Elke Lid-Staat verleent de EEG-goedkeuring voor alle typen driepunts- of heupgordels en bevestigingssystemen die voldoen aan de in punt 2 van bijlage I, en in de bijlagen IV tot en met XIV vermelde constructie- en keuringsvoorschriften.
Richtlijn van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (77/541/EEG)
Richtlijn van de Raad van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (77/541/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen onder andere betrekking hebben op veiligheidsgordels en bevestigingssystemen;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen, hetzij ter aanvulling, hetzij in plaats van hun huidige regeling, met name ten einde voor ieder type voertuig de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(3) te kunnen invoeren;
Overwegende dat de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de delen van het interieur, de plaats van de bedieningsorganen, het dak, de rugleuning en de achterzijde van de zitplaatsen zijn vastgesteld bij Richtlijn 74/60/EEG(4); dat de voorschriften betreffende de binneninrichting met betrekking tot de bescherming van de bestuurder tegen de stuurinrichting bij botsingen zijn vastgesteld bij Richtlijn 74/297/EEG(5); dat de voorschriften betreffende de sterkte van de zitplaatsen en van hun bevestiging zijn vastgesteld bij Richtlijn 74/408/EEG(6); dat de voorschriften inzake de bevestigingen voor veiligheidsgordels zijn vastgesteld bij Richtlijn 76/115/EEG(7); dat later andere voorschriften betreffende de binneninrichting, met name inzake de hoofdsteun en de identificatie van de bedieningsorganen zullen worden vastgesteld;
Overwegende dat een regeling inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen niet alleen voorschriften omvat betreffende de constructie van deze inrichtingen doch tevens betreffende de montage hiervan in voertuigen;
Overwegende dat door een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor veiligheidsgordels en bevestigingssystemen, elke Lid-Staat kan constateren of de gemeenschappelijke constructie- en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de overige Lid-Staten van deze constatering in kennis kan stellen door de toezending van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type van deze inrichtingen wordt opgemaakt; dat het aanbrengen van een EEG-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn vervaardigd, een desbetreffende technische controle in de andere Lid-Staten overbodig maakt;
Overwegende dat met de geharmoniseerde voorschriften in de eerste plaats de veiligheid van het wegverkeer wordt beoogd en dat het te dien einde verplicht dient te worden gesteld dat de in deze richtlijn bedoelde motorvoertuigen van veiligheidsgordels en bevestigingssystemen zijn voorzien;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen voor motorvoertuigen de onderlinge erkenning door de Lid-Staten inhoudt van de keuringen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften worden uitgevoerd,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend, neemt de nodige maatregelen om zich er, zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten, van te vergewissen dat de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type.
Voor de toepassing van lid 2 volstaat het dat de Lid-Staat zich ervan vergewist dat ten minste de procedures inzake kwaliteitscontrole van punt 2.8.1 van bijlage I worden toegepast.
Indien de controles echter rechtstreeks door de Lid-Staat worden verricht of door laboratoria die daartoe door de Lid-Staat zijn gemachtigd, moeten de gebruikte methoden ten minste gelijkwaardige resultaten opleveren als de procedures bedoeld in de vorige alinea. Vooral de procedure van punt 2.8.2 van bijlage I is een geschikte methode.
Artikel 2
De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gemachtigde voor elk type veiligheidsgordel of bevestigingssysteem dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd, een EEG-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig de in bijlage III vastgestelde modellen.
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen veiligheidsgordels en bevestigingssystemen van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type, en andere voorzieningen.
Artikel 2 bis
De lidstaten kunnen uit hoofde van het nationaal recht toestemming verlenen voor de installatie van veiligheidsgordels of beveiligingssystemen die niet onder deze richtlijn vallen, voorzover deze voor gehandicapten zijn bestemd.
De lidstaten kunnen eveneens beveiligingssystemen die zijn ontworpen om aan de bepalingen van bijlage VII bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend(8), te voldoen, vrijstellen van de bepalingen van deze richtlijn.
De voorschriften van bijlage I, punt 3.2.1, van deze richtlijn zijn niet van toepassing op de in de leden 1 en 2 bedoelde veiligheidsgordels en beveiligingssystemen.
Artikel 3
De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van veiligheidsgordels en bevestigingssystemen, voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk, niet verbieden om redenen die verband houden met de constructie of werking ervan.
Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van veiligheidsgordels en bevestigingssystemen, voorzien van het EEG-goedkeuringsmerk, verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type.
Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de andere Lid-Staten en de Commissie, met opgave van de redenen van zijn besluit.