Home

Richtlijn van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (91/439/EEG)

Richtlijn van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (91/439/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europese Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

  1. Overwegende dat het, ter uitvoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en om bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere Lid-Staat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd, wenselijk is dat er een nationaal rijbewijs van Europees model bestaat dat door de Lid-Staten onderling wordt erkend en waarvoor er geen verplichting tot inwisseling bestaat;

  2. Overwegende dat een eerste fase in die zin is bereikt door de eerste Richtlijn 80/1263/EEG van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs(4), waarbij een Europees model van het nationale rijbewijs werd vastgesteld, alsmede door de onderlinge erkenning door de Lid-Staten van nationale rijbewijzen en het inwisselen van rijbewijzen door houders die hun verblijfplaats of hun plaats van arbeid van een Lid-Staat naar een andere overbrengen; dat op de ingeslagen weg moet worden voortgegaan;

  3. Overwegende dat het bij Richtlijn 80/1263/EEG vastgestelde Europese model voor het nationaal rijbewijs dient te worden aangepast om met name rekening te houden met de harmonisatie van de categorieën en subcategorieën voertuigen en om de begrijpelijkheid van de rijbewijzen zowel binnen als buiten de Gemeenschap te vergroten;

  4. Overwegende dat om aan de eisen inzake de veiligheid van het wegverkeer te voldoen minimumvoorwaarden moeten worden vastgesteld voor de afgifte van het rijbewijs;

  5. Overwegende dat in artikel 3 van Richtlijn 80/1263/EEG wordt bepaald dat de definitieve voorschriften voor de algemene invoering van de in dat artikel vermelde categorieën voertuigen in de Gemeenschap, evenals die betreffende de voorwaarden voor de geldigheid van rijbewijzen, zonder mogelijkheid om af te wijken moeten worden vastgesteld;

  6. Overwegende dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid tot onderverdeling van die categorieën voertuigen om uit het oogpunt van verkeersveiligheid met name een geleidelijke toegang tot het besturen van die categorieën voertuigen te bevorderen en om rekening te houden met thans bestaande nationale situaties;

  7. Overwegende dat specifieke voorschriften moeten worden vastgesteld om de toegang van lichamelijk gehandicapten tot het besturen van voertuigen te bevorderen;

  8. Overwegende dat in artikel 10 van Richtlijn 80/1263/EEG een verdere harmonisatie van de normen inzake de door de bestuurders te ondergane tests en inzake de afgifte van rijbewijzen wordt voorgeschreven; dat daartoe de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag die samenhangen met het besturen van motorvoertuigen moeten worden omschreven en het rijexamen dienovereenkomstig moet worden gestructureerd; dat de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van die voertuigen opnieuw moeten worden omschreven;

  9. Overwegende dat de bepalingen van artikel 8 van Richtlijn 80/1263/EEG en met name de verplichting om bij verandering van Staat van normale woonplaats het rijbewijs binnen een termijn van één jaar om te wisselen een belemmering vormt voor het vrije verkeer van personen en, rekening houdend met de in het kader van de Europese integratie gemaakte vooruitgang, niet kan worden geaccepteerd;

  10. Overwegende dat de Lid-Staten bovendien, om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer of met het wegverkeer als zodanig, hun nationale bepalingen die betrekking hebben op de intrekking, schorsing en nietigverklaring van het rijbewijs, kunnen toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

De Lid-Staten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage Iof I bis bedoelde Europese model en overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn.De Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden mogen evenwel tot en met 31 december 1997 het huidige model rijbewijs blijven verstrekken.

2.

De door de Lid-Staten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

3.

Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere Lid-Staat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland zijn nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur van het rijbewijs, medisch onderzoek en belastingen toepassen op de houder van het rijbewijs en de in verband met de administratie noodzakelijke vermeldingen op het rijbewijs aanbrengen.

Artikel 2

1.

In het embleem op bladzijde 1 van het model van Europees rijbewijs staat het onderscheidingsteken van de Lid-Staat die het rijbewijs afgeeft.

2.

De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen.

3.

Na instemming van de Commissie kunnen de Lid-Staten het in bijlage Iof I bis weergegeven model zodanig aanpassen dat het rijbewijs voor computerverwerking geschikt is.

4.

Onverminderd de bepalingen die in dezen door de Raad zullen worden vastgesteld, mogen de in de bijlagen I en I bis vastgelegde rijbewijsmodellen geen geïnformatiseerde elektronische voorzieningen bevatten.

Artikel 3

1.

Met het in artikel 1 bedoelde rijbewijs mogen voertuigen van de volgende categorieën worden bestuurd:

  • categorie A

    • motorrijwielen, met of zonder zijspan;

  • categorie B

    • motorvoertuigen met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 3 500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend; aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg;

    • samenstellen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen, waarbij de maximaal toegestane massa van het samenstel niet meer dan 3 500 kg bedraagt en de maximaal toegestane massa van de aanhangwagen niet groter is dan de ledige massa van het trekkend voertuig;

  • categorie B + E

    • samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen, waarvan het samenstel niet onder categorie B valt;

  • categorie C

    • andere motorvoertuigen dan die van categorie D, met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500 kg; aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld waarvan de maximaal toegestane massa niet meer dan 750 kg bedraagt;

  • categorie C + E

    • samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van meer dan 750 kg;

  • categorie D

    • motorvoertuigen bestemd voor personenvervoer, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend; aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg;

  • categorie D + E

    • samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van meer dan 750 kg.

2.

Binnen de categorieën A, B, B + E, C, C + E, D en D + E kan een specifiek rijbewijs worden afgegeven voor het besturen van voertuigen van de volgende subcategorieën:

  • subcategorie A1

    • lichte motorrijwielen met een maximale cylinderinhoud van 125 cm3 en een maximaal vermogen van 11 kW;

  • subcategorie B1

    • gemotoriseerde drie- en vierwielers;

  • subcategorie C1

    • andere motorvoertuigen dan die van categorie D, waarvan de maximaal toegestane massa meer dan 3 500 kg, doch ten hoogste 7 500 kg bedraagt; aan de motorvoertuigen van deze subcategorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg;

  • subcategorie C1 + E

    • samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van subcategorie C1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van meer dan 750 kg, mits de maximaal toegestane massa van het aldus gevormde samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt en de maximaal toegestane massa van de aanhangwagen de ledige massa van het trekkende voertuig niet overschrijdt;

  • subcategorie D1

    • motorvoertuigen bestemd voor personenvervoer, met meer dan acht doch niet meer dan zestien zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend; aan de motorvoertuigen van deze subcategorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg;

  • subcategorie D1 + E

    • samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van subcategorie D1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van meer dan 750 kg, mits

      • de maximaal toegestane massa van het aldus gevormde samenstel ten hoogste 12 000 kg bedraagt en de maximaal toegestane massa van de aanhangwagen de ledige massa van het trekkende voertuig niet overschrijdt, en

      • de aanhangwagen niet wordt gebruikt om personen te vervoeren.

3.

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

  • „gemotoriseerd voertuig”, elk zichzelf over de weg voortbewegend wegvoertuig, anders dan een voertuig dat op rails wordt voortbewogen;

  • „driewieler” en „vierwieler”, elk voertuig respectievelijk op drie of op vier wielen van categorie B, waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid meer bedraagt dan 45 km per uur of, indien deze voertuigen zijn uitgerust met een thermische motor met ontstekingsregeling, met een cylinderinhoud van meer dan 50 cm3, of met een andere motor met gelijkwaardig vermogen. De ledige massa mag niet groter zijn dan 550 kg. In de ledige massa van elektrisch aangedreven voertuigen wordt de massa van de accu's niet meegerekend.

    De Lid-Staten kunnen lagere normen voor de ledige massa vaststellen en andere eraan toevoegen, bij voorbeeld voor de maximale cylinderinhoud of het vermogen;

  • „motorrijwiel”, elk voertuig op twee wielen, al dan niet met zijspanwagen, met een motor waarvan de cilinderinhoud meer dan 50 cm3 bedraagt, indien het een motor met inwendige verbranding is, en/of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km per uur;

  • „motorvoertuig”, elk gemotoriseerd voertuig, motorrijwielen uitgezonderd, dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg, of om voertuigen voor het vervoer van personen of goederen over de weg voort te trekken. Deze term omvat mede trolleybussen, dat wil zeggen voertuigen die in verbinding staan met een elektrische leiding en niet rijden op spoorstaven. De term heeft geen betrekking op landbouw- en bosbouwtrekkers;

  • „landbouw- en bosbouwtrekkers”, elk gemotoriseerd voertuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt.

4.

De Lid-Staten kunnen, na raadpleging van de Commissie, van de in lid 3, tweede en derde streepje, genoemde snelheden afwijken, op voorwaarde dat zij lagere snelheden vaststellen en mits zij dat op het rijbewijs vermelden.

5.

Voor subcategorie A1 kunnen de Lid-Staten extra beperkende voorschriften opleggen.

6.

Na instemming van de Commissie kunnen de Lid-Staten bepaalde bijzondere typen van gemotoriseerde voertuigen, zoals speciale voertuigen voor gehandicapten, uitsluiten van dit artikel.

Artikel 4

1.

Op het rijbewijs wordt vermeld onder welke voorwaarden de houder een voertuig mag besturen.

2.

Als iemand wegens lichamelijke gebreken slechts bepaalde typen van voertuigen of aangepaste voertuigen mag besturen, geschiedt het in artikel 7 bedoeld examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag in een dergelijk voertuig.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7 bis

Artikel 7 ter

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

BIJLAGE IVOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET RIJBEWIJS VAN EUROPEES MODEL

BIJLAGE I bisVOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET RIJBEWIJS VAN EUROPEES MODEL(Alternatief voor het model in bijlage I)

BIJLAGE II

BIJLAGE IIIMINIMUMNORMEN INZAKE LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GESCHIKTHEID VOOR HET BESTUREN VAN EEN MOTORRIJTUIG