De artikelen 2 en 3, artikel 4, leden 1 en 3 tot en met 6, de artikelen 6, 7, 13 en 14, artikel 15, leden 3 en 4, de artikelen 16 tot en met 21, de artikelen 29 tot en met 35, de artikelen 37 tot en met 41, de artikelen 42, 42 bis tot en met 42 septies, 43, lid 1, de punten 1 tot en met 7 ter en de punten 9 tot en met 14, artikel 45, lid 1, artikel 46, leden 1 en 2, de artikelen 46 bis, 48 tot en met 50, 50 bis, 50 ter en 50 quater, artikel 51, lid 1, artikel 51 bis, de artikelen 56 tot en met 59, de artikelen 60 bis, 61 en 61 bis van Richtlijn 78/660/EEG zijn van toepassing op de in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde ondernemingen, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald. De artikelen 46, 47, 48, 51 en 53 van deze richtlijn zijn echter niet van toepassing op activa en passiva die overeenkomstig afdeling 7 bis van Richtlijn 78/660/EEG worden gewaardeerd.
Richtlijn van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (91/674/EEG)
Richtlijn van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (91/674/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 54,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
In samenwerking met het Europese Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Overwegende dat volgens artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag, voor zover nodig, de waarborgen dienen te worden gecoördineerd welke in de Lid-Staten worden verlangd van vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die vennootschappen als van derden, ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken;
Overwegende dat Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978, op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag, betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen(4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG(5), in afwachting van een latere coördinatie niet verplicht van toepassing is op verzekeringsmaatschappijen, hierna „verzekeringsondernemingen” te noemen; dat wegens het grote belang van verzekeringsondernemingen in de Gemeenschap deze coördinatie na de tenuitvoerlegging van Richtlijn 78/660/EEG niet langer kan worden uitgesteld;
Overwegende dat Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983, op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag, betreffende de geconsolideerde jaarrekening(6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG, voor verzekeringsondernemingen bepaalde uitzonderingen kent die slechts gelden tot het verstrijken van de termijnen voor de toepassing van de onderhavige richtlijn; dat de onderhavige richtlijn derhalve tevens ten aanzien van de geconsolideerde jaarrekening bepalingen moet bevatten die speciaal gelden voor verzekeringsondernemingen;
Overwegende dat het spoedeisende karakter van deze coördinatie mede samenhangt met het feit dat de verzekeringsondernemingen hun bedrijf ook over de grenzen heen uitoefenen; dat een betere vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekeningen van deze ondernemingen zowel voor crediteuren, debiteuren, aandeelhouders, verzekeringnemers en hun adviseurs als voor het publiek in het algemeen van wezenlijk belang is;
Overwegende dat in de Lid-Staten verzekeringsondernemingen met verschillende rechtsvormen onderling concurreren; dat de ondernemingen die het directe verzekeringsbedrijf uitoefenen zich gewoonlijk ook bezighouden met herverzekering en aldus tot gespecialiseerde herverzekeringsondernemingen in een concurrentieverhouding staan; dat het derhalve dienstig lijkt de coördinatie niet te beperken tot de door Richtlijn 78/660/EEG genoemde rechtsvormen, maar een toepassingsgebied vast te stellen dat overeenstemt met dat van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(7), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG(8), en met dat van Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan(9), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/619/EEG(10), en dat bovendien bepaalde ondernemingen waarop de voornoemde richtlijnen geen betrekking hebben, alsmede de maatschappijen die herverzekeringsondernemingen zijn, omvat;
Overwegende dat ook al leek het dienstig, gezien de bijzondere facetten van de verzekeringsondernemingen, een afzonderlijke richtlijn betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van deze ondernemingen voor te stellen, zulks nog niet betekent dat een geheel van voorschriften moet worden vastgesteld dat los staat van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG; dat zulks immers niet doelmatig is, noch in overeenstemming zou zijn met de grondbeginselen van de coördinatie van het vennootschapsrecht, omdat verzekeringsondernemingen wegens het feit dat zij in de economie van de Gemeenschap een centrale plaats innemen, niet buiten een voor alle ondernemingen ontworpen regeling mogen blijven; dat voor de verzekeringsondernemingen derhalve alleen de voor die sector specifieke kenmerken in aanmerking zijn genomen, in die zin dat de onderhavige richtlijn slechts afwijkingen van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG omvat;
Overwegende dat de indeling en de inhoud van de balans van verzekeringsondernemingen van Lid-Staat tot Lid-Staat sterk verschillen; dat de onderhavige richtlijn bijgevolg voor de balansen van alle verzekeringsondernemingen in de Gemeenschap in dezelfde indeling en dezelfde omschrijvingen van posten moeten voorzien;
Overwegende dat vergelijkbaarheid van de jaarrekeningen en van de geconsolideerde jaarrekeningen vereist dat enkele fundamentele vraagstukken worden geregeld die verband houden met het opnemen in de balans van diverse transacties;
Overwegende dat ter wille van een betere vergelijkbaarheid bovendien de inhoud van de onderscheiden balansposten nauwkeurig dient te worden vastgesteld;
Overwegende dat het dienstig kan zijn een onderscheid te maken tussen de verplichtingen van de verzekeraar en die van de herverzekeraar, door onder de activa het aandeel van de herverzekeraar in de technische voorzieningen te vermelden;
Overwegende dat ook de indeling van de winst- en verliesrekening en de afbakening van bepaalde posten daarvan moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat het, gezien het specifieke karakter van de verzekeringssector, nuttig kan zijn om in de winst- en verliesrekening de niet-gerealiseerde winsten en verliezen in aanmerking te nemen;
Overwegende dat de vergelijkbaarheid van de cijfers in de balans en in de winst- en verliesrekening voorts hoofdzakelijk afhangt van de waarde die aan de in de balans opgenomen activa en passiva wordt toegekend; dat het voor een juiste beoordeling van de financiële positie van verzekeringsondernemingen nodig is zowel de actuele waarde als de op de grondslag van de aanschaffings- of vervaardigingskosten berekende waarde van beleggingen te vermelden; dat de verplichting om ten minste in de toelichting bij de jaarrekening de actuele waarde van beleggingen te vermelden echter uitsluitend ter wille van de vergelijkbaarheid en de doorzichtigheid wordt opgelegd en niet de bedoeling heeft de fiscale behandeling van verzekeringsondernemingen te wijzigen;
Overwegende dat men voor de berekening van de voorziening voor levensverzekering gebruik kan maken van op de markt gangbare of door de met het toezicht op het verzekeringsbedrijf belaste autoriteiten erkende actuariële methoden; dat deze methoden onder de in voorkomend geval door het nationale recht bepaalde voorwaarden kunnen worden gebruikt door iedere actuaris of deskundige met inachtneming van de actuariële beginselen die zijn erkend in het kader van deze en latere coördinatie van de belangrijkste voorschriften inzake bedrijfseconomisch en financieel toezicht op het directe levensverzekeringsbedrijf;
Overwegende dat, voor de berekening van de voorziening voor te betalen schaden — ter wille van voorzichtigheid en doorzichtigheid — elke impliciete vermindering of discontering moet worden verboden en dat precieze voorwaarden moeten worden vastgesteld voor het toepassen van expliciete vermindering of discontering;
Overwegende dat, gezien de bijzondere aard van verzekeringsondernemingen, ook in de toelichting op de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening bepaalde wijzigingen moeten worden aangebracht;
Overwegende dat, aangezien het de bedoeling is dat de onderhavige richtlijn voor alle onder de Richtlijnen 73/239/EEG en 79/267/EEG vallende en ook voor sommige andere verzekeringsondernemingen geldt, niet is voorzien in de bij Richtlijn 78/660/EEG toegestane afwijkingen voor kleine en middelgrote verzekeringsondernemingen; dat bepaalde kleine onderlinge maatschappijen waarop de voornoemde Richtlijnen 73/239/EEG en 79/267/EEG niet van toepassing zijn, evenwel ook hier buiten beschouwing dienen te blijven;
Overwegende dat om dezelfde redenen de aan de Lid-Staten in Richtlijn 83/349/EEG geboden mogelijkheid om moederondernemingen te ontheffen van de consolidatieverplichting indien het geheel van ondernemingen dat in de consolidatie moet worden opgenomen een bepaalde omvang niet overschrijdt, voor verzekeringsondernemingen niet is overgenomen;
Overwegende dat er voor de vereniging van „underwriters”, die bekend is onder de naam „Lloyd's”, wegens de bijzondere aard daarvan speciale bepalingen nodig zijn;
Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn eveneens van toepassing dienen te zijn op de geconsolideerde jaarrekening van een moederonderneming die het karakter heeft van een financiële holding en waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk verzekeringsondernemingen zijn;
Overwegende dat de behandeling van de vraagstukken die zich met betrekking tot de onderhavige richtlijn voordoen en in het bijzonder die, welke de toepassing van de onderhavige richtlijn betreffen, meebrengt dat de vertegenwoordigers van de Lid-Staten en die van de Commissie in een contactcomité met elkaar samenwerken; dat het, ten einde de toeneming van het aantal van dergelijke comités te vermijden, wenselijk is bedoelde samenwerking in het in Richtlijn 78/660/EEG, artikel 52, bedoelde contactcomité tot stand te brengen; dat, wanneer evenwel met verzekeringsondernemingen verband houdende vraagstukken worden behandeld, aan het contactcomité een daarop afgestemde samenstelling dient te worden gegeven;
Overwegende dat de ingewikkeldheid van deze materie ertoe noopt de verzekeringsondernemingen waarvoor deze richtlijn geldt een passende termijn te gunnen om aan de bepalingen ervan te voldoen; dat deze termijn moet worden verlengd met het oog op de nodige aanpassingen voor enerzijds de vereniging van „underwriters”, „Lloyd's” genoemd, en anderzijds de ondernemingen die bij het van toepassing worden van de richtlijn hun beleggingen tegen historische kosten waarderen;
Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat een aantal bepalingen van deze richtlijn, nadat vijf jaar ervaring met de toepassing is opgedaan, opnieuw wordt bezien in het licht van de nagestreefde sterkere mate van doorzichtigheid en harmonisatie,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
AFDELING 1 Inleidende bepalingen en toepassingsgebied
Artikel 1
Wanneer in de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG wordt verwezen naar de artikelen 9, 10 en 10 bis (balans) of naar de artikelen 22 tot en met 26 (winst-en-verliesrekening) van Richtlijn 78/660/EEG, dienen deze verwijzingen te worden aangemerkt als verwijzingen naar artikel 6 (balans) respectievelijk naar artikel 34 (winst-en-verliesrekening) van de onderhavige richtlijn.
Verwijzingen in de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG naar de artikelen 31 tot en met 42 van Richtlijn 78/660/EEG dienen te worden aangemerkt als verwijzingen naar die artikelen met inachtneming van de artikelen 45 tot en met 62 van deze richtlijn.
Wanneer de in dit artikel vermelde bepalingen van Richtlijn 78/660/EEG balansposten betreffen waarvoor in deze richtlijn geen equivalent voorkomt, dienen die bepalingen te worden aangemerkt als betrekking hebbende op de posten van artikel 6 van deze richtlijn waarin de overeenkomstige vermogensbestanddelen voorkomen.
Artikel 2
De in deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn van toepassing op vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag, zijnde:
-
ondernemingen zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 73/239/EEG, met uitsluiting van de onderlinge verzekeringsmaatschappijen en onderlinge waarborgmaatschappijen welke krachtens artikel 3 van genoemde richtlijn niet binnen haar werkingssfeer vallen, doch met inbegrip van de in artikel 4, onder a), b), c) en e), van genoemde richtlijn bedoelde instellingen, tenzij hun werkzaamheden niet uitsluitend of hoofdzakelijk het verzekeringsbedrijf omvatten, of
-
ondernemingen zoals bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 79/267/EEG, met uitsluiting van de instellingen en onderlinge maatschappijen die zijn bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, en in artikel 3 van die richtlijn, of
-
ondernemingen die het herverzekeringsbedrijf uitoefenen.
Dergelijke ondernemingen worden in deze richtlijn „verzekeringsondernemingen” genoemd.
Middelen van een collectief pensioenfonds in de zin van artikel 1, lid 2, onder c) en d), van Richtlijn 79/267/EEG, welke door een verzekeringsonderneming op eigen naam, doch voor rekening van een ander worden beheerd, moeten in de balans worden opgenomen, indien de onderneming rechthebbende van de desbetreffende activa is. Het totale bedrag van bedoelde activa en schulden moet afzonderlijk worden vermeld dan wel in de toelichting worden opgenomen, uitgesplitst volgens de verschillende actief- of passiefposten. De Lid-Staten kunnen evenwel toestaan dat deze middelen buiten de balanstelling worden opgenomen, op voorwaarde dat er een bijzondere regeling bestaat om deze middelen van de boedel uit te sluiten in geval van gerechtelijke vereffening van de verzekeringsonderneming (of soortgelijke procedures).
Op naam en voor rekening van derden verworven activa worden niet in de balans opgenomen.
Artikel 3
De voorschriften van deze richtlijn betreffende het levensverzekeringsbedrijf zijn van overeenkomstige toepassing op verzekeringsondernemingen die enkel het ziekteverzekeringsbedrijf uitoefenen, en wel uitsluitend of hoofdzakelijk volgens de techniek van het levensverzekeringsbedrijf.
De Lid-Staten mogen de eerste alinea ook toepassen op het ziekteverzekeringsbedrijf dat door meerbrancheondernemingen volgens de techniek van het levensverzekeringsbedrijf wordt uitgeoefend wanneer deze bedrijvigheid enige omvang heeft.