In deze richtlijn worden de veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld die van toepassing zijn op het verkeer van paardachtigen tussen de Lid-Staten en de invoer van paardachtigen uit derde landen.
Richtlijn van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (90/426/EEG)
Richtlijn van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (90/426/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europese Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende dat paardachtigen als levende dieren in de lijst van produkten van bijlage II van het Verdrag zijn begrepen;
Overwegende dat het, om een rationele ontwikkeling van de produktie van paardachtigen te waarborgen en daardoor de produktiviteit van de betrokken sector te vergroten, van belang is om voor het verkeer van paardachtigen tussen de Lid-Staten op communautair niveau voorschriften vast te stellen;
Overwegende dat het fokken van paardachtigen, vooral van paarden, meestal een onderdeel van de landbouwactiviteit vormt; dat het voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten is;
Overwegende dat het, om het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen te bevorderen, nodig is de verschillen tussen de veterinairrechtelijke voorschriften van de Lid-Staten op te heffen;
Overwegende dat het, om een harmonische ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer mogelijk te maken, van belang is voor de invoer uit derde landen een communautaire regeling vast te stellen;
Overwegende dat voor geregistreerde paardachtigen die voorzien zijn van een identificatiedocument, ook de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaronder het verkeer van deze dieren op het nationale grondgebied plaatsvindt;
Overwegende dat paardachtigen, om aan het handelsverkeer deel te nemen, moeten voldoen aan bepaalde veterinairrechtelijke eisen ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten; dat het met name wenselijk is te voorzien in een mogelijke regionalisering van de restrictieve maatregelen;
Overwegende dat, ter bereiking van dat doel, eveneens voorwaarden voor het vervoer moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat, om de naleving van de gestelde eisen te waarborgen, moet worden bepaald dat een officiële dierenarts een gezondheidscertificaat afgeeft, welk certificaat de paardachtigen tot de plaats van bestemming dient te vergezellen;
Overwegende dat de organisatie van de door de Lid-Staat van bestemming te organiseren controles en de daaraan te verbinden consequenties, alsmede de te treffen vrijwaringsmaatregelen moeten worden vastgesteld in het kader van de regeling voor veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in levende dieren in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt;
Overwegende dat moet worden voorzien in de mogelijkheid van controles door de Commissie; dat deze controles verricht moeten worden in samenwerking met de bevoegde nationale instanties;
Overwegende dat de vaststelling van een communautaire regeling voor de invoer uit derde landen meebrengt dat een lijst moet worden opgesteld van derde landen of delen van derde landen waaruit paardachtigen mogen worden ingevoerd;
Overwegende dat de keuze van die landen moet worden gebaseerd op algemene criteria zoals de gezondheidstoestand van de veestapel, de organisatie en de bevoegdheden van de veterinaire diensten en de geldende gezondheidsvoorschriften;
Overwegende voorts dat geen toestemming dient te worden verleend voor de invoer van paardachtigen uit landen die niet of nog niet lang genoeg vrij zijn van besmettelijke dierziekten die voor de veestapel van de Gemeenschap gevaar opleveren; dat zulks ook geldt voor invoer uit derde landen waar tegen deze ziekten wordt ingeënt;
Overwegende dat de algemene voorwaarden voor invoer uit derde landen moeten worden aangevuld met bijzondere voorwaarden die op de gezondheidssituatie in elk van die landen zijn afgestemd; dat, aangezien deze bijzondere voorwaarden gebaseerd worden op zeer uiteenlopende technische criteria, voor de vaststelling van die voorwaarden een soepele en snelwerkende communautaire procedure nodig is waarbij de Commissie en de Lid-Staten nauw samenwerken;
Overwegende dat overlegging van een certificaat van een bepaald model een doelmatig middel is om bij invoer van paardachtigen de toepassing van de communautaire regeling te controleren; dat deze regeling bijzondere bepalingen kan behelzen die naar gelang van het betrokken derde land kunnen verschillen; dat de modellen van het certificaat dienovereenkomstig dienen te worden vastgesteld;
Overwegende dat veterinaire deskundigen van de Gemeenschap moet worden opgedragen, met name in derde landen te controleren of de voorschriften van deze richtlijn worden nageleefd;
Overwegende dat de controle bij invoer betrekking moet hebben op de oorsprong en de gezondheidstoestand van de paardachtigen;
Overwegende dat de algemene voorschriften voor de te verrichten invoercontroles moeten worden vastgesteld in een algemeen kader;
Overwegende dat iedere Lid-Staat de mogelijkheid moet hebben de invoer uit een derde land onmiddellijk te verbieden, wanneer deze invoer gevaar kan opleveren voor de diergezondheid; dat in een dergelijk geval, onverminderd eventuele wijzigingen in de lijst van landen die naar de Gemeenschap mogen uitvoeren, de houding van de Lid-Staten ten opzichte van het betrokken derde land onverwijld moet worden gecoördineerd;
Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in het kader van de voltooiing van de interne markt opnieuw moeten worden bezien;
Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure waarbij tussen de Lid-Staten en de Commissie een nauwe en doeltreffende samenwerking in het kader van het Permanent Veterinair Comité tot stand wordt gebracht,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Artikel 1
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
-
bedrijf: landbouwbedrijf of entrainement, stal, of, in het algemeen, iedere ruimte of iedere inrichting waar gewoonlijk paardachtigen worden gehouden of gefokt, ongeacht hun gebruik;
-
paardachtigen: als huisdier gehouden of in het wild levende paarden — met inbegrip van zebra's — en ezels of kruisingen daarvan;
-
geregistreerde paardachtigen: elke geregistreerde paardachtige als omschreven in Richtlijn 90/427/EEG(4) die wordt geïdentificeerd door middel van een identificatiedocument dat is afgegeven door de met het fokken belaste instantie of door elke andere bevoegde instantie van het land van oorsprong van de paardachtige die het stamboek of het rasregister van deze paardachtige beheert of elke vereniging of internationale organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen;
-
als slachtdieren gehouden paardachtigen: paardachtigen die zijn bestemd om hetzij rechtstreeks hetzij na via een markt of een erkend verzamelcentrum te zijn doorgevoerd, naar het slachthuis te worden gebracht om daar te worden geslacht;
-
als fok- en gebruiksdieren gehouden paardachtigen: andere paardachtigen dan die welke onder c) en d) worden genoemd;
-
van paardepest vrij(e) Lid-Staat of derde land: elke Lid-Staat of elk derde land op het grondgebied waarvan bij niet ingeënte paardachtigen geen klinische, serologische of epidemiologische aanwijzing bestaat voor de aanwezigheid van paardepest gedurende de laatste twee jaren, en waarin gedurende de laatste twaalf maanden geen inentingen tegen deze ziekte hebben plaatsgehad;
-
ziekten waarvoor een aangifteplicht bestaat: in bijlage A genoemde ziekten;
-
officiële dierenarts: door de bevoegde centrale instantie van de Lid-Staat of van een derde land aangewezen dierenarts;
-
tijdelijke toelating: status van een uit een derde land afkomstige geregistreerde paardachtige die op het grondgebied van de Gemeenschap is toegelaten voor een periode van minder dan 90 dagen die door de Commissie op grond van de gezondheidssituatie in het land van oorsprong wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 24.