Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig, compleet of niet-compleet, op ten minste vier wielen, en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur, dat bestemd is om aan het wegverkeer deel te nemen, met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen, land- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines.
Richtlijn van de Raad van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de inrichtingen ter beveiliging tegen het gebruik van motorvoertuigen door onbevoegden (74/61/EEG)
Richtlijn van de Raad van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de inrichtingen ter beveiliging tegen het gebruik van motorvoertuigen door onbevoegden (74/61/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Overwegende dat de technische voorschriften, waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen, onder andere betrekking hebben op de inrichting ter beveiliging tegen het gebruik door onbevoegden;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in plaats van hun huidige regeling, met name ten einde voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(3) te kunnen invoeren;
Overwegende dat het wenselijk is, voor wat de hoofdzaken betreft, de technische voorschriften over te nemen welke zijn aanvaard door de Economische Commissie voor Europa van de V.N. als neergelegd in Reglement nr. 18 („Eenvormige voorschriften betreffende de goedkeuring van voertuigen voor wat betreft de beveiliging tegen het gebruik daarvan door onbevoegden”)(4), welk reglement is gehecht aan het akkoord van 20 maart 1958 inzake de aanvaarding van uniforme voorwaarden voor goedkeuring en wederzijdse erkenning van de goedkeuring van toebehoren en onderdelen van motorvoertuigen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 2
De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen in verband met de inrichting ter beveiliging tegen het gebruik door onbevoegden, indien deze inrichting voldoet aan de voorschriften van de relevante bijlagen.
Artikel 3
De Lid-Staten mogen de verkoop, de inschrijving, het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen in verband niet de inrichting ter beveiliging tegen het gebruik door onbevoegden, indien deze inrichting voldoet aan de voorschriften van de relevante bijlagen.
Artikel 4
De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend, treft de nodige maatregelen om in kennis te worden gesteld van elke wijziging van en der in de relevante bijlagen genoemde onderdelen of kenmerken. De bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat beoordelen of op het gewijzigde type voertuig nieuwe proeven moeten worden verricht en of daarom een nieuw keuringsrapport moet worden opgesteld. Indien uit de proeven blijkt dat niet aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan, wordt de wijziging niet toegestaan.