de selectieprocedures te organiseren in het kader van de artikelen 12 en 82 van de Regelingen welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

BIJLAGE IV

Nadere bepalingen betreffende de vergoeding, bedoeld in de artikelen 41 en 50 van het statuut

Enig artikel
1.

De ambtenaar op wie artikel 41 of 50 van het statuut wordt toegepast, heeft recht:

  1. gedurende drie maanden, op een maandelijkse vergoeding gelijk aan zijn basissalaris;

  2. gedurende een bepaalde tijd, berekend naar gelang van zijn leeftijd en diensttijd, volgens de in lid 3 opgenomen tabel, op een maandelijkse vergoeding gelijk aan:

    • 85 % van zijn basissalaris over de 4e t/m de 6e maand,

    • 70 % van zijn basissalaris gedurende de daaropvolgende vijf jaar, en daarna

    • 60 % van zijn basissalaris.

Het recht op deze vergoeding eindigt op de dag waarop de ambtenaar de 66-jarige leeftijd bereikt.

Het in dit artikel bedoelde basissalaris is het basissalaris dat wordt vermeld in de in artikel 66 van het Statuut bedoelde tabel, die van kracht is op de eerste dag van de maand waarvoor de vergoeding moet worden vastgesteld.

1 bis.

Tijdens de periode waarin de ambtenaar recht heeft op de vergoeding, alsmede tijdens de eerste zes maanden volgend op deze periode, heeft hij voor zichzelf en de uit zijn hoofde verzekerde personen recht op de uitkeringen die door de in artikel 72 van het Statuut bedoelde regeling inzake ziektekostenverzekering zijn gewaarborgd, mits hij de bijdrage stort die naar gelang van het geval op de grondslag van het basissalaris of op de grondslag van het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde percentage daarvan berekend wordt en hij niet tegen dezelfde risico's verzekerd kan worden bij een andere openbare verzekering.

Na het in de eerste alinea bedoelde tijdvak en onder de daarin genoemde voorwaarden kan de betrokkene, op zijn verzoek, het recht op de bij bovengenoemde regeling inzake ziektekostenverzekering gewaarborgde uitkeringen behouden, mits hij de gehele in artikel 72, lid 1, van het Statuut bedoelde bijdrage betaalt.

Na de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op de vergoeding, wordt de bijdrage berekend op de grondslag van de laatste ontvangen maandelijkse vergoeding.

Wanneer de ambtenaar in het genot is gesteld van het pensioen ten laste van de in het Statuut bedoelde pensioenregeling, wordt hij voor de toepassing van het bepaalde in artikel 72 van het Statuut gelijkgesteld met de ambtenaar die tot de leeftijd van 60 jaar in dienst is gebleven.

2.

De bepalingen van deze bijlage worden na afloop van tien jaar na inwerkingtreding van het statuut opnieuw onderzocht.

3.

Ten einde naar gelang van de leeftijd van de ambtenaar de periode vast te stellen gedurende welke hij recht heeft op de in artikel 41 of 50 van het statuut bedoelde vergoeding, wordt op zijn diensttijd de in onderstaande tabel vastgestelde coëfficiënt toegepast; deze periode wordt zo nodig naar beneden in maanden afgerond.

Leeftijd

%

20

18

21

19,5

22

21

23

22,5

24

24

25

25,5

26

27

27

28,5

28

30

29

31,5

30

33

31

34,5

32

36

33

37,5

34

39

35

40,5

36

42

37

43,5

38

45

39

46,5

40

48

41

49,5

42

51

43

52,5

44

54

45

55,5

46

57

47

58,5

48

60

49

61,5

50

63

51

64,5

52

66

53

67,5

54

69

55

70,5

56

72

57

73,5

58

75

59 tot en met 65

76,5

4.

Tijdens de periode waarin de ambtenaar bedoeld in de artikelen 41 tot en met 50 van het Statuut recht heeft op de vergoeding, alsmede tijdens de eerste zes maanden volgend op deze periode, heeft hij voor zichzelf en de uit zijn hoofde verzekerde personen recht op de uitkeringen die door de in artikel 72 van het statuut bedoelde regeling inzake ziektekostenverzekering zijn gewaarborgd, mits hij de bijdrage stort die naar gelang van het geval op de grondslag van het basissalaris of op de grondslag van het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde percentage daarvan berekend wordt en hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent.

Na het in de eerste alinea bedoelde tijdvak en onder de daarin genoemde voorwaarden kan de betrokkene, op zijn verzoek, het recht op de bij bovengenoemde regeling inzake ziektekostenverzekering gewaarborgde uitkeringen behouden, mits hij de gehele in artikel 72, lid 1, van het Statuut bedoelde bijdrage betaalt.

Na de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op de vergoeding, wordt de bijdrage berekend op de grondslag van de laatste ontvangen maandelijkse vergoeding.

Wanneer de ambtenaar in het genot is gesteld van het pensioen ten laste van de in het Statuut bedoelde pensioenregeling, wordt hij voor de toepassing van het bepaalde in artikel 72 van het Statuut gelijkgesteld met de ambtenaar die tot de leeftijd van 66 jaar in dienst is gebleven.

BIJLAGE IV bis

Deeltijdwerk

Artikel 1

Het verzoek om deeltijds te werken moet, behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen, ten minste twee maanden vóór de gevraagde aanvangsdatum door de ambtenaar via zijn directe chef worden ingediend.

Behalve in de gevallen bedoeld in artikel 15 en in artikel 55 bis, lid 2, onder g), kan toestemming om deeltijds te werken worden gegeven voor een periode van ten minste een maand en ten hoogste drie jaar.

De toestemming kan onder dezelfde voorwaarden worden verlengd. Hiertoe dient de betrokken ambtenaar ten minste twee maanden vóór het verstrijken van de periode waarvoor toestemming is verleend, een verzoek in te dienen. De deeltijdse werktijd mag niet minder bedragen dan de helft van de normale werktijd.

Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen vangt de periode waarin deeltijds wordt gewerkt, aan op de eerste van een maand.

Artikel 2

Op verzoek van de betrokken ambtenaar kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend, is verstreken. De intrekking mag niet later plaatsvinden dan twee maanden na de door de ambtenaar gevraagde datum; wanneer toestemming is verleend voor een periode van meer dan een jaar, mag de intrekking niet later dan vier maanden na die datum plaatsvinden.

In uitzonderlijke gevallen kan het tot aanstelling bevoegde gezag de toestemming in het belang van de dienst intrekken voordat de periode waarvoor zij is verleend is verstreken, mits daarvan twee maanden van tevoren kennis is gegeven.

Artikel 3

Gedurende de periode waarvoor de ambtenaar toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, heeft hij recht op het gedeelte van zijn bezoldiging dat overeenkomt met de in procent van de volledige werktijd uitgedrukte gedeeltelijke werktijd. Op de kindertoelage, op het basisbedrag van de kostwinnerstoelage en op de schooltoelage wordt dit percentage echter niet toegepast.

De bijdragen voor het stelsel van ziektekostenverzekering worden berekend over het gehele basissalaris. De bijdragen voor de pensioenregeling worden berekend over het basissalaris van de deeltijds werkende ambtenaar. De ambtenaar kan ook vragen zijn pensioenbijdrage over het gehele basissalaris te berekenen, zulks overeenkomstig artikel 83 van het Statuut. Voor de toepassing van de artikelen 2, 3 en 5 van bijlage VIII worden de verworven pensioenrechten berekend in verhouding tot het percentage van de betaalde bijdragen.

Het is een ambtenaar die deeltijds werkzaam is, niet toegestaan overwerk te verrichten of enige andere bezoldigde activiteit uit te oefenen, behalve activiteiten in overeenstemming met artikel 15 van dit Statuut.

Artikel 4

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste alinea, eerste zin, ontvangt de ambtenaar die overeenkomstig artikel 55 bis, lid 2, onder g), van het statuut toestemming heeft gekregen om deeltijds te werken, een verlaagd basissalaris dat overeenkomt met het hoogste van de hierna genoemde percentages:

  1. hetzij 60 %

  2. hetzij het percentage dat overeenkomt met het aantal pensioenjaren als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5, 9 en 9 bis, van bijlage VIII die de ambtenaar bij de aanvang van de periode van halftijds werk heeft opgebouwd, verhoogd met 10 %.

De ambtenaar die van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, moet na afloop van de periode waarin hij halftijds werkzaam is geweest, hetzij met pensioen gaan, hetzij het gedeelte van de tijdens deze periode ontvangen bezoldiging dat 50 % van het basissalaris overschrijdt, terugbetalen.

Artikel 5

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan gedetailleerde regels vaststellen voor de toepassing van deze bepalingen.

BIJLAGE V

Nadere bepalingen betreffende verlof

Afdeling 1 VAKANTIEVERLOF
Artikel 1

In het jaar van indiensttreding en in dat van de beëindiging van de dienst heeft de ambtenaar recht op een verlof van twee werkdagen per volle dienstmaand; voor een deel van een maand heeft hij recht op een verlof van twee werkdagen indien dat deel langer is dan vijftien dagen, en op één werkdag indien het vijftien dagen of minder bedraagt.

Artikel 2

Het vakantieverlof kan in zijn geheel of in delen worden opgenomen, al naar de wens van de ambtenaar en met inachtneming van het belang van de dienst. Het moet echter ten minste een tijdvak van twee achtereenvolgende weken bevatten. Aan ambtenaren die in dienst treden, kan eerst verlof worden verleend nadat zij ten minste drie maanden in dienst zijn; in bijzondere gevallen die deugdelijk gemotiveerd zijn, kan het verlof reeds vóór het verstrijken van deze termijn worden verleend.

Artikel 3

Indien een ambtenaar tijdens zijn vakantieverlof ziek wordt en deze ziekte hem zou hebben belet zijn ambtsbezigheden te verrichten zo hij niet met verlof was geweest, wordt het vakantieverlof verlengd met de periode van zijn arbeidsongeschiktheid, die door een doktersattest deugdelijk moet worden aangetoond.

Artikel 4

Indien de ambtenaar zijn vakantieverlof anders dan om redenen van dienstbelang vóór het einde van het kalenderjaar niet volledig heeft op genomen, kan hij ten hoogste twaalf verlofdagen naar het volgende jaar doen overboeken.

Indien de ambtenaar zijn vakantieverlof bij beëindiging van de dienst niet volledig heeft op genomen, wordt hem als compensatie voor elke niet genoten verlofdag een bedrag uitbetaald, gelijk aan 1/30 van zijn maandelijkse bezoldiging op het ogenblik van beëindiging van de dienst.

Indien de ambtenaar bij beëindiging van de dienst meer vakantieverlof heeft genoten dan waarop hij op dat tijdstip recht had, wordt op zijn bezoldiging een bedrag ingehouden dat op dezelfde wijze wordt berekend als bij de voorgaande alinea bepaald.

Artikel 5

Wordt om redenen van dienstbelang de ambtenaar van vakantieverlof teruggeroepen of een verleend verlof ingetrokken, dan ontvangt hij na overlegging van deugdelijke bewijsstukken vergoeding van de hierdoor ontstane kosten en worden hem opnieuw reisdagen toegekend.

Afdeling 2 BUITENGEWOON VERLOF
Artikel 6

Behalve vakantieverlof kan aan de ambtenaar, op zijn verzoek, buitengewoon verlof worden verleend. Onderstaande gevallen geven in het bijzonder recht op dit verlof binnen de daarbij aangegeven grenzen:

  • huwelijk van de ambtenaar: 4 dagen;

  • verhuizing van de ambtenaar: ten hoogste 2 dagen;

  • ernstige ziekte van de echtgenoot: ten hoogste 3 dagen;

  • overlijden van de echtgenoot: 4 dagen;

  • ernstige ziekte van een bloedverwant in opgaande lijn: ten hoogste 2 dagen;

  • overlijden van een bloedverwant in opgaande lijn: 2 dagen;

  • huwelijk van een kind: 2 dagen;

  • geboorte van een kind: 10 dagen, op te nemen binnen 14 weken na de geboorte;

  • geboorte van een kind met een handicap of een ernstige ziekte: 20 dagen, op te nemen binnen 14 weken na de geboorte;

  • overlijden van de echtgenote tijdens het moederschapsverlof: een aantal dagen dat gelijk is aan het nog resterende moederschapsverlof; wanneer de echtgenote geen ambtenaar is, worden voor de berekening van de duur van het nog resterende moederschapsverlof de bepalingen van artikel 58 van het statuut toegepast;

  • ernstige ziekte van een kind: ten hoogste 2 dagen;

  • bijzonder ernstige ziekte van een kind, gestaafd door een medisch attest, of opname in een ziekenhuis van een kind van ten hoogste twaalf jaar: ten hoogste vijf dagen;

  • overlijden van een kind: 4 dagen;

  • adoptie van een kind: 20 weken; in geval van adoptie van een gehandicapt kind: 24 weken.

    • De adoptie van een kind kan slechts recht geven op één periode van buitengewoon verlof, die over de adoptieouders kan worden verdeeld als beiden ambtenaar zijn. Het verlof wordt alleen toegestaan als de echtgenoot van de ambtenaar ten minste deeltijds een bezoldigde activiteit uitoefent. Als de echtgenoot buiten de instellingen van de Unie werkzaam is en recht heeft op soortgelijk verlof, wordt een overeenkomstig aantal dagen op het verlof van de ambtenaar in mindering gebracht.

    • Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de adoptieouders extra buitengewoon verlof toekennen wanneer volgens de wetgeving van het land waar de adoptieprocedure plaatsvindt (een ander land dan dat van de standplaats van de ambtenaar), een verblijf ter plaatse van een van de adoptieouders vereist is.

    • Aan de ambtenaar die geen recht heeft op het bovenbedoelde buitengewoon verlof van 20 of 24 weken kan een buitengewoon verlof van tien dagen worden toegekend; dit extra buitengewoon verlof wordt slechts één keer per adoptie toegekend.

Bovendien kan de instelling buitengewoon verlof verlenen in het geval van bij- en nascholing, binnen de grenzen van het door de instelling krachtens artikel 24 bis, van het statuut vastgestelde bij- en nascholingsprogramma.

Buitengewoon verlof kan voorts bij wijze van uitzondering worden toegekend ingeval van buitengewoon werk dat verder gaat dan de normale verplichtingen van een ambtenaar. Dergelijk bijzonder verlof wordt toegekend ten laatste drie maanden nadat het tot aanstelling bevoegde gezag een besluit heeft genomen over de buitengewone aard van het werk van de ambtenaar.

In de zin van dit artikel wordt de ongehuwde partner van een ambtenaar als de echtgenoot beschouwd indien aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII is voldaan.

In geval van buitengewoon verlof krachtens deze afdeling worden, naar gelang van de behoeften, de eventuele reisdagen bij bijzonder besluit vastgesteld.

Afdeling 3 REISDAGEN
Artikel 7

Ambtenaren die recht hebben op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland hebben elk jaar recht op twee en een halve dag bijkomend verlof om hun thuisland te bezoeken.

De eerste alinea is van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. Is de standplaats buiten dat grondgebied gelegen, dan wordt de duur van het thuisverlof naar gelang van de behoeften vastgesteld bij bijzonder besluit.

BIJLAGE VI

Nadere bepalingen betreffende compensatie en beloning van overwerk

Artikel 1

Binnen de in artikel 56 van het statuut vastgestelde grenzen geeft overwerk, verricht door ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 of de rangen AST 1 tot en met AST 4, recht op compensatie in vrije tijd of beloning volgens onderstaande regels:

  1. ieder uur overwerk geeft recht op compensatie in de vorm van anderhalf uur vrij; een overuur, verricht tussen 22 uur en 7 uur of op een zon- of feestdag wordt echter met twee uur vrij gecompenseerd; bij de toekenning van vrije tijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met de wensen van de betrokkene;

  2. indien het belang van de dienst deze compensatie niet mogelijk maakt in de twee maanden volgende op die waarin het overwerk is verricht, verleent het tot aanstelling bevoegde gezag machtiging tot beloning van de niet gecompenseerde overuren ten bedrage van 0,56 % van het maandelijkse basissalaris voor elk overuur, met inachtneming van het onder a) bepaalde;

  3. slechts overwerk gedurende meer dan 30 minuten wordt als overuur gecompenseerd of beloond.

Artikel 2

De reistijd naar en van de plaats van bestemming van een dienstreis wordt niet beschouwd als overwerk in de zin van deze bijlage. Arbeidsuren verricht op de plaats van bestemming boven het normale aantal, kunnen bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden gecompenseerd of eventueel beloond.

Artikel 3

In afwijking van de voorgaande bepalingen kan overwerk, verricht door bepaalde groepen ambtenaren van de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4, die onder bijzondere omstandigheden werkzaam zijn, worden beloond met een vaste toelage; het tot aanstelling bevoegde gezag bepaalt, na raadpleging van de paritaire commissie, het bedrag van deze toelage en de omstandigheden waaronder zij wordt toegekend.

BIJLAGE VII

Nadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding van kosten

Afdeling 1 GEZINSTOELAGEN
Artikel 1
1.

De kostwinnerstoelage wordt vastgesteld op een basisbedrag van 222,39 EUR, vermeerderd met 2 % van het basissalaris van de ambtenaar.

2.

De volgende ambtenaren hebben recht op de kostwinnerstoelage:

  1. de gehuwde ambtenaar,

  2. de ambtenaar die weduwnaar, van echt gescheiden, wettelijk gescheiden of ongehuwd is, en die een of meer te zijnen laste komende kinderen in de zin van artikel 2, leden 2 en 3, heeft:

  3. de ambtenaar die een geregistreerd partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten, op voorwaarde dat

    1. een officieel document wordt overgelegd dat door een lidstaat van de Europese Unie of een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het geregistreerde partnerschap blijkt,

    2. geen van de partners gehuwd is of een ander partnerschap buiten het huwelijk heeft gesloten,

    3. geen van de volgende verwantschapsbetrekkingen tussen de partners bestaat: ouder en kind, grootouder en kleinkind, broer en zuster, tante of oom en neef of nicht, schoonzoon of schoondochter,

    4. de partners in een lidstaat geen toegang hebben tot het burgerlijk huwelijk; in de zin van dit punt worden partners geacht toegang tot het burgerlijk huwelijk te hebben wanneer zij aan alle voorwaarden voldoen die in de wetgeving van een lidstaat voor het aangaan van een huwelijk zijn vastgesteld,

  4. krachtens een bijzonder en gemotiveerd besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag, genomen op grond van bewijsstukken, de ambtenaar die, hoewel hij niet voldoet aan de onder a), b) en c), gestelde voorwaarden, in feite gezinslasten draagt.

3.

De ambtenaar die recht heeft op de kostwinnerstoelage en wiens echtgenoot een winstgevende bezigheid als beroep uitoefent die een beroepsinkomen oplevert van meer dan het jaarlijkse basissalaris van een ambtenaar van rang AST 3 in de tweede salaristrap, op welk salaris de aanpassingscoëfficiënt is toegepast van het land waar de echtgenoot zijn beroep uitoefent vóór belasting, geniet deze toelage niet, behoudens bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag. Het genot van de toelage wordt evenwel in elk geval gehandhaafd indien de echtgenoten een of meer te hunnen laste komende kinderen hebben.

4.

Indien krachtens bovenstaande bepalingen echtgenoten die in dienst van de Unie zijn beiden recht hebben op de kostwinnerstoelage, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

5.

Wanneer de ambtenaar uitsluitend uit hoofde van lid 2, sub b), recht heeft op de kostwinnerstoelage en al zijn kinderen die in de zin van artikel 2, lid 2 en lid 3, te zijnen laste zijn, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon zijn toevertrouwd, wordt de kostwinnerstoelage aan deze persoon uitgekeerd voor rekening van en namens de ambtenaar. Voor de meerderjarige kinderen ten laste wordt zulks geacht het geval te zijn wanneer zij gewoonlijk bij de andere ouder wonen.

Wanneer de kinderen van de ambtenaar evenwel aan meer personen zijn toevertrouwd, wordt de kostwinnerstoelage over deze personen verdeeld, en wel naar verhouding van het aantal kinderen dat ieder van hen verzorgt.

Wanneer de persoon aan wie de kostwinnerstoelage van een ambtenaar op grond van de bovenstaande bepalingen moet worden uitgekeerd, zelf recht op deze toelage heeft, doordat hij ambtenaar of ander personeelslid is, wordt hem slechts de hoogste kostwinnerstoelage uitgekeerd.

Artikel 2
1.

De ambtenaar geniet onder de in de leden 2 en 3 vermelde voorwaarden voor ieder kind tezijnen laste een maandelijkse toelage van 485,95 EUR.

2.

Als te zijnen laste komend kind wordt aangemerkt: een wettig, onwettig of geadopteerd kind van de ambtenaar of van diens echtgenoot, dat daadwerkelijk door hem wordt onderhouden.

Dit geldt ook voor een kind waarvoor een adoptie-aanvraag is ingediend en waarvoor de adoptieprocedure aanhangig is gemaakt.

Een kind ten aanzien van wie de ambtenaar krachtens een rechterlijke beslissing op grond van de wetgeving inzake de bescherming van minderjarigen van een lidstaat een onderhoudsplicht heeft, wordt met een te zijnen laste komend kind gelijkgesteld.

3.

De toelage wordt toegekend:

  1. ambtshalve, voor een kind dat de 18-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt;

  2. op een met redenen omkleed verzoek van de ambtenaar, voor een kind tussen de 18 en de 26 jaar, dat een school- of beroepsopleiding ontvangt.

4.

In uitzonderlijke gevallen kan een persoon ten aanzien van wie de ambtenaar een wettelijke onderhoudsplicht heeft welke hem zware lasten oplegt, bij bijzonder, met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag, genomen op grond van bewijsstukken, met een te zijnen laste komend kind worden gelijkgesteld.

5.

De toelage wordt doorbetaald zonder inachtneming van enige leeftijdsgrens, indien het kind gebrekkig is of aan een ernstige ziekte lijdt waar door het niet in zijn behoeften kan voorzien, en wel zolang die ziekte of dat gebrek duurt.

6.

Voor een ten laste komend kind in de zin van dit artikel kan slechts één enkele kindertoelage worden genoten, ook indien de ouders tot twee verschillende instellingen van de Europese Unie behoren.

7.

Wanneer het kind dat ten laste is in de zin van lid 2 en lid 3, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon is toevertrouwd, wordt de toelage aan deze persoon uitgekeerd voor rekening van en namens de ambtenaar.

Artikel 3
1.

Onder de voorwaarden vastgelegd in de algemene uitvoeringsbepalingen, ontvangt de ambtenaar voor ieder te zijnen laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat ten minste vijf jaar oud is en regelmatig volledig dagonderwijs volgt bij een instelling voor lager of middelbaar onderwijs waar schoolgeld moet worden betaald, of bij een instelling voor hoger onderwijs, een schooltoelage ten bedrage van de werkelijk door hem gedragen schoolkosten, tot ten hoogste 329,72 EUR per maand. De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor de vergoeding van de kosten van het vervoer van en naar de school.

Het recht op de toelage gaat in op de eerste dag van de maand waarin het kind voor het eerst een instelling voor lager onderwijs gaat bezoeken, en eindigt aan het einde van de maand waarin het zijn opleiding voltooit of, indien dat eerder is, aan het einde van de maand waarin het de 26-jarige leeftijd bereikt.

Er kan een toelage tot het dubbele van het in de eerste alinea genoemde maximumbedrag worden uitgekeerd aan:

  • de ambtenaar wiens standplaats ten minste 50 km verwijderd is: hetzij van een Europese school, hetzij van een onderwijsinstelling waar onderricht in zijn taal wordt gegeven en waar het kind om deugdelijk gemotiveerde dwingende pedagogische redenen onderwijs volgt;

  • de ambtenaar wiens standplaats ten minste 50 km verwijderd is van een instelling voor tertiair onderwijs van het land waarvan hij de nationaliteit bezit en aan welke instelling onderricht in zijn taal wordt gegeven, op voorwaarde dat het kind metterdaad een instelling voor tertiair onderwijs bezoekt op ten minste 50 krn afstand van de standplaats en dat de ambtenaar in aanmerking komt voor de ontheemdingstoelage; aan deze laatste voorwaarde behoeft niet te worden voldaan indien in het land waarvan de ambtenaar de nationaliteit bezit, een dergelijke instelling niet aanwezig is of indien het kind een instelling voor hoger onderwijs bezoekt in een ander land dan het land waar de standplaats van de ambtenaar gelegen is;

  • de persoon die niet in actieve dienst is, maar recht heeft op schooltoelage; in dat geval gelden de in de eerste twee streepjes genoemde voorwaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de woonplaats in plaats van met de standplaats.

De voorwaarde dat schoolgeld moet worden betaald, geldt echter niet voor betalingen overeenkomstig de derde alinea.

Wanneer het kind waarvoor recht op de schooltoelage bestaat, op grond van wettelijke bepalingen dan wel een uitspraak van de rechter of van de bevoegde administratieve autoriteit aan een andere persoon is toevertrouwd, wordt de schooltoelage aan deze personen uitgekeerd voor rekening van en namens de ambtenaar. In dat geval wordt deafstand van 50 km als bedoeld in de derde alinea, berekend vanaf de woonplaats van de persoon aan wie het kind is toevertrouwd.

2.

Voor ieder ten laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat nog geen vijf jaar oud is of nog niet voltijds een school voor lager of voortgezet onderwijs bezoekt, is het bedrag van deze toelage 118,72 EUR per maand. De eerste zin van lid 1, derde alinea, is van toepassing.

Afdeling 2 ONTHEEMDINGSTOELAGE
Artikel 4
1.

Een ontheemdingstoelage van 16 % van de som van het basissalaris, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage die aan de ambtenaar worden uitbetaald, wordt toegekend aan:

  1. de ambtenaar:

    • die niet de nationaliteit bezit van de staat op welks grondgebied in Europa zijn standplaats is gelegen, en die deze ook nooit heeft bezeten, en,

    • die gedurende een periode van vijf jaar, eindigende zes maanden vóór zijn indiensttreding, niet regelmatig woonachtig is geweest of zijn voornaamste beroepsbezigheden heeft uitgeoefend op het grondgebied in Europa van bedoelde staat. Buiten beschouwing blijven hierbij omstandigheden die voortvloeien uit diensten, verricht voor een andere staat of een internationale organisatie;

  2. de ambtenaar die de nationaliteit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, bezit of heeft bezeten, maar die gedurende een periode van tien jaar, eindigende op het ogenblik van zijn indiensttreding, regelmatig woonachtig is geweest buiten het grondgebied in Europa van die staat, en wel om een andere reden dan het uitoefenen van een functie in dienst van een staat of van een internationale organisatie.

De ontheemdingstoelage bedraagt ten minste 659,14 EUR per maand.

2.

De ambtenaar die niet de nationaliteit bezit van de Staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen en deze nationaliteit ook nooit bezeten heeft, doch niet voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, heeft recht op een toelage voor verblijf in het buitenland gelijk aan een vierde van de ontheemdingstoelage.

3.

Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt de ambtenaar die door huwelijk automatisch en zonder mogelijkheid tot verwerping de nationaliteit heeft verkregen van de Staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, gelijkgesteld met de ambtenaar als bedoeld in lid 1, sub a), eerste streepje.

Afdeling 2 bis TIJDELIJKE VASTE VERGOEDING
Artikel 4 bis

De ambtenaar van categorie C die is tewerkgesteld in een ambt van typist, stenotypist, telexist, machineschrijver, directiesecretaresse of hoofdsecretaresse, kan in aanmerking komen voor een tijdelijke vaste vergoeding. Het bedrag van deze vergoeding wordt door de Raad vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 65, lid 3, van het Statuut.

Afdeling 2 ter ONDERWIJSVERGOEDING
Artikel 4 ter

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan aan de ambtenaar als bedoeld in artikel 70 bis van het Statuut een vergoeding toekennen van 0,45 % van het maandelijks basissalaris voor elk lesuur dat buiten de normale werkuren wordt gegeven.

De vergoeding wordt uitbetaald met de bezoldiging welke betrekking heeft op een van de maanden die volgen op die waarin de lessen zijn gegeven.

Afdeling 3 VERGOEDING VAN KOSTEN
A)Inrichtingsvergoeding
Artikel 5
1.

De ambtenaar in vaste dienst die aantoont verplicht te zijn geweest van woonplaats te veranderen, ten einde aan de verplichtingen van artikel 20 van het Statuut te voldoen, ontvangt een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, en van één maand basissalaris indien dat niet het geval is.

Indien echtgenoten die ambtenaar van de Unie zijn of ander personeelslid, beiden recht hebben op de inrichtingsvergoeding, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

Op de inrichtingsvergoeding is de voor de standplaats van de ambtenaar vastgestelde aanpassings coëfficiënt van toepassing.

2.

Deze inrichtingsvergoeding wordt eveneens uitbetaald aan de ambtenaar die in een andere standplaats wordt tewerkgesteld en daardoor genoodzaakt is van woonplaats te veranderen ten einde de in artikel 20 van het statuut vermelde verplichting na te komen.

3.

De inrichtingsvergoeding wordt berekend volgens de burgerlijke staat en het salaris van de ambtenaar op het tijdstip van aanstelling in vaste dienst of van tewerkstelling in de nieuwe standplaats.

De inrichtingsvergoeding wordt uitbetaald na overlegging van bewijsstukken waaruit blijkt dat de ambtenaar zich, met zijn gezin indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, in zijn standplaats heeft gevestigd.

4.

De ambtenaar die recht heeft op de kostwinnerstoelage en zich zonder zijn gezin in zijn stand plaats vestigt, ontvangt slechts de helft van de vergoeding waarop hij anders recht zou hebben gehad; de andere helft wordt hem uitbetaald bij vestiging van zijn gezin in zijn standplaats indien deze vestiging geschiedt binnen de in artikel 9, lid 3, gestelde termijnen. Heeft deze vestiging niet plaatsgevonden en wordt de ambtenaar tewerkgesteld in de plaats waar zijn gezin verblijft, dan heeft hij uit dien hoofde geen recht op een inrichtingsvergoeding.

5.

De ambtenaar in vaste dienst die de inrichtingsvergoeding heeft ontvangen en die eigener beweging binnen twee jaar na zijn indiensttreding de dienst van de Unie verlaat, is verplicht bij zijn vertrek een gedeelte van de vergoeding terug te betalen, en wel naar rato van het resterende deel van dat tijdvak.

6.

De ambtenaar die recht heeft op een inrichtingsvergoeding is verplicht opgave te doen van soortgelijke vergoedingen die hij uit een anderebron mocht ontvangen; deze vergoedingen komen in mindering op die welke in dit artikel zijn vermeld.

B)Inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst
Artikel 6
1.

Bij beëindiging van de dienst heeft de ambtenaar in vaste dienst, die aantoont dat hij van woonplaats is veranderd, opnieuw recht op een inrichtingsvergoeding ten bedrage van twee maanden basissalaris indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage en van één maand indien dit niet het geval is, mits hij vier dienstjaren heeft volbracht en in zijn nieuwe betrekking geen soortgelijke vergoeding geniet. Indien echtgenoten die ambtenaar van de Unie zijn of ander personeelslid, beiden recht hebben op een inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst, wordt deze slechts uitgekeerd aan de echtgenoot met het hoogste basissalaris.

Voor de berekening van deze vier dienstjaren komt in aanmerking de diensttijd, doorgebracht in een der standen genoemd in artikel 35 van het statuut met uitzondering van verlof om redenen van persoonlijke aard.

Het tijdsbeding geldt niet bij ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang.

Op de inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst is de voor de laatste standplaats van de ambtenaar vastgestelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing.

2.

Indien een ambtenaar in vaste dienst komt te overlijden, wordt vorengenoemde inrichtingsvergoeding uitbetaald aan de overlevende echtgenoot, of, bij gebreke van deze, aan de personen die in de zin van artikel 2 te zijnen laste waren, zonder dat het tijdsbeding van lid 1 geldt.

3.

Deze inrichtingsvergoeding wordt berekend volgens de burgerlijke staat en het salaris van de ambtenaar op het ogenblik van beëindiging van de dienst.

4.

De inrichtingsvergoeding wordt uitbetaald na overlegging van bewijsstukken waaruit blijkt dat de ambtenaar met zijn gezin, of, indien hij is overleden, zijn gezin, zich elders heeft gevestigd in een plaats die ten minste 70 km van zijn standplaats is verwijderd.

De vestiging elders van de ambtenaar, of, indien hij is overleden, van zijn gezin, moet uiterlijk drie jaar na beëindiging van de dienst hebben plaatsgevonden.

Het verstrijken van deze termijn kan de rechtverkrijgende van de ambtenaar echter niet worden tegengeworpen, indien hij kan aantonen dat hij geen kennis droeg van bovenstaande bepalingen.

C)Reiskosten
Artikel 7
1.

De ambtenaar heeft recht op betaling van een forfaitair bedrag voor reiskosten, voor zichzelf, zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste, die daadwerkelijk met hem samenwonen:

  1. bij zijn indiensttreding en wel van de plaats van aanwerving naar de standplaats;

  2. bij beëindiging van de dienst in de zin van artikel 47 van het statuut, van de standplaats naar de plaats van herkomst zoals deze in lid 4 van dit artikel wordt omschreven;

  3. bij overplaatsing die een verandering van standplaats met zich brengt.

Bij overlijden van de ambtenaar hebben zijn overlevende echtgenoot en de personen te zijnen laste naar dezelfde maatstaven recht op betaling van een forfaitair bedrag.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

2.

Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen.

De kilometervergoeding bedraagt:

0-200 km

0,0000

201-1 000 km

0,2451

1 001-2 000 km

0,4087

2 001-3 000 km

0,2451

3 001-4 000 km

0,0816

4 001-10 000 km

0,0393

Meer dan 10 000 km

0,0000

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

  • 122,58 EUR als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen tussen 600 en 1 200 km bedraagt;

  • 245,15 EUR als de geografische afstand tussen de in lid 1 bedoelde plaatsen meer dan 1 200 km bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar op dezelfde wijze geactualiseerd als de bezoldigingen.

3.

In afwijking van lid 2 kunnen de reiskosten bij een overplaatsing met een verandering van standplaats binnen het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie naar een standplaats buiten dat grondgebied of een overplaatsing met een verandering van standplaats buiten deze gebieden, worden vergoed met een forfaitair bedrag berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in de klasse die onmiddellijk boven economy class ligt.

4.

De plaats van herkomst van de ambtenaar wordt bij zijn indiensttreding vastgesteld; hierbij wordt rekening gehouden met de plaats van aanwerving of, op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek, met de plaats die het centrum van zijn belangen vormt. Deze vaststelling kan later, gedurende de tijd waarin de ambtenaar in dienst is, of ter gelegenheid van zijn vertrek, bij bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden herzien. Zolang de ambtenaar in dienst is, kan dit besluit echter slechts bij uitzondering worden genomen na overlegging van bewijsstukken die zijn verzoek deugdelijk staven.

Deze herziening mag echter niet leiden tot verplaatsing van het centrum van de belangen van de ambtenaar van een plaats binnen naar een plaats buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie, de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie.

Artikel 8
1.

De ambtenaar die recht heeft op de ontheemdingstoelage of de toelage voor verblijf in het buitenland, heeft binnen de in lid 2 gestelde grens voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op betaling van een forfaitair bedrag voor de reiskosten van zijn standplaats naar zijn plaats van herkomst in de zin van artikel 7.

Wanneer beide echtgenoten ambtenaar van de Europese Unie zijn heeft ieder van hen recht op betaling van het forfaitair bedrag voor de reiskosten voor hemzelf en voor de ten laste komende personen, volgens bovenstaande bepalingen; voor elke ten laste komende persoon wordt slechts éénmaal betaald. Voor de ten laste komende kinderen wordt de betaling overeenkomstig het verzoek van de echtgenoten vastgesteld op basis van de plaats van herkomst van een van beide echtgenoten.

Wanneer de ambtenaar in de loop van het jaar in het huwelijk treedt en daardoor het recht op de kostwinnerstoelage verkrijgt, worden de voor de echtgenoot verschuldigde reiskosten berekend naar rato van de tijd tussen de huwelijksdag en het einde van het lopende jaar.

Wanneer zich, na uitbetaling van de desbetreffende bedragen, een wijziging in de samenstelling van het gezin voordoet waardoor de berekeningsgrondslag verandert, is de ambtenaar niet tot terugbetaling verplicht.

De reiskosten voor kinderen die gedurende het volledige kalenderjaar jonger zijn dan twee jaar, worden niet vergoed.

2.

Het forfaitair bedrag is gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en zijn plaats van herkomst.

Wanneer de plaats van herkomst in de zin van artikel 7 gelegen is buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, wordt het forfaitair bedrag gebaseerd op een vergoeding per kilometer geografische afstand tussen de standplaats van de ambtenaar en de hoofdstad van de lidstaat waarvan hij een onderdaan is. Ambtenaren van wie de plaats van herkomst is gelegen buiten het grondgebied van de lidstaten van de Unie en buiten de landen en gebieden die worden genoemd in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de lidstaten van de Europese Vrijhandelsassociatie, en die geen onderdaan zijn van een van die lidstaten, hebben geen recht op betaling van het forfaitair bedrag.

De kilometervergoeding bedraagt:

0 tot 200 km

0,0000

201 tot 1 000 km

0,4943

1 001 tot 2 000 km

0,8238

2 001 tot 3 000 km

0,4943

3 001 tot 4 000 km

0,1646

4 001 tot 10 000 km

0,0795

Meer dan 10 000 km

0,0000

Aan deze kilometervergoeding wordt een forfaitair supplement toegevoegd van:

  • 247,13 EUR als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst tussen 600 en 1 200 km bedraagt,

  • 494,20 EUR als de geografische afstand tussen de standplaats en de plaats van herkomst meer dan 1 200 km bedraagt.

De kilometervergoeding en het forfaitair supplement worden elk jaar in dezelfde verhouding geactualiseerd als de bezoldigingen.

3.

De ambtenaar wiens dienst tijdens een kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt of aan wie om redenen van persoonlijke aard gedurende een deel van het jaar verlof wordt verleend, heeft, indien hij in dat jaar minder dan negen maanden in actieve dienst van een instelling van de Unie is geweest, slechts recht op een deel van het in de leden 1 en 2 bedoelde forfaitaire bedrag, berekend naar rato van de in actieve dienst doorgebrachte tijd.

4.

De leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn van toepassing op de ambtenaar van wie de standplaats op het grondgebied van een van de lidstaten is gelegen. De ambtenaar van wie de standplaats buiten dat grondgebied is gelegen, heeft, voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste in de zin van artikel 2, eenmaal per kalenderjaar recht op betaling van een forfaitair bedrag voor de reiskosten naar zijn plaats van herkomst of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis naar de plaats van herkomst niet overschrijden. Wanneer de echtgenoot en de in de zin van artikel 2, lid 2, ten laste komende personen evenwel niet met de ambtenaar in de standplaats samenwonen, hebben zij eenmaal per kalenderjaar recht op vergoeding van de reiskosten van de plaats van herkomst naar de standplaats of op vergoeding van de reiskosten naar een andere plaats, voor zover deze de kosten van een reis van de plaats van herkomst naar de standplaats niet overschrijden.

De betaling van het forfaitaire bedrag wordt berekend op basis van de reiskosten per vliegtuig in economy class.

D)Verhuiskosten
Artikel 9
1.

Aan de ambtenaar die bij indiensttreding of bij een latere verandering van standplaats tijdens de dienst verplicht is van woonplaats te veranderen teneinde de bepalingen van artikel 20 van het statuut na te leven, en die geen vergoeding van dezelfde kosten uit andere bron mocht genieten, worden de kosten van verhuizing van zijn persoonlijke inboedel, met inbegrip van verzekeringskosten ter dekking van eenvoudig risico (breuk, diefstal, brand), binnen de grenzen van de plafonds voor de kosten vergoed.

Bij de vaststelling van de plafonds is rekening gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar op het ogenblik van de verhuizing en de gemiddelde verhuis- en bijbehorende verzekeringskosten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt in verband met dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast.

2.

Bij beëindiging van de dienst of bij overlijden van een ambtenaar worden de verhuiskosten van de standplaats naar zijn plaats van herkomst binnen de in lid 1 vastgestelde grenzen vergoed. Indien de overleden ambtenaar ongehuwd was, worden deze kosten aan zijn rechtverkrijgenden vergoed.

3.

De ambtenaar in vaste dienst moet binnen één jaar na het verstrijken van de proeftijd verhuizen. Bij beëindiging van de dienst moet de verhuizing plaatsvinden binnen drie jaar als bepaald in artikel 6, lid 4, tweede alinea. Als de verhuizing na het verstrijken van de in dit lid opgenomen termijnen plaatsvindt, kunnen de kosten slechts in uitzonderingsgevallen en krachtens bijzonder besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden vergoed.

E)Dagvergoeding
Artikel 10
1.

De ambtenaar die aantoont dat hij genoodzaakt is van woonplaats te veranderen om aan de verplichtingen van artikel 20 van het Statuut te voldoen, heeft gedurende een in lid 2 bepaalde periode recht op een vergoeding per kalenderdag, die als volgt is vastgesteld:

  • 51,08 EUR voor ambtenaren die recht hebben op de kostwinnerstoelage;

  • 41,20 EUR voor ambtenaren die geen recht hebben op de kostwinnerstoelage.

Bij ieder onderzoek naar het peil van de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65 van het Statuut worden deze bedragen herzien.

2.

De periode gedurende welke de dagvergoeding wordt toegekend, wordt als volgt bepaald:

  1. Voor de ambtenaar die geen recht heeft op de kostwinnerstoelage: op 120 dagen

  2. Voor de ambtenaar die recht heeft op de kostwinnerstoelage: op 180 dagen of — voor een ambtenaar op proef — de proeftijd plus één maand.

Wanneer echtgenoten die ambtenaar of ander personeelslid van de Unie zijn, beiden recht hebben op de dagvergoeding, geldt de sub b) bepaalde periode gedurende welke deze wordt toegekend, ten aanzien van de echtgenoot met het hoogste basissalaris. De in sub a) bepaalde periode geldt ten aanzien van de andere echtgenoot.

In geen geval wordt de dagvergoeding toegekend na de datum waarop de ambtenaar zijn verhuizing heeft volbracht ten einde te voldoen aan de verplichtingen van artikel 20 van het Statuut.

F)Kosten van dienstreizen
Artikel 11
1.

De ambtenaar die krachtens een reisopdracht op dienstreis is, heeft overeenkomstig onderstaande bepalingen recht op vergoeding van vervoerkosten en op dagvergoeding.

2.

Bij de reisopdracht wordt onder meer de vermoedelijke duur van de dienstreis bepaald op grond waarvan het voorschot wordt berekend dat de ambtenaar op de dagvergoeding kan opnemen. Behoudens bijzonder besluit wordt geen voorschot gegeven indien de vermoedelijke duur der dienstreis niet meer dan 24 uur bedraagt en deze reis plaatsvindt in een land waar de valuta van de standplaats van de ambtenaar als betaalmiddel wordt aanvaard.

3.

Behalve in bij bijzonder besluit vast te stellen uitzonderlijke gevallen, en met name wanneer een ambtenaar zijn verlof moet onderbreken of uit verlof wordt teruggeroepen, wordt de vergoeding van de dienstreiskosten beperkt tot de vergoeding van de kosten van de goedkoopste verplaatsing tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht, zonder dat de ambtenaar verplicht is zijn verblijf ter plaatse aanzienlijk te verlengen.

Artikel 12

1. Reizen ter trein

De vervoerkosten voor ambtenaren op dienstreis die per trein reizen worden, na overlegging van het spoorbiljet, vergoed op basis van het spoortarief eerste klasse langs de kortste route tussen de standplaats en de plaats van de dienstopdracht.

2. Reizen per vliegtuig

Indien de reisafstand per spoor heen en terug 800 km of meer bedraagt, kunnen de ambtenaren worden gemachtigd per vliegtuig te reizen.

3. Bootreizen

Voor de vergoeding van de kosten van bootreizen bepaalt het tot aanstelling bevoegde gezag per geval en naar gelang van de duur en kosten van de reis, welke klasse en hutaccommodatie worden vergoed.

4. Reizen per auto

De reiskosten worden forfaitair vergoed op basis van de spoortarieven overeenkomstig het bepaalde in lid 1; er worden geen supplementen betaald.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan evenwel besluiten om aan een ambtenaar die een dienstreis onder bijzondere omstandigheden maakt, waarbij het gebruik van het openbaar vervoer op onmiskenbare bezwaren stuit, in plaats van de bovengenoemde reiskostenvergoeding een kilometervergoeding toe te kennen.

Artikel 13
1.

De dagvergoeding voor dienstreizen omvat alle uitgaven van de ambtenaar op dienstreis: het ontbijt, twee maaltijden en alle overige courante uitgaven, inclusief kosten voor plaatselijk vervoer. Verblijfkosten, inclusief de plaatselijke belastingen, worden na overlegging van bewijsstukken vergoed tot een voor ieder land vastgesteld maximumbedrag.

2.

  1. Voor de landen van de Unie gelden de volgende bedragen:

    Bestemming

    Maximale vergoeding hotelkosten

    Dagvergoeding

    België

    148

    102

    Bulgarije

    135

    57

    Tsjechië

    124

    70

    Denemarken

    173

    124

    Duitsland

    128

    97

    Estland

    105

    80

    Ierland

    159

    108

    Griekenland

    112

    82

    Spanje

    128

    88

    Frankrijk

    180

    102

    Kroatië

    110

    75

    Italië

    148

    98

    Cyprus

    140

    88

    Letland

    116

    73

    Litouwen

    117

    69

    Luxemburg

    148

    98

    Hongarije

    120

    64

    Malta

    138

    88

    Nederland

    166

    103

    Oostenrijk

    132

    102

    Polen

    116

    67

    Portugal

    101

    83

    Roemenië

    136

    62

    Slovenië

    117

    84

    Slowakije

    100

    74

    Finland

    142

    113

    Zweden

    187

    117

    Verenigd Koninkrijk

    209

    125

    Wanneer de ambtenaar op dienstreis deelneemt aan een maaltijd of gebruik maakt van huisvesting aangeboden of vergoed door een van de instellingen van de Unie, of door een overheidsinstantie of een ander orgaan buiten de Unie, is hij verplicht daarvan opgave te doen. Een overeenkomstig bedrag wordt dan in mindering gebracht.

  2. De bedragen die gelden voor dienstreizen buiten het grondgebied van de lidstaten worden door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld en geregeld herzien.

3.

De Commissie herziet om de twee jaar de in lid 2, onder a), vermelde tarieven. Deze herziening is gebaseerd op een verslag over de prijzen van hotels, restaurants en cateringdiensten, waarbij de indices voor de ontwikkeling van deze prijzen in aanmerking worden genomen. Voor deze herziening treedt de Commissie op door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut.

4.

In afwijking van lid 1 kunnen de verblijfkosten van ambtenaren tijdens dienstreizen naar de andere plaatsen van de zetels van hun instelling, die in Protocol Nr. 6 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vastgesteld, worden vergoed op basis van een forfaitair bedrag dat het voor de betrokken lidstaten vastgestelde maximum niet overschrijdt.

Artikel 13 bis

De wijze van toepassing van de artikelen 11, 12 en 13 van deze bijlage wordt door de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de diverse instellingen vastgesteld in het kader van de algemene uitvoeringsbepalingen.

G)Vaste kostenvergoeding
Artikel 14
1.

Aan ambtenaren wier taak van dien aard is dat zij geregeld uitgaven voor representatiedoeleinden moeten doen, kan het tot aanstelling bevoegde gezag een vaste, door dit gezag te bepalen ambtsvergoeding toekennen.

In bijzondere gevallen kan het tot aanstelling bevoegde gezag bovendien besluiten dat een gedeelte van de huisvestingskosten der betrokkenen ten laste van de instelling komt.

2.

Voor ambtenaren die op grond van bijzondere opdrachten incidenteel genoodzaakt zijn tot uitgaven voor representatiedoeleinden in het belang van de dienst, wordt de representatievergoeding voor ieder geval afzonderlijk aan de hand van bewijsstukken bepaald volgens regels, vastgesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag.

Artikel 14 bis

Aan de ambtenaar die tewerkgesteld is in een plaats waar de huisvestingsomstandigheden bijzonder moeilijk worden geacht, kan een huisvestingsvergoeding worden toegekend. De lijst van de plaatsen waarvoor deze vergoeding kan worden toegekend, het maximumbedrag van deze vergoeding en de wijze van toekenning, worden door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 65, lid 3, van het Statuut.

Artikel 14 ter

De ambtenaar die is tewerkgesteld in een plaats, waar het vervoer wegens de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling als bijzonder moeilijk en duur wordt beschouwd, kan een vervoervergoeding ontvangen.

De lijst van plaatsen waarvoor deze vergoeding kan worden toegekend, het maximumbedrag en de wijze van toekenning, worden door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 65, lid 3, van het Statuut.

Artikel 15

Bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag kan aan leden van het hoger leidinggevend personeel in de zin van artikel 29, lid 2, van het Statuut die niet over een dienstauto beschikken, een vaste vergoeding van ten hoogste 892,42 EUR per jaar worden toegekend voor hun vervoerkosten binnen het gebied van hun standplaats.

Deze vergoeding kan bij met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag eveneens worden toegekend aan de ambtenaar wiens werkzaamheden geregeld verplaatsingen medebrengen waarvoor hij van zijn particuliere auto gebruik mag maken.

Afdeling 4 UITBETALING VAN DE VERSCHULDIGDE BEDRAGEN
Artikel 16
1.

Op de 15e van elke maand wordt de bezoldiging voor de lopende maand aan de ambtenaar uitbetaald. Het bedrag van deze bezoldiging wordt naar boven afgerond in gehele cent.

2.

Indien niet de gehele maandbezoldiging verschuldigd is, wordt deze in dertigsten verdeeld:

  1. indien het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal te betalen dagen;

  2. indien het werkelijke aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen 30 en het werkelijke aantal niet te betalen dagen.

3.

Wanneer het recht op gezinstoelagen en op de ontheemdingstoelage ontstaat na de datum van indiensttreding van de ambtenaar, geniet hij deze vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht is ontstaan. Wanneer het recht op deze toelagen eindigt, blijft hij in het genot ervan tot het einde van de maand waarin dit recht eindigt.

Artikel 17
1.

De aan de ambtenaar verschuldigde bedragen worden uitbetaald op de plaats en in de valuta van het land waar de ambtenaar zijn functies uitoefent of, op verzoek van de ambtenaar, in euro via een bank binnen de Europese Unie.

2.

De ambtenaar kan verzoeken om een bijzondere regelmatige overmaking van een deel van zijn bezoldiging, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in een regeling die het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling, na raadpleging van het comité voor het statuut, in gemeenschappelijk overleg vaststellen.

Hiervoor kunnen een of meer van de volgende bedragen in aanmerking komen:

  1. per ten laste komend kind dat in een andere lidstaat een onderwijsinstelling bezoekt, een bedrag dat niet hoger ligt dan de werkelijk ontvangen schooltoelage voor dat kind,

  2. geregeld terugkerende betalingen ten behoeve van enige andere persoon die in de betrokken lidstaat verblijft en ten aanzien van wie de ambtenaar op grond van een rechterlijke beslissing of een besluit van de bevoegde autoriteit een onderhoudsplicht heeft, mits daarvan geldige bewijsstukken zijn overgelegd.

De in onder b) bedoelde overmakingen mogen niet meer bedragen dan 5 % van het basissalaris van de ambtenaar.

3.

De in lid 2 bedoelde overmakingen in de valuta van de betrokken lidstaat op basis van de in artikel 63, tweede alinea, van het Statuut bedoelde wisselkoersen. De overgemaakte bedragen worden vermenigvuldigd met een coëfficiënt die overeenkomt met het verschil tussen de in artikel 3, lid 5, onder b), van bijlage XI bepaalde aanpassingscoëfficiënt voor het land waarnaar de overmaking geschiedt en de op de bezoldiging van de ambtenaar toegepaste aanpassingscoëfficiënt (artikel 3, lid 5, onder a), van bijlage XI van het Statuut).

4.

Naast de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde overmakingen kan een ambtenaar verzoeken om geregeld een bedrag naar een andere lidstaat over te in de plaatselijke valuta tegen de maandelijkse wisselkoers en zonder toepassing van een coëfficiënt. Dit bedrag mag niet hoger liggen dan 25 % van het basissalaris van de ambtenaar.

BIJLAGE VIII

Nadere uitwerking van de pensioenregeling

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
1.

Wijst het medisch onderzoek dat aan de indiensttreding van een ambtenaar voorafgaat, uit dat hij aan een ziekte of een gebrek lijdt, dan kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten hem, wat de gevolgen of de nasleep van deze ziekte of dit gebrek betreft, niet eerder in het genot te stellen van de ter zake van invaliditeit of overlijden geldende rechten dan vijf jaar na zijn indiensttreding bij de Unie.

De ambtenaar kan van dit besluit bij de invaliditeitscommissie in beroep gaan.

2.

De ambtenaar die zich in de stand „verlof wegens militaire dienst” bevindt, verliest, voorzover het de rechtstreekse gevolgen betreft van ongevallen of ziekten die uit de militaire dienst voortvloeien, de rechten die ter zake van invaliditeit of overlijden gelden. Bovenstaande bepalingen tasten niet de rechten aan op een pensioen dat kan worden omgezet in een overlevingspensioen, welke de ambtenaar had verkregen op de dag waarop zijn verlof wegens militaire dienst inging.

HOOFDSTUK 2 Ouderdomspensioen en uitkering bij vertrek
Afdeling 1 OUDERDOMSPENSIOEN
Artikel 2

Het ouderdomspensioen wordt berekend op de grondslag van het totale aantal door de ambtenaar verkregen pensioenjaren. Ieder dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3, geeft recht op één pensioenjaar en iedere volle maand op een twaalfde van een pensioenjaar.

Voor het bepalen van het recht op ouderdomspensioen kunnen ten hoogste de pensioenjaren in aanmerking worden genomen die benodigd zijn om het maximale pensioen in de zin van artikel 77, tweede alinea, van het Statuut te verkrijgen.

Artikel 3

Voor de berekening van het aantal pensioenjaren in de zin van artikel 2 worden de volgende perioden in aanmerking genomen, voorzover de betrokkene voor deze perioden zijn bijdragen in de pensioenregeling heeft betaald:

  1. de diensttijd vervuld als ambtenaar van een van de instellingen, in een van de standen genoemd in artikel 35, onder a), b), c, e) en f) van het Statuut. Ambtenaren op wie artikel 40 van het Statuut van toepassing is, moeten echter voldoen aan de in lid 3, tweede alinea, laatste zin, van dat artikel vastgestelde voorwaarde;

  2. de perioden waarin de ambtenaar recht had op een van de in de artikelen 41, 42 quater en 50 van het Statuut bedoelde vergoeding, tot ten hoogste vijf jaar;

  3. de periode waarin de ambtenaar een invaliditeitsuitkering heeft ontvangen;

  4. de diensttijd, vervuld in enige andere hoedanigheid overeenkomstig de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden. Wanneer een arbeidscontractant in de zin van deze regeling als ambtenaar in vaste dienst wordt aangesteld, geven de door hem als arbeidscontractant opgebouwde pensioenjaren recht op een aantal pensioenjaren als ambtenaar berekend op basis van de verhouding tussen het laatste basissalaris dat hij als arbeidscontractant heeft ontvangen en het eerste basissalaris dat hij als ambtenaar ontvangt tot ten hoogste het aantal daadwerkelijke dienstjaren. Eventuele surplusbijdragen, namelijk het verschil tussen het berekende aantal pensioenjaren en het aantal daadwerkelijke dienstjaren, worden aan de betrokkene terugbetaald op basis van het laatste basissalaris dat hij als arbeidscontractant heeft ontvangen. Deze bepaling is mutatis mutandis van toepassing voor een ambtenaar die arbeidscontractant wordt.

Artikel 4
1.

De ambtenaar die na een voorgaande periode van actieve dienst bij een van de instellingen als ambtenaar of tijdelijke functionaris als arbeidscontractant weer bij een instelling van de Unie wordt aangesteld, verkrijgt nieuwe rechten op pensioen. Hij kan verzoeken dat in overeenstemming met de bepalingen van artikel 3 van deze bijlage voor de berekening van zijn pensioenrechten de duur van zijn dienst als ambtenaar, als tijdelijke functionaris of arbeidscontractant waarvoor bijdragen zijn betaald, in aanmerking wordt genomen, mits hij

  1. de uitkering bij vertrek die hem krachtens artikel 12 is toegekend, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 2,2 % per jaar, terugbetaalt. Ook wanneer de betrokkene de uitkering heeft ontvangen als bedoeld in de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, is hij gehouden dat bedrag terug te betalen, verhoogd met de bovengenoemde interest;

  2. vóór het in artikel 11, lid 2, bedoelde aantal pensioenjaren wordt berekend, en voorzover hij na zijn nieuwe aanstelling om toepassing van dat artikel heeft verzocht, een gedeelte van het naar de pensioenregeling van de Unie overgeschreven bedrag voor dit doel heeft laten reserveren; dit gedeelte moet gelijk zijn aan de actuariële tegenwaarde berekend en overgeschreven overeenkomstig artikel 11, lid 1, of artikel 12, lid 1, onder b), vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 2,2 % per jaar.

Wanneer de betrokken ambtenaar om toepassing heeft verzocht van artikel 42 of artikel 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, moeten bij de berekening van het te reserveren bedrag ook de overeenkomstig deze artikelen verrichte betalingen in aanmerking worden genomen, vermeerderd met de samengestelde interest op basis van een rente van 2,2 % per jaar.

Als het naar de uniale regeling overgeschreven bedrag niet voldoende is om alle tijdens de vorige perioden van actieve dienst verworven pensioenrechten te dekken, is het de ambtenaar die daarom verzoekt toegestaan dit bedrag aan te vullen tot het bedrag bedoeld in de eerste alinea, onder b).

2.

De in lid 1 bedoelde rente kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van bijlage XII.

Artikel 5

Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 van deze bijlage heeft de ambtenaar die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft, recht op een verhoging van het pensioen gelijk aan 1,5 % van het basissalaris aan de hand waarvan zijn pensioen wordt berekend voor ieder na deze leeftijd vervuld dienstjaar, onder de voorwaarde dat het totale pensioen vermeerderd met de verhoging niet meer bedraagt dan 70 % van zijn laatste basissalaris als bedoeld in de tweede alinea of de derde alinea, naar gelang van het geval, van artikel 77 van het statuut.

Een dergelijke verhoging wordt eveneens toegekend bij overlijden, indien de ambtenaar tot na de pensioengerechtigde leeftijd in dienst is gebleven.

Artikel 6

Als minimum voor levensonderhoud dat bij de berekening der uitkeringen in aanmerking komt, geldt het basissalaris van een ambtenaar in rang AST 1, eerste salaristrap.

Artikel 8

Als actuariële tegenwaarde van het ouderdomspensioen geldt de kapitaalwaarde van de aan de ambtenaar toekomende uitkering, berekend op de grondslag van de in artikel 9 van bijlage XII vermelde sterftetafels en tegen een rente van 2,2 % per jaar die kan worden herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van bijlage XII.

Artikel 9

De ambtenaar die de dienst vóór de pensioengerechtigde leeftijd beëindigt, kan verzoeken in het genot te worden gesteld van:

  1. een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de maand waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen; of

  2. een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen mits hij ten minste de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt. In dit geval wordt het ouderdomspensioen verlaagd naar gelang van zijn leeftijd op het ogenblik waarop hij in het genot van dit pensioen wordt gesteld.

Het pensioen wordt verminderd met 3,5 % voor ieder jaar voorafgaand aan het jaar waarin de ambtenaar recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 van het statuut. Indien het verschil tussen de leeftijd waarop het recht op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 wordt verkregen en de leeftijd van de betrokkene op genoemd tijdstip meer dan een geheel aantal jaren bedraagt, wordt nog een jaar in mindering gebracht.

Artikel 9 bis

Wanneer een ambtenaar recht heeft verkregen op een pensioen van meer dan 70 % van het laatste basissalaris en om een onmiddellijk ingaand ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 9 verzoekt, wordt de in dat artikel bedoelde mindering toegepast op een theoretisch bedrag dat overeenkomt met het aantal verworven pensioenjaren, en niet op het maximumbedrag van 70 % van het laatste basissalaris. Het aldus berekende verlaagde pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan 70 % van het laatste basissalaris in de zin van artikel 77 van het Statuut.

Artikel 10

Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand waarin dit pensioen aan de ambtenaar ambtshalve of op zijn verzoek is toegekend; tot de dag waarop voor hem het pensioen ingaat, ontvangt hij zijn bezoldiging.

Artikel 11
1.

De ambtenaar die de dienst beëindigt om:

  • in dienst te treden van een overheidsorgaan of een nationale of internationale organisatie die met de Unie een overeenkomst ter zake heeft gesloten,

  • in loondienst of als zelfstandige te gaan werken op grond waarvan hij pensioenrechten verwerft volgens een stelsel waarvan de beheersorganen met de Unie een overeenkomst ter zake hebben gesloten,

heeft het recht de tot het tijdstip waarop de overdracht plaatsvindt geactualiseerde actuariële tegenwaarde van zijn rechten op ouderdomspensioen bij de Unie te doen overschrijven naar het pensioenfonds van dat overheidsorgaan of die organisatie of naar het fonds waarbij de ambtenaar uit hoofde van zijn werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige rechten op ouderdomspensioen verwerft.;

2.

De ambtenaar die in dienst van de Unie treedt na:

  • de dienst bij een overheidsorgaan, of bij een nationale of internationale organisatie te hebben beëindigd, of,

  • in loondienst of als zelfstandige te hebben gewerkt,

kan, na zijn aanstelling in vaste dienst, doch vóór het tijdstip waarop hij het recht op een ouderdomspensioen in de zin van artikel 77 van het Statuut verkrijgt, het kapitaal dat overeenkomt met de pensioenrechten die hij uit hoofde van bovengenoemde activiteiten heeft verworven, geactualiseerd tot op de dag waarop de overdracht plaatsvindt, aan de Unie doen betalen.

In dat geval bepaalt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is, met inachtneming van het basissalaris, de leefregel en de wisselkoers op het ogenblik dat om overdracht is verzocht, door middel van algemene uitvoeringsbepalingen het aantal pensioenjaren dat zij volgens de uniale pensioenregeling aanrekent uit hoofde van de vroegere diensttijd op basis van het overgeschreven kapitaal, verminderd met het bedrag dat overeenkomt met de herwaardering van het kapitaal tussen de datum van het verzoek om overdracht en de datum waarop de overdracht plaatsvindt.

Van deze mogelijkheid kan de ambtenaar per lidstaat en per pensioenfonds slechts éénmaal gebruik maken.

3.

Lid 2 is eveneens van toepassing op de ambtenaar die herplaatst wordt na afloop van een detachering als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub b), tweede streepje, alsmede op de ambtenaar die herplaatst wordt na afloop van een verlof om redenen van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 40 van het Statuut.

Afdeling 2 UITKERING BIJ VERTREK
Artikel 12
1.

De ambtenaar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of uitgesteld ouderdomspensioen, heeft bij zijn vertrek recht op:

  1. een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 42 en 112 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, indien hij ten minste gedurende een jaar in dienst is geweest en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid waarin in artikel 11, lid 2, is voorzien;

  2. in de andere gevallen, op toepassing van artikel 11, lid 1, of op overschrijving van een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze, op voorwaarde dat wordt gegarandeerd dat:

    1. het kapitaal niet wordt uitgekeerd;

    2. ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 66 jaar een maandelijkse rente wordt uitbetaald;

    3. voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen;

    4. de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in de punten i), ii) en iii), genoemde voorwaarden.

2.

In afwijking van lid 1, onder b), heeft de ambtenaar die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekering of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in het vorige lid 1 genoemde voorwaarden, en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt zonder dat hij aanspraak kan maken op een onmiddellijk ingaand of een uitgesteld ouderdomspensioen, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij de instellingen opgebouwde pensioenrechten. In dit geval worden de betalingen ten behoeve van de opbouw of het behoud van zijn pensioenrechten binnen het nationale pensioenstelsel, overeenkomstig de artikelen 42 of 112 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in mindering gebracht op de uitkering bij vertrek.

3.

Wanneer de dienst van de ambtenaar eindigt door tuchtrechtelijk ontslag, wordt de uitkering bij vertrek, of in voorkomend geval de over te schrijven actuariële tegenwaarde, vastgesteld overeenkomstig het besluit dat krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX is genomen.

Artikel 12 bis

De ambtenaar die de dienst vóór 1 juli 1969 definitief beëindigt doch nog geen 11 dienstjaren heeft en die recht heeft op ouderdomspensioen, heeft het recht te kiezen tussen dit pensioen en een uitkering bij vertrek die volgens het bepaalde sub a) tot en met d) van artikel 12 wordt berekend.

HOOFDSTUK 3 Invaliditeitsuitkering
Artikel 13
1.

Onverminderd het in artikel 1, lid 1, bepaalde heeft de ambtenaar die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt, indien hij tijdens de periode gedurende welke hij recht op pensioen verkreeg, door de invaliditeitscommissie als blijvend invalide wordt aangemerkt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt in zijn loopbaan overeenkomen, zodat hij de dienst bij de Unie moet onderbreken, gedurende de tijd van zijn arbeidsongeschiktheid recht op het in artikel 78 van het Statuut bedoelde invaliditeitsuitkering .

2.

Degene die een invaliditeitsuitkering ontvangt, mag geen winstgevende beroepsactiviteit uitoefenen zonder de voorafgaande goedkeuring van het tot aanstelling bevoegde gezag. Wanneer hij een bezoldigde activiteit uitoefent die hem een inkomen oplevert dat, opgeteld bij de invaliditeitsuitkering, meer bedraagt dan het laatste salaris dat hij als ambtenaar in actieve dienst heeft ontvangen, vastgesteld aan de hand van salaristabel die geldt op de eerste dag van de maand waarop de uitkering wordt uitbetaald, wordt het bedrag waarmee dat salaris wordt overschreden, op de invaliditeitsuitkering in mindering gebracht.

De betrokkene moet alle schriftelijke bewijsstukken verstrekken waarom wordt verzocht, en moet ieder gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op een invaliditeitsuitkering, aan de instelling meedelen.

Artikel 14

Het recht op invaliditeitsuitkering ontstaat op de eerste dag van de kalendermaand na de pensionering overeenkomstig artikel 53 van het Statuut.

Wanneer de gewezen ambtenaar de voor deze uitkering vereiste voorwaarden niet meer vervult, moet hij bij de eerste vacature worden herplaatst in een tot zijn categorie of groep behorend ambt dat met zijn loopbaan overeenkomt, mits hij de daarvoor vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij onder dezelfde voorwaarden het recht om, bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn categorie of groep behorend ambt dat met zijn loopbaan overeenkomt; indien hij ten tweeden male weigert, kan hij ambtshalve worden ontslagen en is het bepaalde in artikel 16 van bijlage VII van toepassing.

In geval van overlijden van de gewezen ambtenaar die een invaliditeitsuitkering geniet, eindigt het recht op deze uitkering aan het einde van de kalendermaand waarin de gewezen ambtenaar is overleden.

Artikel 15

Zolang de gewezen ambtenaar die invaliditeitspensioen geniet, de pensioengerechtigde leeftijd niet heeft bereikt, kan de instelling hem op gezette tijden doen onderzoeken ten einde zich ervan te vergewissen of hij nog voldoet aan de voor deze uitkering vereiste voorwaarden.

HOOFDSTUK 4 Overlevingspensioen
Artikel 17

De overlevende echtgenoot van een ambtenaar die is overleden toen hij zich in een van de in artikel 35 van het Statuut genoemde standen bevond, verkrijgt, indien het huwelijk ten minste een jaar heeft geduurd en behoudens het bij artikel 1, lid 1, en artikel 22 bepaalde, een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat aan de ambtenaar zou zijn uitbetaald, indien hij, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk geldt niet indien uit het huwelijk of uit een vorig huwelijk van de ambtenaar één of meer kinderen zijn geboren, voorzover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien, of indien het overlijden van de ambtenaar te wijten is aan een gebrek of ziekte, opgedaan ter gelegenheid van het verrichten van zijn werkzaamheden, dan wel aan een ongeval.

Artikel 17 bis

De overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die van zijn ambt is ontheven of zijn dienst heeft beëindigd op grond van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68, (Euratom, EGKS, EEG) nr.2530/72 of (EGKS, EEG, Euratom), nr. 1543/73 en die overleden is terwijl hij een maandelijkse vergoeding ontving uit hoofde van artikel 50 van het Statuut of van een van voornoemde verordeningen, heeft, indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd en behoudens het bij artikel 1, lid 1, en artikel 22 bepaalde, recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat de echtgenoot zou hebben ontvangen indien hij, ongeacht zijn diensttijd of leeftijd, op het tijdstip van zijn overlijden daarop aanspraak had kunnen maken.

Het in de eerste alinea bedoelde overlevingspensioen mag niet lager zijn dan de in artikel 79, tweede alinea, van het Statuut bedoelde bedragen. Dit pensioen mag evenwel in geen geval meer bedragen dan de eerste uitbetaling van het ouderdomspensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben gehad indien hij, wanneer hij in leven was gebleven en niet langer recht had gehad op een van de bovenbedoelde vergoedingen, in het genot van ouderdomspensioen was gesteld.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk, als bedoeld in de eerste alinea, geldt niet indien uit een huwelijk, door de gewezen ambtenaar gesloten vóór de beëindiging van de dienst, een of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot daadwerkelijk voorziet of heeft voorzien in de behoeften van deze ten laste komende kinderen in de zin van artikel 2, lid 2, van bijlage VII.

Hetzelfde geldt indien het overlijden van de gewezen ambtenaar te wijten is aan een van de in artikel 17, tweede alinea, in fine, bedoelde omstandigheden.

Artikel 18

De overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die ouderdomspensioen genoot, heeft, indien het huwelijk voor de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd, behoudens het in artikel 22 van deze bijlage bepaalde, recht op een omgezet overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot. Het minimum van het omgezette overleveingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het omgezette overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van het ouderdomspensioen dat de echtgenoot op de dag van overlijden genoot.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk geldt niet indien uit een huwelijk, door de ambtenaar gesloten vóór beëindiging van de dienst, één of meer kinderen zijn geboren, voorzover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.

Artikel 18 bis

De overlevende echtgenoot van een gewezen ambtenaar die de dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en heeft verzocht om uitstel van de toekenning van het genot van ouderdomspensioen tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, heeft, indien het huwelijk vóór de beëindiging van de dienst is gesloten en ten minste een jaar heeft geduurd, en behoudens het in artikel 22 bepaalde, recht op een overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het ouderdomspensioen waarop de echtgenoot op pensioengerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad. Het mimimum van het overlevingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van het ouderdomspensioen waarop de gewezen ambtenaar op pensioengerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad.

De voorwaarde betreffende de duur van het huwelijk geldt niet indien uit een huwelijk, door de gewezen ambtenaar gesloten vóór beëindiging van de dienst, één of meer kinderen zijn geboren, voor zover de overlevende echtgenoot in de behoeften van deze kinderen voorziet of heeft voorzien.

Artikel 19

De overleden functionaris van een gewezen ambtenaar die recht had op een invaliditeitsuitkering, heeft, indien het echtpaar gehuwd was op het tijdstip waarop het recht op deze uitkering is ontstaan en behoudens het bij artikel 22 van deze bijlage bepaalde, recht op een omgezet overlevingspensioen ten bedrage van 60 % van het invaliditeitspensioen dat de functionaris op de dag van zijn overlijden genoot.

Het minimum van het omgezette overlevingspensioen bedraagt 35 % van het laatste basissalaris; het bedrag van het omgezette overlevingspensioen kan evenwel in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de invaliditeitsuitkering dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden genoot.

Artikel 20

De in de artikelen 17 bis, 18, 18 bis en 19 genoemde voorwaarde betreffende het tijdstip van het huwelijk geldt niet indien dit huwelijk ten minste vijf jaar heeft geduurd, zelfs niet wanneer het is aangegaan na beëindiging van de dienst.

Artikel 21
1.

Het in artikel 80 eerste, tweede en derde alinea van het statuut genoemde wezenpensioen bedraagt voor de eerste wees 8/10e van het overlevingspensioen waarop de overlevende echtgenoot van de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering recht zou hebben gehad; hierbij blijft de aftrek ingevolge artikel 25 buiten beschouwing.

Het wezenpensioen mag, behoudens het bepaalde in artikel 22, niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud.

2.

Het aldus vastgestelde pensioen wordt vanaf het tweede kind voor ieder ten laste komend kind verhoogd met een bedrag gelijk aan tweemaal de kindertoelage.

Onder de voorwaarden van artikel 3 van bijlage VII hebben wezen recht op de schooltoelage.

3.

Het aldus verkregen totaal van pensioen en toelagen wordt gelijkelijk onder de rechthebbende wezen verdeeld.

Artikel 22

Indien een ambtenaar zowel een overlevende echtgenoot, als wezen uit een vorig huwelijk of andere rechthebbenden nalaat, wordt het totale pensioen berekend als dat van een overlevende echtgenoot te wier laste deze personen komen, en verdeeld over de verschillende groepen belanghebbenden in de verhouding waarin de pensioenen aan deze verschillende groepen, afzonderlijk beschouwd, zouden zijn toegekend.

Indien de ambtenaar wezen uit verschillende huwelijken nalaat, wordt het totale pensioen berekend als dat van wezen uit hetzelfde huwelijk en verdeeld over de verschillende groepen belanghebbenden in de verhouding waarin de pensioenen aan deze verschillende groepen, afzonderlijk beschouwd, zouden zijn toegekend.

Voor de berekening van deze verdeling worden kinderen uit een vorig huwelijk van een der echtgenoten, die ten laste zijn in de zin van artikel 2 van bijlage VII van het statuut, geacht te behoren tot de groep kinderen die uit het huwelijk met de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering zijn geboren.

In het in de tweede alinea vermelde geval worden bloedverwanten in opgaande lijn, die worden aangemerkt als ten laste komend overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van bijlage VII van het statuut, gelijkgesteld met ten laste komende kinderen en bij de berekening van de verdeling geacht te behoren tot de groep der nakomelingen.

Artikel 24

Het recht op overlevingspensioen ontstaat op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering overlijdt. Geeft het overlijden van de ambtenaar of van degene die een pensioen ontving echter aanleiding tot de in artikel 70 van het Statuut genoemde betaling, dan ontstaat dat recht op de eerste dag van de vierde maand na die van overlijden.

Het recht op overlevingspensioen eindigt aan het einde van de kalendermaand waarin de pensioengerechtigde overlijdt of waarin hij ophoudt aan de voorwaarden voor toekenning van dit pensioen te voldoen. Het recht op wezenpensioen houdt op te bestaan wanneer de betrokkene niet meer kan worden beschouwd als een ten laste komend kind in de zin van artikel 2 van bijlage VII bij het Statuut.

Artikel 25

Indien het leeftijdsverschil tussen de overleden ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering en zijn echtgenoot, na aftrek van de duur van het huwelijk, meer dan tien jaar bedraagt, wordt het overlevingspensioen, vastgesteld overeenkomstig de voorgaande bepalingen, per vol jaar verschil verminderd met:

  • 1 % voor de jaren, gelegen tussen het 10e en het 20ste jaar;

  • 2 % voor de jaren, gerekend van het 20ste tot aan het 25ste jaar;

  • 3 % voor de jaren, gerekend van het 25ste tot aan het 30ste jaar;

  • 4 % voor de jaren, gerekend van het 30ste tot aan het 35ste jaar;

  • 5 % voor de jaren, gerekend van het 35ste jaar af.

Artikel 26

Bij hertrouwen verliest de overlevende echtgenoot het recht op overlevingspensioen. Hij ontvangt een bedrag ineens van tweemaal zijn jaarlijkse overlevingspensioen, tenzij artikel 80, tweede alinea, van het statuut van toepassing is.

Artikel 27

De gescheiden echtgenoot van een ambtenaar of gewezen ambtenaar heeft recht op het overlevingspensioen overeenkomstig dit hoofdstuk, mits hij/zij bij het overlijden van de gewezen echtgenoot aantoont voor eigen rekening ten laste van deze gewezen echtgenoot recht te hebben op een alimentatie welke was vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of door een officieel geregistreerde en ten uitvoer gelegde overeenkomst tussen de gewezen echtgenoten.

Het overlevingspensioen mag evenwel niet meer bedragen dan de op het ogenblik van het overlijden van de vroegere echtgenoot uitgekeerde alimentatie nadat deze uitkering is geactualiseerd op de wijze bedoeld in artikel 82 van het statuut.

De gescheiden echtgenoot verliest zijn recht op overlevingspensioen indien hij vóór het overlijden van de gewezen echtgenoot is hertrouwd. Hertrouwt hij na dat overlijden, dan is artikel 26 van toepassing.

Artikel 28

Wanneer er meer dan één gescheiden echtgenoot met recht op overlevingspensioen is of één of meer gescheiden vrouwen en een overlevende echtgenoot met recht op overlevingspensioen, wordt dit pensioen verdeeld in de verhouding van de duur van de huwelijken. De voorwaarden van artikel 27, tweede en derde alinea, zijn van toepassing.

Indien een van de rechthebbenden overlijdt of van deze pensioenrechten afziet, wordt zijn deel bij dat van de anderen gevoegd, tenzij het recht op pensioen krachtens artikel 80, tweede alinea, van het Statuut in een wezenpensioen wordt omgezet.

De aftrek wegens leeftijdsverschil ingevolge artikel 25 wordt afzonderlijk toegepast op de beide volgens het onderhavige artikel vastgestelde pensioenen.

Artikel 29

Indien de gescheiden echtgenoot ingevolge artikel 42 haar recht op pensioen heeft verloren, wordt het volledige pensioen aan de overlevende echtgenoot toegekend, tenzij artikel 80, tweede alinea, van het statuut van toepassing is.

HOOFDSTUK 5 Voorlopige pensioenen
Artikel 30

De echtgenoot of de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een ambtenaar die zich in één van de in artikel 35 van het Statuut bedoelde standen bevinden, wiens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is, kunnen voorlopig in het genot worden gesteld van het overlevingspensioen dat hun op grond van deze bijlage zou toekomen.

Artikel 31

De echtgenoot of de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een gewezen ambtenaar die ouderdoms- of invaliditeitsuitkering genoot, kunnen, wanneer diens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is, voorlopig in het genot worden gesteld van het overlevingspensioen dat hun op grond van deze bijlage zou toekomen.

Artikel 31 bis

De echtgenoot of de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een gewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 18 bis van bijlage VIII of van een gewezen ambtenaar welke een vergoeding ontvangt uit hoofde van artikel 50 van het Statuut of van de Verordeningen (EEG) nr. 1857/89(22), (EG, Euratom) nr. 1746/2002(23), (EG, Euratom) nr. 1747/2002(24) of (EG, Euratom) nr. 1748/2002(25), kunnen, wanneer de verblijfplaats van die gewezen ambtenaar sedert meer dan één jaar onbekend is, voorlopig in het genot worden gesteld van het overlevingspensioen dat hun op grond van deze bijlage zou toekomen.

Artikel 32

Artikel 31 is mede van toepassing op personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een persoon die overlevingspensioen geniet of daarop recht heeft, en wiens verblijfplaats sedert meer dan een jaar onbekend is.

Artikel 33

De voorlopige pensioenen ingevolge de artikelen 30, 31, 31 bis en 32 worden omgezet in definitieve pensioenen, wanneer officieel is vastgesteld dat de ambtenaar of de gewezen ambtenaar is overleden of wanneer het vonnis waarbij hij afwezig werd verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.

HOOFDSTUK 6 Verhoging van pensioenen voor ten laste komende kinderen
Artikel 34

Artikel 81, tweede alinea, van het statuut is mede van toepassing op hen die een voorlopig pensioen genieten.

Het bepaalde in de artikelen 80 en 81 van het Statuut is eveneens van toepassing op de kinderen die meer dan 300 dagen na het overlijden van de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering, zijn geboren.

Artikel 35

Toekenning van een ouderdoms- of overlevingspensioen, van een invaliditeitsuitkering, of van een voorlopig pensioen geeft geen recht op de ontheemdingstoelage.

HOOFDSTUK 7
Afdeling 1 FINANCIERING VAN DE PENSIOENREGELING
Artikel 36

Over ieder ontvangen salaris of invaliditeitsuitkering wordt een bijdrage betaald ten bate van de in artikel 77 t/m 84 van het statuut bedoelde pensioenregeling.

Artikel 37

De gedetacheerde ambtenaar zet de betaling van de pensioenbijdrage voort op de grondslag van het salaris dat aan zijn rang en bezoldigingstrap is verbonden. Dit geldt eveneens voor de ambtenaar die de vergoeding ontvangt, verbonden aan de stand „ter beschikking” of aan ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang, zulks binnen de termijn van vijf jaar bedoeld in artikel 3 , alsmede voor de ambtenaar met verlof om redenen van persoonlijke aard, die nieuwe pensioenrechten blijft verwerven onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 40, lid 3, van het Statuut.

Alle uitkeringen waarop deze ambtenaar of zijn rechtverkrijgenden krachtens deze pensioenregeling recht kunnen hebben, worden op de grondslag van dit salaris berekend.

Artikel 38

Op regelmatige wijze betaalde bijdragen kunnen niet worden teruggevorderd. Op onregelmatige wijze betaalde bijdragen geven geen recht op pensioen; zij worden op verzoek van de belanghebbende of zijn rechtverkrijgenden zonder interest terugbetaald.

Afdeling 2 VASTSTELLING VAN DE RECHTEN DER AMBTENAREN
Artikel 40

De vaststelling van een ouderdoms-, overlevings- of voorlopig pensioen of van een invaliditeitsuitkering geschiedt door de Instelling waartoe de ambtenaar ten tijde van de beëindiging van de dienst behoorde. Gelijktijdig met het besluit waarbij het pensioen wordt toegekend, wordt aan de ambtenaar of aan zijn rechtverkrijgenden, alsmede aan de Europese Commissie, die belast is met het uitbetalen der pensioenen, een gespecificeerde berekening overgelegd.

Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering kan niet samengaan met een salaris ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie of van de gedecentraliseerde organen van de Unie of met de vergoeding bedoelde in artikel 41 of 50 van het Statuut. Een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering kan evenmin samengaan met enige bezoldiging verbonden aan een mandaat bij een van de instellingen of gedecentraliseerde organen van de Unie.

Artikel 41

In geval van vergissingen of verzuimen van welke aard ook kunnen de pensioenen te allen tijde worden herzien.

Zij kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien toekenning in strijd was met de voorschriften van het statuut en van deze bijlage.

Artikel 42

De rechtverkrijgenden van een overleden ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op een ouderdomspensioen of een invaliditeitsuitkering, die niet binnen een jaar na diens overlijden vaststelling van hun hun rechten op pensioen of uitkering verlangen, verliezen deze rechten behoudens deugdelijk bewijs van overmacht.

Artikel 43

De gewezen ambtenaar en zijn rechtverkrijgenden, aan wie op grond van deze pensioenregeling uitkeringen worden toegekend, zijn gehouden de schriftelijke bewijsstukken die kunnen worden verlangd, over te leggen en de instelling, bedoeld in artikel 45, tweede alinea, van alle feiten in kennis te stellen waardoor hun recht op uitkering zou kunnen worden gewijzigd.

Artikel 44

De ambtenaar wiens recht op pensioen ingevolge artikel 9 van bijlage IX van het Statuuttijdelijk geheel of gedeeltelijk is ingetrokken, kan aanspraak maken op terugbetaling van de door hem betaalde pensioenbijdragen, in de verhouding van zijn pensioenverlaging.

Afdeling 3 BETALING DER UITKERINGEN
Artikel 45

De uitkeringen op grond van deze pensioenregeling worden aan het einde van iedere maand betaald.

De uitkeringen worden namens de Unie, verricht door de instelling die de begrotingsautoriteiten daartoe hebben aangewezen; geen enkele andere instelling mag, onder welke benaming dan ook, uit eigen middelen enigerlei uitkering op grond van deze pensioenregeling verrichten.

Uitkeringen aan gepensioneerden die binnen de Europese Unie verblijven, worden in euro betaald, via een bank in de Europese Unie.

Aan gepensioneerden die buiten de Unie verblijven, worden de uitkeringen in euro betaald, via een bank in de Europese Unie of in het land waar zij hun verblijfplaats hebben. Bij wijze van uitzondering kan de uitkering in euro worden betaald via een bank in het land van vestiging van de zetel van de instelling, dan wel in een andere valuta in het land van verblijf, waarbij de omrekening geschiedt op basis van de meest recente wisselkoersen die voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie worden gebruikt.

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor de uitbetaling van invaliditeitsuitkeringen.

Artikel 46

Bedragen die een ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op ouderdomspensioen of invaliditeitsuitkering nog aan de Unie verschuldigd is op het tijdstip waarop de belanghebbende recht heeft op een uitkering op grond van deze pensioenregeling, worden in mindering gebracht op het bedrag van de uitkeringen aan de ambtenaar of gewezen ambtenaar die recht heeft op ouderdomspensioen of invaliditeitspensioen of aan zijn rechtverkrijgenden. Deze inhouding kan over verscheidene maanden worden verdeeld.

HOOFDSTUK 8 Overgangsbepalingen
Artikel 48

De ambtenaar op wie krachtens de overgangsbepalingen het statuut van toepassing is geworden, kan van de dag af waarop hij bij het voorlopige gemeenschappelijke voorzieningsstelsel der instellingen van de Unie is aangesloten, aanspraak maken op pensioen.

Ongeacht andersluidende bepalingen van het statuut kan de ambtenaar op zijn verzoek aanspraak maken op dit pensioen met ingang van de dag waarop hij uit enigerlei hoofde in dienst van een van de instellingen van de Europese Unie is getreden. Indien hij gedurende zijn voorafgaande diensttijd of een gedeelte daarvan geen bijdragen in het voorzieningsfonds heeft gestort, kan hij door middel van betalingen per gedeelten de rechten verwerven waarvoor hij geen premie heeft kunnen betalen. Het totaal van de bijdragen van de ambtenaar en van de desbetreffende bijdragen der instelling wordt geacht op de rekening van de ambtenaar bij het voorlopige voorzieningsstelsel te staan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het statuut.

Artikel 49

Heeft de ambtenaar gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om voor het verrichten van betalingen in zijn land van herkomst ter handhaving van zijn pensioenrechten aldaar, gelden van zijn rekening bij het voorlopige gemeenschappelijke voorzieningsstelsel der instellingen van de Unie op te nemen, dan worden zijn pensioenrechten voor de periode waarover hij bij dat voorzieningsstelsel was aangesloten, verminderd in de verhouding van het van zijn rekening opgenomen bedrag.

Deze bepaling is niet van toepassing op de ambtenaar die binnen drie maanden nadat het statuut op hem van toepassing is geworden, verzoekt dit bedrag, verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar, te mogen terugstorten.

Artikel 50

De ambtenaar op wie krachtens de overgangsbepalingen het statuut van toepassing is geworden, kan, indien hij de dienst bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd beëindigt zonder de in artikel 77, eerste alinea, van het statuut genoemde tien dienstjaren te hebben vervuld, kiezen tussen een uitkering berekend volgens artikel 12 en een pensioen, berekend volgens artikel 77, tweede alinea, van het statuut.

Artikel 51

De bepalingen van deze pensioenregeling zijn van toepassing op de weduwen en rechtverkrijgenden van personeelsleden die vóór het in werking treden van het statuut in actieve dienst zijn overleden, en op personeelsleden die vóór het in werking treden van het statuut blijvend invalide zijn geworden, indien deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd in de zin van artikel 78 van het statuut, mits het bedrag van hun rekening bij het voorlopige gemeenschappelijke voorzieningsstelsel der instellingen van de Unieaan de Unie, wordt overgemaakt. De uitkeringen waarin deze pensioenregeling voorziet, komen ten laste van de Unie.

BIJLAGE IX

Tuchtprocedure

Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
1.

Wanneer bij een onderzoek van OLAF de mogelijke persoonlijke betrokkenheid van een ambtenaar of een voormalig ambtenaar van een instelling aan het licht wordt gebracht, wordt deze ambtenaar hiervan spoedig op de hoogte gesteld zolang het onderzoek daardoor niet wordt gehinderd. In ieder geval mogen conclusies die specifiek een met name genoemd ambtenaar van de instelling betreffen, na afronding van het onderzoek pas worden vastgesteld nadat de betrokkene zijn oordeel over de feiten heeft kunnen geven. In de conclusies wordt naar dat oordeel verwezen.

2.

In gevallen waarin voor het onderzoek absolute geheimhouding is vereist en waarin gebruik moet worden gemaakt van onderzoekprocedures die onder de bevoegdheid van een nationale gerechtelijke instantie vallen, kan de nakoming van de verplichting om de ambtenaar van de instelling te vragen zijn oordeel te geven, in overleg met het tot aanstelling bevoegde gezag worden opgeschort. In dat geval kan geen tuchtprocedure worden ingeleid voordat de betrokken ambtenaar zijn oordeel heeft kunnen geven.

3.

Als na een OLAF-onderzoek blijkt dat een ambtenaar van de instelling jegens wie bepaalde aantijgingen zijn geuit, niets ten laste kan worden gelegd, wordt het onderzoek zonder verder gevolg afgesloten bij besluit van de directeur van OLAF, die de ambtenaar en de instelling waartoe hij behoort daarvan schriftelijk op de hoogte stelt. De ambtenaar kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Artikel 2
1.

Het bepaalde in artikel 1 van deze bijlage is mutatis mutandis van toepassing op andere door het tot aanstelling bevoegde gezag ingestelde administratieve onderzoeken.

2.

Wanneer het onderzoek is afgerond brengt het tot aanstelling bevoegde gezag de betrokkene daarvan op de hoogte en doet het hem de conclusies van het onderzoeksrapport toekomen, alsmede, als hij daarom vraagt, alle documenten die rechtstreeks verband houden met de jegens hem geuite aantijgingen, mits de legitieme belangen van derden worden beschermd.

3.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt de bepalingen ter uitvoering van dit artikel vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

Artikel 3
1.

Op grond van het onderzoeksrapport kan het tot aanstelling bevoegde gezag, nadat het de betrokken ambtenaar inzage in al het bewijsmateriaal uit het dossier heeft gegeven en hem heeft gehoord:

  1. besluiten dat tegen de betrokken ambtenaar geen duidelijke beschuldigingen kunnen worden ingebracht. De betrokken ambtenaar krijgt daarvan schriftelijk bericht, of

  2. besluiten dat, zelfs indien verplichtingen niet zijn of lijken te zijn nagekomen, geen tuchtmaatregel wordt getroffen en, in voorkomend geval, de betrokken ambtenaar een terechtwijzing geven; of

  3. in geval van niet-nakoming van de verplichtingen, als bedoeld in artikel 86 van het Statuut:

    1. besluiten de in afdeling 4 bedoelde tuchtprocedure in te leiden, of

    2. besluiten een tuchtprocedure bij de tuchtraad in te leiden.

Artikel 4

Als de betrokken ambtenaar om objectieve redenen niet kan worden gehoord op grond van de bepalingen van deze bijlage, kan hem worden gevraagd schriftelijk commentaar te geven of zich door een persoon van zijn keuze te laten vertegenwoordigen.

Afdeling 2 Tuchtraad
Artikel 5
1.

In elke instelling wordt een tuchtraad, hierna „de raad” genoemd, ingesteld, tenzij twee of meer agentschappen besluiten overeenkomstig artikel 9, lid 1 bis, van het statuut een gemeenschappelijke raad in te stellen. In de raad heeft tenminste een van buiten de instelling gekozen lid zitting, die voorzitter kan zijn.

2.

De raad is samengesteld uit een voorzitter en vier permanente leden, die elk door een plaatsvervanger kunnen worden vervangen; voor zaken betreffende ambtenaren in een rang tot en met AD 13 vergadert de raad met twee extra leden, die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren als de ambtenaar tegen wie de betrokken tuchtprocedure loopt.

3.

De permanente leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor alle andere gevallen dan die betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die tenminste in de rang AD 14 zijn ingedeeld.

4.

De leden van de raad en hun plaatsvervangers worden voor de gevallen betreffende de ambtenaren in de rang AD 16 of AD 15, gekozen uit de ambtenaren in actieve dienst die in de rang AD 16 zijn ingedeeld.

5.

Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité komen een ad-hocprocedure overeen om de in lid 2 bedoelde twee extra leden aan te wijzen voor gevallen waarin het een ambtenaar betreft die in een derde land werkzaam is.

Artikel 6
1.

Het tot aanstelling bevoegde gezag en het personeelscomité benoemen elk, tegelijkertijd, twee permanente leden en twee plaatsvervangers.

2.

De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden benoemd door het tot aanstelling bevoegde gezag.

3.

De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van drie jaar. De instellingen mogen echter voor de leden en de plaatsvervangers een kortere periode hanteren, met dien verstande dat die periode ten minste een jaar moet bedragen.

4.

De benoeming van de twee extra leden van de uitgebreide raad als bedoeld in artikel 5, lid 2, van deze bijlage geschiedt als volgt:

  1. het tot aanstelling bevoegde gezag stelt een lijst op waarop, voorzover mogelijk, de namen voorkomen van twee ambtenaren van elke rang in elke functiegroep. Tegelijkertijd doet het personeelscomité het tot aanstelling bevoegde gezag een lijst toekomen die op dezelfde manier is opgesteld;

  2. binnen tien dagen na de mededeling van het rapport op grond waarvan is besloten tot inleiding van de tuchtprocedure of van de procedure als bedoeld in artikel 22 van het Statuut, kiest de voorzitter van de raad, in aanwezigheid van de betrokkene, door loting uit elk van de genoemde lijsten een lid van de raad. De voorzitter kan besluiten zich bij deze procedure door de secretaris te laten vervangen. De voorzitter deelt de samenstelling van de raad mede aan de betrokken ambtenaar en elk van de leden.

5.

Binnen vijf dagen na de samenstelling van de raad kan de betrokken ambtenaar éénmaal een van de leden van de raad wraken. Ook de instelling mag één van de 13 leden van de raad wraken.

Binnen diezelfde periode mogen de leden van de raad zich om legitieme redenen laten verontschuldigen en moeten zij bij een belangenconflict aftreden.

De voorzitter van de raad gaat, indien nodig, over tot een nieuwe loting om de overeenkomstig lid 4 benoemde leden te vervangen.

Artikel 7

De raad wordt bijgestaan door een door het tot aanstelling bevoegde gezag benoemde secretaris.

Artikel 8
1.

De voorzitter en de leden van de raad genieten volledige onafhankelijkheid bij het vervullen van hun taak.

2.

De besprekingen en de werkzaamheden van de raad zijn geheim.

Afdeling 3 Tuchtmaatregelen
Artikel 9
1.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de volgende tuchtmaatregelen opleggen:

  1. schriftelijke waarschuwing;

  2. berisping;

  3. tijdelijke opschorting van de plaatsing in een hogere salaristrap gedurende een periode tussen een maand en 23 maanden;

  4. plaatsing in een lagere salaristrap;

  5. tijdelijke terugzetting in rang gedurende een periode tussen 15 dagen en een jaar;

  6. terugzetting in rang binnen dezelfde functiegroep;

  7. indeling in een lagere groep, met of zonder terugzetting;

  8. tuchtrechtelijk ontslag, al dan niet met verlaging pro tempore van het pensioen of, voor een bepaalde periode, met een inhouding op de invaliditeitsuitkering; deze maatregel mag geen gevolgen hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Bij een dergelijke verlaging mag het inkomen van de voormalige ambtenaar echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2.

In het geval van een gepensioneerde of een ambtenaar die een invaliditeitsuitkering ontvangt, kan het tot aanstelling bevoegde gezag voor een bepaalde periode besluiten tot een inhouding op het pensioen of op de invaliditeitsuitkering, waarbij deze maatregel geen gevolgen mag hebben voor de rechtverkrijgenden van de ambtenaar. Het inkomen van de betrokken ambtenaar mag echter niet lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

3.

Eén en dezelfde fout kan aanleiding geven tot slechts één enkele tuchtmaatregel.

Artikel 10

De opgelegde tuchtmaatregel moet in verhouding staan tot de ernst van de begane fout. Bij het bepalen van de ernst van de begane fout en van de te treffen tuchtmaatregel wordt in het bijzonder rekening gehouden met:

  1. de aard van de fout en met de omstandigheden waarin de fout is gemaakt;

  2. de mate waarin ten gevolge van de begane fout schade is toegebracht aan de integriteit, de reputatie en de belangen van de instellingen;

  3. de mate waarin bij het begaan van de fout sprake was van opzet of nalatigheid;

  4. de redenen die de ambtenaar ertoe hebben gebracht de fout te begaan;

  5. de rang en de anciënniteit van de ambtenaar;

  6. de mate waarin de ambtenaar persoonlijk verantwoordelijk is;

  7. het niveau van de taken en verantwoordelijkheden van de ambtenaar;

  8. de vraag of er sprake is van recidive;

  9. het gedrag van de ambtenaar gedurende zijn loopbaan tot dusver.

Afdeling 4 Tuchtprocedure zonder beroep bij de tuchtraad
Artikel 11

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan, zonder raadpleging van de tuchtraad, besluiten om als tuchtmaatregel een schriftelijke waarschuwing of een berisping te geven. De betrokken ambtenaar wordt gehoord voordat het tot aanstelling bevoegde gezag deze maatregelen neemt.

Afdeling 5 Tuchtprocedure bij de tuchtraad
Artikel 12
1.

Aan de raad wordt een rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag ter behandeling voorgelegd waarin de ten laste gelegde feiten en, zo nodig, de — zowel verzwarende als verzachtende — omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad duidelijk zijn omschreven.

2.

Dit rapport wordt overgelegd aan de ambtenaar en aan de voorzitter van de tuchtraad, die het ter kennis brengt van de leden van de raad.

Artikel 13
1.

Zodra het rapport ter kennis van de ambtenaar is gebracht, heeft deze het recht om inzage te verkrijgen van zijn volledige persoonsdossier en om van alle ter zake dienende stukken een kopie te maken, met inbegrip van de stukken die zijn onschuld kunnen aantonen.

2.

Na de dag van kennisneming van het rapport waardoor de tuchtprocedure wordt ingeleid, heeft de ambtenaar ten minste vijftien dagen de tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

3.

De ambtenaar mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Artikel 14

Als de betrokken ambtenaar in aanwezigheid van de voorzitter van de raad ongeoorloofd gedrag zijnerzijds erkent en zonder voorbehoud akkoord gaat met het in artikel 12 van deze bijlage bedoelde rapport, kan het tot aanstelling bevoegde gezag met inachtneming van het beginsel van de evenredigheid tussen de ernst van de begane fout en de op te leggen tuchtmaatregel de zaak aan de raad onttrekken. Hierna brengt de voorzitter van de tuchtraad advies uit over de op te leggen tuchtmaatregel.

In afwijking van artikel 11 van deze bijlage kan het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig deze procedure een van de in artikel 9, lid 1, onder a) tot en met d), van deze bijlage genoemde tuchtmaatregelen opleggen.

Alvorens de ambtenaar zijn fout toegeeft, wordt hij in kennis gesteld van de mogelijke gevolgen hiervan.

Artikel 15

Vóór de eerste vergadering van de raad geeft de voorzitter een van zijn leden opdracht over de gehele zaak verslag uit te brengen en deelt hij dit aan de andere leden van de raad mede.

Artikel 16
1.

De ambtenaar wordt door de raad gehoord; daarbij kan hij persoonlijk of via een tussenpersoon van zijn keuze schriftelijk of mondeling commentaar geven. Hij kan getuigen laten oproepen.

2.

De instelling wordt voor de raad vertegenwoordigd door een ambtenaar die daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag is gemachtigd en die dezelfde rechten heeft als de betrokken ambtenaar.

3.

De raad kan recherchefunctionarissen van OLAF horen, indien dit bureau het onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 17
1.

Indien de tuchtraad zich onvoldoende voorgelicht acht aangaande de ten laste gelegde feiten of de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgehad, kan de raad een onderzoek op tegenspraak gelasten.

2.

De voorzitter of een lid van de raad voert namens de raad het onderzoek uit. Ten behoeve van het onderzoek kan de raad overlegging verlangen van alle stukken die op de zaak betrekking hebben. De instelling reageert op zulke verzoeken binnen de eventueel door de raad vastgestelde termijn. Als het verzoek tot de ambtenaar wordt gericht, wordt akte genomen van elke eventuele weigering om daaraan gehoor te geven.

Artikel 18

Na kennisneming van de hem voorgelegde bescheiden en rekening houdende met de eventuele schriftelijke of mondelinge verklaringen alsmede met de resultaten van het eventuele onderzoek, brengt de raad met meerderheid van stemmen een met redenen omkleed advies uit over de vraag of de ten laste gelegde feiten inderdaad bestaan en, in voorkomend geval, over de tuchtmaatregel die naar zijn oordeel naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten moet worden opgelegd. Dit advies wordt door alle leden van de raad ondertekend. Elk lid van de raad mag daaraan een afwijkende mening toevoegen. Het advies wordt binnen twee maanden na de datum waarop het rapport van het tot aanstelling bevoegde gezag is ontvangen, naar het tot aanstelling bevoegde gezag en naar de ambtenaar doorgestuurd voorzover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier. Als een onderzoek is ingesteld op initiatief van de raad, bedraagt de termijn vier maanden voorzover deze termijn in overeenstemming is met de complexiteit van het dossier.

Artikel 19
1.

De voorzitter van de raad neemt niet deel aan de besluiten van de raad, behalve wanneer het procedurekwesties betreft of in geval van staking van de stemmen.

2.

De voorzitter ziet toe op de uitvoering van de besluiten van de raad en brengt alle informatie en elk document over de zaak ter kennis van elk van de leden.

Artikel 20

De secretaris stelt van de zittingen van de raad een verslag op. De getuigen ondertekenen het verslag hunner verklaringen.

Artikel 21
1.

Indien de tuchtprocedure leidt tot een der maatregelen, genoemd in artikel 9 van deze bijlage, komen de tijdens de procedure op initiatief van de ambtenaar ontstane kosten, met name het honorarium van een persoon die hij heeft gekozen om hem bij te staan of hem te verdedigen, te zijnen laste.

2.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan echter in uitzonderlijke gevallen waarin die last onevenredig zwaar zou zijn voor de betrokken ambtenaar, anders beslissen.

Artikel 22
1.

Na de ambtenaar te hebben gehoord neemt het tot aanstelling bevoegde gezag binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het advies van de raad, zijn besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 en 10 van deze bijlage. Dit besluit dient met redenen te zijn omkleed.

2.

Als het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de zaak af te sluiten zonder een tuchtmaatregel op te leggen, stelt het de ambtenaar daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. De ambtenaar kan vragen dat dit besluit in zijn persoonsdossier wordt opgenomen.

Afdeling 6 Schorsing
Artikel 23
1.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaar grove schuld ten laste legt, bestaande in een verzuim van zijn ambtelijke plichten of in een inbreuk op het gemene recht, kan de ambtenaar op ieder moment door genoemd gezag voor bepaalde of onbepaalde duur worden geschorst.

2.

Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt dat besluit na de betrokken ambtenaar te hebben gehoord, behalve in uitzonderlijk omstandigheden.

Artikel 24
1.

In het besluit tot schorsing van de ambtenaar wordt bepaald of hij gedurende de tijd van zijn schorsing zijn gehele bezoldiging behoudt, dan wel of op de bezoldiging een bedrag wordt ingehouden dat bij hetzelfde besluit wordt vastgesteld. Het bedrag dat aan de ambtenaar wordt betaald mag in geen geval lager zijn dan het in artikel 6 van bijlage VIII van dit Statuut bedoelde minimum voor levensonderhoud, in voorkomend geval verhoogd met de gezinstoelagen.

2.

De positie van de geschorste ambtenaar dient definitief te worden geregeld binnen zes maanden na de dag waarop het schorsingsbesluit van kracht werd. Wanneer na zes maanden geen besluit is genomen, ontvangt de betrokkene weer zijn volledige bezoldiging, behoudens toepassing van het bepaalde in lid 3.

3.

De inhouding kan na de in lid 2 genoemde periode van zes maanden gehandhaafd blijven als tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld en hij in verband met die vervolging in hechtenis is. In dergelijke gevallen ontvangt de ambtenaar pas weer zijn volledige bezoldiging wanneer de bevoegde rechter de hechtenis heeft beëindigd.

4.

Indien hetzij jegens de betrokkene geen tuchtmaatregel is genomen, hetzij hem slechts een schriftelijke waarschuwing of een berisping is gegeven of zijn plaatsing in een hogere salaristrap tijdelijk is opgeschort, heeft hij alsnog recht op ontvangst van de bedragen die op grond van lid 1 op zijn bezoldiging zijn ingehouden; in dit geval wordt het te betalen bedrag verhoogd met de samengestelde interest berekend op de grondslag van het in artikel 12 van bijlage VIII vastgestelde percentage.

Afdeling 7 Parallelle strafrechtelijke vervolging
Artikel 25

Indien tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie pas definitief geregeld nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden.

Afdeling 8 Slotbepalingen
Artikel 26

De in de artikelen 11, 14, 22 en 23 van deze bijlage genoemde besluiten worden ter informatie aan OLAF meegedeeld wanneer dit bureau het onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 27

De ambtenaar tegen wie een andere tuchtmaatregel dan tuchtrechtelijk ontslag is genomen, kan na drie jaar in geval van een schriftelijke waarschuwing of berisping en na zes jaar in geval van een andere tuchtmaatregel, verzoeken dat geen enkele aanwijzing betreffende de op hem toegepaste tuchtmaatregel meer in de stukken van zijn persoonsdossier voorkomt. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of het aan dit verzoek gehoor geeft.

Artikel 28

Op grond van nieuwe, door relevante bewijsmiddelen gestaafde feiten kan het tot aanstelling bevoegde gezag de tuchtprocedure op eigen initiatief of op verzoek van de ambtenaar heropenen.

Artikel 29

Als de betrokkene niets ten laste kan worden gelegd overeenkomstig artikel 1, lid 3, en artikel 22, lid 2, van deze bijlage heeft deze het recht te vragen dat ter vergoeding van de geleden schade passende bekendheid wordt gegeven aan het besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag.

Artikel 30

Onverminderd artikel 2, lid 3, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling als het dat nodig acht, na raadpleging van het personeelscomité de bepalingen voor de uitvoering van deze bijlage vast.

BIJLAGE X

Bijzondere afwijkende bepalingen voor de ambtenaren die zijn tewerkgesteld in een derde land

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1

Deze bijlage bevat de bijzondere afwijkende bepalingen voor de ambtenaren van de Europese Unie die zijn tewerkgesteld in een derde land.

Voor een dergelijke tewerkstelling kunnen alleen onderdanen van de Lid-Staten van de Unie worden aangeworven, zonder dat het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe gebruik kan maken van de afwijking bedoeld in artikel 28, onder a), van het Statuut.

Algemene uitvoeringsbepalingen zullen vastgesteld worden overeenkomstig artikel 110 van het Statuut.

Artikel 2

Bij een in het belang van de dienst genomen besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag wordt periodiek gezorgd voor de mobiliteit van de ambtenaren, eventueel los van enige vacature.

Dit geschiedt volgens een specifieke procedure, de „mobiliteitsprocedure”, die door het tot aanstelling bevoegde gezag na raadpleging van het personeelscomité wordt vastgesteld.

Artikel 3

In het kader van de mobiliteitsprocedure kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten een ambtenaar die in een derde land is tewerkgesteld, met zijn ambt tijdelijk in te delen bij de zetel of in een andere standplaats in de Unie; deze tewerkstelling, waaraan geen kennisgeving van een vacature voorafgaat, kan ten hoogste vier jaren duren. In afwijking van artikel 1, eerste alinea, kan het tot aanstelling bevoegde gezag op grondslag van algemene uitvoeringsbepalingen besluiten dat voor de duur van deze tijdelijke tewerkstelling een aantal bepalingen van deze bijlage, met uitzondering van de artikelen 5, 10 en 12 daarvan, op de ambtenaar van toepassing blijven.

HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN
Artikel 4

De ambtenaar dient zijn functie uit te oefenen in de plaats waar hij bij zijn aanwerving of bij zijn overplaatsing in het belang van de dienst als gevolg van de mobiliteitsprocedure is tewerkgesteld.

Artikel 5
1.

Indien de instelling voor de ambtenaar een woning beschikbaar stelt die overeenstemt met het niveau van zijn functie, dient deze daarin te wonen.

2.

De wijze van toepassing van lid 1 wordt na raadpleging van het personeelscomité door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgesteld. Het tot aanstelling bevoegde gezag beslist over het recht op meubilair en overig toebehoren in overeenstemming met de voorwaarden die in iedere standplaats van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 3 ARBEIDSVOORWAARDEN
Artikel 6

De ambtenaar heeft per kalenderjaar recht op een vakantieverlof van twee werkdagen per dienstmaand.

Niettegenstaande lid 1 van dit artikel hebben ambtenaren die op 1 januari 2014 reeds gestationeerd zijn in een derde land recht op:

  • drie werkdagen van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;

  • twee en een halve werkdag van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.

Artikel 7

Bij indiensttreding en beëindiging van de dienst in een derde land geeft een deel van een jaar recht op een verlof van twee werkdagen per volle dienstmaand, een deel van een maand recht op een verlof van twee werkdagen indien dat deel langer is dan 15 dagen, en op een werkdag indien dat deel 15 dagen of minder bedraagt.

Indien de ambtenaar zijn vakantieverlof anders dan om redenen van dienstbelang vóór het einde van het kalenderjaar niet volledig heeft opgenomen, kan hij ten hoogste 14 werkdagen naar het volgende jaar doen overboeken.

Artikel 8

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan aan de ambtenaar bij wijze van uitzondering, bij een bijzonder, met redenen omkleed besluit, wegens bijzondere zware levensomstandigheden in zijn standplaats een ontspanningsverlof verlenen. Het tot aanstelling bevoegde gezag bepaalt voor elk van deze standplaatsen, in welke stad of steden dit verlof kan worden doorgebracht.

Ambtenaren die overeenkomstig artikel 24 bis van het statuut aan bij- en nascholingsactiviteiten deelnemen en aan wie overeenkomstig de eerste alinea van dit artikel ontspanningsverlof is verleend, streven ernaar indien mogelijk hun opleidingsverblijf te combineren met hun ontspanningsverlof.

Artikel 9
1.

Het vakantieverlof kan in zijn geheel of in delen worden opgenomen, al naar de wens van de ambtenaar en met inachtneming van het belang van de dienst. Het moet evenwel ten minste één periode van twee achtereenvolgende weken bevatten.

2.

Het in artikel 8 bedoelde ontspanningsverlof kan niet meer bedragen dan een periode van 15 werkdagen per dienstjaar. Het kan niet met het vakantieverlof worden gecombineerd. Het kan niet naar een volgend jaar worden overgeboekt.

Het ontspanningsverlof wordt met een aantal reisdagen verlengd overeenkomstig artikel 7 van bijlage V van het Statuut.

Artikel 9 bis

Gedurende het in artikel 42 bis en ter van het statuut bedoelde ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen blijven de artikelen 5, 23 en 24 van deze bijlage gelden voor in totaal maximaal zes maanden van elke periode van twee jaar waarin een ambtenaar in een derde land is aangesteld; artikel 15 van deze bijlage blijft gelden voor in totaal maximaal negen maanden van elke periode van twee jaar waarin een ambtenaar is aangesteld in een derde land.

HOOFDSTUK 4 FINANCIËLE EN SOCIALE BEPALINGEN
Afdeling 1 FINANCIËLE BEPALINGEN EN GEZINSTOELAGEN
Artikel 10
1.

Volgens de plaats waar de ambtenaar is tewerkgesteld, wordt een toelage wegens bijzondere levensomstandigheden vastgesteld die wordt uitgedrukt in een percentage van een referentiebedrag. Dit referentiebedrag bestaat uit het totale bedrag van het basissalaris alsmede de ontheemdingstoelage, de kostwinnerstoelage en de kindertoelage, onder aftrek van de in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen bedoelde verplichte inhoudingen.

Wanneer de ambtenaar is tewerkgesteld in een land waarin de levensomstandigheden kunnen worden beschouwd als gelijkwaardig aan die welke gewoonlijk in de Europese Unie heersen, wordt een dergelijke toelage niet uitbetaald.

Voor de andere standplaatsen worden voor de vaststelling van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden onder meer de volgende parameters in aanmerking genomen:

  • de situatie op het gebied van de volksgezondheid en de ziekenhuisverpleging,

  • de veiligheid,

  • het klimaat,

  • de mate van isolement,

  • andere plaatselijke levensomstandigheden.

De voor elke standplaats vastgestelde toelage wegens bijzondere levensomstandigheden wordt jaarlijks geëvalueerd en, eventueel, herzien door het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van het personeelscomité.

Het tot aanstelling bevoegde gezag mag besluiten een aanvullende premie te verstrekken naast de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden in gevallen waarin een ambtenaar meer dan één tewerkstelling heeft gehad in een standplaats die wordt aangemerkt als moeilijk of zeer moeilijk. Deze aanvullende premie mag niet meer bedragen dan 5 % van het in het eerste lid bedoelde referentiebedrag en het tot aanstelling bevoegde gezag dient zijn individuele besluiten naar behoren te motiveren met het oog op gelijke behandeling, waarbij uitgegaan dient te worden van de moeilijkheidsgraad van de vorige tewerkstelling.

2.

Indien de levensomstandigheden in de standplaats de lichamelijke veiligheid van de ambtenaar in gevaar brengen, wordt hem tijdelijk bij een bijzonder, met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag een aanvullende toelage uitbetaald. Die toelage wordt vastgesteld als een percentage van het referentiebedrag als bedoeld in lid l, eerste alinea:

  • wanneer het gezag zijn personeelsleden aanbeveelt hun gezin of overige afhankelijke personen niet in de betrokken standplaats te vestigen, mits zij gevolg geven aan die aanbeveling;

  • wanneer het gezag besluit het aantal in de betrokken standplaats werkzame personeelsleden tijdelijk te verminderen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan in naar behoren gemotiveerde gevallen ook besluiten dat een post niet geschikt is voor een gezin. Bovengenoemde toelage wordt betaald aan personeelsleden die dit besluit respecteren.

3.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt nadere bepalingen vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 11

De bezoldiging, alsmede de vergoedingen bedoeld in artikel 10, worden in de Europese Unie in euro uitbetaald. De aanpassingscoëfficiënt van toepassing op de bezoldiging van de ambtenaren met standplaats België geldt eveneens voor deze bedragen.

Artikel 12

Op verzoek van de ambtenaar kan het tot aanstelling bevoegde gezag besluiten de bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit te betalen in de valuta van het land van tewerkstelling. Dan wordt op de bezoldiging de aanpassingscoëfficiënt van de standplaats toegepast en wordt zij omgezet tegen de desbetreffende wisselkoers.

In deugdelijk gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan het tot aanstelling bevoegde gezag deze betaling geheel of gedeeltelijk in een andere valuta dan die van de standplaats verrichten, op zodanige wijze dat de handhaving van de koopkracht wordt gewaarborgd.

Artikel 13

Teneinde de ambtenaren ongeacht hun standplaats zoveel mogelijk een gelijkwaardige koopkracht te waarborgen, wordt de in artikel 12 bedoelde aanpassingscoëfficiënt eenmaal per jaar geactualiseerd overeenkomstig bijlage XI. Wat de actualisering betreft, wordt onder alle waarden referentiewaarden verstaan. De Commissie maakt de geactualiseerde waarden binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

Indien de aan de hand van de aanpassingscoëfficiënt en de desbetreffende wisselkoers gemeten wijziging van de kosten van levensonderhoud evenwel sinds de laatste actualisering voor een bepaald land meer dan 5 % blijkt te bedragen, vindt er een tussentijdse actualisering plaats voor de aanpassing van die coëfficiënt volgens de in de eerste alinea genoemde procedure.

Artikel 14

De Commissie dient jaarlijks bij de Raad een verslag in over de toepassing van deze bijlage en met name over de vaststelling van het percentage van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden overeenkomstig artikel 10.

Artikel 15

Onder de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde voorwaarden geniet de ambtenaar een school-toelage om de werkelijke schoolkosten te dekken; deze toelage wordt uitbetaald na overlegging van bewijsstukken. Behoudens in door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde uitzonderingsgevallen, kan deze toelage ten hoogste het drievoudige bedragen van het verdubbelde maximum van de schooltoelage.

Artikel 16

De aan de ambtenaar verschuldigde vergoedingen worden op zijn met redenen omkleed verzoek in euro, in de valuta van het land van tewerkstelling of in de valuta waarin de uitgave is gedaan uitbetaald.

De inrichtingsvergoeding respectievelijk de inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst kunnen naar keuze van de ambtenaar worden uitbetaald hetzij in euro hetzij in de valuta van de plaats waar de betrokkene zich vestigt; in het laatste geval is op de vergoeding de voor deze plaats vastgestelde aanpassingscoëfficiënt van toepassing en wordt de vergoeding omgezet tegen de desbetreffende wisselkoers.

Afdeling 2 NADERE BEPALINGEN BETREFFENDE VERGOEDING VAN KOSTEN
Artikel 17

Aan de ambtenaar over een door de instelling te zijner beschikking gestelde woning beschikt op grond van de artikelen 5 en 23 van deze bijlage, en zich om redenen buiten zijnwil genoodzaakt ziet in dezelfde standplaats van woning te veranderen, worden krachtens een bijzonder, met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de voor verhuizing geldende bepalingen, tegen overlegging van bewijsstukken de kosten van verhuizing van zijn inboedel en zijn persoonlijke bezittingen vergoed.

In dit geval worden de andere kosten in verband met deze verandering van woonplaats aan de ambtenaar vergoed tegen overlegging van bewijsstukken en tot een bedrag van ten hoogste de helft van de inrichtingsvergoeding.

Artikel 18

De ambtenaar die in de standplaats in een hotel is gehuisvest, terwijl de in artikel 5 bedoelde woning hem nog niet kon worden toegewezen of hem niet meer ter beschikking werd gesteld of waarin hij om redenen buiten zijn wil zijn intrek nog niet heeft kunnen nemen, ontvangt tegen overlegging van de hotelrekeningen voor hem en zijn gezin terugbetaling van de kosten van het verblijf in het hotel, na voorafgaande goedkeuring door het tot aanstelling bevoegde gezag.

De ambtenaar ontvangt bovendien de helft van de in artikel 10 van bijlage VII bedoelde dagvergoeding, behalve in geval van overmacht, zulks ter beoordeling van het tot aanstelling bevoegde gezag.

Indien de ambtenaar niet in een hotel kan worden gehuisvest, heeft hij na voorafgaande instemming van het tot aanstelling bevoegde gezag recht op vergoeding van de werkelijke huurkosten van een voorlopige huisvesting.

Artikel 19

Voor zover de ambtenaar voor zijn vervoer om dienstredenen die rechtstreeks verband houden met het uitoefenen van zijn functie geen gebruik kan maken van een dienstauto, ontvangt hij voor het gebruik van zijn privé-auto een vergoeding per kilometer waarvan het bedrag door het tot aanstelling bevoegde gezag wordt vastgesteld.

Artikel 20

De ambtenaar heeft voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en personen te zijnen laste die bij hem inwonen, recht op vergoeding van de aan het ontspanningsverlof verbonden reiskosten van zijn standplaats naar de plaats die voor het doorbrengen daarvan werd goedgekeurd.

De vergoeding van deze kosten geschiedt bij bijzonder besluit en ongeacht de afstand tegen overlegging vande vliegbiljetten wanneer er geen spoorverbinding bestaat of deze onbruikbaar is.

Artikel 21

Wanneer een ambtenaar bij indiensttreding of bij overplaatsing zijn woonplaats moet veranderen om aan artikel 20 van het Statuut te kunnen voldoen, neemt de instelling, overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde voorwaarden en naargelang van de omstandigheden waaronder de betrokken ambtenaar in de standplaats kan worden gehuisvest, de kosten voor haar rekening die werden gemaakt voor:

  1. de verhuizing van de (volledige of gedeeltelijke) persoonlijke inboedel van de plaats waar deze zich bevindt, naar de standplaats, alsmede voor het vervoer van de persoonlijke bezittingen, ingeval hem een niet-gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld;

  2. het vervoer van de persoonlijke bezittingen en de opslag van de inboedel, ingeval hem een gemeubileerde woning ter beschikking is gesteld.

Bij de beëindiging van de dienst van de ambtenaar of in geval van diens overlijden neemt de Instelling overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde voorwaarden de werkelijke kosten voor haar rekening die werden gemaakt, hetzij voor de verhuizing van de persoonlijke inboedel van de plaats waar deze inboedel zich daadwerkelijk bevindt naar de plaats van herkomst, hetzij voor het vervoer van de persoonlijke bezittingen van de standplaats naar de plaats van herkomst, waarbij deze vergoedingen elkaar niet uitsluiten.

Indien de overleden ambtenaar ongehuwd was, worden deze kosten aan de rechthebbenden vergoed.

Artikel 22

De vergoeding voor een voorlopige huisvesting en de kosten voor het vervoer van de persoonlijke bezittingen van de echtgenoot en van de personen ten laste worden aan de ambtenaar op proef door de Instelling voorgeschoten.

Indien de ambtenaar op proef na afloop van de proeftijd niet in vaste dienst wordt benoemd, kan de Instelling in uitzonderlijke gevallen deze bedragen op grondslag van de door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde bepalingen tot de helft terugvorderen.

Artikel 23

Op basis van een door het tot aanstelling bevoegde gezag op te stellen lijst van landen, en wanneer er aan de ambtenaar geen woning ter beschikking wordt gesteld, betaalt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaar hetzij een huisvestingstoelage hetzij vergoedt hij de door de ambtenaar betaalde huur.

De huisvestingstoelage wordt betaald na overlegging van een huurcontract, tenzij het tot aanstelling bevoegde gezag deze eis niet stelt om naar behoren gemotiveerde redenen die verband houden met de praktijken en plaatselijke omstandigheden in de standplaats in het desbetreffende derde land. De huisvestingstoelage wordt in eerste instantie berekend aan de hand van het niveau van de functie van de ambtenaar en in tweede instantie aan de hand van de samenstelling van het gezin dat te zijnen laste komt.

De huur wordt vergoed, mits de woning uitdrukkelijk is goedgekeurd door het tot aanstelling bevoegde gezag en deze beantwoordt aan het niveau van zijn functie en aan de samenstelling van het gezin dat te zijnen laste komt.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt nadere bepalingen vast met betrekking tot de toepassing van dit artikel. De huisvestingstoelage mag onder geen voorwaarde hoger zijn dan de kosten die de ambtenaar maakt.

Afdeling 3 SOCIALE ZEKERHEID
Artikel 24

De ambtenaar, zijn echtgenoot, zijn kinderen en andere personen die te zijnen laste komen zijn verzekerd krachtens een aanvullende ziektekostenverzekering die het verschil dekt tussen de werkelijk gemaakte kosten en de prestaties van de in artikel 72 van het Statuut bedoelde dekkingsregeling, met uitzondering evenwel van lid 3 van dat artikel.

De helft van de voor de dekking van deze verzekering benodigde premie komt ten laste van de aangeslotene, waarbij deze helft echter niet meer dan 0,6 % van zijn basissalaris mag bedragen; het resterende deel van de premie wordt door de Instelling gedragen.

De ambtenaar, zijn echtgenoot, zijn kinderen en andere personen die te zijnen laste komen, zijn verzekerd tegen het risico van repatriëring om medische redenen in dringende of zeer dringende gevallen; de hiervoor verschuldigde premie komt geheel ten laste van de Instelling.

Artikel 25

De echtgenoot, de kinderen en andere personen die ten laste van de ambtenaar komen zijn gedekt door een verzekering voor ongevallen die zich buiten de Unie kunnen voordoen in de landen die op een daartoe door het tot aanstelling bevoegde gezag vastgestelde lijst staan.

De helft van de benodigde premie komt ten laste van de ambtenaar, terwijl de andere helft door de Instelling wordt gedragen.

BIJLAGE XI

WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE ARTIKELEN 64 EN 65 VAN HET STATUUT
HOOFDSTUK 1

JAARLIJKSE ACTUALISERING VAN HET BEZOLDIGINGSPEIL (ARTIKEL 65, LID 1, VAN HET STATUUT)

Afdeling 1

Elementen van de jaarlijkse actualiseringen

Artikel 1

1. Verslag van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat)

Ten behoeve van de actualisering als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut en in artikel 13 van bijlage X, stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde plaatsen in de lidstaten en zo nodig in derde landen, en over de ontwikkeling van de koopkracht van salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.

2. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg

Eurostat stelt een indexcijfer vast om de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor ambtenaren van de Unie in België en Luxemburg te meten. Dit indexcijfer (hierna het "gezamenlijk indexcijfer" genoemd) wordt berekend door de nationale inflatie te wegen (zoals aangegeven door de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (Harmonised Indices of Consumer Prices -HCIP) in het geval van België en de consumentenprijsindex (Consumer Prices Index - CPI) in het geval van Luxemburg) tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar volgens de verdeling van het personeel dat in die lidstaten werkt.

3. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten Brussel

  1. Eurostat berekent, met inachtneming van het advies van de nationale instituten voor de statistiek en van andere instanties van de lidstaten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad(27) (hierna „nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten”) de economische pariteiten die de gelijkwaardigheden in koopkracht vaststellen:

    1. van de bezoldigingen die worden uitbetaald aan de ambtenaren van de Unie die de hoofdsteden van de lidstaten als standplaats hebben (met uitzondering van Nederland, waar het indexcijfer van Den Haag wordt gebruikt in plaats van dat van Amsterdam) en aan de ambtenaren in bepaalde andere standplaatsen, gemeten aan Brussel,

    2. van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België.

  2. De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar.

  3. De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden geactualiseerd en ten minste een maal per vijf jaar kan worden geverifieerd door middel van een rechtstreeks onderzoek. Eurostat actualiseert de economische pariteiten op basis van de ontwikkeling van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen van de lidstaten en de meest geschikte indexcijfers als vastgesteld door de Groep artikelen 64 en 65 van het statuut als bedoeld in artikel 13.

  4. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten België en Luxemburg gedurende de referentieperiode wordt gemeten met behulp van de impliciete indexcijfers. Deze indexcijfers komen overeen met het product van het gezamenlijk indexcijfer en de schommeling van de economische pariteit.

4. Ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de bij de centrale overheidsdiensten werkende nationale ambtenaren (specifieke indicatoren)

  1. Teneinde de procentuele opwaartse of neerwaartse koopkrachtontwikkeling van de bezoldigingen in de nationale overheidsdiensten te meten stelt Eurostat, aan de hand van de gegevens die vóór eind september door de betrokken nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten zijn verstrekt, specifieke indicatoren vast welke de ontwikkeling van de reële bezoldigingen van de nationale ambtenaren in dienst van de centrale overheid tussen de maand juli van het voorafgaande jaar en de maand juli van het lopende jaar weergeven. De twee bezoldigingen moeten één twaalfde van alle op jaarbasis betaalde elementen bevatten.

    De vaststelling van de specifieke indicatoren geschiedt in tweeërlei vorm:

    1. een indicator voor elk van de functiegroepen zoals zij gedefinieerd zijn in het statuut,

    2. een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale ambtenaren voor elke functiegroep.

    Elke van die indicatoren wordt vastgesteld in reële bruto- en nettocijfers. Voor de overgang van bruto- naar nettocijfers wordt rekening gehouden met de verplichte inhoudingen en met algemene fiscale factoren.

    Voor de vaststelling van de bruto- en netto-indicatoren voor de hele Europese Unie gebruikt Eurostat een steekproef samengesteld uit de volgende lidstaten: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, op voorstel van de Commissie op grond van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een andere steekproef vaststellen die ten minste 75 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Europese Unie moet vertegenwoordigen en van toepassing is vanaf het jaar volgende op dat van de vaststelling ervan. De uitkomsten per land worden gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het passende gecumuleerde nationale BBP in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.

  2. Op verzoek van Eurostat verstrekken de nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een specifieke indicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren meet, nodig acht.

    Indien Eurostat, na de nationale bureaus voor de statistiek, instituten of andere instanties opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het reële inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen.

  3. Naast de specifieke indicatoren berekent Eurostat passende controle-indicatoren. Een daarvan bestaat in gegevens betreffende de loonsom in reële termen per hoofd in de centrale overheidsdiensten, vastgesteld volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.

    Eurostat geeft bij zijn verslag over de specifieke indicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de controle-indicatoren als bedoeld in dit punt.

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 15 van deze bijlage ziet de Commissie regelmatig toe op de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving.

Afdeling 2

Wijze van jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen

Artikel 3

1. Overeenkomstig artikel 65 van het statuut worden de bezoldigingen en de pensioenen op basis van de in afdeling 1 van deze bijlage opgenomen criteria vóór het einde van elk jaar met ingang van 1 juli geactualiseerd.

2. De waarde van de actualisering is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het gezamenlijk indexcijfer. De actualisering wordt op nettobasis vastgesteld en kan worden uitgedrukt in een voor allen gelijk percentage.

3. De aldus vastgestelde actualisering van de bezoldigingen wordt, volgens de hierna beschreven methode, verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 van het statuut en in bijlage XIII van het statuut en in de artikelen 20, 93 en 133 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden:

  1. het bedrag van de nettobezoldiging en het nettopensioen zonder aanpassingscoëfficiënt wordt verhoogd of verlaagd met de waarde van de actualisering als hierboven bedoeld;

  2. de nieuwe tabel van de basissalarissen wordt bepaald door het brutobedrag vast te stellen dat, na aftrek van de belastingen ingevolge het bepaalde in lid 4 en van de verplichte inhoudingen krachtens de socialezekerheids- en pensioenregelingen, met het bedrag van de nettobezoldiging overeenstemt;

  3. voor deze omzetting van nettobedragen in brutobedragen wordt rekening gehouden met de situatie van een ongehuwde ambtenaar die niet voor de vergoedingen en toelagen als bedoeld in het statuut in aanmerking komt.

4. Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit:

  1. de factor die uit de vorige actualisering voortvloeit, en/of

  2. de waarde van de actualisering van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2.

5. In België en Luxemburg is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing. De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op:

  1. de bezoldiging van de ambtenaren van de Europese Unie die werkzaam zijn in de andere lidstaten of in bepaalde andere standplaatsen,

  2. in afwijking van artikel 82, lid 1, van het statuut, de pensioenen van de Europese Unie die in de andere lidstaten worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met de vóór 1 mei 2004 opgebouwde rechten;

worden verkregen door de in artikel 1 van deze bijlage bedoelde economische pariteiten en de in artikel 63 van het statuut bedoelde wisselkoersen voor de desbetreffende landen aan elkaar te relateren.

De in artikel 8 bedoelde regeling is van toepassing in geval van terugwerkende kracht van de werking van de in standplaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten.

6. De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop de volgende actualisering van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van die actualisering, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen geactualiseerd.

Als in het kader van die actualisering met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van de volgende jaarlijkse actualisering.

HOOFDSTUK 2

TUSSENTIJDSE ACTUALISERINGEN VAN DE BEZOLDIGINGEN EN DE PENSIOENEN (ARTIKEL 65, LID 2, VAN HET STATUUT)

Artikel 4

1. Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6 vastgestelde drempelwaarde wordt een tussentijdse actualisering uitgevoerd van de bezoldigingen en de pensioenen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het statuut met ingang van 1 januari, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de lopende referentieperiode van één jaar.

2. Met dergelijke tussentijdse actualiseringen wordt bij de jaarlijkse actualisering van de salarissen rekening gehouden.

Artikel 5

1. De prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de betrokken periode wordt aan de hand van de gegevens die tijdens de in artikel 13 bedoelde bijeenkomst worden verstrekt, ieder jaar in maart door Eurostat opgesteld.

Indien die prognose een negatief percentage te zien geeft, wordt de helft daarvan van de tussentijdse actualisering afgetrokken.

2. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor België en Luxemburg wordt gemeten met behulp van de gemeenschappelijke index over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar.

3. Voor elk van de standplaatsen waarvoor een aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld (met uitsluiting van België en Luxemburg), wordt een raming gemaakt voor de maand december van de in artikel 1, lid 3, genoemde economische pariteiten. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt berekend overeenkomstig de in artikel 1, lid 3, opgenomen regels.

Artikel 6

1. De in artikel 5, lid 2, genoemde drempel waarboven een stijging voor de periode van zes maanden als aanzienlijk wordt beschouwd, is het percentage dat overeenkomt met 6 % voor een periode van 12 maanden.

2. Voor de toepassing van de drempel wordt de volgende procedure gevolgd, behoudens toepassing van artikel 5, lid 1, tweede alinea van deze bijlage:

  1. als de bovenbedoelde drempel in België en Luxemburg wordt bereikt of overschreden (gemeten naar de ontwikkeling van de gemeenschappelijke index Brussel tussen juni en december), wordt de bezoldiging voor alle standplaatsen geactualiseerd volgens de procedure voor de jaarlijkse actualisering;

  2. als de drempel in België en Luxemburg niet wordt bereikt, worden slechts de aanpassingscoëfficiënten van de standplaatsen waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud (uitgedrukt in die van de impliciete indexcijfers tussen juni en december) deze drempel te boven gaat, geactualiseerd.

Artikel 7

Voor de toepassing van artikel 6 van deze bijlage geldt het volgende:

De waarde van de actualisering is de gemeenschappelijke index, vermenigvuldigd, indien van toepassing, met de helft van de prognose van de specifieke indicator, als deze waarde negatief is.

De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het statuut, die, als de actualiseringsdrempel niet is bereikt voor België en Luxemburg, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de actualisering.

HOOFDSTUK 3

DATUM WAAROP DE AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN VAN KRACHT WORDEN (STANDPLAATSEN MET EEN STERKE STIJGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD)

Artikel 8

1. Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud (gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de impliciete indexcijfers), wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse actualisering en vóór 1 juli wat de jaarlijkse actualisering betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel.

2. De datum waarop de jaarlijkse actualisering van kracht wordt, is:

  1. 16 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en

  2. 1 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.

3. De datum waarop de tussentijdse actualisering van kracht wordt is:

  1. 16 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en

  2. 1 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.

HOOFDSTUK 4

INVOERING EN AFSCHAFFING VAN AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN (ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT)

Artikel 9

1. De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats.

Dergelijk verzoek moet worden gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de desbetreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een aanzienlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut, een aanpassingscoëfficiënt voor die standplaats vast.

2. De Commissie besluit door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut om een voor een bepaalde standplaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen is het besluit gebaseerd op een van de volgende elementen:

  1. een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betrokken lidstaat worden geconstateerd, niet meer van betekenis is (minder dan 2 %). Een dergelijke convergentie moet houdbaar zijn en moet door Eurostat worden bevestigd,

  2. het feit dat er in die plaats niet langer ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Unie werkzaam zijn.

HOOFDSTUK 5

BEPERKINGS- EN UITZONDERINGSCLAUSULE

Artikel 10

Voor de waarde van de specifieke indicator die wordt gebruikt voor de jaarlijkse actualisering, geldt een bovengrens van 2 % en een ondergrens van – 2 %. Als de waarde van de specifieke indicator hoger ligt dan de bovengrens of lager dan de ondergrens, wordt voor de berekening van de actualiseringswaarde gebruik gemaakt van de grenswaarde.

De eerste alinea is niet van toepassing indien artikel 11 van toepassing is.

Het restant van de jaarlijkse actualisering dat het gevolg is van het verschil tussen de actualiseringswaarde die is berekend met de specifieke indicator en de actualiseringswaarde die is berekend met de grenswaarde, wordt toegepast vanaf 1 april van het volgende jaar.

Artikel 11

1. Als het reële bruto binnenlands product van de Unie voor het lopende jaar volgens de ramingen van de Commissie daalt en de specifieke indicator positief is, wordt slechts een deel van de specifieke indicator gebruikt om de waarde van de actualisering te berekenen. Het restant van de actualiseringswaarde dat overeenkomt met het restant van de specifieke indicator, wordt toegepast vanaf een latere datum in het volgende jaar. Met dit restant van de actualiseringswaarde wordt geen rekening gehouden voor de toepassing van artikel 10. De waarde van het bbp van de Unie, de gevolgen voor de splitsing van de specifieke indicator en de toepassingsdatum worden bepaald overeenkomstig de volgende tabel:

Bruto binnenlands product van de Unie

Gevolgen voor de specifieke indicator

Datum van betaling van het tweede deel

[– 0,1 %; – 1 %]

33 %; 67 %

1 april van het jaar n + 1

[– 1 %; – 3 %]

0 %; 100 %

1 april van het jaar n + 1

minder dan – 3 %

0 %

2. Indien er een verschil is tussen de ramingen op grond van lid 1 en de definitieve gegevens betreffende het bruto binnenlands product van de Unie die door de Commissie worden verstrekt en als deze definitieve gegevens zouden zorgen voor een verandering van de gevolgen die in de bedoelde tabel op grond van lid 1 staan vermeld, worden overeenkomstig de tabel de nodige correcties aangebracht, inclusief met terugwerkende kracht, zowel in positieve als in negatieve zin.

3. Elk als gevolg van een correctie geactualiseerd referentiebedrag wordt door de Commissie binnen twee weken na de correctie ter informatie gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C.

4. Als de toepassing van lid 1 of 2 als resultaat heeft dat de waarde van de specifieke indicator niet leidt tot een actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen, dient deze waarde als basis voor de berekening van een actualisering in de toekomst, zodra de cumulatieve toename van het bruto binnenlands product in de Unie, gemeten vanaf het jaar waarin lid 1 of 2 is toegepast, positief wordt. In elk geval gelden voor de in de eerste zin genoemde waarde naar analogie de grenzen en de principes die zijn vastgesteld in artikel 10 van deze bijlage. De evolutie van het bruto binnenlands product van de Unie wordt hiertoe regelmatig door Eurostat gemeten.

5. Indien nodig blijven de wettelijke gevolgen van de toepassing van artikel 10 en dit artikel ook ten volle gelden na afloop van de geldigheid van deze bijlage overeenkomstig artikel 15.

HOOFDSTUK 6

ROL VAN EUROSTAT EN BETREKKINGEN MET DE NATIONALE DIENSTEN VOOR DE STATISTIEK OF ANDERE PASSENDE AUTORITEITEN IN DE LIDSTATEN

Artikel 12

Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de actualisering van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Eurostat heeft met name tot taak alle voor dit toezicht benodigde beoordelingen en studies uit te voeren.

Artikel 13

Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, „Groep artikel 64 en 65 van het statuut” genaamd, die uit deskundigen van de nationale diensten voor de statistiek of andere toepasselijke autoriteiten van de lidstaten is samengesteld.

Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren, de gemeenschappelijke index en de economische pariteiten.

De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse actualisering van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld.

Artikel 14

Elke lidstaat deelt Eurostat op verzoek de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.

HOOFDSTUK 7

SLOTBEPALING EN HERZIENINGSCLAUSULE

Artikel 15

1. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2023.

2. Vóór 31 maart 2022 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. In het verslag wordt rekening gehouden met de op grond van artikel 2 van deze bijlage uitgevoerde enquête en met name beoordeeld of de evolutie van de koopkracht van de bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren van de Unie in overeenstemming is met de veranderingen van de koopkracht van de salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten. Op basis van dit verslag dient de Commissie, indien nodig, een voorstel in om deze bijlage alsook artikel 66 bis van het statuut te wijzigen op basis van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3. Zolang het Europees Parlement en de Raad geen verordening op basis van een Commissievoorstel hebben vastgesteld, blijven deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut voorlopig van toepassing na de termijnen die zijn vastgesteld in lid 1 van dit artikel en in artikel 66 bis van het statuut.

4. Eind 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut.

BIJLAGE XII

Uitvoeringsbepalingen van artikel 83 bis van het Statuut

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEGINSELEN
Artikel 1
1.

Teneinde de in artikel 83, lid 2, van het Statuut bedoelde bijdrage van de ambtenaren in de financiering van de pensioenregeling vast te stellen, verricht de Commissie vanaf 2004 vijfjaarlijks een actuariële raming van het evenwicht van de pensioenregeling, als bedoeld in artikel 83 bis, lid 3, van het Statuut. In deze raming wordt aangegeven of de bijdrage van de ambtenaren voldoende is om één derde van de kosten van de pensioenregeling te dekken.

2.

Ten behoeve van het in artikel 83 bis, lid 4, van het Statuut bedoelde onderzoek werkt de Commissie bovengenoemde actuariële raming ieder jaar bij, rekening houdend met de ontwikkeling van de populatie als bedoeld in artikel 5, de rentevoet als bedoeld in artikel 6 en de jaarlijkse aanpassing van de salarissen van en de jaarlijkse aanpassing van de salarissen van ambtenaren als bedoeld in artikel 11. als bedoeld in artikel 11.

3.

De raming en de bijwerkingen worden elk jaar n uitgevoerd, op basis van de populatie van actieve deelnemers aan de pensioenregeling op 31 december van het jaar daarvoor (n-1).

Artikel 2
1.

Indien de bijdrage moet worden geactualiseerd, gebeurt dit met ingang van 1 juli en tegelijk met de in artikel 65 van het statuut bedoelde jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen. Actualiseringen mogen niet leiden tot een bijdrage die meer dan één procentpunt hoger of lager is dan het percentage van het voorafgaande jaar.

2.

Het verschil tussen de actualisering van de bijdrage die het gevolg zou zijn geweest van de actuariële berekening en de actualisering ten gevolge van het in de laatste zin van lid 1 bedoelde verschil wordt niet gecompenseerd noch, dientengevolge, in latere actuariële berekeningen verwerkt. De bijdrage die uit de actuariële berekening zou zijn voortgevloeid, wordt vermeld in de in artikel 1 genoemde raming.

HOOFDSTUK 2 BEREKENING VAN HET ACTUARIËLE EVENWICHT
Artikel 3

Bij de vijfjaarlijkse actuariële raming wordt bepaald op welke wijze het evenwicht kan worden gehandhaafd, rekening houdend met de lasten, namelijk het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 77 van het Statuut, de invaliditeitsuitkering als bedoeld in artikel 78 van het Statuut en het overlevingspensioen als bedoeld in de artikelen 79 en 80 van het Statuut.

Artikel 4
1.

Het actuariële evenwicht wordt geraamd aan de hand van de in dit hoofdstuk uiteengezette berekeningsmethode.

2.

Volgens de methode vertegenwoordigt de actuariële waarde van de pensioenrechten die vóór de berekeningsdatum zijn verworven een verplichting voor diensten in het verleden, terwijl de actuariële waarde van de pensioenrechten die zullen worden verworven in het dienstjaar dat op de berekeningsdatum begint de „pensioenkosten” vertegenwoordigt.

3.

Aangenomen wordt dat alle pensioneringen (behalve voor invaliditeit) op een vaste gemiddelde leeftijd r plaatsvinden. De gemiddelde pensioenleeftijd wordt alleen aangepast bij de vijfjaarlijkse actuariële raming als bedoeld in artikel 1 van deze bijlage en kan naargelang van personeelscategorie verschillend zijn.

4.

Bij de vaststelling van de actuariële waarden

  1. wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van het basissalaris van een ambtenaar tussen de berekeningsdatum en de veronderstelde pensioenleeftijd;

  2. wordt geen rekening gehouden met de pensioenrechten die vóór de berekeningsdatum zijn verworven (verplichting voor diensten in het verleden).

5.

Bij de actuariële raming van de pensioenkosten wordt rekening gehouden met alle relevante bepalingen in dit Statuut (met name in de bijlagen VIII en XIII).

6.

Aan de hand van een afvlakking worden het reële verlagingspercentage en het percentage van de jaarlijkse aanpassing van de salarissen van de ambtenaren van de Unie vastgesteld. De afvlakking wordt verkregen door gebruikmaking van een voortschrijdend gemiddelde over 30 jaar voor het rentepercentage en voor de verhoging van de salarissen.

Artikel 5
1.

De bijdrageformule is gebaseerd op de volgende vergelijking:

jaar n bijdragepercentage = jaar n pensioenkosten÷totaal jaarlijkse basissalarissen

2.

De bijdrage van ambtenaren aan de financiering van de pensioenregeling wordt berekend als een derde van de verhouding tussen de pensioenkosten van het lopende jaar (n) voor alle ambtenaren die actief deelnemen aan de pensioenregeling en de totale jaarlijkse basissalarissen voor dezelfde populatie van actieve deelnemers aan de pensioenregeling op 31 december van het vorige jaar (n-1).

3.

De pensioenkosten zijn de som van:

  1. de kosten voor het ouderdomspensioen (gespecificeerd in artikel 6 van deze bijlage) d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten die tijdens het jaar n worden verworven, inclusief het deel van dat pensioen waarop de overlevende echtgenoot en/of ten laste komende kinderen aanspraak kunnen maken bij het overlijden van de ambtenaar na pensionering (overlevingspensioen);

  2. de kosten voor de invaliditeitsuitkering (gespecificeerd in artikel 7 van deze bijlage), d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop de actieve ambtenaren aanspraak kunnen maken die naar verwachting in het jaar n arbeidsongeschikt worden verklaard; en

  3. de kosten voor het overlevingspensioen (gespecificeerd in artikel 8 van deze bijlage), d.i. de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop aanspraak kan worden gemaakt namens actieve ambtenaren die naar verwachting in het jaar n zullen overlijden.

4.

De pensioenkosten worden geraamd aan de hand van de pensioenrechten en de overeenkomstige uitkeringen als gespecificeerd in de artikelen 6 tot 8 van deze bijlage.

Deze uitkeringen geven als resultaat de huidige actuariële waarde van 1 euro per jaar, rekening houdende met het rentepercentage, het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing en de kans dat de ambtenaar op zijn pensioenleeftijd nog in leven is.

5.

Er wordt rekening gehouden met de minimumbedragen voor levensonderhoud als bedoeld in hoofdstuk 2 van titel V en in bijlage VIII van het Statuut.

Artikel 6
1.

Voor de berekening van de waarde van ouderdomspensioenen worden de pensioenrechten die gedurende het jaar n zijn verworven voor elke actieve ambtenaar berekend door zijn geprojecteerd basissalaris op de dag van zijn pensionering te vermenigvuldigen met de voor hem geldende toenemingsfactor.

Indien de opgebouwde pensioenrechten (rechten vanaf de aanwerving, inclusief overdrachten) die aan de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1 zijn toegekend, 70 % of meer bedragen, wordt hij geacht tijdens het jaar n geen pensioenrechten te hebben verworven.

2.

Het geraamde basissalaris (PS) bij pensionering wordt berekend aan de hand van het basissalaris op 31 december van het vorige jaar, rekening houdende met de jaarlijkse salarisverhoging en de geraamde jaarlijkse verhoging ten gevolge van anciënniteit en promoties, volgens de volgende formule:

PS = SAL× (1+GSG+ISP) m

waarbij:

SAL huidig salaris
GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)
ISP geraamde jaarlijkse verhoging door anciënniteit en promoties
m verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)

Aangezien de berekeningen in reële termen worden gemaakt, zonder de inflatie, vormen de jaarlijkse salarisaanpassing en de verhoging door anciënniteit en promoties stijgingspercentages zonder verrekening van de inflatie.

3.

Op basis van de berekening van de pensioenrechten die door een ambtenaar zijn verworven wordt de actuariële waarde van deze pensioenrechten (en de daarmee verbonden overlevingspensioenen) berekend door de als hierboven gedefinieerde pensioenrechten te vermenigvuldigen met de som van:

  1. een op leeftijd x onmiddellijk ingaande uitkering die m jaar was uitgesteld:

    m| αx = ∑ ( 1 1+τ ) k−0.5 × kpx × (1+GSG) k−m−0.5

    waarbij:

    x leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    τ rentepercentage
    kpx kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is
    m verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)
    GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)
    ω plafond van de sterftetafel;

    en

  2. een op leeftijd x en y onmiddellijk ingaande uitgestelde uitkering van een overlevingspensioen, waarbij y de geraamde leeftijd van de echtgenoot is. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar gehuwd is en met het geldende overlevingspensioenpercentage, vastgesteld overeenkomstig bijlage VIII:

    m| αxy = ∑ ( 1 1+τ ) k−0.5 × kpy × (1− kpx ) × (1+GSG) k−m−0.5

    waarbij:

    x leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    y leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    τ rentepercentage
    kpx kans dat een x-jarige ambtenaar over k jaren nog in leven is
    kpy kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige ambtenaar) over k jaren nog in leven is
    m verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)
    GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)
    ω plafond van de sterftetafel.

4.

Voor de berekening van de pensioenkosten van het ouderdomspensioen wordt rekening gehouden met:

  1. de aangroei voor ambtenaren die na de normale pensioenleeftijd in dienst blijven;

  2. de verlagingscoëfficiënt voor ambtenaren die vóór de normale pensioenleeftijd de dienst verlaten.

Artikel 7
1.

Voor de berekening van de waarde van invaliditeitsuitkeringen wordt het aantal uitkeringen waarop naar verwachting in het jaar n aanspraak kan worden gemaakt, geraamd door van elke actieve ambtenaar de kans te meten dat hij in het desbetreffende jaar arbeidsongeschikt wordt verklaard. De kans wordt dan vermenigvuldigd met het jaarlijkse bedrag van de invaliditeitsuitkeringen waarop de ambtenaar dan recht zou hebben.

2.

Bij de berekening van de actuariële waarde van de invaliditeitsuitkeringen waarop pas aanspraak kan worden gemaakt in het jaar n, worden de volgende uitkeringen gebruikt:

  1. een onmiddellijk ingaande tijdelijke uitkering op x-jarige leeftijd:

    αx = ∑ ( 1 1+τ ) k−0.5 × kpx × (1+GSG) k−0.5

    waarbij:

    x leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    τ rentepercentage
    kpx kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is
    m verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)
    GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing),

  2. onmiddellijk ingaande uitkering van een overlevingspensioen. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar gehuwd is en met het geldende overlevingspensioenpercentage:

    αxy = ∑ ( 1 1+τ ) k−0.5 × kpy × (1− kpx ) × (1+GSG) k−0.5

    waarbij:

    x leeftijd van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    y leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
    τ rentepercentage
    kpx kans dat een x-jarige persoon over k jaren nog in leven is
    kpy kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige persoon) over k jaren nog in leven is
    m verschil tussen de geraamde pensioenleeftijd (r) en de huidige leeftijd van de ambtenaar (x)
    GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing).

Artikel 8
1.

De waarde van de pensioenrechten waarop naar verwachting in het jaar n de nabestaanden aanspraak kunnen maken, wordt geraamd door van elke actieve ambtenaar de kans te meten dat hij in het jaar overlijdt. De kans wordt dan vermenigvuldigd met het jaarlijkse bedrag van het pensioen van de echtgenoot waarop in het lopende jaar aanspraak kan worden gemaakt. Bij de berekening wordt rekening gehouden met mogelijke wezenpensioenen waarop eventueel aanspraak kan worden gemaakt.

2.

Bij de berekening van de actuariële waarde van de pensioenrechten waarop nabestaanden in het jaar n aanspraak kunnen maken, wordt een onmiddellijk ingaande uitkering gebruikt. Deze uitkering wordt vermenigvuldigd met de kans dat de ambtenaar is gehuwd:

αy = ∑ ( 1 1+τ ) k−0.5 × kpy × (1+GSG) k−0.5

waarbij:

y leeftijd van de echtgenoot van de ambtenaar op 31 december van het jaar n-1
τ rentepercentage
kpy kans dat een y-jarige persoon (echtgenoot van de x-jarige persoon) over k jaren nog in leven is
GSG geraamde jaarlijkse totale salaristoename (het percentage van de jaarlijkse salarisaanpassing)
ω plafond van de sterftetafel.
HOOFDSTUK 3 BEREKENINGSMETHODE
Artikel 9
1.

De demografische parameters waarmee rekening moet worden gehouden bij de actuariële raming, moeten worden gebaseerd op de volledige populatie van alle aan de regeling deelnemende personen, bestaande uit het personeel in actieve dienst en de gepensioneerden. Deze gegevens worden jaarlijks door de Commissie opgesteld op basis van de informatie die door de verschillende instellingen en organen waarvan het personeel aan de regeling deelneemt, wordt verstrekt.

Uit de waarnemingen van deze populatie worden met name de opbouw van de populatie, de gemiddelde pensioenleeftijd en de invaliditeitstafel afgeleid.

2.

De sterftetafel is gebaseerd op een populatie die zoveel mogelijk kenmerken gemeen heeft met de populatie van aan de regeling deelnemende personen. Deze tafel wordt uitsluitend bij de in artikel 1 bedoelde vijfjaarlijkse actuariële raming bijgewerkt.

Artikel 10
1.

De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen rentepercentages worden gebaseerd op de waargenomen gemiddelde jaarlijkse rentepercentages van de lange-termijnoverheidsschulden van de lidstaten die door de Commissie worden gepubliceerd. Voor de berekening van het relevante rentepercentage, zonder verrekening van de inflatie, dat bij actuariële berekeningen wordt toegepast, wordt een passend indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt.

2.

Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen werkelijke jaarlijkse percentage is het gemiddelde van de reële gemiddelde rentepercentages van de 30 jaren die voorafgaan aan het lopende jaar.

Artikel 11
1.

De voor de actuariële berekeningen in aanmerking te nemen jaarlijkse aanpassing van de ambtenarensalarissen wordt gebaseerd op de specifieke indicatoren als bedoeld in artikel 1, lid 4, van bijlage XI.

2.

Het voor de actuariële berekening in aanmerking te nemen werkelijke jaarlijkse percentage is het gemiddelde van de netto specifieke indicatoren voor de Europese Unie van de 30 jaren die voorafgaan aan het lopende jaar.

Artikel 11 bis

Tot 2020 wordt voor de toepassing van artikel 4, lid 6, artikel 10, lid 2, en artikel 11, lid 2, het voortschrijdend gemiddelde berekend op basis van de volgende perioden:

  • In 2014 – 16 jaar

  • In 2015 – 18 jaar

  • In 2016 – 20 jaar

  • In 2017 – 22 jaar

  • In 2018 – 24 jaar

  • In 2019 – 26 jaar

  • In 2020 – 28 jaar

Artikel 12

Het in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII genoemde percentage voor de berekening van de samengestelde rente worden als het in artikel 10 bedoelde werkelijke percentage vastgesteld en - indien nodig - bij de vijfjaarlijkse actuariële raming geactualiseerd.

Ten aanzien van de actualisering wordt het percentage als bedoeld in de artikelen 4 en 8 van bijlage VIII begrepen als een referentiepercentage. De Commissie maakt het geactualiseerde werkelijke percentage binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

HOOFDSTUK 4 TENUITVOERLEGGING
Artikel 13
1.

Eurostat wordt belast met de technische tenuitvoerlegging van deze bijlage.

2.

Bij de in artikel 1 bedoelde actuariële ramingen wordt Eurostat bijgestaan door een of meer gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen. Eurostat verstrekt deze deskundige(n) met name de in de artikelen 9 en 11 genoemde parameters.

3.

Eurostat dient ieder jaar op 1 september een verslag in over de in artikel 1 bedoelde ramingen en bijwerkingen.

4.

Eventuele methodologische vragen in verband met de uitvoering van deze bijlage worden door Eurostat in samenwerking met de nationale deskundigen van de bevoegde diensten in de lidstaten en de gekwalificeerde onafhankelijke deskundigen behandeld. Hiertoe belegt Eurostat ten minste elk jaar een vergadering van deze groep. Eurostat kan echter meer vergaderingen organiseren indien het dit nodig acht.

HOOFDSTUK 5 HERZIENINGSCLAUSULE
Artikel 14
1.

In 2022 brengt de Commissie verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad. In het verslag wordt rekening gehouden met de budgettaire gevolgen van deze bijlage en het actuariële evenwicht van het pensioenstelsel beoordeeld. Op basis van dit verslag dient de Commissie indien nodig een voorstel in om deze bijlage te wijzigen.

2.

In 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van deze bijlage.

BIJLAGE XIII

Overgangsmaatregelen van toepassing op de ambtenaren van de Unie (artikel 107 bis van het Statuut)

Afdeling 1
Artikel 1
1.

Gedurende de periode van 1 mei 2004 tot en met 20 april worden de alinea's 1 en 2 van artikel 5 van het Statuut vervangen door:

  1. De ambten die onder dit Statuut vallen, zijn, naar aard en niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, ingedeeld in vier categorieën, die in afdalende hiërarchische volgorde worden aangeduid met de letters A*, B*, C* en D*.

  2. Categorie A* omvat twaalf rangen, categorie B* negen rangen, categorie C* zeven rangen en categorie D* vijf rangen.”

.

2.

Een verwijzing naar de datum van aanwerving moet gezien worden als een verwijzing naar de datum van indiensttreding.

Artikel 2
1.

Onverminderd artikel 8 worden op 1 mei 2004 de rangen van de ambtenaren die zich in een van de in artikel 35 van het Statuut genoemde standen bevinden, als volgt gewijzigd:

Oude rang

Nieuwe (voorlopige) rang

Oude rang

Nieuwe (voorlopige) rang

Oude rang

Nieuwe (voorlopige) rang

Oude rang

Nieuwe (voorlopige) rang

A1

A*16

A2

A*15

A3/LA3

A*14

A4/LA4

A*12

A5/LA5

A*11

A6/LA6

A*10

B1

B*10

A7/LA7

A*8

B2

B*8

A8/LA8

A*7

B3

B*7

C1

C*6

B4

B*6

C2

C*5

B5

B*5

C3

C*4

D1

D*4

C4

C*3

D2

D*3

C5

C*2

D3

D*2

D4

D*1

2.

Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7 van deze bijlage wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld volgens de onderstaande tabellen (bedragen in euro):

Categorie A(1) (2)

Oude rang

Nieuwe voorlopige rang

1

2

3

4

5

6

7

8

A1

A*16

14 822,86

15 445,74

16 094,79

16 094,79

16 094,79

16 094,79

12 717,09

13 392,63

14 068,17

14 743,71

15 419,25

16 094,79

0,8579377

0,8670760

0,8740822

0,9160548

0,9580274

1,0

A2

A*15

13 100,93

13 651,45

14 225,11

14 620,87

14 822,86

15 445,74

11 285,38

11 930,01

12 574,64

13 219,27

13 863,90

14 508,53

0,8614182

0,8739006

0,8839749

0,9041370

0,9353053

0,9393224

A3

A*14

11 579,04

12 065,60

12 572,62

12 922,41

13 100,93

13 651,45

14 225,11

14 822,86

9 346,34

9 910,20

10 474,06

11 037,92

11 601,78

12 165,64

12 729,50

13 293,36

0,8071775

0,8213599

0,8330849

0,8541688

0,8855692

0,8911610

0,8948613

0,8968148

A*13

10 233,93

10 663,98

11 112,09

11 421,25

11 579,04

A4

A*12

9 045,09

9 425,17

9 821,23

10 094,47

10 233,93

10 663,98

11 112,09

11 579,04

7 851,92

8 292,03

8 732,14

9 172,25

9 612,36

10 052,47

10 492,58

10 932,69

0,8680864

0,8797751

0,8891086

0,9086411

0,9392638

0,9426565

0,9442490

0,9441793

A5

A*11

7 994,35

8 330,28

8 680,33

8 921,83

9 045,09

9 425,17

9 821,23

10 233,93

6 473,51

6 857,02

7 240,53

7 624,04

8 007,55

8 391,06

8 774,57

9 158,08

0,8097606

0,8231440

0,8341307

0,8545377

0,8852925

0,8902821

0,8934288

0,8948742

A6

A*10

7 065,67

7 362,57

7 671,96

7 885,41

7 994,35

8 330,28

8 680,33

9 045,09

5 594,32

5 899,56

6 204,80

6 510,04

6 815,28

7 120,52

7 425,76

7 731,00

0,7917607

0,8012909

0,8087633

0,8255804

0,8525121

0,8547756

0,8554698

0,8547179

A*9

6 244,87

6 507,29

6 780,73

6 969,38

7 065,67

A7

A*8

5 519,42

5 751,35

5 993,03

6 159,77

6 244,87

6 507,29

4 815,59

5 055,21

5 294,83

5 534,45

5 774,07

6 013,69

0,8724812

0,8789606

0,8834980

0,8984832

0,9246101

0,9241466

A8

A*7

4 878,24

5 083,24

5 296,84

5 444,21

5 519,42

4 258,95

4 430,71

0,8730505

0,8716311

A*6

4 311,55

4 492,73

4 681,52

4 811,77

4 878,24

A*5

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 252,80

4 311,55

Categorie B(1) (2)

Oude rang

Nieuwe voorlopige rang

1

2

3

4

5

6

7

8

B*11

7 994,35

8 330,28

8 680,33

8 921,83

9 045,09

B1

B*10

7 065,67

7 362,57

7 671,96

7 885,41

7 994,35

8 330,28

8 680,33

9 045,09

5 594,32

5 899,56

6 204,80

6 510,04

6 815,28

7 120,52

7 425,76

7 731,00

0,7917607

0,8012909

0,8087633

0,8255804

0,8525121

0,8547756

0,8554698

0,8547179

B*9

6 244,87

6 507,29

6 780,73

6 969,38

7 065,67

B2

B*8

5 519,42

5 751,35

5 993,03

6 159,77

6 244,87

6 507,29

6 780,73

7 065,67

4 847,05

5 074,29

5 301,53

5 528,77

5 756,01

5 983,25

6 210,49

6 437,73

0,8781810

0,8822781

0,8846160

0,8975611

0,9217181

0,9194688

0,9159029

0,9111280

B3

B*7

4 878,24

5 083,24

5 296,84

5 444,21

5 519,42

5 751,35

5 993,03

6 244,87

4 065,67

4 254,62

4 443,57

4 632,52

4 821,47

5 010,42

5 199,37

5 388,32

0,8334297

0,8369898

0,8389096

0,8509077

0,8735465

0,8711729

0,8675695

0,8628394

B4

B*6

4 311,55

4 492,73

4 681,52

4 811,77

4 878,24

5 083,24

5 296,84

5 519,42

3 516,44

3 680,31

3 844,18

4 008,05

4 171,92

4 335,79

4 499,66

4 663,53

0,8155860

0,8191701

0,8211393

0,8329679

0,8552101

0,8529580

0,8494989

0,8449312

B5

B*5

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 252,80

4 311,55

4 492,73

4 681,52

4 878,24

3 143,24

3 275,85

3 408,46

3 541,07

3 673,68

3 806,29

3 938,90

4 071,51

0,8248480

0,8249807

0,8237611

0,8326444

0,8520555

0,8472109

0,8413720

0,8346268

B*4

3 368,02

3 509,54

3 657,02

3 758,76

3 810,69

B*3

2 976,76

3 101,85

3 232,19

3 322,12

3 368,02

Categorie C(1) (2)

Oude rang

Nieuwe voorlopige rang

1

2

3

4

5

6

7

8

C*7

4 878,24

5 083,24

5 296,84

5 444,21

5 519,42

C1

C*6

4 311,55

4 492,73

4 681,52

4 811,77

4 878,24

5 083,24

5 296,84

5 519,42

3 586,63

3 731,26

3 875,89

4 020,52

4 165,15

4 309,78

4 454,41

4 599,04

0,8318656

0,8305106

0,8279127

0,8355595

0,8538223

0,8478411

0,8409561

0,8332470

C2

C*5

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 252,80

4 311,55

4 492,73

4 681,52

4 878,24

3 119,61

3 252,15

3 384,69

3 517,23

3 649,77

3 782,31

3 914,85

4 047,39

0,8186470

0,8190122

0,8180164

0,8270387

0,8465100

0,8418734

0,8362348

0,8296824

C3

C*4

3 368,02

3 509,54

3 657,02

3 758,76

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 311,55

2 910,01

3 023,56

3 137,11

3 250,66

3 364,21

3 477,76

3 591,31

3 704,86

0,8640121

0,8615260

0,8578323

0,8648224

0,8828349

0,8758292

0,8679526

0,8592873

C4

C*3

2 976,76

3 101,85

3 232,19

3 322,12

3 368,02

3 509,54

3 657,02

3 810,69

2 629,42

2 735,93

2 842,44

2 948,95

3 055,46

3 161,97

3 268,48

3 374,99

0,8833161

0,8820317

0,8794161

0,8876711

0,9071977

0,9009642

0,8937550

0,8856638

C5

C*2

2 630,96

2 741,52

2 856,72

2 936,20

2 976,76

2 424,48

2 523,83

2 623,18

2 722,53

0,9215191

0,9205951

0,9182489

0,9272291

C*1

2 325,33

2 423,04

2 524,86

2 595,11

2 630,96

Categorie D(1) (2)

Oude rang

Nieuwe voorlopige rang

1

2

3

4

5

6

7

8

D*5

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 252,8

4 311,55

D1

D*4

3 368,02

3 509,54

3 657,02

3 758,76

3 810,69

3 970,82

4 137,68

4 311,55

2 740,03

2 859,83

2 979,63

3 099,43

3 219,23

3 339,03

3 458,83

3 578,63

0,8135433

0,8148732

0,8147699

0,8245884

0,8447893

0,8408918

0,8359346

0,8300101

D2

D*3

2 976,76

3 101,85

3 232,19

3 322,12

3 368,02

3 509,54

3 657,02

3 810,69

2 498,38

2 604,79

2 711,20

2 817,61

2 924,02

3 030,43

3 136,84

3 243,25

0,8392951

0,8397537

0,8388121

0,8481361

0,8681718

0,8634835

0,8577585

0,8510926

D3

D*2

2 630,96

2 741,52

2 856,72

2 936,20

2 976,76

3 101,85

3 232,19

3 368,02

2 325,33

2 424,85

2 524,37

2 623,89

2 723,41

2 822,93

2 922,45

3 021,97

0,8838333

0,8844911

0,8836603

0,8936346

0,9148907

0,9100795

0,9041702

0,8972542

D4

D*1

2 325,33

2 423,04

2 524,86

2 595,11

2 630,96

2 192,47

2 282,38

2 372,29

2 462,20

0,9428640

0,9419476

0,9395718

0,9487849

3.

Het salaris bij iedere nieuwe voorlopige rang wordt beschouwd als het toepasselijke bedrag in de zin van artikel 7.

Artikel 3

De in artikel 2, lid 1, beschreven procedure heeft geen gevolgen voor de salaristrap waarin de ambtenaar zich bevindt, noch voor de anciënniteit die hij in zijn rang en salaristrap heeft verworven. De salarissen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 7.

Artikel 4

Voor de toepassing van het hierboven bepaalde en voor de in de eerste zin van artikel 1 genoemde periode:

  1. wordt „functiegroep” vervangen door „categorie”:

    1. in het Statuut:

      • in artikel 5, lid 5,

      • in artikel 6, lid 1,

      • in artikel 7, lid 2,

      • in artikel 31, lid 1,

      • in artikel 32, derde alinea,

      • in artikel 39, onder f),

      • in artikel 40, lid 4,

      • in artikel 41, lid 3,

      • in artikel 51, de leden 1, 2, 8 en 9,

      • in artikel 78, eerste alinea;

    2. in bijlage II van het Statuut, artikel 1, vierde alinea;

    3. in bijlage III van het Statuut:

      • in artikel 1, lid 1, onder c),

      • in artikel 3, vierde alinea;

    4. in bijlage IX van het Statuut:

      • in artikel 5,

      • in artikel 9, lid 1, onder f) en g);

  2. wordt „functiegroep AD” vervangen door „categorie A”:

    1. in het Statuut:

      • in artikel 5, lid 3, onder c),

      • in artikel 48, derde alinea,

      • in artikel 56, tweede alinea,

    2. in bijlage II van het Statuut, artikel 10, lid 1;

  3. wordt „functiegroep AST” vervangen door „categorieën B*, C* en D*”:

    1. in het Statuut:

      • in artikel 43, tweede alinea,

      • in artikel 48, derde alinea,

    2. in bijlage VI van het Statuut, de artikelen 1 en 3;

  4. wordt „rangen AST 1 tot en met AST 4” vervangen door „categorieën C* en D* rangen 1 tot en met 4” in artikel 56, derde alinea van het Statuut;

  5. wordt in artikel 5, lid 3, onder a), van het Statuut „functiegroep AST” vervangen door „categorieën B* en C*”;

  6. Artikel 29, lid 4, van het Statuut wordt vervangen door: „Het Europees Parlement organiseert één vergelijkend onderzoek voor de categorieën C*, B* et A* 1 mei 2006”;

  7. wordt in artikel 43, tweede alinea, van het Statuut „een functie van administrateur” vervangen door „een functie in de eerstvolgende hogere categorie”;

  8. wordt in artikel 45 bis, lid 1, van het Statuut „functiegroep AST” vervangen door „categorie B*” en wordt „functiegroep AD” vervangen door „een ambt van categorie A*”;

  9. wordt in artikel 46 van het Statuut „AD 9 tot en met AD 14” vervangen door „A *9 tot en met A *14”;

  10. wordt in artikel 29, lid 2, van het Statuut „rangen AD 16 of 15” vervangen door „rangen A *16 of A *15” en „rangen AD 15 of 14” door „rangen A *15 of A*14”;

  11. wordt in artikel 12 van bijlage II van het Statuut „AD 14” vervangen door „A *14”;

  12. wordt in artikel 5 van bijlage IX van het Statuut:

    1. in lid 2, „AD 13” vervangen door „A *13”;

    2. in lid 3, „AD 14” vervangen door „A *14 of een hogere rang” en „AD 16 of AD 15” door „A *16 of A *15”;

    3. in lid 4, „AD 16” vervangen door „A *16” en „AD 15” door „A *15”;

  13. wordt in artikel 43, tweede alinea, van het Statuut „in rang 4 en hoger” geschrapt;

  14. wordt in artikel 5, lid 4, van het Statuut de verwijzing naar „bijlage I, punt A,” vervangen door „bijlage XIII,1”;

  15. worden verwijzingen in het Statuut naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang AST 1, vervangen door een verwijzing naar het maandelijkse basissalaris van een ambtenaar in de rang D *1.

Artikel 5
1.

In afwijking van artikel 45, lid 1, van het Statuut blijft een ambtenaar die op 1 mei 2004 in aanmerking komt voor bevordering naar een hogere rang, ook daarna hiervoor in aanmerking komen, zelfs als hij de minimumperiode van twee jaar in zijn rang nog niet heeft volbracht.

2.

Een ambtenaar die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie is geplaatst, wordt, indien de overplaatsing vanaf 1 mei 2004 plaatsvindt, geplaatst in dezelfde rang en dezelfde salaristrap als in de vorige categorie of, als deze niet bestaan, in de eerste salaristrap van de onderste rang in de nieuwe categorie.

3.

De artikelen 1 tot en met 10 bis van deze bijlage zijn van toepassing op tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven vóór 1 mei 2004 en die vervolgens als ambtenaar worden aangesteld overeenkomstig lid 4.

4.

Een tijdelijk functionaris die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten voor overplaatsing naar een volgende categorie is geplaatst, of op een lijst van kandidaten die zijn geslaagd voor een intern vergelijkend onderzoek, wordt, indien de aanwerving plaatsvindt vanaf 1 mei 2004, geplaatst in dezelfde rang en dezelfde salaristrap die hij als tijdelijk functionaris in de vorige categorie had, of, als deze niet bestaan, in de eerste salaristrap van de onderste rang in de nieuwe categorie.

5.

Een ambtenaar die op 30 april 2004 een functie in de rang A3 vervult, moet, indien hij na deze datum tot directeur wordt benoemd, overeenkomstig artikel 7, lid 5, worden bevorderd naar de eerstvolgende hogere rang. De laatste zin van artikel 46 van het Statuut is niet van toepassing.

Artikel 6

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10, worden bij de eerstvolgende bevordering van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, de in artikel 6, lid 2, en in bijlage I, deel B, van het Statuut bedoelde percentages aangepast om te voldoen aan de bij iedere instelling vóór deze datum geldende voorwaarden.

Indien de bevordering van een ambtenaar ingaat vóór 1 mei 2004, gelden de bepalingen van het Statuut dat op de dag waarop de bevordering ingaat van toepassing is.

Artikel 7

Het maandelijkse basissalaris van de ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, wordt als volgt vastgesteld:

  1. Het aan iedere ambtenaar overgemaakte maandelijkse basissalaris verandert in geen enkel opzicht door de wijziging van de rangen overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze bijlage.

  2. Voor iedere ambtenaar wordt bij de inwerkingtreding een vermenigvuldigingsfactor berekend. Deze vermenigvuldigingsfactor komt overeen met de verhouding tussen het vóór 1 mei 2004 aan iedere ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris en het in artikel 2, lid 2, van deze bijlage, vastgestelde toepasselijke bedrag.

    Het maandelijkse basissalaris dat iedere ambtenaar per 1 mei 2004 wordt uitgekeerd, is gelijk aan het product van het toepasselijke bedrag en de vermenigvuldigingsfactor.

    De vermenigvuldigingsfactor wordt toegepast voor het bepalen van het maandelijkse basissalaris van de ambtenaar bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere actualisering van het salaris.

  3. Onverminderd het hierboven bepaalde, is het vanaf 1 mei 2004 aan de ambtenaar uitgekeerde maandelijkse basissalaris ten minste gelijk aan het bedrag van het maandelijkse basissalaris dat hij door een automatische plaatsing in de eerstvolgende hogere salaristrap van zijn rang volgens het vóór die datum geldende systeem zou hebben ontvangen. Voor iedere rang en iedere salaristrap is het in aanmerking te nemen oude salaris gelijk aan het na 1 mei 2004 toepasselijke bedrag vermenigvuldigd met de in artikel 2, lid 2, van deze bijlage vastgestelde coëfficiënt.

  4. Ambtenaren van de rangen A *10 tot en met A *16, respectievelijk AD 10 tot en met AD 16, die op 30 april 2004 de functie van eenheidshoofd, directeur of directeur-generaal vervullen, of daarna tot eenheidshoofd, directeur of directeur-generaal worden benoemd en in de eerste negen maanden hun nieuwe taken naar tevredenheid vervullen, hebben recht op een verhoging van het maandelijkse basissalaris gelijk aan het procentuele verschil tussen de eerste en de tweede salaristrap van de in de tabel in artikel 2, lid 1, en in de tabel in artikel 8, lid 1, vermelde rangen.

  5. Onverminderd het bepaalde in lid 3, moet de eerste bevordering na 1 mei 2004, afhankelijk van de categorie waartoe de ambtenaar vóór 1 mei 2004 behoort en van de salaristrap waarin hij zich op het moment van zijn bevordering bevindt, voor iedere ambtenaar gepaard gaan met een op basis van onderstaande tabel te bepalen verhoging van het maandelijkse basissalaris:

    Salaristrap

    Rang

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8

    A

    13,1 %

    11,0 %

    6,8 %

    5,7 %

    5,5 %

    5,2 %

    5,2 %

    4,9 %

    B

    11,9 %

    10,5 %

    6,4 %

    4,9 %

    4,8 %

    4,7 %

    4,5 %

    4,3 %

    C

    8,5 %

    6,3 %

    4,6 %

    4,0 %

    3,9 %

    3,7 %

    3,6 %

    3,5 %

    D

    6,1 %

    4,6 %

    4,3 %

    4,1 %

    4,0 %

    3,9 %

    3,7 %

    3,6 %

    Om het toepasselijke percentage te bepalen, wordt iedere rang verdeeld in theoretische salaristrappen die overeenkomen met twee maanden diensttijd, en in theoretische percentages die zijn verlaagd met een twaalfde van het verschil tussen het percentage van de desbetreffende salaristrap en dat van de eerstvolgende hogere salaristrap voor iedere theoretische salaristrap.

    Voor de berekening van het salaris voorafgaand aan de bevordering van een ambtenaar die zich niet in de laatste salaristrap van zijn rang bevindt, wordt rekening gehouden met de waarde van de theoretische salaristrap. Voor de toepassing van deze bepaling wordt iedere rang tevens verdeeld in theoretische salarissen die van de eerste tot de laatste van de reële salaristrappen oplopen met een twaalfde van het bedrag van de tweejaarlijkse salarisverhoging in die rang.

  6. Bij de eerste bevordering wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Deze vermenigvuldigingsfactor is gelijk aan de verhouding tussen de nieuwe basissalarissen na toepassing van lid 5, en het in artikel 2, lid 2, vastgestelde toepasselijke bedrag. Behoudens het bepaalde in lid 7, wordt deze vermenigvuldigingsfactor toegepast bij iedere plaatsing in een hogere salaristrap en iedere aanpassing van het salaris.

  7. Indien de vermenigvuldigingsfactor na een bevordering kleiner dan 1 is, blijft de ambtenaar in afwijking van het bepaalde in artikel 44 van het Statuut in de salaristrap waarin hij na de bevordering in zijn nieuwe rang terechtgekomen is, zolang de vermenigvuldigingsfactor kleiner dan 1 blijft, of zolang de betrokkene niet opnieuw wordt bevorderd. Er wordt een nieuwe vermenigvuldigingsfactor berekend om rekening te houden met het bedrag waarmee het salaris van de ambtenaar op basis van dit artikel bij de plaatsing in een hogere salaristrap zou zijn verhoogd. Als de factor eenmaal de waarde 1 heeft bereikt, verloopt de plaatsing in een hogere salaristrap voor de betrokken ambtenaar weer overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van het Statuut. Bovendien wordt, indien deze factor de waarde 1 overschrijdt, het eventuele saldo omgerekend in anciënniteit in de salaristrap.

  8. De vermenigvuldigingsfactor wordt bij iedere bevordering opnieuw toegepast.

Artikel 8
1.

De bij artikel 2, lid 1, vastgestelde voorlopige rangen worden met ingang van 1 mei 2006 als volgt gewijzigd:

Oude (voorlopige) rang

Nieuwe rang

Oude (voorlopige) rang

Nieuwe rang

A*16

AD 16

A*15

AD 15

A*14

AD 14

A*13

AD 13

A*12

AD 12

A*11

AD 11

B*11

AST 11

A*10

AD 10

B*10

AST 10

A*9

AD 9

B*9

AST 9

A*8

AD 8

B*8

AST 8

A*7

AD 7

B*7/C*7

AST 7

A*6

AD 6

B*6/C*6

AST 6

A*5

AD 5

B*5/C*5/D*5

AST 5

B*4/C*4/D*4

AST 4

B*3/C*3/D*3

AST 3

C*2/D*2

AST 2

C*1/D*1

AST 1

2.

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, wordt het maandelijkse basissalaris voor iedere rang en iedere salaristrap vastgesteld op basis van de tabel in artikel 66 van het Statuut. Voor ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven, is tot de datum waarop de eerstvolgende bevordering van kracht wordt, onderstaande tabel van toepassing:

1.1.2024

TRAPPEN

RANGEN

1

2

3

4

5

6

7

8

16

22 065,99

22 993,24

23 959,44

15

19 502,65

20 322,19

21 176,13

21 549,79

21 847,52

22 765,58

14

17 237,05

17 961,41

18 716,16

19 236,87

19 502,65

20 322,19

21 176,13

22 065,99

13

15 234,71

15 874,88

16 541,94

17 002,20

17 237,05

12

13 464,92

14 030,73

14 620,34

15 027,08

15 234,71

15 874,88

16 541,94

17 237,05

11

11 900,73

12 400,81

12 921,91

13 281,43

13 464,92

14 030,73

14 620,34

15 234,71

10

10 518,29

10 960,26

11 420,84

11 738,57

11 900,73

12 400,81

12 921,91

13 464,92

9

9 296,39

9 687,04

10 094,12

10 374,93

10 518,29

8

8 216,45

8 561,72

8 921,49

9 169,71

9 296,39

9 687,04

10 094,12

10 518,29

7

7 261,98

7 567,14

7 885,11

8 104,50

8 216,45

8 561,72

8 921,49

9 296,39

6

6 418,36

6 688,09

6 969,11

7 163,02

7 261,98

7 567,14

7 885,11

8 216,45

5

5 672,78

5 911,15

6 159,54

6 330,93

6 418,36

6 688,09

6 969,11

7 261,98

4

5 013,79

5 224,46

5 444,00

5 595,48

5 672,78

5 911,15

6 159,54

6 418,36

3

4 431,32

4 617,56

4 811,59

4 945,44

5 013,79

5 224,46

5 444,00

5 672,78

2

3 916,56

4 081,14

4 252,63

4 370,96

4 431,32

4 617,56

4 811,59

5 013,79

1

3 427,31

3 571,33

3 721,39

3 863,22

3 916,56

Artikel 9

Vanaf 1 mei 2004 tot en met 30 april 2011, en in afwijking van het bepaalde in bijlage I, punt B, van het Statuut luiden voor ambtenaren in de rangen AD 12 en 13 en in de rang AST 10, de in artikel 6, lid 2, van het Statuut bedoelde percentages als volgt:

Rang

1 mei 2004 tot:

30.4.2005

30.4.2006

30.4.2007

30.4.2008

30.4.2009

30.4.2010

30.4.2011

A*/AD 13

5 %

10 %

15 %

20 %

20 %

A*/AD 12

5 %

5 %

5 %

10 %

15 %

20 %

25 %

B*/AST 10

5 %

5 %

5 %

10 %

15 %

20 %

20 %

Artikel 11

Artikel 45, lid 2, is niet van toepassing op promoties die vóór 1 mei 2006 zijn ingegaan.

Afdeling 2
Artikel 12
1.

Tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 worden verwijzingen naar de rangen in de functiegroepen AST en AD in de leden 2 en 3 van artikel 31 van het Statuut als volgt omgezet:

  • AST1 tot en met AST4: C*1 tot en met C*2 en B*3 tot en met B*4

  • AD5 tot en met AD8: A*5 tot en met A*8

  • AD9, AD10, AD11, AD12: A*9, A*10, A*11, A*12.

2.

Het bepaalde in artikel 5, lid 3, van het Statuut is niet van toepassing op ambtenaren die worden aangeworven van een lijst van geschikte kandidaten die is opgesteld op basis van een vóór 1 mei 2004 bekendgemaakt algemeen vergelijkend onderzoek.

3.

Ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en worden aangeworven tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006, worden ingedeeld

  • indien de lijst is opgesteld voor categorie A*, B* of C*, in de rang die in het vergelijkend onderzoek is vermeld;

  • indien de lijst is opgesteld voor categorie A, LA, B of C volgens de volgende tabel:

    Rang van het vergelijkend onderzoek

    Rang van de aanwerving

    A8/LA8

    A*5

    A7/LA7 en A6/LA6

    A*6

    A5/LA5 en A4/LA4

    A*9

    A3/LA3

    A*12

    A2

    A*14

    A1

    A*15

    B5 en B4

    B*3

    B3 en B2

    B*4

    C5 en C4

    C*1

    C3 en C2

    C*2

Artikel 13
1.

Ambtenaren die vóór 1 mei 2006 op een lijst van geschikte kandidaten zijn geplaatst en na deze datum worden aangeworven, worden ingedeeld volgens de volgende tabel:

Rang van het vergelijkend onderzoek

Rang van de aanwerving

A8/LA8

A*5

AD5

A7/LA7 en A6/LA6

A*6

AD6

A*7

AD7

A*8

AD8

A5/LA5 en A4/LA4

A*9

AD9

A*10

AD10

A*11

AD11

A3/LA3

A*12

AD12

A2

A*14

AD14

A1

A*15

AD15

B5 en B4

B*3

AST3

B3 en B2

B*4

AST4

C5 en C4

C*1

AST1

C3 en C2

C*2

AST2

2.

In afwijking van artikel 12, lid 3, en lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen voor de functie van jurist-vertaler ambtenaren aanwerven in de rangen A*7 of AD 7 die vóór 1 mei 2006 geplaatst zijn op een lijst van geschikte kandidaten op basis van een vergelijkend onderzoek op de niveaus LA7 en LA6 of A*6. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan de betrokkene evenwel, gelet op zijn opleiding en bijzondere ervaring, extra anciënniteit in zijn rang verlenen tot ten hoogste 48 maanden.

Afdeling 3
Artikel 18
1.

De ambtenaar die in de maand voorafgaand aan 1 mei 2004 recht heeft op de in het vroegere artikel 4 bis van bijlage VII van het Statuut genoemde vaste vergoeding, behoudt deze vergoeding „ad personam” tot en met rang 6. Het bedrag van de vergoeding wordt ieder jaar geactualiseerd met hetzelfde percentage als geldt voor de in bijlage XI van het Statuut bedoelde jaarlijkse actualisering van de salarissen. Indien door de afschaffing van de vaste vergoeding het nettosalaris van een tot rang 7 bevorderde ambtenaar lager is dan het nettosalaris dat hij bij overigens gelijke omstandigheden ontving in de maand vóór de bevordering, heeft deze ambtenaar, tot hij in de eerstvolgende hogere salaristrap wordt geplaatst, recht op een compensatiebedrag dat gelijk is aan het verschil.

Artikel 19

Niettegenstaande de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad(36) blijven de artikelen 63, 64, 65, 82 en 83 bis van het statuut, de bijlagen XI en XII hierbij en de artikelen 20, lid 1, 64, 92 en 132 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zoals zij golden vóór 1.11.2013, van kracht uitsluitend voor een aanpassing die eventueel nodig is om te voldoen aan een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op grond van artikel 266 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over de toepassing van de bedoelde artikelen.

Afdeling 4
Artikel 20
1.

Op de pensioenen van ambtenaren die vóór 1 mei 2004 met pensioen gaan wordt de aanpassingscoëfficiënt toegepast als bedoeld onder artikel 3, lid 5, van bijlage XI van het Statuut voor landen in de Unie waar zij hebben aangetoond hun hoofdverblijfplaats te hebben.

De minimumaanpassingscoëfficiënt die van toepassing is bedraagt 100.

Indien zij aantonen hun hoofdverblijfplaats in een derde land te hebben, bedraagt de aanpassingscoëfficiënt die van toepassing is 100.

In afwijking van artikel 45 van bijlage VIII worden de pensioenen van begunstigden die in een lidstaat woonachtig zijn, uitbetaald in de valuta van het betreffende land, onder de voorwaarden als aangegeven in het tweede lid van artikel 63 van dit Statuut.

3.

Voor ambtenaren die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven en per 1 mei 2004 geen pensioen ontvangen, is de in de vorige leden aangegeven wijze van berekening van toepassing op het tijdstip waarop de pensioenrechten worden vastgesteld

  1. op het aantal pensioenjaren in de zin van artikel 3 van bijlage VIII die vóór 1 mei 2004 zijn verworven, en

  2. op het aantal pensioenjaren dat voortvloeit uit een overdracht overeenkomstig artikel 11 van bijlage VIII betreffende pensioenrechten die volgens het systeem van het land van herkomst vóór 1 mei 2004 zijn verworven door de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is.

De aanpassingscoëfficiënt wordt op deze pensioenen alleen toegepast indien hij overeenkomt met hun laatste standplaats of met het land van hun plaats van herkomst in de zin van artikel 7, lid 4, van bijlage VII. Om gezinsredenen of op medische gronden kunnen ambtenaren die een pensioen ontvangen het tot aanstelling bevoegde gezag vragen hun plaats van herkomst te wijzigen. Een dergelijk besluit kan alleen worden genomen als de betrokken ambtenaar hiervoor de passende bewijsstukken overlegt.

In afwijking van artikel 45 van bijlage VIII worden de pensioenen van begunstigden die in een lidstaat woonachtig zijn, uitbetaald in de valuta van het betreffende land, onder de voorwaarden als aangegeven in het tweede lid van artikel 63 van dit Statuut.

4.

Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op invaliditeitsuitkeringen en uitkeringen krachtens artikel 41 en 50 van het Statuut en Verordeningen (EEG) nr. 1857/89, (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/95(37), (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/95(38), (EG, Euratom) nr. 1746/2002, (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of (EG, Euratom) nr. 1748/2002. Dit artikel is echter niet van toepassing op ontvangers van de uitkering als bedoeld in artikel 41 van het Statuut die verblijven in het land waar zij het laatst gewerkt hebben.

Artikel 21

In afwijking van artikel 77, tweede alinea, tweede zin, van het statuut verwerft de ambtenaar die vóór 1 mei 2004 in dienst is getreden per dienstjaar 2 % van zijn daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.

De ambtenaar die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2013 in dienst is getreden, verwerft per dienstjaar 1,9 % van zijn daar vermelde salaris, berekend volgens de bepalingen van artikel 3 van bijlage VIII.

Artikel 22
1.

De ambtenaar die op 1 mei 2004 minstens 20 dienstjaren heeft, heeft op 60 jaar recht op het ouderdomspensioen.

De ambtenaar die op 1 mei 2014 minstens 35 jaar oud is en vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden, heeft recht op het ouderdomspensioen op de leeftijd die in de volgende tabel is opgenomen:

Leeftijd op 1 mei 2014

Pensioengerechtigde leeftijd

Leeftijd op 1 mei 2014

Pensioengerechtigde leeftijd

60 jaar en ouder

60 jaar

47 jaar

62 jaar 6 maanden

59 jaar

60 jaar 2 maanden

46 jaar

62 jaar 8 maanden

58 jaar

60 jaar 4 maanden

45 jaar

62 jaar 10 maanden

57 jaar

60 jaar 6 maanden

44 jaar

63 jaar 2 maanden

56 jaar

60 jaar 8 maanden

43 jaar

63 jaar 4 maanden

55 jaar

61 jaar

42 jaar

63 jaar 6 maanden

54 jaar

61 jaar 2 maanden

41 jaar

63 jaar 8 maanden

53 jaar

61 jaar 4 maanden

40 jaar

63 jaar 10 maanden

52 jaar

61 jaar 6 maanden

39 jaar

64 jaar 3 maanden

51 jaar

61 jaar 8 maanden

38 jaar

64 jaar 4 maanden

50 jaar

61 jaar 11 maanden

37 jaar

64 jaar 5 maanden

49 jaar

62 jaar 2 maanden

36 jaar

64 jaar 6 maanden

48 jaar

62 jaar 4 maanden

35 jaar

64 jaar 8 maanden

De ambtenaar die op 1 mei 2014 jonger dan 35 jaar is, heeft op 65 jaar recht op het ouderdomspensioen.

Voor ambtenaren die op 1 mei 2014 minstens 45 jaar oud zijn en tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013 in dienst zijn getreden, blijft de pensioengerechtigde leeftijd echter 63 jaar.

Voor ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, wordt de voor alle verwijzingen naar de pensioengerechtigde leeftijd in dit statuut in aanmerking te nemen pensioengerechtigde leeftijd vastgesteld volgens bovenstaande bepalingen, voor zover in dit statuut niet anders is bepaald.

2.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van bijlage VIII heeft de ambtenaar die vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden en na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft, recht op een aanvullende verhoging van 2,5 % van zijn laatste basissalaris voor elk na deze leeftijd vervuld dienstjaar, zonder dat zijn totale pensioen meer mag bedragen dan 70 % van zijn laatste basissalaris in de zin van, naar gelang van het geval, de tweede of derde alinea van artikel 77 van het statuut.

Indien de ambtenaar op 1 mei 2004 minstens 50 jaar oud is of minstens 20 dienstjaren heeft, is de in de vorige alinea bedoelde pensioenverhoging minstens gelijk aan 5 % van het bedrag van de pensioenrechten die hij op 60 jaar heeft verworven.

Deze verhoging wordt ook toegekend in geval van overlijden, indien de ambtenaar in dienst is gebleven na de leeftijd waarop hij het recht op een ouderdomspensioen zou hebben verworven.

Indien, overeenkomstig bijlage IV bis, een ambtenaar die vóór 1 januari 2014 in dienst is getreden en op basis van een halve werktijd werkzaam is, aan de pensioenregeling bijdraagt naar verhouding van de gewerkte tijd, worden de in dit lid bedoelde pensioenrechtenverhogingen in dezelfde verhouding toegepast.

3.

Indien de ambtenaar met pensioen gaat voordat hij de in dit artikel vastgelegde pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt slechts de helft van de in artikel 9, lid 1, onder b), van bijlage VIII vastgelegde vermindering toegepast voor de periode tussen de leeftijd van 60 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd.

4.

In afwijking van de tweede alinea van lid 1 van het enig artikel van bijlage IV ontvangt een ambtenaar waarvoor overeenkomstig lid 1 een pensioengerechtigde leeftijd van minder dan 65 jaar van toepassing is, de vergoeding waarin die bijlage voorziet onder de daarin vastgestelde voorwaarden tot de dag waarop hij zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Na deze leeftijd en ten hoogste tot de leeftijd van 65 jaar, behoudt de ambtenaar evenwel deze vergoeding, zolang hij het maximale percentage van het ouderdomspensioen nog niet heeft bereikt, tenzij artikel 42 quater van het statuut van toepassing was.

Artikel 23
1.

Als artikel 52, onder a), van het statuut van toepassing is, wordt een ambtenaar die in dienst was vóór 1 januari 2014, onverminderd de bepalingen van artikel 50, automatisch op pensioen gesteld op de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd bereikt van 65 jaar. Voor ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst waren, worden de woorden „leeftijd van 66 jaar” in artikel 78, tweede alinea, en artikel 81 bis, lid 1, onder b), van het statuut en in artikel 12, lid 1, onder b), gelezen als „leeftijd van 65 jaar”.

2.

Niettegenstaande artikel 52 van het statuut kunnen ambtenaren die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden en de dienst beëindigen vóór de leeftijd waarop zij overeenkomstig artikel 22 recht zouden hebben op een ouderdomspensioen, verzoeken om toepassing van artikel 9, onder b), van bijlage VIII vanaf de leeftijd die overeenkomstig onderstaande tabel is vastgesteld:

  1. tot 31 december 2015 vanaf de leeftijd van 55 jaar;

  2. tot 31 december 2016 vanaf de leeftijd van 57 jaar.

3.

In afwijking van artikel 50, achtste alinea, van het statuut heeft een ambtenaar die overeenkomstig artikel 50, eerste alinea, van het statuut met pensioen gaat om redenen van dienstbelang, recht op de betaling van een pensioen in overeenstemming met artikel 9 van bijlage VIII overeenkomstig onderstaande tabel:

Datum van de beslissing overeenkomstig artikel 50, eerste paragraaf

Leeftijd

tot 31 december 2016

55 jaar

na 31 december 2016

58 jaar

Artikel 24
1.

Voor pensioenen die vóór 1 mei 2004 zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. Hetzelfde geldt voor dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering. De na 1 mei 2004 geldende regels inzake de gezinstoelagen en de aanpassingscoëfficiënten zijn evenwel onmiddellijk van toepassing, onverminderd de toepassing van artikel 20 van deze bijlage.

In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea, mogen personen die recht hebben op een invaliditeitsuitkering of een overlevingspensioen verzoeken om toepassing van de met ingang van 1 mei 2004 geldende bepalingen.

2.

Bij de inwerkingtreding van deze bepalingen wordt de nominale waarde van het vóór 1 mei 2004 uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd. Dit gewaarborgde bedrag wordt echter aangepast als de gezinssituatie of het land van verblijf van de betrokkene verandert. Voor personen die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2007 met pensioen gaan, wordt de nominale waarde van het bij hun pensionering uitgekeerde nettopensioen gewaarborgd, uitgaande van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt, indien het volgens de geldende bepalingen berekende pensioen lager is dan de nominale waarde van het pensioen overeenkomstig het hieronder bepaalde, een compensatiebedrag toegekend dat gelijk is aan het verschil.

Voor degenen die vóór 1 mei 2004 met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de dag vóór 1 mei 2004 geldende statutaire bepalingen.

Voor degenen die tussen 1 mei 2004 en 31 december 2007 met pensioen zijn gegaan, wordt de nominale waarde van het pensioen iedere maand berekend met inachtneming van de gezinssituatie en het land van verblijf op het moment van de berekening, en van de op de datum van hun pensionering geldende statutaire bepalingen.

Indien een rechthebbende waarvan het pensioen vóór 1 mei 2004 is vastgesteld, na deze datum komt te overlijden, worden de overlevingspensioenen vastgesteld met waarborging van de nominale waarde van het pensioen waarop de overledene recht had.

3.

Invaliditeitsuitkeringen worden, voorzover de rechthebbenden niet om toepassing van de na 1 mei 2004 toepasselijke bepalingen hebben verzocht, en zij niet in staat zijn verklaard hun werkzaamheden te hervatten, aangemerkt als ouderdomspensioenen vanaf de datum waarop de rechthebbenden de leeftijd van 65 jaar bereiken.

4.

De leden 1 en 2 zijn van toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in artikel 41 of 50 van het Statuut of krachtens Verordening (EEG) nr. 1857/89, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/1995, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/1995, Verordening (EG, Euratom) nr. 1746/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of Verordening (EG, Euratom) nr. 1748/2002. Hun ouderdomspensioen wordt evenwel vastgesteld volgens de bepalingen die gelden op de datum waarop zij deze vergoeding voor het eerst ontvangen.

Artikel 24 bis

Voor pensioenen die vóór 1 januari 2014 zijn vastgesteld, wordt het pensioenrecht van de rechthebbende ook na deze datum gehandhaafd volgens de regels die van toepassing waren op de datum waarop dit recht voor het eerst werd vastgesteld. Hetzelfde geldt voor dekking door het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering.

Artikel 25
1.

Voor pensioenen die vóór 1 mei 2004 zijn vastgesteld, wordt de voor de berekening van het pensioen te gebruiken rang bepaald volgens de tabellen in artikel 2, lid 1, en in artikel 8, lid 1.

Het basissalaris waarvan wordt uitgegaan voor de berekening van het pensioen van de rechthebbende is gelijk aan het salaris in de tabel van artikel 66 voor dezelfde salaristrap in de aldus vastgestelde nieuwe rang, waarop een percentage is toegepast dat overeenkomt met de verhouding tussen het basissalaris in de oude schaal en het basissalaris in de schaal van artikel 66 van het Statuut voor dezelfde salaristrap.

Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het Statuut, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea bedoelde percentage de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt.

Voor de salaristrappen van rang D4 van de oude schaal, wordt voor de berekening van het in de tweede alinea gebruikte percentage de eerste salaristrap van de eerste rang gebruikt.

2.

Bij wijze van overgangsregeling wordt het basissalaris in de zin van de artikelen 77 en 78 van het Statuut en van bijlage VIII bepaald door de in artikel 7 bedoelde vermenigvuldigingsfactor toe te passen op het salaris dat voor de rechthebbende in aanmerking wordt genomen voor de bepaling van het ouderdomspensioen of de invaliditeitsuitkering, overeenkomstig artikel 66 van het Statuut.

Voor de salaristrappen van de oude schaal die niet overeenkomen met enige trap in de schaal van artikel 66 van het Statuut, wordt voor de berekening van de vermenigvuldigingsfactor de laatste salaristrap van dezelfde rang gebruikt.

Voor de tussen 1 mei 2004 en 30 april 2006 vastgestelde ouderdomspensioenen en invaliditeitsuitkeringen is artikel 8, lid 1, van toepassing.

3.

Voor personen die recht hebben op een overlevingspensioen wordt voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel uitgegaan van de gegevens betreffende de overleden ambtenaar of gewezen ambtenaar.

4.

De leden 1 en 2 van dit artikel zijn mutatis mutandis van toepassing op degenen die recht hebben op een van de vergoedingen als bedoeld in artikel 41 of 50 van het Statuut of krachtens Verordening (EEG) nr. 1857/89, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2688/1995, Verordening (EG, Euratom, EGKS) nr. 2689/1995, Verordening (EG, Euratom) nr. 1746/2002, Verordening (EG, Euratom) nr. 1747/2002 of Verordening (EG, Euratom) nr. 1748/2002.

Artikel 26
1.

Vóór 1 mei 2004 ingediende verzoeken om de overdracht van rechten in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII, worden behandeld volgens de op het moment van indiening geldende regels.

2.

Voorzover de in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII vastgestelde termijn op 1 mei 2004 nog niet is overschreden, kunnen de betrokken ambtenaren die een dergelijk verzoek niet binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend, of waarvan de aanvraag wegens indiening na deze termijn is afgewezen, alsnog of opnieuw een verzoek om overdracht in de zin van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII indienen.

3.

Ambtenaren die een dergelijk verzoek binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend maar het hun gedane voorstel hebben afgewezen, een dergelijk verzoek niet binnen de voorheen geldende termijn hebben ingediend, of waarvan de aanvraag wegens indiening na deze termijn is afgewezen, kunnen uiterlijk op 31 oktober 2004 alsnog of opnieuw een verzoek om overdracht indienen.

4.

In de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde gevallen bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is het aantal pensioenjaren dat zij volgens haar eigen regeling aanrekent, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage VIII. Voor de toepassing van lid 3 van dit artikel worden de leeftijd en de rang van de ambtenaar op de dag van aanstelling in vaste dienst in aanmerking genomen.

5.

De ambtenaar die krachtens artikel 11, lid 2, van bijlage VIII heeft ingestemd met de overdracht van zijn pensioenrechten vóór 1 mei 2004, kan verzoeken dat de extra rechten die hij in de pensioenregeling van de uniale instellingen op grond van dit artikel reeds had verworven, opnieuw worden berekend. De nieuwe berekening is gebaseerd op de parameters die gelden op het ogenblik van de toekenning van de extra rechten, aangepast volgens artikel 22 van deze bijlage.

6.

De ambtenaar die extra rechten heeft verkregen overeenkomstig lid 1 kan om toepassing van lid 5 verzoeken zodra kennisgeving is gedaan van de toekenning van de extra rechten in de pensionregeling van de uniale instellingen.

Artikel 27
1.

Bij de berekening van de in artikel 11, lid 1, van bijlage VIII van het Statuut en in artikel 12, lid 1, onder b), van die bijlage genoemde actuariële tegenwaarde zijn op de ambtenaar of de tijdelijke functionaris, voor het gedeelte van zijn rechten dat betrekking heeft op de dienstjaren vóór 1 mei 2004, de volgende bepalingen van toepassing.

De actuariële tegenwaarde van het ouderdomspensioen kan niet lager zijn dan de som van:

  1. het totaal van de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verhoogd met de samengestelde rente berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar;

  2. een uitkering bij vertrek evenredig aan de werkelijk volbrachte diensttijd, berekend op basis van anderhalve maand van het laatste aan inhouding onderworpen basissalaris per dienstjaar;

  3. het totale overeenkomstig artikel 11, lid 2, van bijlage VIII van het Statuut aan de Unie betaalde bedrag, verhoogd met de samengestelde rente berekend op de grondslag van een rente van 3,5 % per jaar.

2.

Indien de ambtenaar of de tijdelijke functionaris de dienst beëindigt door tuchtrechtelijk ontslag of door opzegging van de overeenkomst, is de hoogte van de uitkering bij vertrek of, indien van toepassing, van de over te maken actuariële tegenwaarde, afhankelijk van het krachtens artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX van het Statuut genomen besluit.

3.

Tenzij zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden waarin de leden 2 en 3 van artikel 11 van bijlage VII van het Statuut voorzien, behouden ambtenaren in vaste dienst die, indien de mogelijkheid om rechten over te dragen overeenkomstig artikel 11, lid 1, ontbreekt, recht zouden gehad hebben op een uitkering bij vertrek volgens de vóór 1 mei 2004 geldende statutaire regels, het recht op een uitkering bij vertrek, berekend volgens de vóór deze datum geldende regels.

Artikel 28
1.

Functionarissen als bedoeld in artikel 2 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 mei 2004 liep en die vervolgens vóór 1 januari 2014 tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 77 van het statuut.

2.

Functionarissen als bedoeld in artikel 2 en de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden waarvan de overeenkomst op 1 januari 2014 loopt en die vervolgens tot ambtenaar worden benoemd, hebben bij pensionering recht op een actuariële aanpassing van de pensioenrechten die zij als tijdelijke functionaris of arbeidscontractant hebben opgebouwd, rekening houdend met de verandering van hun pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 77 van het statuut, mits zij op 1 mei 2014 minstens 35 jaar oud zijn.

Artikel 29

Op tijdelijke functionarissen die zijn aangeworven vóór 1 mei 2004, overeenkomstig artikel 2, onder c) van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie, om een politieke groep in het Europees Parlement bij te staan, is de voorwaarde als bepaald in artikel 29, lid 3 en 4, van dit Statuut dat de tijdelijke functionaris een selectieprocedure overeenkomstig artikel 12, lid 4, van deze Regeling doorlopen moet hebben, niet van toepassing.

Afdeling 5
Artikel 30
1.

In afwijking van punt 2 van afdeling A van bijlage I is het onderstaande overzicht van standaardfuncties in de functiegroep AD van toepassing op ambtenaren die op 31 december 2013 in dienst zijn:

Directeur-generaal

AD 15 – AD 16

Directeur

AD 14 – AD 15

Afdelingshoofd of gelijkwaardig

AD 9 – AD 14

Adviseur of gelijkwaardig

AD 13 – AD 14

Senior administrateur in de overgangsfase

AD 14

Administrateur in de overgangsfase

AD 13

Administrateur

AD 5 – AD 12

2.

Met ingang van 1 januari 2014 deelt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaren in functiegroep AD die op 31 december 2013 in dienst zijn, als volgt in:

  1. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 14 en niet directeur of gelijkwaardig, afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie senior administrateur in de overgangsfase ingedeeld.

  2. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 13 en niet afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie administrateur in de overgangsfase ingedeeld.

  3. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 9 tot en met AD 14 en afdelingshoofd of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie afdelingshoofd of gelijkwaardig ingedeeld.

  4. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 13 of AD 14 en adviseur of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie adviseur of gelijkwaardig ingedeeld.

  5. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AD 5 tot en met AD 12 en niet afdelingshoofd of gelijkwaardig zijn, worden in de standaardfunctie administrateur ingedeeld.

3.

In afwijking van lid 2 kunnen ambtenaren die behoren tot rang AD 9 tot en met AD 14 en speciale verantwoordelijkheden hebben, vóór 31 december 2015 door het tot aanstelling bevoegde gezag in de standaardfunctie afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig worden ingedeeld. Elk tot aanstelling bevoegde gezag stelt bepalingen vast om aan dit artikel uitvoering te geven. Het totale aantal ambtenaren dat van deze bepaling profiteert, mag echter niet hoger zijn dan 5 % van het aantal ambtenaren in de functiegroep AD op 31 december 2013.

4.

De indeling in een standaardfunctie geldt totdat aan de ambtenaar een nieuwe taak wordt toebedeeld die overeenstemt met een andere standaardfunctie.

5.

Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 12, vijfde salaristrap met als functie administrateur vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 4 en dat van rang AD 12, salaristrap 3.

6.

Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 12, vijfde salaristrap met als functie administrateur op wie de maatregel in lid 5 van toepassing is, na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 5 en dat van rang AD 12, salaristrap 4.

7.

In afwijking van lid 5 zijn de volgende bepalingen van toepassing op ambtenaren in rang AD 12 met als functie administrateur die vóór 1 mei 2004 zijn aangeworven en niet werden bevorderd tussen 1 mei 2004 en 31 december 2013:

  1. op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in de achtste salaristrap vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 4 en dat van rang AD 12, salaristrap 3;

  2. op voorwaarde dat de maatregel in punt a) op hen van toepassing is, ontvangen ambtenaren in salaristrap 8 na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 12, salaristrap 5 en dat van rang AD 12, salaristrap 4.

8.

Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 13, vijfde salaristrap met als functie administrateur in de overgangsfase vanaf 1 januari 2016 een verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 13, salaristrap 4 en dat van rang AD 13, salaristrap 3.

9.

Op voorwaarde dat zij voldoen aan de in artikel 44, eerste alinea, vastgestelde voorwaarden, ontvangen ambtenaren in rang AD 13, vijfde salaristrap met als functie administrateur in de overgangsfase op wie de maatregel in lid 8 van toepassing is, na twee jaar een bijkomende verhoging van het basissalaris gelijk aan het verschil tussen het salaris van rang AD 13, salaristrap 5 en dat van rang AD 13, salaristrap 4.

10.

Ambtenaren die de in leden 5 tot en met 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris ontvangen en vervolgens in dezelfde rang worden aangesteld tot afdelingshoofd of gelijkwaardig of adviseur of gelijkwaardig, behouden deze verhoging van het basissalaris.

11.

In afwijking van de eerste zin van artikel 46 worden ambtenaren die in de eerstvolgende hogere rang worden benoemd en op wie de in leden 5, 6, 8 en 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris van toepassing is, benoemd in de tweede salaristrap van die rang. Zij verliezen het voordeel van de in leden 5, 6, 8 en 9 vastgestelde verhoging van het basissalaris.

12.

De in lid 7 vastgestelde verhoging van het basissalaris wordt niet betaald na bevordering en wordt niet opgenomen in de grondslag om de in artikel 7, lid 5, van bijlage XIII bedoelde verhoging van het basismaandsalaris te bepalen.

Artikel 31
1.

In afwijking van punt 2 van afdeling A van bijlage I is het onderstaande overzicht van standaardfuncties in de functiegroep AST van toepassing op ambtenaren die op 31 december 2013 in dienst zijn:

Senior assistent in de overgangsfase

AST 10 – AST 11

Assistent in de overgangsfase

AST 1 – AST 9

Administratief assistent in de overgangsfase

AST 1 – AST 7

Ondersteunend medewerker in de overgangsfase

AST 1 – AST 5

2.

Met ingang van 1 januari 2014 deelt het tot aanstelling bevoegde gezag de ambtenaren in functiegroep AST die op 31 december 2013 in dienst zijn, als volgt in:

  1. De ambtenaren die op 31 december 2013 behoren tot rang AST 10 of AST 11, worden als senior assistent in de overgangsfase ingedeeld.

  2. De ambtenaren die niet onder punt a) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie B behoorden of die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden en zonder beperking zijn toegetreden tot de functiegroep AST, alsook de ambtenaren die na 1 mei 2004 zijn aangeworven in de functiegroep AST, worden als assistent in de overgangsfase ingedeeld.

  3. De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C behoorden, worden ingedeeld als administratief assistent in de overgangsfase.

  4. De ambtenaren die niet onder de punten a) en b) vallen en die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie D behoorden, worden ingedeeld als ondersteunend medewerker in de overgangsfase.

3.

De indeling in een standaardfunctie geldt totdat aan de ambtenaar een nieuwe taak wordt toebedeeld die overeenstemt met een andere standaardfunctie. Administratieve assistenten in de overgangsfase en ondersteunende medewerkers in de overgangsfase kunnen enkel overeenkomstig de in artikelen 4 en 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure worden benoemd in de standaardfunctie assistent zoals gedefinieerd in afdeling A van bijlage I. Bevordering wordt alleen toegestaan binnen de loopbaanstromen die overeenstemmen met elke in lid 1 vermelde standaardfunctie.

4.

In afwijking van artikel 6, lid 1, van het statuut en van bijlage I, afdeling B, wordt het met het oog op bevordering vereiste aantal vacante betrekkingen in de volgende hogere rang apart berekend voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase. De volgende vermenigvuldigingspercentages zijn van toepassing:

Rang

Percentage

Ondersteunende medewerkers in de overgangsfase

5

Ondersteunende medewerkers in de overgangsfase

5

4

10 %

3

22 %

2

22 %

1

Voor de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase wordt het vergelijkend onderzoek van de verdiensten (artikel 45, lid 1, van het statuut) verricht tussen de in aanmerking komende ambtenaren van deze rang en indeling.

5.

De administratieve assistenten in de overgangsfase en de ondersteunende medewerkers in de overgangsfase die vóór 1 mei 2004 tot de vroegere categorie C of D behoorden, blijven overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI recht hebben op compensatie in vrije tijd of op beloning, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht.

6.

De ambtenaren die op grond van artikel 55 bis, lid 2, onder g), van het statuut en artikel 4 van bijlage IV bis bij het statuut deeltijds mochten werken voor een periode die vóór 1 januari 2014 van start ging en na die datum voortloopt, mogen tot ten hoogste vijf jaar onder dezelfde voorwaarden deeltijds blijven werken.

7.

Voor ambtenaren wier pensioenleeftijd in overeenstemming met artikel 22 van deze bijlage minder dan 65 jaar bedraagt, mag de in artikel 55 bis, lid 2, onder g), van dit statuut bedoelde periode van drie jaar hun pensioenleeftijd overschrijden, zonder echter de leeftijd van 65 jaar te overschrijden.

Artikel 32

In afwijking van artikel 1, vierde alinea, eerste zin, van bijlage II bij het statuut hoeft de vertegenwoordiging van de functiegroep AST/SC in het personeelscomité niet te zijn verzekerd tot de volgende verkiezingen van een nieuw personeelscomité waarin de functiegroep AST/SC kan worden vertegenwoordigd.

Artikel 33

In afwijking van artikel 40, lid 2, van het statuut mag, wanneer een ambtenaar op 31 december 2013 meer dan 10 jaar over de gehele loopbaan op verlof om redenen van persoonlijke aard is geweest, het verlof om redenen van persoonlijke aard over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan 15 jaar bedragen.

BIJLAGE XIII.1

Standaardfuncties gedurende de overgangsperiode

Standaardfuncties in elk van de in artikel 4, onder n), van deze bijlage bedoelde functiegroepen.

Categorie A

Categorie C

A*5

Administrateur/

C*1

Secretariaatsmedewerker/beambte

Administrateur onderzoek/

C*2

Secretariaatsmedewerker/beambte

Administrateur-linguist

C*3

Secretariaatsmedewerker/beambte

A*6

Administrateur/

C*4

Secretariaatsmedewerker/beambte

Administrateur onderzoek/

C*5

Secretariaatsmedewerker/beambte

Administrateur-linguist

C*6

Secretariaatsmedewerker/beambte

A*7

Administrateur/

C*7

Secretariaatsmedewerker/beambte

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*8

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*9

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*10

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*11

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*12

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

A*13

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur/

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist

Directeur/

Hoofd administratieve eenheid/

Administrateur

A*14

Administrateur onderzoek/

Administrateur-linguist/

A*15

Directeur/directeur-generaal

A*16

Directeur-generaal

Categorie B

Categorie D

B*3

Assistent/Assistent onderzoek

D*1

Bediende

B*4

Assistent/Assistent onderzoek

D*2

Bediende

B*5

Assistent/Assistent onderzoek

D*3

Bediende

B*6

Assistent/Assistent onderzoek

D*4

Bediende

B*7

Assistent/Assistent onderzoek

D*5

Bediende

B*8

Assistent/Assistent onderzoek

B*9

Assistent/Assistent onderzoek

B*10

Assistent/Assistent onderzoek

B*11

Assistent/Assistent onderzoek

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Dit Statuut is van toepassing op de ambtenaren van de Unie .

1.

Ambtenaar van de Unie in de zin van dit Statuut is hij die, op de bij dit Statuut bepaalde wijze, in een vast ambt bij een der instellingen van de Unie is aangesteld bij schriftelijk besluit van het daartoe bevoegde gezag van deze instelling.

2.

Deze definitie is ook van toepassing op de personen die zijn aangesteld door de organen van de Unie , op wie dit Statuut van toepassing is krachtens de besluiten waarbij zij zijn opgericht (hierna „organen” te noemen). Verwijzingen in dit Statuut naar de instellingen zijn ook van toepassing op de organen, tenzij in dit Statuut anders is bepaald.

Tenzij in dit Statuut anders is aangegeven, zijn:

  1. de Europese dienst voor extern optreden (hierna „EDEO” genoemd),

  2. het Europees Economisch en Sociaal Comité,

  3. het Comité van de Regio's,

  4. de Europese ombudsman, en

  5. de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming

voor de toepassing van dit Statuut gelijkgesteld met de instellingen van de Unie .

Iedere bepaling in dit Statuut waarin naar een persoon van het mannelijk geslacht wordt verwezen, geldt eveneens voor personen van het vrouwelijk geslacht en vice versa, tenzij uit de context duidelijk anders blijkt.

1.

Voor de toepassing van dit Statuut is iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, politieke, filosofische, godsdienstige of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, eigendom, geboorte, handicap, leeftijd, of seksuele geaardheid verboden.

Voor de toepassing van dit Statuut zijn de voor het huwelijk geldende bepalingen eveneens van toepassing op andere samenlevingsvormen dan het huwelijk, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, onder c), van bijlage VII.

2.

Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat de instellingen van de Europese Unie, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren — hetgeen een fundamenteel beginsel is dat bij de toepassing van dit Statuut in al zijn aspecten in acht moet worden genomen —, maatregelen handhaven of aannemen waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

3.

De tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen bepalen in onderling overleg en na advies van het Comité voor het statuut de maatregelen en acties ter bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen met name door een einde te maken aan de bestaande ongelijkheid ten aanzien van de kansen van vrouwen op de gebieden waarop het huidige statuut betrekking heeft, en treffen de nodige maatregelen.

4.

Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap aangemerkt, de persoon die een langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking heeft die hem, in wisselwerking met diverse hinderpalen, kunnen belemmeren om volledig, effectief en op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen aan de samenleving. Dit gebrek wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 33.

Een persoon met een handicap voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, onder e), wanneer hij in staat is, mits een aantal redelijke voorzieningen worden aangebracht, de fundamentele taken van het betrokken ambt te vervullen.

Onder „redelijke voorzieningen” om de fundamentele taken van een ambt te kunnen vervullen, wordt verstaan passende maatregelen, waar nodig, om een persoon met een handicap in staat te stellen om toegang te krijgen tot, deel te nemen aan, en carrière te maken in het arbeidsleven, of opleidingen te volgen, zonder dat dit voor de werkgever een onevenredig zware belasting vormt.

Het beginsel van gelijke behandeling belet de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen niet om maatregelen te handhaven of aan te nemen waarbij voorzien wordt in specifieke voordelen om de uitoefening van een beroepsactiviteit door personen met een handicap te vereenvoudigen of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

5.

Indien onder dit Statuut vallende personen die zich door niet-toepassing te hunnen aanzien van het hierboven genoemde beginsel van gelijke behandeling benadeeld achten, feiten aanbrengen op grond waarvan kan worden aangenomen dat directe of indirecte discriminatie heeft plaatsgevonden, moet de instelling het bewijs leveren dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Deze bepaling is niet van toepassing in het kader van tuchtprocedures.

6.

Iedere beperking ten aanzien van de naleving van het non-discriminatiebeginsel en het proportionaliteitsbeginsel moet op objectieve en redelijke wijze gemotiveerd zijn en moet beantwoorden aan legitieme doelstellingen van algemeen belang in het kader van het personeelsbeleid. Met name de vaststelling van een verplichte pensioenleeftijd en van een minimale pensioengerechtigde leeftijd kunnen door dergelijke doelstellingen worden gerechtvaardigd.

1.

Ambtenaren in actieve dienst hebben toegang tot door de instellingen genomen maatregelen van sociale aard, waaronder specifieke maatregelen om werk en gezin te combineren, en tot de door de in artikel 9 genoemde sociale diensten geboden dienstverlening. Gewezen ambtenaren kunnen toegang hebben tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.

2.

Ambtenaren in actieve dienst hebben recht op arbeidsomstandigheden die voldoen aan passende veiligheids- en gezondheidsnormen die ten minste gelijkwaardig zijn met de minimumvoorschriften die gelden op grond van maatregelen die krachtens de Verdragen op deze gebieden zijn vastgesteld.

3.

De volgens dit artikel vastgestelde maatregelen van sociale aard worden door elke instelling uitgevoerd in nauwe samenwerking met het personeelscomité op basis van meerjarige voorgestelde maatregelen. Deze voorgestelde maatregelen worden in het kader van de begrotingsprocedure elk jaar aan de begrotingsautoriteit voorgelegd.

1.

Iedere instelling bepaalt welke gezagsorganen bij haar de bevoegdheden uitoefenen die volgens dit statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen.

In het Reglement van Orde van het Economisch en Sociaal Comité, van het Comité van de Regio's en van de ombudsman van de Europese Gemeenschap wordt bepaald welke gezagsorganen ten aanzien van de ambtenaren de bevoegdheden uitoefenen die volgens dit Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen.

Twee of meer Instellingen kunnen echter aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan de uitoefening toekennen van de bevoegdheden die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn verleend op het gebied van de aanwerving en van de regelingen inzake sociale zekerheid en pensioenen.

2.

Een of meer instellingen kunnen de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden echter geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toevertrouwen, met uitzondering van besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren.

In het besluit tot aanstelling van de ambtenaar wordt de datum bepaald, waarop de aanstelling ingaat; deze datum mag in geen geval een vroegere zijn dan die waarop de betrokkene in dienst treedt·

Aanstelling of bevordering kan er slechts toe strekken in een vacature te voorzien overeenkomstig de bepalingen van dit statuut.

Iedere vacature bij een instelling wordt ter kennis van het personeel dezer instelling gebracht, zodra het tot aanstelling bevoegde gezag besloten heeft dat in deze vacature moet worden voorzien.

Kan in deze vacature niet worden voorzien door overplaatsing, aanstelling in een ambt overeenkomstig artikel 45 bis of bevordering, dan wordt zij ter kennis van het personeel van de overige instellingen gebracht en/of wordt een intern vergelijkend onderzoek georganiseerd.

1.

De ambten waarop dit statuut van toepassing is, zijn in functiegroepen ingedeeld naar gelang van de aard en het niveau van de werkzaamheden waarmee zij overeenkomen, te weten de functiegroep „administrateurs” (hierna „AD”), de functiegroep „assistenten” (hierna „AST”) en de functiegroep „secretariaat- en kantoormedewerkers” (hierna „AST/SC”).

2.

De functiegroep AD omvat twaalf rangen, die overeenkomen met leidinggevende functies, functies met een conceptueel of analytisch karakter en functies op taalkundig en wetenschappelijk gebied. De functiegroep AST omvat elf rangen, die overeenkomen met functies met een uitvoerend en technisch karakter. De functiegroep AST/SC omvat zes rangen, die overeenkomen met secretariaat- en kantoorfuncties.

3.

Voor aanstelling in een ambt gelden de volgende minimumeisen:

  1. in de functiegroep AST en de functiegroep AST/SC

    1. een diploma van hoger onderwijs, of

    2. een diploma van middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hoger onderwijs, en passende beroepservaring van ten minste drie jaar, of

    3. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding of beroepservaring van een gelijkwaardig niveau.

  2. in de functiegroep AD voor de rangen 5 en 6

    1. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding van ten minste drie jaar, afgesloten door een diploma, of

    2. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

  3. in de functiegroep AD voor de rangen 7 tot en met 16:

    1. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding vier jaar of meer bedraagt, of

    2. een opleidingsniveau dat overeenkomt met een voltooide universitaire opleiding, afgesloten door een diploma, en relevante beroepservaring van ten minste één jaar, wanneer de normale duur van de universitaire opleiding ten minste drie jaar bedraagt, of

    3. indien het belang van de dienst zulks rechtvaardigt, een beroepsopleiding van een gelijkwaardig niveau.

4.

In bijlage I, afdeling A, is een overzicht van de verschillende standaardfuncties opgenomen. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling kan op basis van dit overzicht en na overleg met het comité voor het statuut, uitvoeriger de bij ieder type van standaardfunctie behorende taken en bevoegdheden vaststellen.

5.

Voor alle ambtenaren die tot dezelfde functiegroep behoren, gelden dezelfde voorwaarden inzake aanwerving en loopbaanverloop.

1.

Het aantal ambten per rang en functiegroep is vastgesteld in de lijst van het aantal ambten die voor elke instelling aan de desbetreffende afdeling van de begroting is gehecht.

2.

Onverminderd het beginsel van bevordering op grond van verdienste zoals neergelegd in artikel 45, garandeert die lijst van het aantal ambten dat voor elke instelling het aantal vacatures in elke rang van de lijst van het aantal ambten op 1 januari van elk jaar gelijk is aan het aantal ambtenaren in actieve dienst die zich op 1 januari van het jaar daarvoor in de lagere rang bevonden, vermenigvuldigd met de in bijlage I, afdeling B, voor die rang vastgestelde percentages. Deze percentages worden toegepast op basis van een gemiddelde over een periode van vijf jaar, met ingang van 1 januari 2014.

3.

De in bijlage I, afdeling B, vastgestelde percentages worden opgenomen in het verslag als bedoeld in artikel 113.

4.

De tenuitvoerlegging van de bepalingen met betrekking tot functiegroep AST/SC en de in artikel 31 van bijlage XIII opgenomen overgangsbepalingen, rekening houdend met de ontwikkeling van de behoefte binnen alle instellingen aan personeelsleden die secretariaat- en kantoorwerkzaamheden uitvoeren en de ontwikkeling van de vaste en tijdelijke ambten in de functiegroepen AST en AST/SC, maakt onderdeel uit van het verslag als bedoeld in artikel 113.

1.

Het tot aanstelling bevoegde gezag stelt de ambtenaar, uitsluitend in het belang van de dienst en ongeacht zijn nationaliteit, bij wege van aanstelling of overplaatsing, overeenkomstig zijn rang te werk in een tot zijn functiegroep behorend ambt.

De ambtenaar kan verzoeken binnen zijn instelling te worden overgeplaatst.

2.

De ambtenaar kan worden aangewezen ad interim een ambt te vervullen dat bij een hogere loopbaan van zijn functiegroep behoort dan waarin hij is geplaatst. Met ingang van de vierde maand van zijn tewerkstelling ad interim ontvangt hij een aanvullende toelage, gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging, verbonden aan zijn rang en salaristrap, en de bezoldiging welke overeenkomt met de salaristrap die hem zou toekomen, indien hij was aangesteld in de rang die overeenkomt met de rang waarin hij ad interim te werk is gesteld.

Tewerkstelling ad interim kan ten hoogste voor één jaar plaatsvinden, behalve wanneer zij, direct of indirect, strekt tot vervanging van een ambtenaar die in het belang van de dienst is gedetacheerd, onder de wapenen is geroepen, dan wel een langdurig ziekteverlof geniet.

De ambtenaar die bij een andere instelling van de Europese Unie is gedetacheerd, kan na zes maanden verzoeken naar deze instelling over te gaan.

Indien aan dit verzoek, in onderlinge overeenstemming tussen de instelling waartoe de ambtenaar behoort en de instelling waarbij hij is gedetacheerd, gevolg wordt gegeven, wordt de ambtenaar geacht zijn gehele loopbaan bij de Unie te hebben volbracht bij laatstgenoemde instelling. Hij komt niet, uit hoofde van deze overgang, in aanmerking voor enig financieel voordeel bij dit statuut bepaald voor het geval van beëindiging van de dienst van een ambtenaar bij een instelling van de Unie .

Het besluit waarbij aan dit verzoek gevolg wordt gegeven, wordt, indien het gepaard gaat met een vaste aanstelling in een hogere rang dan die welke de betrokkene in zijn oorspronkelijke instelling bekleedt, gelijkgesteld met een bevordering; het kan slechts worden genomen overeenkomstig het bij artikel 45 bepaalde.

1.

Onverminderd lid 1 bis, worden er bij elke instelling opgericht:

  • een personeelscomité, zo nodig verdeeld in afdelingen voor elke standplaats van het personeel;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire commissies;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer tuchtraden;

  • één of, indien het aantal ambtenaren in de standplaatsen dit vereist, meer paritaire raadgevende commissies voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt;

  • zo nodig een beoordelingscomité;

  • een invaliditeitscommissie,

die de taken vervullen die hun door dit statuut zijn toebedeeld.

1 bis.

Voor de toepassing van sommige bepalingen van dit statuut kan voor twee of meer instellingen een gemeenschappelijke paritaire commissie worden opgericht. De andere in lid 1 genoemde commissies en comités en de tuchtraad kunnen door twee of meer agentschappen als gemeenschappelijke organen worden opgericht.

2.

Samenstelling en werkwijze van deze organen worden door iedere instelling overeenkomstig bijlage II vastgesteld.

De agentschappen kunnen afwijken van de bepalingen van artikel 1 van bijlage II inzake het lidmaatschap van de personeelscomités om rekening te houden met de samenstelling van hun personeel. De agentschappen kunnen besluiten om geen plaatsvervangende leden aan te wijzen voor de paritaire commissie of commissies als voorzien in artikel 2 van bijlage II.

De lijst van de leden van deze organen wordt ter kennis van het personeel van de instelling gebracht.

3.

Het personeelscomité behartigt de belangen van het personeel bij de instelling en zorgt voor een voortdurend contact tussen haar en het personeel. Het draagt bij tot de goede werking van de dienst door de mening van het personeel aan de dag te doen treden en deze naar voren te brengen.

Het comité brengt moeilijkheden van algemene aard aangaande de interpretatie en de toepassing van dit statuut ter kennis van de bevoegde organen der instelling. Het comité kan inzake deze moeilijkheden worden geraadpleegd.

Het comité legt alle denkbeelden betreffende de organisatie en de werking van de dienst, alsmede alle voorstellen tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden of in het algemeen van de levensomstandigheden van het personeel, aan de bevoegde organen van de instelling voor.

Het comité neemt deel aan het beheer van en het toezicht op de organen van sociale aard welke door de instelling in het belang van het personeel zijn opgericht. Het kan met toestemming van de instelling diensten van deze aard in het leven roepen.

4.

Los van de taken die aan de paritaire commissies door dit statuut zijn toebedeeld, kunnen deze door het tot aanstelling bevoegde gezag of door het personeelscomité worden geraadpleegd over iedere kwestie van algemene aard die deze organen hun menen te moeten voorleggen.

5.

Het beoordelingscomité heeft tot taak advies te geven over:

  1. hetgeen na de proeftijd dient te geschieden,

  2. samenstelling van de lijst van ambtenaren die worden getroffen door een maatregel tot vermindering van het aantal ambten.

Het tot aanstelling bevoegde gezag kan het comité opdragen erop toe te zien dat de beoordeling van het personeel van de instelling volgens gelijke maatstaven plaatsvindt.

6.

De paritaire raadgevende commissie voor de behandeling van gevallen van onvoldoende geschiktheid voor het ambt brengt advies uit betreffende de toepassing van artikel 51.

Er wordt een comité voor het statuut opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingenvan de Unie en een gelijk aantal vertegenwoordigers van hun personeelscomités. De procedure voor de benoeming van de leden van het comité voor het statuut wordt in onderlinge overeenstemming door de instellingen vastgesteld. De organen zijn gezamenlijk vertegenwoordigd, volgens de regels die door hen en door de Commissie in onderlinge overeenstemming zijn overeengekomen.

Het comité wordt door de Commissie geraadpleegd over elk voorstel tot herziening van het Statuut; het brengt zijn advies uit binnen de door de Commissie gestelde termijn. Los van de taken die op grond van dit Statuut aan het comité zijn toegekend, kan het comité voorstellen formuleren inzake de herziening van het Statuut. Het comité komt bijeen op verzoek van de voorzitter, van een instelling of van het personeelscomité van een instelling.

De notulen der beraadslagingen van dit comité worden toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

De Instelling stelt de termijnen vast, binnen welke het Personeelscomité, de Paritaire Commissie en het Comité voor het Statuut de adviezen moeten geven waarom hun is verzocht; deze termijnen mogen niet korter zijn dan 15 werkdagen. Indien binnen de vastgestelde termijnen geen advies is uitgebracht, neemt de Instelling haar beslissing.

De in artikel 24 ter bedoelde vak- en beroepsorganisaties handelen in het algemeen belang van het personeel, onverminderd de statutaire bevoegdheden van de personeelscomités.

De representatieve vak- en beroepsorganisaties kunnen over de in artikel 10 bedoelde voorstellen van de Commissie worden geraadpleegd.

Elke instelling kan met haar representatieve vak- en beroepsorganisaties overeenkomsten over haar personeel sluiten. Deze overeenkomsten mogen niet leiden tot wijziging van het Statuut of tot budgettaire verplichtingen, noch gevolgen hebben voor het functioneren van de betrokken instelling. De representatieve vak- en beroepsorganisaties waarmee dergelijke overeenkomsten gesloten worden, handelen in elke instelling met inachtneming van de statutaire bevoegdheden van het personeelscomité.

TITEL II RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN DE AMBTENAAR

Een ambtenaar houdt bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden en bij het bepalen van zijn gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen. Hij vraagt noch aanvaardt aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, organisatie of persoon buiten zijn instelling. Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Unie.

Een ambtenaar mag, zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag, van een regering of wie dan ook buiten zijn instelling, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten die gedurende bijzonder verlof voor militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen.

Het tot aanstelling bevoegd gezag onderzoekt voordat een ambtenaar wordt aangeworven, of de kandidaat enig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, of enig ander belangenconflict heeft. De kandidaat brengt het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe van alle bestaande of potentiële belangenconflicten op de hoogte door gebruik te maken van een specifiek formulier. Het tot aanstelling bevoegd gezag houdt in dergelijke gevallen houdt het tot aanstelling bevoegde gezag hiermee rekening in een naar behoren met redenen omkleed advies. Indien nodig neemt het tot aanstelling bevoegde gezag de maatregelen waarnaar wordt verwezen in artikel 11 bis, lid 2.

Dit artikel is naar analogie van toepassing op ambtenaren die terugkeren van verlof om redenen van persoonlijke aard.

1.

Tenzij hierna anders is bepaald, mag een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie geen aangelegenheden behandelen waarbij hij, direct of indirect, enig persoonlijk belang, met name van familiale of financiële aard, heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen.

2.

Wanneer een ambtenaar bij de uitoefening van zijn functie een dergelijke aangelegenheid moet behandelen, dient hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis te stellen. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt de maatregelen die nodig zijn en kan met name de ambtenaar van zijn verplichtingen met betrekking tot deze aangelegenheid ontslaan.

3.

De ambtenaar mag in ondernemingen die onder toezicht staan van de instelling waartoe hij behoort, noch direct, noch indirect, belangen hebben of verwerven die van dien aard of van die omvang zijn dat zij zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn functie in het gedrang kunnen brengen.

De ambtenaar dient zich te onthouden van iedere handeling en van iedere manier van optreden die afbreuk zouden kunnen doen aan de waardigheid van zijn functie als ambtenaar.

1.

De ambtenaar onthoudt zich van iedere vorm van psychisch geweld of seksuele intimidatie.

2.

De ambtenaar die het slachtoffer is geweest van psychisch geweld of seksuele intimidatie mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden. De ambtenaar die in een dergelijke aangelegenheid een getuigenis heeft afgelegd, mag daarvan van de kant van de instelling geen nadelige effecten ondervinden, mits de ambtenaar te goeder trouw heeft gehandeld.

3.

Onder „psychisch geweld” wordt iedere vorm van opzettelijk onbehoorlijk gedrag verstaan dat zich gedurende lange tijd herhaaldelijk of systematisch voordoet in de vorm van gedragingen, woorden, handelingen, gebaren of geschriften die de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of de psychische integriteit van de betrokkene kunnen aantasten.

4.

Onder „seksuele intimidatie” wordt de situatie verstaan waarin zich enige vorm van ongewenst gedrag van seksuele aard voordoet, met als doel of resultaat een persoon in zijn waardigheid aan te tasten of een intimiderende, vijandige, agressieve of verstorende sfeer te creëren. Seksuele intimidatie wordt beschouwd als discriminatie op grond van geslacht.

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 15, moet de ambtenaar die voornemens is om, al dan niet tegen beloning, enige nevenactiviteit uit te oefenen of enigerlei opdracht buiten de Unie te vervullen, daartoe machtiging vragen aan het tot aanstelling bevoegde gezag. Deze machtiging wordt alleen geweigerd wanneer de activiteit of opdracht van dien aard is dat de ambtenaar erdoor wordt gehinderd in de uitoefening van zijn functie of wanneer de activiteit of opdracht niet verenigbaar is met de belangen van de instelling.

2.

De ambtenaar stelt het tot aanstelling bevoegde gezag in kennis van iedere wijziging van bovenbedoelde activiteit of opdracht die zich voordoet nadat hij overeenkomstig lid 1 machtiging aan het tot aanstelling bevoegde gezag heeft gevraagd. De machtiging kan worden ingetrokken als de activiteit of de opdracht niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de laatste zin van lid 1.

Indien door de echtgenoot van de ambtenaar een winstgevende bezigheid als beroep wordt uitgeoefend, dient de ambtenaar hiervan mededeling te doen aan het tot aanstelling bevoegde gezag van zijn instelling. Indien mocht blijken dat deze bezigheid onverenigbaar is met die van de ambtenaar en indien laatstgenoemde er niet voor kan instaan dat aan deze bezigheid binnen een bepaalde termijn een einde wordt gemaakt, beslist het tot aanstelling bevoegde gezag, na advies van de paritaire commissie, of de ambtenaar in zijn functie dient te worden gehandhaafd dan wel in een ander ambt moet worden geplaatst.

1.

De ambtenaar die zich kandidaat wenst te stellen voor een openbaar ambt, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag besluit of de betrokkene, gelet op het belang van de dienst:

  1. om verlof om redenen van persoonlijk aard moet verzoeken,

  2. jaarlijks verlof moet opnemen,

  3. toestemming kan krijgen om deeltijds te werken, of

  4. zijn functie op dezelfde wijze kan blijven vervullen.

2.

Wanneer een ambtenaar in een openbaar ambt wordt verkozen of benoemd, stelt hij het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan onmiddellijk in kennis. Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt, met inachtneming van het belang van de dienst, het gewicht van het ambt, de verplichtingen die daaruit voortvloeien en de bezoldiging en de kostenvergoeding die daaraan verbonden zijn, een van de in lid 1 genoemde besluiten. De periode waarvoor verlof om redenen van persoonlijke aard wordt toegekend, of toestemming wordt gegeven om deeltijds te werken, is gelijk aan de periode van de ambtstermijn van de betrokken ambtenaar.

De ambtenaar is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen.

De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan middels een specifiek formulier in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naar gelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. Het tot aanstelling bevoegde gezag deelt de betrokkene na raadpleging van de paritaire commissie binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, zijn besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt het geacht er stilzwijgend mee in te stemmen.

Het tot aanstelling bevoegde gezag verbiedt in beginsel gewezen hooggeplaatste ambtenaren als bepaald in de uitvoeringsmaatregelen om gedurende de 12 maanden na beëindiging van de dienst zich in te laten met lobby-activiteiten of belangbeharting voor hun bedrijf, klanten of werknemers bij personeel van hun voormalige instelling met betrekking tot kwesties waarvoor ze verantwoordelijk waren tijdens hun laatste drie dienstjaren.

Alle instellingen maken jaarlijks, in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(14), informatie over de uitvoering van de derde alinea bekend, met inbegrip van een lijst van de beoordeelde gevallen.

1.

Het is de ambtenaar verboden om zonder machtiging informatie bekend te maken waarvan hij in zijn ambt kennis heeft genomen, tenzij die informatie reeds openbaar of voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2.

Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de ambtenaar rusten.

1.

De ambtenaar heeft het recht van vrijheid van meningsuiting mits hij de beginselen van loyaliteit en onpartijdigheid betracht.

2.

De ambtenaar die enig geschrift waarvan het onderwerp betrekking heeft op de activiteit van de Unie , alleen of in samenwerking met anderen wenst te publiceren of te laten publiceren moet, onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 17, het tot aanstelling bevoegde gezag daarvan van tevoren in kennis stellen.

Indien het tot aanstelling bevoegde gezag kan aantonen dat het onderwerp de legitieme belangen van de Unie ernstig kan schaden, deelt het de ambtenaar binnen 30 werkdagen na van het voornemen in kennis te zijn gesteld, schriftelijk zijn besluit mede. Als deze kennisgeving niet binnen dertig werkdagen heeft plaatsgevonden, wordt het tot aanstelling bevoegde gezag geacht geen bezwaren te hebben.

1.

Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Europese Unie wanneer deze verrichtingen met haar activiteiten verband houden, of aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wanneer deze verrichtingen met de activiteiten van die Gemeenschap verband houden. De Unie of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.

2.

Iedere uitvinding die door een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee wordt gedaan, komt van rechtswege toe aan de Unie . De instelling kan, op eigen kosten en namens de Unie , in alle landen octrooi aanvragen en verkrijgen. Iedere uitvinding met betrekking tot het werk van de Unie die een ambtenaar doet tijdens het jaar dat volgt op de beëindiging van zijn dienst, wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, geacht tijdens de uitoefening van zijn functie te zijn gedaan. Wanneer op een uitvinding octrooi wordt verleend, moet de naam van de uitvinder of van de uitvinders worden vermeld.

3.

De instelling kan een ambtenaar die een geoctrooieerde uitvinding heeft gedaan, een beloning toekennen, waarvan zij zelf het bedrag vaststelt.

Een ambtenaar mag onder geen beding in rechte gewag maken van hetgeen hij in verband met zijn ambtsbezigheden heeft bevonden zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag. Machtiging kan slechts worden geweigerd indien belangen van de Unie zulks vorderen en indien weigering niet kan leiden tot strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken ambtenaar. Ook na beëindiging van de dienst blijft de ambtenaar hiertoe verplicht.

De eerste alinea is niet van toepassing op de ambtenaar of gewezen ambtenaar die als getuige optreedt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of voor de tuchtraad van een instelling voor een aangelegenheid die een personeelslid of een gewezen personeelslid van de Europese Unie betreft.

De ambtenaar is verplicht in zijn standplaats te wonen of op zodanige afstand daarvan dat hij niet gehinderd wordt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Hij deelt zijn adres mee aan het tot aanstelling bevoegde gezag en geeft onmiddellijk kennis van iedere adresverandering.

Ongeacht de rang welke hij in het ambtelijk bestel bekleedt, is iedere ambtenaar verplicht zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen; hij is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken welke hem zijn toevertrouwd.

De ambtenaar, belast met de zorg voor de gang van zaken in een tak van dienst, is verantwoordelijk tegenover zijn chefs voor de uitoefening van het gezag dat hem is toegekend, alsmede voor de uitvoering der door hem verstrekte opdrachten. De eigen verantwoordelijkheid zijner ondergeschikten ontheft hem in genen dele van de verantwoordelijkheid welke hij zelf draagt.

1.

Wanneer een ambtenaar een opdracht krijgt die hem onregelmatig voorkomt of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen kan hebben, dient hij zijn directe chef daarvan al dan niet schriftelijk op de hoogte te brengen; wordt de mededeling schriftelijk gedaan, dan moet de directe chef schriftelijk antwoorden. Als de opdracht door de directe chef schriftelijk wordt bevestigd, en de ambtenaar van oordeel is dat daarbij niet voldoende rekening is gehouden met de redenen van zijn bezorgdheid, legt hij, onverminderd het bepaalde in lid 2, de kwestie schriftelijk voor aan de hiërarchieke meerdere van zijn chef. Als deze de opdracht schriftelijk bevestigt, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften.

2.

Als de directe chef van oordeel is dat de opdracht onmiddellijk moet worden uitgevoerd, is de ambtenaar verplicht ze uit te voeren, tenzij de opdracht duidelijk in strijd is met de wet of met de geldende veiligheidsvoorschriften. De directe chef is verplicht dit soort opdrachten schriftelijk te geven, als de ambtenaar daarom verzoekt.

3.

Een ambtenaar die zijn meerderen in kennis stelt van opdrachten die hem onregelmatig voorkwamen of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen zou kunnen hebben, mag om die reden geen nadelige gevolgen ondervinden.

De ambtenaar kan worden verplicht de schade die de Unie door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan heeft geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Het tot aanstelling bevoegde gezag neemt daartoe, met inachtneming van de tuchtrechtelijke procedure, een met redenen omkleed besluit.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft volledige rechtsmacht om uitspraak te doen in geschillen die door toepassing van deze bepalingen mochten ontstaan.

1.

De ambtenaar die tijdens de uitoefening van zijn functie of in verband daarmee kennis krijgt van feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten, inclusief fraude of corruptie, waardoor de belangen van de Unie worden geschaad, dan wel van gedragingen bij de uitvoering van de werkzaamheden die een aanwijzing vormen voor ernstig plichtsverzuim door ambtenaren van de Unie, meldt dit onverwijld aan zijn directe chef of aan zijn directeur-generaal, of, als hij dat nuttig acht, aan de secretaris-generaal of een persoon in een vergelijkbare functie, of rechtstreeks aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF).

De in lid 1 bedoelde informatie wordt schriftelijk verstrekt.

Dit lid is ook van toepassing in het geval van ernstig plichtsverzuim door een lid van een instelling, door personen die in dienst zijn van een instelling, of dienstverleners die voor rekening van een instelling werken.

2.

De ambtenaar die de in lid 1 bedoelde informatie ontvangt, deelt ieder gegeven waarvan hij kennis krijgt en dat het bestaan van onregelmatigheden als bedoeld in lid 1 doet vermoeden, onverwijld mee aan het OLAF.

3.

De ambtenaar mag van de kant van de instelling geen nadelige gevolgen ondervinden van het feit dat hij gegevens als bedoeld in de leden 1 en 2 heeft meegedeeld, op voorwaarde dat hij redelijk en te goeder trouw heeft gehandeld.

4.

De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.

1.

De ambtenaar die de in artikel 22 bis bedoelde gegevens verstrekt aan de Voorzitter van de Commissie, aan de Voorzitter van de Rekenkamer, aan de Voorzitter van de Raad, aan de Voorzitter van het Europees Parlement of aan de Europese Ombudsman, mag daarvan van de kant van de instelling waartoe hij behoort, geen nadelige gevolgen ondervinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. hij moet er naar eer en geweten van overtuigd zijn dat de bekendgemaakte informatie en de aantijgingen die ze eventueel bevat, in essentie waar zijn; en

  2. de informatie moet eerder door de ambtenaar aan het of aan zijn instelling zijn meegedeeld en OLAF of de instelling moet over de gezien de complexiteit van de zaak door het Bureau of instelling, vastgestelde termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. De ambtenaar wordt binnen 60 dagen naar behoren van deze termijn in kennis gesteld.

2.

De in lid 1 bedoelde termijn is niet van toepassing indien de ambtenaar kan aantonen dat die, gezien alle omstandigheden van de zaak, onredelijk is.

3.

De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op documenten, bewijsstukken, rapporten, nota's of inlichtingen, in welke vorm dan ook, die in het kader van de behandeling van een aanhangige of beëindigde rechtszaak tot stand komen of worden bijgehouden, of die ter kennis van de betrokken ambtenaar komen in de loop van een rechtszaak.

Elke instelling stelt overeenkomstig artikelen 24 en 90 een procedure in voor de behandeling van door ambtenaren ingediende klachten over de wijze waarop zij zijn behandeld nadat of naar aanleiding van het feit dat zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 22 bis of artikel 22 ter zijn nagekomen. De betreffende instelling stelt zeker dat dergelijke klachten vertrouwelijk worden behandeld en, indien de omstandigheden zulks vereisen, vóór het verstrijken van de in artikel 90 vastgestelde termijnen worden behandeld.

Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt interne voorschriften vast met betrekking tot onder meer:

  • het verstrekken aan de in artikel 22 bis, lid 1, of artikel 22 ter bedoelde ambtenaren van informatie over de behandeling van de door hen gemelde aangelegenheden,

  • de bescherming van de rechtmatige belangen van deze ambtenaren en hun persoonlijke levenssfeer, en

  • de procedure voor de behandeling van klachten als bedoeld in de eerste alinea van dit artikel.

De voorrechten en immuniteiten welke de ambtenaren genieten zijn uitsluitend in het belang van de Unie toegekend. Behoudens het bepaalde in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten zijn de betrokkenen niet ontheven van het vervullen van hun particuliere verplichtingen en van het naleven van de geldende wetten en de voorschriften betreffende de openbare orde en veiligheid.

Wanneer deze voorrechten en immuniteiten in het geding zijn, dient het tot aanstelling bevoegde gezag onverwijld door de betrokken ambtenaar hiervan op de hoogte te worden gesteld.

De laissez-passer, bedoeld in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten, wordt verstrekt aan eenheidshoofden, ambtenaren van de rangen AD 12 tot en met AD 16, ambtenaren die buiten het grondgebied van de Europese Unie werken en andere ambtenaren wanneer het belang van de dienst het vereist.

De Unie verleent bijstand aan de ambtenaar, inzonderheid bij rechtsvervolgingen van hen die zich hebben schuldig gemaakt aan bedreigingen, grove beledigingen, beschimpingen, smaad of vergrijpen tegen persoon of goed, waaraan hijzelf of de leden van zijn gezin uit hoofde van zijn hoedanigheid en zijn functie blootstaan.

Voorzover de schade die de ambtenaar door deze feiten heeft geleden, niet uit diens opzet of grove nalatigheid is voortgevloeid en hij geen vergoeding heeft kunnen verkrijgen van degenen die de schade hebben veroorzaakt, wordt zij door de Unie gezamenlijk vergoed.

De Unie vergemakkelijkt de bij- en nascholing van de ambtenaar, voor zover dit verenigbaar is met de eisen van een goede werking der diensten en in overeenstemming met haar eigen belangen.

Voor de verdere loopbaan wordt ook met deze bij- en nascholing rekening gehouden.

De ambtenaren hebben het recht van vereniging; zij kunnen met name lid zijn van vak- of beroepsorganisaties van Europese ambtenaren.

De ambtenaar kan verzoeken betreffende aangelegenheden waarop dit Statuut van toepassing is, richten tot het tot aanstelling bevoegde gezag van zijn instelling.

Elk besluit dat overeenkomstig dit statuut ten aanzien van een ambtenaar wordt genomen, dient onverwijld schriftelijk te zijner kennis te worden gebracht. Iedere voor hem nadelige beslissing dient met redenen te zijn omkleed.

Besluiten met betrekking tot aanstelling, benoeming in vaste dienst, bevordering, overplaatsing, vaststelling van de ambtelijke stand en beëindiging van de dienst van een ambtenaar worden bekendgemaakt in de instelling waartoe hij behoort.

Het persoonsdossier van de ambtenaar dient in te houden;

  1. alle bescheiden welke betrekking hebben op zijn positie als ambtenaar, alsmede alle beoordelingen van zijn kundigheden, zijn prestaties of zijn gedrag;

  2. de opmerkingen welke de betrokken ambtenaar ten aanzien van bovengenoemde stukken heeft gemaakt.

Elk dezer stukken dient te zijn ingeschreven, genummerd en opgeborgen in ononderbroken volgorde; stukken, bedoeld onder a), kan de instelling niet tegen de ambtenaar aanvoeren, noch te zijnen nadele gebruiken, indien zij hem niet zijn medegedeeld voordat ze aan zijn dossier worden toegevoegd.

De mededeling van elk stuk blijkt uit de handtekening die de ambtenaar hieronder heeft gesteld; bij gebreke daarvan geschiedt zij per aangetekende brief , die wordt verzonden naar het laatste door de ambtenaar opgegeven adres.

Het persoonsdossier van de ambtenaar mag geen enkele aanduiding bevatten van zijn politieke, vakbonds-, wijsgerige of godsdienstige activiteiten en opvattingen, van zijn ras of etnische afstamming of van zijn seksuele geaardheid.

De vierde alinea belet evenwel niet dat in het persoonsdossier administratieve besluiten en documenten worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit Statuut en waarvan de inhoud aan de betrokken ambtenaar bekend is.

Voor iedere ambtenaar mag slechts één dossier worden aangelegd.

Iedere ambtenaar heeft ook na beëindiging van de dienst, het recht kennis te nemen van alle stukken die zich in zijn dossier bevinden en daarvan een kopie te maken.

Het persoonsdossier is van vertrouwelijke aard en kan slechts in de dienstlokalen of op een beveiligde elektronische drager worden geraadpleegd. Het wordt echter aan het Hof van Justitie van de Europese Unie toegezonden wanneer een beroep waarbij de ambtenaar is betrokken, bij het Hof wordt ingesteld.

Iedere ambtenaar heeft, overeenkomstig de door het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling vastgestelde bepalingen, het recht kennis te nemen van zijn medisch dossier.

TITEL III LOOPBAAN VAN DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Aanwerving
HOOFDSTUK 2 Ambtelijke stand
Afdeling 1 ACTIEVE DIENST
Afdeling 2 DETACHERING
Afdeling 3 VERLOF OM REDENEN VAN PERSOONLIJKE AARD
Afdeling 4 TER BESCHIKKING
Afdeling 5 VERLOF WEGENS MILITAIRE DIENST
Afdeling 6 OUDERSCHAPSVERLOF EN VERLOF OM GEZINSREDENEN
Afdeling 7 Verlof in het belang van de dienst
HOOFDSTUK 3 Beoordeling, plaatsing in een hogere salaristrap en bevordering
HOOFDSTUK 4 Beëindiging van de dienst
Afdeling 1 ONTSLAG OP VERZOEK
Afdeling 2 ONTSLAG AMBTSHALVE
Afdeling 3 ONTHEFFING VAN HET AMBT OM REDENEN VAN DIENSTBELANG
Afdeling 4 PROCEDURES VOOR DE BEHANDELING VAN GEVALLEN VAN ONVOLDOENDE GESCHIKTHEID VOOR HET AMBT
Afdeling 5 PENSIONERING
Afdeling 6 HONORAIRE RANGEN

TITEL IV ARBEIDSVOORWAARDEN VAN DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Arbeidsduur
HOOFDSTUK 2 Verlof
HOOFDSTUK 3 Feestdagen

TITEL V FINANCIËLE EN SOCIALE BEPALINGEN VOOR DE AMBTENAAR

HOOFDSTUK 1 Bezoldiging en vergoeding van kosten
Afdeling 1 BEZOLDIGING
Afdeling 2 VERGOEDING VAN KOSTEN
HOOFDSTUK 2 Sociale zekerheid
HOOFDSTUK 3 Pensioenen en invaliditeitsuitkering
HOOFDSTUK 4 Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald
HOOFDSTUK 5 Subrogatie van de Unie

TITEL VI TUCHTREGELING

TITEL VII VERZOEKEN EN BEROEP

TITEL VIII BIS BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE DE EDEO

TITEL VIII ter BIJZONDERE AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR DE AMBTENAREN DIE ZIJN TEWERKGESTELD IN EEN DERDE LAND

TITEL IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 Overgangsbepalingen
HOOFDSTUK 2 Slotbepalingen

BIJLAGE I

BIJLAGE IISamenstelling en werkwijze van de organen, genoemd in artikel 9 van het statuut

Afdeling 1 PERSONEELSCOMITÉ
Afdeling 2 PARITAIRE COMMISSIE
Afdeling 3 INVALIDITEITSCOMMISSIE
Afdeling 4 BEOORDELINGSCOMITÉ
Afdeling 5 PARITAIRE RAADGEVENDE COMMISSIE VOOR DE BEHANDELING VAN GEVALLEN VAN ONVOLDOENDE GESCHIKTHEID VOOR HET AMBT

BIJLAGE IIIProcedure voor een vergelijkend onderzoek

BIJLAGE IVNadere bepalingen betreffende de vergoeding, bedoeld in de artikelen 41 en 50 van het statuut

BIJLAGE IV bisDeeltijdwerk

BIJLAGE VNadere bepalingen betreffende verlof

Afdeling 1 VAKANTIEVERLOF
Afdeling 2 BUITENGEWOON VERLOF
Afdeling 3 REISDAGEN

BIJLAGE VINadere bepalingen betreffende compensatie en beloning van overwerk

BIJLAGE VIINadere bepalingen betreffende bezoldiging en vergoeding van kosten

Afdeling 1 GEZINSTOELAGEN
Afdeling 2 ONTHEEMDINGSTOELAGE
Afdeling 2 bis TIJDELIJKE VASTE VERGOEDING
Afdeling 2 ter ONDERWIJSVERGOEDING
Afdeling 3 VERGOEDING VAN KOSTEN
A)Inrichtingsvergoeding
B)Inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst
C)Reiskosten
D)Verhuiskosten
E)Dagvergoeding
F)Kosten van dienstreizen
G)Vaste kostenvergoeding
Afdeling 4 UITBETALING VAN DE VERSCHULDIGDE BEDRAGEN

BIJLAGE VIIINadere uitwerking van de pensioenregeling

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2 Ouderdomspensioen en uitkering bij vertrek
Afdeling 1 OUDERDOMSPENSIOEN
Afdeling 2 UITKERING BIJ VERTREK
HOOFDSTUK 3 Invaliditeitsuitkering
HOOFDSTUK 4 Overlevingspensioen
HOOFDSTUK 5 Voorlopige pensioenen
HOOFDSTUK 6 Verhoging van pensioenen voor ten laste komende kinderen
HOOFDSTUK 7
Afdeling 1 FINANCIERING VAN DE PENSIOENREGELING
Afdeling 2 VASTSTELLING VAN DE RECHTEN DER AMBTENAREN
Afdeling 3 BETALING DER UITKERINGEN
HOOFDSTUK 8 Overgangsbepalingen

BIJLAGE IXTuchtprocedure

Afdeling 1 Algemene bepalingen
Afdeling 2 Tuchtraad
Afdeling 3 Tuchtmaatregelen
Afdeling 4 Tuchtprocedure zonder beroep bij de tuchtraad
Afdeling 5 Tuchtprocedure bij de tuchtraad
Afdeling 6 Schorsing
Afdeling 7 Parallelle strafrechtelijke vervolging
Afdeling 8 Slotbepalingen

BIJLAGE XBijzondere afwijkende bepalingen voor de ambtenaren die zijn tewerkgesteld in een derde land

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 2 VERPLICHTINGEN
HOOFDSTUK 3 ARBEIDSVOORWAARDEN
HOOFDSTUK 4 FINANCIËLE EN SOCIALE BEPALINGEN
Afdeling 1 FINANCIËLE BEPALINGEN EN GEZINSTOELAGEN
Afdeling 2 NADERE BEPALINGEN BETREFFENDE VERGOEDING VAN KOSTEN
Afdeling 3 SOCIALE ZEKERHEID

BIJLAGE XI

BIJLAGE XIIUitvoeringsbepalingen van artikel 83 bis van het Statuut

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEGINSELEN
HOOFDSTUK 2 BEREKENING VAN HET ACTUARIËLE EVENWICHT
HOOFDSTUK 3 BEREKENINGSMETHODE
HOOFDSTUK 4 TENUITVOERLEGGING
HOOFDSTUK 5 HERZIENINGSCLAUSULE

BIJLAGE XIIIOvergangsmaatregelen van toepassing op de ambtenaren van de Unie (artikel 107 bis van het Statuut)

Afdeling 1
Afdeling 2
Afdeling 3
Afdeling 4
Afdeling 5

BIJLAGE XIII.1Standaardfuncties gedurende de overgangsperiode

REGELING DIE VAN TOEPASSING IS OP DE ANDERE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE UNIE

TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN

TITEL II TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2 Rechten en verplichtingen
HOOFDSTUK 3 Aanstelling
HOOFDSTUK 4 Arbeidsvoorwaarden
HOOFDSTUK 5 Bezoldiging en vergoeding van kosten
HOOFDSTUK 6 Sociale zekerheid
Afdeling A ZIEKTE- EN ONGEVALLENVERZEKERING, UITKERINGEN VAN SOCIALE AARD
Afdeling B VERZEKERING BIJ INVALIDITEIT EN OVERLIJDEN
Afdeling C OUDERDOMSPENSIOEN EN UITKERING BIJ VERTREK
Afdeling D FINANCIERING VAN DE INVALIDITEITS- EN OVERLIJDENSVERZEKERING, ALSMEDE VAN DE PENSIOENREGELING
Afdeling E VASTSTELLING VAN DE RECHTEN VAN DE TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN
Afdeling F BETALING VAN DE UITKERINGEN
Afdeling G SUBROGATIE VAN DE UNIE
HOOFDSTUK 7 Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald
HOOFDSTUK 8 Verzoeken en beroep
HOOFDSTUK 9 Beëindiging van de dienst
HOOFDSTUK 10 Bijzondere bepalingen voor tijdelijke personeelsleden als bedoeld in artikel 2, onder e)
HOOFDSTUK 11 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, ONDER F)

TITEL IV ARBEIDSCONTRACTANTEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
HOOFDSTUK 2 RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
HOOFDSTUK 3 AANSTELLING
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTANTEN VOOR NIET-KERNTAKEN
HOOFDSTUK 5 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3 TER
HOOFDSTUK 6 ARBEIDSVOORWAARDEN
HOOFDSTUK 7 BEZOLDIGING EN VERGOEDING VAN KOSTEN
HOOFDSTUK 8 SOCIALE ZEKERHEID
Afdeling A Ziekte- en ongevallenverzekering, uitkeringen van sociale aard
Afdeling B Verzekering bij invaliditeit en overlijden
Afdeling C Ouderdomspensioen en uitkering bij vertrek
Afdeling D Financiering van de invaliditeits- en overlijdensverzekering, alsmede van de pensioenregeling
Afdeling E Vaststelling van de rechten van de arbeidscontractanten
Afdeling F Betaling van de uitkeringen
Afdeling G Subrogatie van de Unie
HOOFDSTUK 9 TERUGVORDERING VAN HETGEEN ONVERSCHULDIGD IS BETAALD
HOOFDSTUK 10 VERZOEKEN EN BEROEP
HOOFDSTUK 11 BIJZONDERE AFWIJKENDE BEPALINGEN VOOR ARBEIDSCONTRACTANTEN DIE ZIJN TEWERKGESTELD IN EEN DERDE LAND
HOOFDSTUK 12 BEËINDIGING VAN DE DIENST

TITEL V PLAATSELIJKE FUNCTIONARISSEN

TITEL VI BIJZONDERE ADVISEURS

TITEL VII PARLEMENTAIRE MEDEWERKERS

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2 Rechten en verplichtingen
HOOFDSTUK 3 Aanwerving
HOOFDSTUK 4 Arbeidsvoorwaarden
HOOFDSTUK 5 Bezoldiging en vergoeding van kosten
HOOFDSTUK 6 Sociale zekerheid
HOOFDSTUK 7 Terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald
HOOFDSTUK 8 Verzoeken en beroep
HOOFDSTUK 9 Beëindiging van de dienst

TITEL VIII OVERGANGSBEPALINGEN

TITEL IX SLOTBEPALINGEN

BIJLAGEOvergangsbepalingen die gelden voor de personeelsleden die vallen onder de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden