Het controleapparaat in de zin van deze verordening moet ten aanzien van zijn constructie-, installatie-, gebruiks- en controle-eisen voldoen aan de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de bijlagen I of I B en II.
Verordening (EEG) n r. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer
Verordening (EEG) n r. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europese Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 1463/70(4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2828/77(5), een controleapparaat bij het wegvervoer is ingevoerd;
Overwegende dat, gelet op de hierna uiteengezette wijzigingen, alle ter zake toepasselijke bepalingen ter wille van de duidelijkheid in één enkele tekst moeten worden opgenomen en dat Verordening (EEG) nr. 1463/70 derhalve moet worden ingetrokken; dat de afwijking van artikel 3, lid 1, voor bepaalde soorten personenvervoer evenwel gedurende een bepaald tijdvak moet worden gehandhaafd;
Overwegende dat het gebruik van een controleapparaat dat de in Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer(6), bedoelde tijdgroepen kan registreren, borg staat voor een efficiënte controle op de naleving van die voorschriften;
Overwegende dat de verplichting om dit controleapparaat te gebruiken slechts kan worden opgelegd aan voertuigen die in de Lid-Staten zijn ingeschreven; dat bepaalde voertuigen zonder bezwaar van het toepassingsgebied van deze verordening kunnen worden uitgesloten;
Overwegende dat de Lid-Staten gemachtigd dienen te worden om, met instemming van de Commissie, onder buitengewone omstandigheden vrijstellingen te verlenen van het bepaalde in deze verordening; dat het mogelijk moet zijn deze vrijstellingen in dringende gevallen voor een korte tijd, zonder voorafgaande toestemming van de Commissie te verlenen;
Overwegende dat het apparaat, om een doeltreffende controle te kunnen uitoefenen, een betrouwbare werking moet hebben, gemakkelijk te bedienen moet zijn en zodanig moet zijn geconstrueerd dat mogelijkheden tot fraude tot een minimum beperkt blijven; dat het met het oog daarop met name van belang is dat het controleapparaat op voor elke bestuurder afzonderlijke bladen over de verschillende tijdgroepen geregistreerde gegevens verstrekt die voldoende nauwkeurig en gemakkelijk herkenbaar zijn;
Overwegende dat automatische registratie van andere gegevens over het rijden van het voertuig, zoals snelheid en trajecten, aanmerkelijk tot de veiligheid op de weg en tot een rationeel gebruik van het voertuig kan bijdragen en dat het bijgevolg wenselijk is, voor te schrijven dat het apparaat ook die gegevens registreert;
Overwegende dat een EEG-goedkeuringsprocedure moet worden ingesteld om iedere belemmering van de inschrijving van met deze controleapparaten uitgeruste voertuigen en iedere belemmering van de deelneming aan het verkeer of van het gebruik ervan en van het gebruik van deze apparaten op het gehele grondgebied van de Lid-Staten op te heffen;
Overwegende dat het dienstig is dat de Commissie bij meningsverschillen tussen Lid-Staten over een EEG-goedkeuring het geschil bij wege van beschikking kan beslechten wanneer de betrokken Lid-Staten binnen een termijn van zes maanden zelf geen regeling hebben kunnen vinden;
Overwegende dat het voor de naleving van deze verordening en het voorkomen van misbruik nuttig is dat de bestuurders desgewenst een afschrift van hun registratiebladen of uittreksels uit hun dienstrooster kunnen verkrijgen;
Overwegende dat werkgevers en bestuurders, ter verwezenlijking van bovenbedoelde doelstellingen van controle op de werk- en rusttijden, verplicht moeten worden zorg te dragen voor de goede werking van het apparaat door de voorgeschreven handelingen zorgvuldig te verrichten;
Overwegende dat, als gevolg van de vervanging van de glijdende werkweek door de vaste werkweek, de bepalingen betreffende het aantal registratiebladen dat een bestuurder bij zich moet hebben, dienen te worden gewijzigd;
Overwegende dat het wegens de vooruitgang van de techniek noodzakelijk is de in de bijlagen van deze verordening neergelegde technische voorschriften snel te kunnen aanpassen; dat het gewenst is te voorzien in een procedure waarbij de Lid-Staten en de Commissie nauw samenwerken in een Raadgevend Comité;
Overwegende dat de Lid-Staten de beschikbare informatie over begane overtredingen moeten uitwisselen;
Overwegende dat, ten einde een regelmatige werking van het controleapparaat te waarborgen, eenvormige eisen voor de ijkingen en periodieke controles waaraan het apparaat moet worden onderworpen, vastgesteld dienen te worden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I Principes en toepassingsgebied
Artikel 1
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening zijn de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad(7) gegeven definities van toepassing.
Artikel 3
Het controleapparaat moet geïnstalleerd zijn en gebruikt worden in voertuigen die in een lidstaat zijn ingeschreven en die bestemd zijn voor het wegvervoer van personen of van goederen, met uitzondering van de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 561/2006 bedoelde voertuigen. Voertuigen bedoeld in artikel 16, lid 1 van Verordening (EG) nr. 561/2006 en voertuigen die vrijgesteld waren van de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85, maar niet langer vrijgesteld zijn krachtens Verordening (EG) nr. 561/2006, dienen uiterlijk op 31 december 2007 aan dit voorschrift te voldoen.
De lidstaten mogen de in artikel 13, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 561/2006 bedoelde voertuigen vrijstellen van toepassing van deze verordening.
De lidstaten kunnen, na goedkeuring door de Commissie, voertuigen die gebruikt worden voor de in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 561/2006 bedoelde vervoersactiviteiten, vrijstellen van de toepassing van deze verordening.
De Lid-Staten kunnen voor binnenlands vervoer eisen dat een controleapparaat wordt geïnstalleerd en gebruikt in overeenstemming met deze verordening in alle voertuigen waarvoor de installatie en het gebruik daarvan niet is vereist op grond van lid 1 van dit artikel.