Home

Richtlijn van de Raad van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte produkten (82/471/EEG)

Richtlijn van de Raad van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte produkten (82/471/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot, oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 43 en 100,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europese Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

  1. Overwegende dat de dierlijke produktie in de landbouw van de Gemeenschap een zeer belangrijke plaats inneemt en bevredigende resultaten in ruime mate afhangen van het gebruik van goede en geschikte diervoeders;

  2. Overwegende dat een regeling op het gebied van diervoeders een wezenlijke bijdrage levert aan de stijging van de produktiviteit van de landbouw;

  3. Overwegende dat het verbruik van voederproteïnen in de Gemeenschap ten gevolge van de steeeds (SIC! steeds) grotere behoeften van de veeteelt in de Gemeenschap steeds is toegenomen;

  4. Overwegende dat deze stijging van de vraag de laatste jaren vergezeld is gegaan van een aanzienlijke daling van het aanbod op de wereldmarkt van bepaalde eiwithoudende diervoeders;

  5. Overwegende dat een dergelijke schaarstetoestand de voederindustrie heeft doen uitzien naar vervangingsprodukten om de continuïteit van haar voorziening te waarborgen;

  6. Overwegende dat, voor zover in de Lid-Staten reeds bepaalde wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften betreffende deze produkten bestaan, deze op belangrijke punten van elkaar afwijken en daardoor rechtstreeks invloed uitoefenen op de totstandbrenging en de werking van de gemeenschappelijke markt, zodat harmonisatie geboden is;

  7. Overwegende dat deze vervangingsprodukten met behulp van nieuwe fabricagetechnieken worden verkregen en het daarom noodzakelijk is het in het verkeer brengen ervan in de Gemeenschap als voeder of voederbestanddeel te regelen en daarbij voor ieder van de betrokken groepen voor te schrijven welke produkten zijn toegelaten, alsmede onder welke voorwaarden de toegelaten produkten mogen worden gebruikt;

  8. Overwegende dat het noodzakelijk is vóór de opneming van een nieuw produkt in een van de betrokken groepen, na te gaan of dit produkt de gewenste voedende bestanddelen bevat; dat voorts moet worden geverifieerd dat dit produkt bij verstandig gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, en de verbruiker niet schaadt door de kenmerkende eigenschappen van dierlijke produkten te wijzigen;

  9. Overwegende dat, met het oog op de naleving van de grondbeginselen die bij de toelating een rol spelen, voor produkten die tot bepaalde groepen behoren officieel een dossier moet worden ingediend door een Lid-Staat; dat deze dossiers, ter vergemakkelijking van het onderzoek van de betrokken stoffen, moeten worden opgesteld volgens gemeenschappelijke richtsnoeren die uiterlijk op de datum van toepassing van deze richtlijn door de Raad moeten zijn vastgesteld;

  10. Overwegende dat de Lid-Staten tijdelijk de mogelijkheid moet worden gelaten om nationale vergunningen die zij hebben verleend voor produkten die momenteel niet in de bijlage bij deze richtlijn zijn vermeld, of voor bepaalde produkten die in bepaalde gevallen aan andere voorwaarden voldoen, te handhaven tot het tijdstip waarop daaromtrent een communautair besluit wordt genomen; dat een communautair besluit ten aanzien van produkten, verkregen uit op n-alkanen gekweekte gisten van de soort „Candida”, evenwel moet worden genomen binnen twee jaar na de kennisgeving van deze richtlijn;

  11. Overwegende dat proteïnevrije stikstofverbindingen, vanwege hun indirecte eiwitvoorziening, aan het bepaalde in deze richtlijn dienen te worden onderworpen; dat het dus noodzakelijk is de bijlagen van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding(4), waarin het gebruik van de produkten van die groep tijdelijk is geregeld, dienovereenkomstig te wijzigen;

  12. Overwegende dat de voedingswaarde van de betrokken produkten, alsmede de onschadelijkheid van die produkten in hoge mate afhankelijk zijn van de kenmerkende eigenschappen ter zake van samenstelling, gebruiksvoorwaarden of fabricageprocédés van de produkten; dat het daarom noodzakelijk is in bepaalde gevallen een verplichting op te leggen tot het aanbrengen van bepaalde aanduidingen ten einde de gebruiker tegen bedrog te beschermen en te bewerkstelligen dat hij een zo goed mogelijk gebruik maakt van de produkten die hem worden aangeboden;

  13. Overwegende dat de communautaire voorschriften niet dienen te worden toegepast op de betrokken produkten of de diervoeders waarin deze produkten zijn verwerkt, indien deze zijn bestemd voor uitvoer naar derde landen, waar doorgaans andere regelingen gelden;

  14. Overwegende dat, met het oog op de naleving van deze richtlijn, bij het in het verkeer brengen van deze produkten of van diervoeders waarin deze produkten zijn verwerkt, de Lid-Staten dienen te voorzien in passende controlemaatregelen;

  15. Overwegende dat de produkten of diervoeders waarin deze produkten zijn verwerkt, indien zij aan deze eisen voldoen, slechts mogen worden onderworpen aan de in deze richtlijn vastgestelde handelsbeperkingen;

  16. Overwegende dat een passende communautaire procedure noodzakelijk is om enerzijds de bepalingen van de bijlage en de voor de indiening van de dossiers betreffende bepaalde produkten vastgestelde richtsnoeren aan te passen, en anderzijds eventueel de samenstellings- en zuiverheidseisen, alsmede de fysisch-chemische en biologische eigenschappen van deze produkten vast te stellen naar gelang van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis;

  17. Overwegende dat de gekozen communautaire procedure voor bepaalde wijzigingen van de bijlagen voor alle zekerheid moet voorzien in de verplichte raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding en het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, welke Comités zijn ingesteld door de Commissie;

  18. Overwegende dat de Lid-Staten de mogelijkheid gelaten moet worden, bij gevaar voor de gezondheid van mens of dier, de toelating van het gebruik van een produkt tijdelijk op te heffen of wijzigingen aan te brengen in de voorschriften die eventueel met betrekking tot dat produkt zijn vastgesteld;

  19. Overwegende dat, om te voorkomen dat een Lid-Staat deze mogelijkheid misbruikt, volgens een communautaire spoedprocedure aan de hand van bewijsmateriaal een beslissing moet worden genomen omtrent wijzigingen van de bijlage;

  20. Overwegende dat ter vergemakkelijking van de toepassing van deze richtlijn een procedure dient te worden toegepast waarbij een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het bij Besluit 70/372/EEG van de Raad(5) opgerichte Permanent Comité voor diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

Deze richtlijn heeft betrekking op produkten die volgens bepaalde technische procédés worden vervaardigd met het oog op hun directe of indirecte eiwitvoorziening en die als diervoeders of daarin verwerkt in de Gemeenschap in het verkeer worden gebracht.

2.

Deze richtlijn ist van toepassing onverminderd de communautaire voorschriften betreffende:

  1. toevoegingsmiddelen in diervoeding,

  2. de vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en produkten in diervoeders,

  3. de vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen op en in produkten die voor menselijke of dierlijke voeding bestemd zijn,

  4. de handel in mengvoeders,

  5. pathogene micro-organismen in diervoeders.

  6. diervoeders met bijzonder voedingsdoel.

  7. het verkeer van voedermiddelen

3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op producten die dienen voor directe of indirecte eiwitvoorziening en vallen onder Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(6).

Artikel 2

De in artikel 2 van Richtlijn 70/524/EEG vervatte definities zijn van toepassing op de onderhavige richtlijn.

Artikel 3

1.

De Lid-Staten schrijven voor dat diervoeders die behoren tot één van de in de bijlage genoemde groepen produkten, dan wel dergelijke produkten bevatten, slechts in het verkeer mogen worden gebracht indien:

  1. het betrokken produkt in de bijlage is genoemd,

  2. aan de eisen die in voorkomend geval in genoemde bijlage worden gesteld, is voldaan.

2.

De Lid-Staten kunnen, met het oog op praktische proeven of proeven met een wetenschappelijk doel, afwijkingen van lid 1 toestaan, voor zover er een toereikende officiële controle wordt verricht.

3.

De Lid-Staten schrijven voor dat de produkten als bedoeld in hoofdstuk I.1.a) van de bijlage van Richtlijn 95/69/EG van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding en tot wijziging van de Richtlijnen 70/524/EEG, 74/63/EEG, 79/373/EEG en 82/471/EEG(7) slechts in het verkeer mogen worden gebracht door bedrijven of tussenpersonen die, naar gelang het geval, voldoen aan de in artikel 2 of 3 van voornoemde richtlijn vastgelegde voorwaarden.

4.

 Lid 3 is van toepassing onverminderd artikel 4, lid 2, van Richtlijn 95/69/EG.

Artikel 4

1.

In afwijking van artikel 3, lid 1, kunnen de Lid-Staten tot op het tijdstip waarop overeenkomstig artikel 6 een besluit is genomen, de vergunningen handhaven die op hun grondgebied zijn verleend:

  1. vóór de datum van toepassing van deze richtlijn voor produkten die niet vermeld zijn in de in de bijlage genoemde groepen produkten met uitzondering van produkten, verkregen uit op n-alkanen gekweekte gisten van de soort „Candida”,

  2. vóór de datum van kennisgeving van deze richtlijn, enerzijds voor gisten, gekweekt op n-alkanen en verkregen uit micro-organismen van de soort „Candida”, en anderzijds voor in de bijlage, punt 1.2.1, vermelde produkten die voldoen aan andere dan de aldaar gestelde eisen.

2.

De Lid-Staten delen de overige Lid-Staten en de Commissie de lijst mee van de krachtens lid 1 op hun grondgebied toegestane produkten.

3.

Wat het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek betreft, geldt het verbod om in de diervoeding eiwithoudende produkten te gebruiken die zijn verkregen uit op n-alkanen gekweekte gisten van de soort „Candida” eerst met ingang van 31 december 1991. Duitsland ziet erop toe dat de betrokken produkten niet naar andere delen van de Gemeenschap worden verzonden.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

BIJLAGE