Home

Verordening (EEG) n r. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten

Verordening (EEG) n r. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten

1984R3440 — NL — 19.02.2007 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EEG) Nr. 3440/84 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 1984

inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten

(PB L 318, 7.12.1984, p.23)

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EEG) Nr. 3440/84 VAN DE COMMISSIE

van 6 december 1984

inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten



DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 171/83 van de Raad van 25 januari 1983 houdende bepaalde technische maatregelen voor het behoud van de visbestanden (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2664/84 (2), en met name op artikel 21,

Overwegende dat in artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 171/83 is bepaald dat voorzieningen waardoor de mazen in een deel van een visnet kunnen worden versperd of waardoor de maaswijdte kan worden verkleind, niet mogen worden gebruikt;

Overwegende dat, gezien artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 171/83, deze bepalingen alleen gelden voor sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten;

Overwegende dat krachtens artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 171/83 het bevestigen van nader te bepalen voorzieningen aan netten mag worden toegestaan;

Overwegende dat bepaalde onderdelen van een sleepnet moeten worden omschreven;

Overwegende dat het niet nodig is een verbod in te stellen op het bevestigen van voorzieningen aan sleepnetten wanneer wordt gevist op bepaalde soorten waarvoor geen minimummaaswijdte is vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 171/83;

Overwegende dat kan worden toegestaan dat bepaalde voorzieningen worden aangebracht om slijtage en beschadiging aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten tegen te gaan, om deze netten te verstevigen, om de ontsnappingsmogelijkheid naar de voorkant van deze netten te beperken, of om de doelmatigheid en veiligheid bij het gebruik van deze netten te vergroten;

Overwegende dat een sleeplap onderzijde ervoor zorgt dat de onderkant van het sleepnet wordt beschermd tegen slijtage en beschadiging;

Overwegende dat een sleeplap bovenzijde ervoor zorgt dat de bovenkant en de zijkanten van de kuil tegen slijtage en beschadiging worden beschermd wanneer het achternet bij het vissen om zijn as draait;

Overwegende dat een overkuil de kuil verstevigt en ervoor zorgt dat de kuil niet barst wanneer hij vol is en wanneer het sleepnet wordt binnengehaald;

Overwegende dat een beschermband ervoor zorgt dat de verdeelstrop het netwerk van de kuil niet doorsnijdt;

Overwegende dat een pooklijn wordt gebruikt om de kuil af te sluiten;

Overwegende dat het achterste deel van de kuil gedeeltelijk tot binnen de kuil mag worden gevouwen om de kuil beter te kunnen afsluiten;

Overwegende dat een verdeelstrop wordt gebruikt om het achterste deel van de kuil af te snoeren zodat de inhoud van de kuil gemakkelijker aan boord kan worden gebracht;

Overwegende dat een verstevigingsstrop wordt gebruikt om uitrekking van de kuil in dwarsrichting te voorkomen;

Overwegende dat een flap (of keel) ervoor zorgt dat de vis wordt doorgelaten van het voorste gedeelte naar het achterste gedeelte van het sleepnet, maar de mogelijkheid om weer naar voren te zwemmen beperkt;

Overwegende dat een zeeflap wordt gebruikt om vis, garnaal of andere soorten selectief te vangen;

Overwegende dat verstevigingslijnen worden gebruikt om het sleepnet te versterken of om stenen of ander afval buiten de kuil te houden;

Overwegende dat een „dotje” wordt gebruikt om de kuil beter met de pooklijn af te sluiten;

Overwegende dat een tweelingkuil moet voorkomen dat de hele vangst verloren gaat wanneer er wordt gevist op een ruwe bodem;

Overwegende dat daarom een aantal uitvoeringsbepalingen met betrekking tot deze voorzieningen, en met name de technische beschrijving en de voorschriften voor het gebruik ervan moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat voor specifieke gevallen zo nodig afwijkingen van deze verordening kunnen worden vastgesteld;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor de visbestanden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

In deze verordening wordt onder „sleepnet” verstaan „trawlnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten”.

Artikel 2

De technische termen die in deze verordening worden gebruikt of die de benaming zijn van een aantal van de voorzieningen of constructies die normaal een integrerend deel kunnen uitmaken van een sleepnet, worden omschreven in de bijlage.

Artikel 3

In de artikelen 4 tot en met 15 zijn de omschrijvingen opgenomen van een aantal voorzieningen die aan een sleepnet mogen worden bevestigd en waardoor de mazen in een deel van een sleepnet kunnen worden versperd of waardoor de maaswijdte kan worden verkleind; in genoemde artikelen is ook bepaald onder welke voorwaarden deze voorzieningen mogen worden gebruikt.

Artikel 4

Sleeplap onderzijde

1. Een sleeplap onderzijde bestaat uit een stuk zeildoek, netwerk of enig ander materiaal.

2. Er mag meer dan één sleeplap onderzijde tegelijk worden gebruikt en zij mogen elkaar overlappen.

3. Sleeplappen onderzijde mogen alleen aan de buitenkant van het sleepnet en alleen aan de onderste helft daarvan worden bevestigd. Zij mogen alleen met de voorkanten en met de zijkanten worden vastgemaakt.

4. Als een overkuil of een beschermband wordt gebruikt, mag de sleeplap onderzijde alleen buiten de overkuil of beschermband worden bevestigd zoals sub 3 is aangegeven.

Artikel 5

Sleeplap bovenzijde

1. Twee typen sleeplap bovenzijde, hierna type A en type B genoemd, zijn toegestaan.

2. Sleeplap bovenzijde type A bestaat uit een rechthoekig stuk netwerk waarvan de mazen ten minste even wijd zijn als die van de kuil. De sleeplap bovenzijde moet ten minste anderhalf maal zo breed zijn als het gedeelte van de kuil dat wordt bedekt; de breedte van de sleeplap en van de kuil wordt gemeten loodrecht op de lengteas van de kuil. De sleeplap mag alleen met de voorkant en met de zijkanten aan de bovenhelft van de buitenkant van de kuil worden bevestigd. Indien de kuil voorzien is van een verdeelstrop, moet de sleeplap bovenzijde zodanig worden bevestigd dat hij niet verder voorwaarts kan reiken dan vier mazen vóór de achterste verdeelstrop. Indien er geen verdeelstrop is, moet de sleeplap bovenzijde zodanig worden bevestigd dat hij niet meer dan het achterste derde deel van de kuil bedekt. In beide gevallen moet de sleeplap bovenzijde ten minste vier mazen vóór de pooklijn eindigen.

3. Een sleeplap bovenzijde type B bestaat uit een rechthoekig stuk netwerk waarvan het garen dezelfde diameter heeft als het garen van de kuil en waarvan de mazen tweemaal zo wijd zijn als die van de kuil. De sleeplap mag de bovenhelft van de kuil in enge zin geheel bedekken; hij mag alleen aan zijn vier zijden worden bevestigd en wel zó dat op de plaatsen van bevestiging elke zijde van zijn mazen samenvalt met twee zijden van de mazen van de kuil.

4. Er mag slechts één sleeplap bovenzijde worden gebruikt.

▼M1

5. Bij gebruik van een sleeplap bovenzijde mag geen overkuil worden gebruikt, behalve voor sleepnetten met een maaswijdte van ten hoogste 60 millimeter.

▼M2

6. In afwijking van lid 1 mag in het Skagerrak en het Kattegat geen sleeplap bovenzijde type A worden gebruikt.

7. In het Skagerrak en het Kattegat mag een sleeplap bovenzijde worden gebruikt voor sleepnetten met een maaswijdte van meer dan 70 millimeter.

▼M2

Artikel 6

Overkuil

1. Een overkuil is een cilindervormig stuk netwerk dat volledig rond de kuil van een sleepnet is aangebracht en dat op een aantal punten aan de kuil mag zijn bevestigd. De overkuil moet ten minste dezelfde afmetingen (lengte en breedte) hebben als het gedeelte van de kuil waaraan hij is bevestigd.

2. Lid 3 en lid 4 zijn niet van toepassing in het Skagerrak en het Kattegat.

3. Er mag niet meer dan één overkuil worden gebruikt, behalve voor sleepnetten met een maaswijdte van ten hoogste 60 millimeter, waarvoor twee overkuilen mogen worden gebruikt.

4. De mazen moeten ten minste tweemaal zo wijd zijn als die van de kuil. De minimummaaswijdte van een eventuele tweede overkuil bedraagt 120 millimeter.

5. De leden 6, 7, 8 en 9 zijn alleen van toepassing in het Skagerrak en het Kattegat.

6. Er mag geen overkuil worden gebruikt voor sleepnetten met een maaswijdte van meer dan 70 millimeter.

7. Overkuil en sleeplap bovenzijde mogen niet tegelijkertijd worden gebruikt.

8. Er mag geen overkuil worden gebruikt met een maaswijdte van minder dan 80 millimeter.

9. Er mag niet meer dan één overkuil worden gebruikt, behalve voor sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 16 millimeter, waarvoor twee overkuilen mogen worden gebruikt. In afwijking van lid 8 mag de maaswijdte van één van deze overkuilen kleiner zijn dan 80 millimeter, maar niet kleiner dan 35 millimeter.

10. De overkuil mag aan de voorkant niet voorbij de aanhechting van de kuil reiken.

11. Indien de overkuil bestaat uit cilindervormige stukken netwerk, mogen de gedeelten elkaar niet meer dan vier mazen overlappen op de plaatsen van bevestiging.

12. Een overkuil die is bevestigd aan een sleepnet met een maaswijdte groter dan 60 millimeter mag niet verder voorwaarts reiken dan 2 meter vóór de achterste verdeelstrop.

13. In afwijking van lid 1 mogen overkuilen waarvan de afmetingen kleiner zijn dan die van de kuil worden bevestigd aan netten met een maaswijdte van ten hoogste 60 millimeter.

▼B

Artikel 7

Beschermband

1. Een beschermband is een kort cilindervormig stuk netwerk waarvan de omtrek even groot is als die van de kuil of, indien deze aanwezig is, van de overkuil en dat rond de kuil of de overkuil is aangebracht op de plaats waar de verdeelstrop is bevestigd.

2. Er mag geen beschermband worden aangebracht indien er geen verdeelstrop op de kuil bevestigd is.

3. De beschermband mag niet langer zijn dan 1 meter.

4. De beschermband mag alleen ter weerszijde van elke verdeelstrop aan de kuil of de overkuil zijn bevestigd.

5. De mazen van de beschermband moeten ten minste even groot zijn als die van de kuil.

6. Om de omtrek van de beschermband te vergelijken met die van de kuil of, indien deze aanwezig is, van de overkuil, worden zij met dezelfde kracht gestrekt.

Artikel 8

Pooklijn

1. Een pooklijn is een lijn waarmee het uiteinde van de kuil en/of de overkuil met een gemakkelijk los te maken knoop, of mechanisch kan worden gesloten.

2. Een pooklijn moet op ten hoogste 1 meter van de achterste mazen van de kuil zijn aangebracht. Deze achterste mazen mogen tot binnen de kuil worden gevouwen. Indien echter een „dotje” is bevestigd, dat voldoet aan lid 14, dan moet de pooklijn door de achterste mazen van de kuil worden gestoken.

3. Per sleepnet mag meer dan één pooklijn worden gebruikt. De pooklijn mag niet rond de sleeplap onderzijde of de sleeplap bovenzijde worden aangebracht.

▼M3

4. In afwijking van het bepaalde in lid 2, moet worden toegestaan dat vaartuigen die gebruikmaken van systemen voor het aan boord pompen van vis, een pooklijn aanbrengen op ten hoogste 10 m van de achterste mazen van de kuil, wanneer zij vissen met sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 70 mm.

▼B

Artikel 9

Verdeelstroppen

1. Een verdeelstrop is een strop van touw of staaldraad die door lussen of ringen los rond de kuil of, indien deze aanwezig is, rond de overkuil is aangebracht. Er mag meer dan één verdeelstrop tegelijk worden aangebracht.

2. Voor verdeelstroppen gelden dezelfde minimum-maten als voor verstevigingsstroppen zoals vastgesteld in artikel 10; de verdeelstrop die het dichtst bij de pooklijn is aangebracht, mag echter korter zijn.

Artikel 10

Verstevigingsstroppen

1. Een verstevigingsstrop is een strop die op regelmatige afstand rond de kuil of de overkuil is aangebracht en eraan bevestigd is.

2. Voor verstevigingsstroppen geldt de volgende minimumlengte: 40 % van de omtrek van de kuil; voor de berekening van deze omtrek wordt het aantal mazen in de omtrek van de kuil vermenigvuldigd met de feitelijke maaswijdte. Dit geldt echter niet voor de achterste verstevigingsstrop, het „kleine stropje” genoemd, indien deze strop is aangebracht op ten hoogste 2 meter van de mazen bij de pooklijn, gemeten met in de lengte gestrekte mazen.

3. De afstand tussen twee opeenvolgende verstevigingsstroppen mag niet minder dan 1 meter bedragen.

4. Er mag een verstevigingsstrop rond de overkuil worden aangebracht, maar niet rond een sleeplap bovenzijde of een sleeplap onderzijde.

Artikel 11

Flap (of keel)

1. Een flap of keel is een stuk netwerk waarvan de mazen ten minste even groot zijn als die van de kuil en dat zodanig binnen het sleepnet is aangebracht dat de vis van het voorste gedeelte naar het achterste gedeelte van het sleepnet wordt doorgelaten, maar de mogelijkheid om weer naar voren te zwemmen beperkt.

2. De flap wordt met de voorkant en eventueel met de zijkanten binnen de kuil of vóór de kuil aangebracht.

3. De afstand tussen het voorste aanhechtingspunt van de flap tot het achtereinde van de kuil moet ten minste driemaal zo groot zijn als de lengte van de flap.

▼M2

4. In het Skagerrak en het Kattegat mag de lengte van de flap niet verder reiken dan de lengte van 20 mazen binnen de kuil.

▼B

Artikel 12

Zeeflap

1. Een zeeflap is een stuk netwerk waarvan de mazen ten minste tweemaal zo groot zijn als de mazen van de kuil.

2. Een zeeflap moet binnen het sleepnet vóór de kuil worden bevestigd en mag niet verder binnen de kuil reiken dan eenderde van de lengte van de kuil.

Een zeeflap mag aan alle kanten aan het sleepnet worden bevestigd.

3. Per sleepnet mogen ten hoogste twee zeeflappen tegelijk worden gebruikt, op voorwaarde dat zij respectievelijk aan de bovenhelft en de onderhelft van het sleepnet zijn bevestigd en elkaar nergens overlappen.

Artikel 13

Verstevigingslijnen

1. Een verstevigingslijn is elke lijn, met uitzondering van een naadlijn, die aan een deel van het sleepnet is bevestigd.

2. Er mogen geen verstevigingslijnen aan de kuil worden bevestigd.

Artikel 14

Een „dotje”

1. Een „dotje” is een stuk netwerk dat binnen de kuil aan het achtereinde van de kuil is aangebracht. Het „dotje” mag tot binnen de kuil worden gevouwen.

2. De mazen van het „dotje” mogen niet kleiner zijn dan die van de kuil.

3. Een „dotje” mag alleen met de voorkant zijn bevestigd en moet zo zijn aangebracht dat het niet verder voorwaarts reikt dan de laatste vijf mazen van de kuil, en niet verder achterwaarts reikt dan 1 meter vanaf het einde van de laatste mazen van de kuil.

Artikel 15

Tweelingkuil

Mazen mogen worden genaad om een tweelingkuil te vormen door de bovenhelft en de onderhelft van een kuil in lengterichting samen te brengen.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.




BIJLAGE

Beschrijving van een aantal technische termen alsmede van voorzieningen en constructies die normaal een integrerend deel van een sleepnet uitmaken of erbij gebruikt kunnen worden

Kuil :

De kuil is het achterste deel van een sleepnet. Het is ofwel cilindervormig, d.w.z. overal dezelfde omtrek, ofwel loopt taps toe.

De kuil bestaat uit de kuil in enge zin en de tunnel.

De kuil in enge zin : De kuil in enge zin bestaat uit één of meer panelen (netdelen) die dezelfde maaswijdte hebben en zijdelings in de richting van de lengteas van het sleepnet met elkaar zijn verbonden door een naad, waaraan eventueel ook een naadlijn bevestigd is.

Tunnel : De tunnel is dat gedeelte van het net bestaande uit één of meer panelen dat zich direct vóór de kuil in enge zin bevindt.

Verstevigingsnaad : Een verstevigingsnaad bestaat uit verscheidene rijen mazen die samengeregen zijn om de naad te verstevigen.

Naadlijn : De naadlijn is een lijn die loopt in de richting van de lengteas van het net langs de samenvoegingsnaad tussen twee netdelen.

Drijver : Een drijver is een drijvend deel gebruikt om het sleepnet opwaarts te stuwen of de positie van het sleepnet aan te geven of beide.

Scheerbord : Scheerborden worden gebruikt om het sleepnet opwaarts te stuwen.

Elektro-mechanische apparatuur : Apparatuur, zoals transducers, wordt gebruikt om de positie en de vorm van het sleepnet in het water te bepalen en om na te gaan hoeveel vis er in het net is.



(1) PB nr. L 24 van 27.1.1983, blz. 14.

(2) PB nr. L 253 van 21.9.1984, blz. 1.