Home

Richtlijn van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (76/895/EEG)

Richtlijn van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (76/895/EEG)

1976L0895 — NL — 30.11.2006 — 025.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 23 november 1976

betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit

(76/895/EEG)

(PB L 340, 9.12.1976, p.26)

Gewijzigd bij:

Publicatieblad

No

page

date

M1

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE 80/428/EEG van 28 maart 1980

L 102

26

19.4.1980

►M2

RICHTLIJN VAN DE RAAD 81/36/EEG van 9 februari 1981

L 46

33

19.2.1981

►M3

RICHTLIJN VAN DE RAAD 82/528/EEG van 19 juli 1982

L 234

1

9.8.1982

M4

VERORDENING (EEG) Nr. 3768/85 VAN DE RAAD van 20 december 1985

L 362

8

31.12.1985

►M5

RICHTLIJN VAN DE RAAD 88/298/EEG van 16 mei 1988

L 126

53

20.5.1988

M6

RICHTLIJN VAN DE RAAD 89/186/EEG van 6 maart 1989

L 66

36

10.3.1989

►M7

RICHTLIJN 93/58/EEG VAN DE RAAD van 29 juni 1993

L 211

6

23.8.1993

►M8

RICHTLIJN 96/32/EG VAN DE RAAD van 21 mei 1996

L 144

12

18.6.1996

►M9

RICHTLIJN 97/41/EG VAN DE RAAD van 25 juni 1997

L 184

33

12.7.1997

►M10

RICHTLIJN 2000/24/EG VAN DE COMMISSIE van 28 april 2000

L 107

28

4.5.2000

M11

RICHTLIJN 2000/57/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 22 september 2000

L 244

76

29.9.2000

►M12

RICHTLIJN 2000/82/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 20 december 2000

L 3

18

6.1.2001

►M13

RICHTLIJN 2002/66/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 16 juli 2002

L 192

47

20.7.2002

►M14

RICHTLIJN 2002/71/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 19 augustus 2002

L 225

21

22.8.2002

►M15

RICHTLIJN 2002/79/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 2 oktober 2002

L 291

1

28.10.2002

►M16

VERORDENING (EG) Nr. 807/2003 VAN DE RAAD van 14 april 2003

L 122

36

16.5.2003

►M17

RICHTLIJN 2003/60/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 18 juni 2003

L 155

15

24.6.2003

►M18

RICHTLIJN 2003/118/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 5 december 2003

L 327

25

16.12.2003

►M19

RICHTLIJN 2005/70/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 20 oktober 2005

L 276

35

21.10.2005

►M20

RICHTLIJN 2006/59/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 28 juni 2006

L 175

61

29.6.2006

►M21

RICHTLIJN 2006/62/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 12 juli 2006

L 206

27

27.7.2006

►M22

RICHTLIJN 2006/92/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 9 november 2006

L 311

31

10.11.2006


Gewijzigd bij:

A1

Toetredingsakte van Griekenland

L 291

17

19.11.1979

A2

Toetredingsakte van Oostenrijk, Finland en Zweden

C 241

21

29.8.1994

(aangepast door Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad)

L 001

1

..


Gerectificeerd bij:




▼B

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 23 november 1976

betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit

(76/895/EEG)



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat de opbrengst van land- en tuinbouw een zeer belangrijke plaats inneemt in de Europese Economische Gemeenschap;

Overwegende dat deze produktie voortdurend in gevaar wordt gebracht door schadelijke organismen uit het planten- of dierenrijk alsmede door virussen;

Overwegende dat een bescherming van de planten tegen deze schadelijke organismen beslist vereist is om een daling van het produktievermogen te verhinderen en bovendien de produktiviteit in de landbouw te doen toenemen;

Overwegende dat een van de belangrijkste middelen om planten en plantaardige produkten tegen de inwerking van schadelijke organismen te beschermen, de chemische bestrijdingsmiddelen zijn;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen echter niet alleen een nuttig effect wat betreft de plantaardige produktie hebben, maar ook in de regel giftige stoffen of preparaten met gevaarlijke uitwerking zijn;

Overwegende dat een groot aantal van deze bestrijdingsmiddelen of de metabolieten of afbraakprodukten daarvan schadelijke gevolgen voor de gebruikers van plantaardige produkten met zich kan brengen;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen niet zouden mogen worden gebruikt op een wijze die gevaar kan opleveren voor de gezondheid van mens of dier;

Overwegende dat er in bepaalde Lid-Staten uiteenlopende methoden bestaan om dit gevaar te vermijden en dat verscheidene van deze Staten verschillende niveaus hebben vastgesteld voor wat betreft de maximale hoeveelheid residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen op en in de behandelde planten of plantaardige produkten, die in acht dienen te worden genomen bij het verkeer in deze produkten;

Overwegende dat de tussen de Lid-Staten bestaande verschillen aangaande de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen kunnen bijdragen tot het in het leven roepen van belemmeringen voor het handelsverkeer en derhalve het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap kunnen hinderen; dat om deze reden bepaalde maximale hoeveelheden dienen te worden vastgesteld die door de Lid-Staten kunnen worden toegepast;

Overwegende dat bij het vaststellen van deze maximale hoeveelheden een evenwicht gevonden moet worden tussen de behoeften van de plantaardige produktie en de eisen van de bescherming van de gezondheid van mens en dier;

Overwegende dat het in eerste instantie vereist is deze maximale hoeveelheden vast te stellen voor de residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen op en in groenten en fruit, rekening houdend met het feit dat groenten en fruit in de regel voedingsmiddelen zijn, echter daarnaast incidenteel ook aan dieren gevoederd worden; dat deze maximale hoeveelheden het laagst mogelijke niveau dienen te vormen;

Overwegende dat het vrije verkeer in de gehele Gemeenschap in produkten met een hoeveelheid residuen van bepaalde bestrijdingsmiddelen lager dan of gelijk aan de in bijlage II vastgestelde maxima dient te worden verzekerd; dat terzelfder tijd aan de Lid-Staten dient te worden toegestaan in gevallen waarin zij zulks gerechtvaardigd achten op niet-discriminatoire wijze het verkeer op hun grondgebied in produkten met een hoeveelheid residuen groter dan deze maxima toe te laten, waarbij zij ten opzichte van deze produkten al dan niet maxima vaststellen;

Overwegende dat het niet noodzakelijk is het bepaalde in deze richtlijn toe te passen op groenten en fruit die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen;

Overwegende dat plotseling kan blijken dat de in bijlage II vastgestelde hoeveelheden toch nog een gevaar vormen voor de gezondheid van mens of dier; dat het dus noodzakelijk is de Lid-Staten in staat te stellen in dit geval deze hoeveelheden voorlopig te verlagen;

Overwegende dat in dit geval een nauwe samenwerking is aan te bevelen tussen de Lid-Staten en de Commissie binnen het Permanent Planteziektenkundig Comité;

Overwegende dat voor zover de Lid-Staten maximale hoeveelheden vaststellen voor de produkten die op hun grondgebied in het verkeer worden gebracht zij door ambtelijke controles die tenminste bij wijze van steekproef plaatsvinden, moeten nagaan of deze hoeveelheden in acht worden genomen;

Overwegende dat in dit geval de ambtelijke controles moeten plaatsvinden volgens communautaire bemonstering- en analysemethoden;

Overwegende dat het vaststellen van de bemonstering- en analysemethoden een uitvoeringsmaatregel is van technische en wetenschappelijke aard; dat om de aanvaarding ervan te vergemakkelijken de voorschriften voor deze bemonsteringen en analyses dienen te worden vastgelegd volgens een procedure waarbij in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité tussen de Lid-Staten en de Commissie een nauwe samenwerking wordt ingevoerd;

Overwegende dat de wijzigingen van de bijlagen waarvan het karakter voornamelijk van technische aard is, moeten worden vergemakkelijkt door middel van een snelle procedure,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



▼M9

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op voor de voeding van mensen of, incidenteel, voor de voeding van dieren bestemde producten, die vallen onder de in bijlage I vermelde posten van het gemeenschappelijk douanetarief, voorzover op of in deze producten residuen aanwezig zijn van de in bijlage II genoemde bestrijdingsmiddelen.

2. Deze richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde producten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voorzover deze producten bepaalde bestrijdingsmiddelen kunnen bevatten.

3. Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding (3) en Richtlijn 96/5/EG van de Commissie van 16 februari 1996 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (4). Artikel 5 bis, lid 1, en artikel 5 bis, leden 3 tot en met 6, van deze richtlijn blijven echter van toepassing op de betrokken producten totdat de maximumgehalten die vastgesteld worden overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 91/321/EEG en artikel 6 van Richtlijn 96/5/EG in werking zijn getreden.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.„residuen van bestrijdingsmiddelen”: resten van bestrijdingsmiddelen of metabolieten, afbraakproducten of reactieproducten daarvan als gedefinieerd in bijlage II die op of in de in artikel 1 bedoelde producten voorkomen;

2.„in het verkeer brengen”: iedere overdracht, al dan niet tegen vergoeding, van de in artikel 1 bedoelde producten, nadat deze zijn geoogst.

▼B

Artikel 3

1. De Lid-Staten mogen het in het verkeer brengen op hun grondgebied van de in artikel 1 bedoelde produkten wegens het aanwezig zijn van residuen van bestrijdingsmiddelen verbieden noch verhinderen, indien de hoeveelheid van deze residuen niet meer bedraagt dan de in bijlage II vastgestelde maximale hoeveelheden.

2. De Lid-Staten kunnen, in de gevallen waarin zij zulks gerechtvaardigd achten, toestaan dat op hun grondgebied produkten als bedoeld in artikel 1 in het verkeer worden gebracht die residuen van bestrijdingsmiddelen bevatten in hoeveelheden die groter zijn dan in de bijlage II vastgestelde hoeveelheden.

3. De Lid-Staten stellen de andere Lid-Staten en de Commissie in kennis van de aan de leden 1 en 2 gegeven toepassing.

Artikel 4

▼M9

1. Wanneer een lidstaat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, mag deze lidstaat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.

▼B

2. Volgens de procedure van artikel 8 wordt besloten of de in bijlage II vastgestelde maximale hoeveelheden moeten worden gewijzigd. Zolang noch door de Raad noch door de Commissie volgens bovengenoemde procedure een besluit is genomen, kan de Lid-Staat de maatregelen die hij ten uitvoer heeft gelegd handhaven.

▼M9

Artikel 5

Wijzigingen in de bijlagen I en II ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7. Met name bij de vaststelling van maximumresidugehalten moet rekening worden gehouden met een relevante schatting van het risico van inname van bestrijdingsmiddelenresiduen via de voeding en met het aantal en de kwaliteit van de beschikbare gegevens.

▼M9

Artikel 5 bis

1. In de zin van dit artikel wordt onder „lidstaat van oorsprong”verstaan de lidstaat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, bedoeld product hetzij wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, hetzij in het vrije verkeer gebracht, en onder „lidstaat van bestemming”de lidstaat op het grondgebied waarvan dit product wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere lidstaat of naar een derde land.

2. De lidstaten voorzien in een regeling om voor de in artikel 1, leden 1 en 2, bedoelde producten die uit een lidstaat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, permanente of tijdelijke maximumresidugehalten vast te kunnen stellen, daarbij rekening houdend met de in de lidstaat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijken, en onverminderd de voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van de consument wanneer voor deze producten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5.

3. Wanneer

—voor een in artikel 1, lid 1 en lid 2, bedoeld product niet overeenkomstig artikel 4, lid 1, of artikel 5, een maximumresidugehalte is vastgesteld, en wanneer

—dat product voldoet aan de in de lidstaat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten en ten aanzien van dat product in de lidstaat van bestemming maatregelen zijn genomen op grond waarvan het betrokken product niet of alleen in beperkte mate in de handel mag worden gebracht omdat het residugehalte aan bestrijdingsmiddelen het in de lidstaat van bestemming toegestane maximumresidugehalte overschrijdt, en wanneer

—hetzij de lidstaat van bestemming nieuwe maximumresidugehalten heeft ingevoerd of de in zijn wetgeving vervatte gehalten heeft gewijzigd, hetzij de lidstaat van bestemming zijn controles op onevenredige en/of discriminerende wijze ten opzichte van zijn interne productie gewijzigd heeft, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte aanzienlijk verschilt van overeenkomstige door andere lidstaten vastgestelde gehalten, hetzij het door de lidstaat van bestemming toegepaste maximumresidugehalte een onevenredig beschermingsniveau vertegenwoordigt ten opzichte van het door de lidstaat toegepaste beschermingsniveau voor bestrijdingsmiddelen met vergelijkbare risico's of voor soortgelijke landbouwproducten of voor de consumptie bestemde levensmiddelen,

zijn bij uitzondering de volgende bepalingen van toepassing:

a)De lidstaat van bestemming stelt de betrokken lidstaat van oorsprong en de Commissie binnen 20 dagen na hun toepassing in kennis van de genomen maatregelen. De kennisgeving gaat vergezeld van de stukken waarin de betrokken gevallen gedocumenteerd worden.

b)De twee betrokken lidstaten nemen op basis van de onder a) bedoelde kennisgeving onverwijld contact met elkaar op om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de lidstaat van bestemming aangenomen maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen; de lidstaten verstrekken elkaar alle nodige informatie.

De betrokken lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de onder a) bedoelde kennisgeving het resultaat van deze contacten mee, en meer bepaald de maatregelen die zij eventueel zullen nemen, met inbegrip van het overeengekomen maximumresidugehalte. De lidstaat van oorsprong stelt de andere lidstaten op de hoogte van het resultaat van deze contacten.

c)De Commissie legt de kwestie onverwijld voor aan het Permanent Plantenziektekundig Comité en dient zo mogelijk een voorstel in tot vaststelling, in bijlage II, van een tijdelijk maximumresidugehalte dat volgens de procedure van artikel 11 bis wordt aangenomen.

In haar voorstel zal de Commissie rekening houden met de bestaande technische en wetenschappelijke kennis terzake, in het bijzonder de door de betrokken lidstaten verstrekte gegevens, en met name de toxicologische evaluatie en de vaststelling van een ADI (aanvaardbare dagelijkse dosis), de goede landbouwpraktijken en de gegevens van de experimenten waarvan de lidstaat van oorsprong bij het bepalen van een maximumresidugehalte is uitgegaan, alsmede de motivering van de lidstaat van bestemming van de genomen maatregelen.

De geldigheidsduur van het tijdelijke maximumgehalte wordt in het aangenomen rechtsbesluit vastgelegd en kan de vier jaar niet te boven gaan. Deze termijn kan verbonden worden aan de verstrekking door de lidstaat van oorsprong en/of andere betrokken lidstaten van de onderzoeksgegevens die de Commissie nodig heeft om het maximumresidugehalte vast te stellen overeenkomstig artikel 5. Als zij daarom verzoeken, worden de Commissie en de lidstaten op de hoogte gehouden van het ingestelde testprogramma.

4. De in de leden 2 en 3 bedoelde maatregelen worden door de lidstaten vastgesteld met inachtneming van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.

5. Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technischevoorschriften (5) geldt niet voor de maatregelen die door de lidstaten worden aangenomen en medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

6. De bepalingen voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 8.

▼B

Artikel 6

1. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen opdat officieel wordt gecontroleerd, door middel van steekproeven, dat aan de volgens deze richtlijn vastgestelde maximale hoeveelheden de hand wordt gehouden.

2. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen opdat, wanneer de in artikel 1 bedoelde produkten volgens lid 1 worden gecontroleerd, de bemonstering en de kwalitatieve en kwantitatieve analyses van de residuen worden uitgevoerd op een wijze en volgens methodes die overeenkomstig de procedure van artikel 7 worden vastgesteld.

▼M16

Artikel 7

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (6) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG (7) van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee weken.

Artikel 8 bis

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼M9

Artikel 9

1. Deze richtlijn geldt eveneens voor in artikel 1 bedoelde producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. De overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen zijn evenwel niet van toepassing op vóór de uitvoer behandelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat:

a)het derde land van bestemming een bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of

b)de behandeling noodzakelijk is om de producten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen.

2. Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 1 bedoelde producten wanneer op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat zij bestemd zijn voor:

a)vervaardiging van andere producten dan levensmiddelen en diervoeders, of

b)uitzaai of aanplant.

▼B

Artikel 10

Deze richtlijn geldt onverminderd de bepalingen van de Gemeenschap betreffende de gemeenschappelijke kwaliteitsnormen voor groenten en fruit.

▼M9

Artikel 10 bis

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ervoor te zorgen dat de wijzigingen in bijlage II uit hoofde van besluiten als bedoeld in artikel 5 uiterlijk acht maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit dringend nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid.

Om te beantwoorden aan legitieme verwachtingen kan in de toepassingsbesluiten van de Gemeenschap worden voorzien in overgangsperioden voor de inwerkingtreding van sommige maximumresidugehalten, teneinde de normale afzet van de oogsten mogelijk te maken.

▼B

Artikel 11

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om binnen een termijn van twee jaar na de kennisgeving van deze richtlijn aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.




BIJLAGE I



Lijst van de in artikel 1 bedoelde produkten

Nr. van het gemeenschappelijk douanetarief

Omschrijving

07.01 B

Kool en spruitjes, vers of gekoeld

07.01 C

Spinazie, vers of gekoeld

07.01 D

Sla van alle soorten, alsmede andijvie en witloof (witlof), vers of gekoeld

07.01 E

Snijbiet en kardoen, vers of gekoeld

07.01 F

Peulgroenten, ook indien gedopt, vers of gekoeld

07.01 G

Wortelen, rapen, kroten, schorseneren, knolselderij, radijs en andere dergelijke eetbare wortelen en knollen, vers of gekoeld

07.01 H

Uien, sjalotten en knoflook, vers of gekoeld

07.01 IJ

Prei en andere looksoorten, vers of gekoeld

07.01 K

Asperges, vers of gekoeld

07.01 L

Artisjokken, vers of gekoeld

07.01 M

Tomaten, vers of gekoeld

07.01 N

Olijven, vers of gekoeld

07.01 O

Kappers, vers of gekoeld

07.01 P

Komkommers en augurken, vers of gekoeld

07.01 Q

Paddestoelen en truffels, vers of gekoeld

07.01 R

Venkel, vers of gekoeld

07.01 S

niet scherp smakende pepers, vers of gekoeld

07.01 T

andere groenten en moeskruiden, vers of gekoeld

ex 07.02

Groenten en moeskruiden, niet gekookt, bevroren

ex 08.01

Dadels, bananen, ananassen, manga's, advokaten, guaves en manggistans, kokosnoten, paranoten en cashewnoten, vers (1), zonder dop, schil of schaal, of gepeld

ex 08.02

Citrusvruchten, vers (1)

ex 08.03

Vijgen, vers (1)

ex 08.04

Druiven, vers (1)

ex 08.05

Noten (andere dan die bedoeld bij post 08.01), amandelen, kastanjes en pingels, vers (1), zonder dop of schaal, of gepeld

08.06

Appelen, peren en kweeperen, vers (1)

08.07

Steenfruit, vers (1)

08.08

Aardbeien en bessen, vers (1)

08.09

Ander vers fruit (1)

ex 08.10

Fruit, niet gekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker

(1)Gekoelde vruchten worden met verse vruchten gelijkgesteld.




BIJLAGE II



Lijst van residuen van bestrijdingsmiddelen en de maximale hoeveelheden daarvan

►M3 Nr. E.E.G. (1)

residuen van bestrijdingsmiddelen

maximale hoeveelheid (in mg/kg (ppm))

gebruikelijke benaming

chemische benaming

▼M7 —————

▼M3 —————

▼M7 —————

▼M12 —————

▼B

►M3 15/42

►M3 azinfos-methyl

0,0-Dimethyl-S-[4-oxo-3H-1,2,3-benzo-triazin-3-yl)-methyl]-dithiofosfaat

►M3

1: druiven, citrusvruchten

0,5: andere produkten

►M3 6/20

►M19

►M19 4-chloorbut-2-ynyl 3-chloorcarbanilaat; isopropyl-3-chloorfenylcarbamaat; 1-methylprop-2-ynyl-3-chloorfenylcarbamaat

►M3

0,1: selderij, wortelen, kervel, pastinaak, peterselie

0,05: andere produkten

▼M7 —————

▼M22 —————

▼M20 —————

▼M7 —————

▼M3 —————

▼M10 —————

▼M14 —————

▼B

►M3 6/19

►M3


►M10 triallaat:

som

►M10 triallaat

►M3 S-2,3-dichloorallyl-di-isopropylthiocarbamaat; S-2,3,3-trichloorallyl-di-isopropylthiocarbamaat

►M3 0,1

▼M7 —————

▼M14 —————

▼M7 —————

▼B

►M3

dodine

N-dodecylguanidine-acetaat

►M5

1: pitvruchten en steenvruchten

0,2: andere produkten

►M3 602/33

►M3 endosulfan (som van α- en β-endosulfan en endosulfansulfaat)

6,7,8,9,10,10-Hexachloor-1,5,5a,6,9,9a-hexahydro-6,9-methano-2,3,4-benzo[e]-dioxathiepin-3-oxide

►M8

▼M7 —————

▼M20 —————

▼M14 —————

▼M7 —————

▼M13 —————

▼B

►M3 15/44

malathion met inbegrip van

S-[1,2-bis(ethoxycarbonyl)-ethyl]-0,0-dimethyl-dithiofosfaat

right accolade►M5

2: citrusvruchten

3: groenten, exclusief wortelgroenten

0,5: andere produkten

►M3

malaoxon

S-[1,2-bis(ethoxycarbonyl)-ethyl]0,0-dimethyl-monothiofosfaat

▼M10 —————

▼M13 —————

▼B

paraoxen

0,0-diethyl-0-(4-nitrofenyl)-fosfaat

0,5

▼M18 —————

▼B

►M3 15/22

fosfamidon

(2-Chloor-3-diethylamino-1-methyl-3-oxoprop-1-en-yl)-dimethylfosfaat

0,15

▼M22 —————

▼B

►M3

propoxur

2-isopropopoxyfenyl-N-methyl-carbamaat

►M8

▼M7 —————

▼B

►M3 6/5

thiram

Tetramethylthiuramdisulfide

3,8: aardbeien, druiven

3,0: andere produkten

▼M7 —————

▼B

►M3 15/21

trichloorfon

0,0-Dimethyl-(2,2,2-trichloor-1-hydroxyethyl)-fosfonaat

0,5

▼M7 —————

▼M15 —————

▼M7 —————

▼M21 —————

▼M3

chloormequat, uitgedrukt als chloormequatkation

2-chloorethyltrimethylammonium-ion

►M8

▼M7 —————

▼M8 —————

▼M3

dichlofluanide

N-dichloorfluormethylthio-N,N'-dimethyl-N-fenylsulfamide

10: sla, aardbeien, ander kleinfruit, druiven

5: andere produkten

▼M22 —————

▼M8 —————

▼M7 —————

▼M17 —————

▼M8 —————

▼M7 —————

▼M3

methylbromide

broommethaan

►M7 0,1: noten, abrikozen, perziken, pruimen, vijgen en druiven

▼M7 —————

▼M3

pyrethrinen (som van pyrethrinen I en II, cinerinen I en II, jasmolinen I en II)

1

vamidothion (som van vamidothion en vamidothionsulfoxide)

0,0-dimethyl-S-2-(1-methyl-carbamoylethylthio)ethyl-fosforothioaat

0,5: pitvruchten

0,05: andere produkten

chinomethionaat

6-methyl-1,3-dithiolo [4,5-b] chinoxalin-2-on

0,3

▼M22 —————

▼M7 —————

▼M5

mevinfos

2-methoxycarbonyl-1-methylvinyldimethylfosfaat (som van cis- en transisomeren)

0,2: pitvruchten, citrusvruchten en abrikozen

0,5: andere steenvruchten, bladgroenten

0,1: andere produkten

fosalone

S(6-chloor-2-oxobenzoxazool-3yl-methyl) 0,0-diethyl fosforodithioaat

1: citrusvruchten en aardbeien

2: pitvruchten en perziken

0,1: wortelgroenten en olijven

1: andere produkten

▼M7 —————

(1)Nummering van bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB nr. 196 van 16. 8. 1967, blz. 5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 75/409/EEG (PB nr. L 183 van 14. 7. 1975, blz. 22).

(2)Te verwaarlozen residuen worden toegelaten indien zij niet de onderste gevoeligheidsgrens van de bepalingsmethode overschrijden.

(3)Met inbegrip eventueel van het maximumgehalte van 0,4 ppm dat voor omethoaat is vastgesteld.



(1) PB nr. C 97 van 28. 7. 1969, blz. 35.

(2) PB nr. C 40 van 25. 3. 1969, blz. 4.

(3) PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/4/EG (PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz 12).

(4) PB nr. L 49 van 28. 2. 1996, blz. 17.

(5) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie (PB nr. L 32 van 10. 2. 1996, blz. 31).

(6) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(7) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.