Home

Richtlijn 92/21/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1

Richtlijn 92/21/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1

[Tekst geldig vanaf 20-10-1995 tot 01-11-2014]

RICHTLIJN 92/21/EEG VAN DE RAAD

van 31 maart 1992

betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat de maatregelen moeten worden vastgesteld die ertoe bestemd zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die op 31 december 1992 eindigt; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen en diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat de methode van totale harmonisatie noodzakelijk zal zijn voor de volledige totstandkoming van de interne markt;

Overwegende dat deze methode zal dienen te worden aangewend ter gelegenheid van de herziening van de gehele procedure voor EEG-goedkeuring, daarbij rekening houdend met de geest van de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie;

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen, onder meer betrekking hebben op de massa's en afmetingen van motorvoertuigen;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen ter aanvulling dan wel in de plaats van hun huidige regeling, met name om voor elk type voertuig de toepassing mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG ( 5 );

Overwegende dat deze richtlijn zal worden aangevuld met richtlijnen betreffende massa's en afmetingen van alle categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan;

Overwegende dat het niet nodig is voorschriften vast te stellen voor de dynamische stabiliteit van samenstellen van motorvoertuigen en aanhangwagens, aangezien de fabrikanten van motorvoertuigen met dit aspect rekening houden bij de opgave van de technisch toelaatbare te trekken maximummassa,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



Artikel 1

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan elk voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig van categorie M1 zoals omschreven in  bijlage II.A van Richtlijn 70/156/EEG ◄ , op ten minste vier wielen, en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/uur.

Artikel 2

De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een type voertuig niet weigeren en de inschrijving, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van een voertuig niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de massa's of de afmetingen van dat voertuig, indien wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage I.

Artikel 3

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de in de bijlagen neergelegde voorschriften aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG.

Artikel 4

1.  De Lid-Staten dienen vóór 1 juli 1992 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 oktober 1992.

2.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van alle belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.



LIJST VAN BIJLAGEN



Bijlage I:

Administratieve bepalingen voor de typegoedkeuring

Aanhangsel 1: Inlichtingenformulier

Aanhangsel 2: EEG-typegoedkeuringsformulier

Bijlage II:

Toepassingsgebied, definities, voorschriften

Aanhangsel: Methode voor de controle van de massa's en asbelastingen van motorvoertuigen van categorie M1



BIJLAGE I

ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN VOOR DE TYPEGOEDKEURING

1.   Aanvraag van EEG-typegoedkeuring voor een voertuigtype

1.1. De aanvraag van EEG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een voertuigtype van categorie M1 voor wat betreft de massa's en afmetingen moet worden ingediend door de fabrikant.

1.2. Een model van het inlichtingenformulier staat afgebeeld in aanhangsel 1.

1.3. Het volgende moet worden verstrekt aan de technische dienst die verantwoordelijk is voor uitvoering van de typegoedkeuringsproeven:

1.3.1. een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type.

2.   Verlening van EEG-typegoedkeuring voor een voertuigtype

2.1. Indien aan de desbetreffende voorschriften is voldaan, wordt de EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG verleend.

2.2. Een model van het EEG-typegoedkeuringsformulier staat afgebeeld in aanhangsel 2.

2.3. Er dient aan elk goedgekeurd type voertuig een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG te worden toegekend. Dezelfde Lid-Staat mag niet hetzelfde nummer aan een ander voertuigtype toekennen.

3.   Wijziging van het type en van de goedkeuring

3.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

4.   Overeenstemming van de produktie

4.1. Als algemene regel geldt dat er maatregelen moeten worden genomen om te zorgen voor de overeenstemming van de produktie overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.



Aanhangsel 1

  ◄

  ◄



Aanhangsel 2

  ◄



BIJLAGE II

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES, VOORSCHRIFTEN

1.   Toepassingsgebied

Deze richtlijn geldt voor de massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 als gedefinieerd in artikel 1.

2.   Definities

2.1. De ter zake dienende definities als vastgelegd in bijlage I (met inbegrip van de voetnoten) en in bijlage II van Richtlijn 70/156/EEG gelden ook voor deze richtlijn.

2.2. Onder „massa van de forfaitaire belasting” wordt verstaan een massa van 75 kg vermenigvuldigd met het aantal passagierszitplaatsen (inclusief klapstoelen) dat door de fabrikant wordt opgegeven.

2.3. Onder „massa van de additionele belasting” wordt verstaan het verschil tussen de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand en de massa in bedrijfsklare toestand verhoogd met de massa van de forfaitaire belasting. De massa van de additionele belasting kan de massa van de optionele uitrusting omvatten, bij voorbeeld open dak, air conditioning, koppelinrichting.

2.4. Onder „massa van de koppelinrichting” wordt verstaan de massa van de koppeling zelf en de bevestigingsmiddelen als opgegeven door de fabrikant van het voertuig.

2.5. Onder „de maximum statische verticale belasting op het koppelingspunt van het voertuig” wordt verstaan de technisch toelaatbare verticale belasting die bij een stilstaand voertuig door de dissel van de aanhangwagen wordt uitgeoefend op de voertuigkoppeling en die aangrijpt in het middelpunt van de koppelinrichting. Deze belasting moet worden opgegeven door de fabrikant.

2.6. Onder „getrokken massa” wordt verstaan de massa van de getrokken aanhangwagen exclusief de verticale belasting op het koppelingspunt van het trekkende voertuig.

2.7. Onder „klapstoel” wordt verstaan een extra zitplaats om bij gelegenheid gebruikt te worden en die gewoonlijk is weggeklapt.

3.   Voorschriften

3.1.

Afmetingen

3.1.1.

De toegestane maximumafmetingen van een voertuig zijn de volgende:

3.1.1.1.

Lengte: 12 000 mm

3.1.1.2.

Breedte: 2 500 mm

3.1.1.3.

Hoogte: 4 000 mm

3.2.

Massa's en asbelastingen

3.2.1.

De som van de technisch toelaatbare maximumasbelastingen mag niet minder bedragen dan de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig in beladen toestand.

De technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig mag niet minder bedragen dan de massa van het voertuig in bedrijfsklare toestand plus de massa van de forfaitaire belasting.

Wanneer het voertuig wordt belast tot de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand overeenkomstig de punten 3.2.2 en 3.2.3, mag de belasting op elke as niet meer bedragen dan de technisch toelaatbare maximumbelasting van die as.

Wanneer het voertuig en tegelijkertijd de achteras worden belast tot de technisch toelaatbare maximummassa, mag de massa op de vooras niet minder bedragen dan 30 % van de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig.

3.2.2.

Ter controle van de voorschriften van de derde alinea van punt 3.2.1 moeten de massa's van de passagiers, van de bagage en van de additionele belasting boven de forfaitaire belasting op de in het aanhangsel aangegeven wijze worden verdeeld. De methode voor controle van de massa's is beschreven in het aanhangsel. Wanneer een voertuig is uitgerust met verwijderbare zitplaatsen, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd in de toestand waarbij het maximum aantal zitplaatsen is geïnstalleerd.

3.2.3.

Indien een voertuig bestemd is om een aanhangwagen te trekken, moeten er twee extra controles worden uitgevoerd overeenkomstig punt 3.2.1, derde alinea, en punt 3.2.2:

a) met de maximummassa op de koppelinrichting, en

b) met zowel de maximummassa op de koppelinrichting als de massa van de maximale statische verticale belasting op het koppelingspunt. In verband met laatstgenoemde controle is het volgende van toepassing:

3.2.3.1.

De technisch toelaatbare maximumbelasting op de achteras(sen) mag met maximaal 15 % worden overschreden en de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig in beladen toestand mag met maximaal 10 % of 100 kg (de laagste waarde is van toepassing) worden overschreden; dit voorschrift is slechts van toepassing voor dit bijzonder gebruik, op voorwaarde dat de bedrijfssnelheid beperkt is tot 100 km/u of minder.

3.2.3.2.

Er wordt geen rekening gehouden met de bovengenoemde overschreden belastingen en massa's voor andere goedkeuringen dan die overeenkomstig deze richtlijn en geen andere, behalve wanneer dat uitdrukkelijk wordt vermeld in de desbetreffende richtlijn.

3.2.3.3.

De fabrikant moet de in punt 3.2.3.1 genoemde snelheidsbeperkingen of andere bedrijfsomstandigheden in de handleiding vermelden.

3.2.4.

Indien de voertuigfabrikant het voertuig heeft uitgerust met een koppelinrichting, moet hij hierop of vlak erbij op het voertuig de maximaal toelaatbare statische verticale belasting op het koppelingspunt vermelden.

3.3.

De getrokken massa en de statische verticale belasting op de koppelinrichting

3.3.1.

De technisch toelaatbare getrokken maximummassa wordt door de fabrikant opgegeven.

3.3.1.1.

De getrokken massa van een voertuig, bestemd om een aanhangwagen met bedrijfsremsysteem te trekken. (In verband met de berekening van de getrokken massa mag geen rekening worden gehouden met de extra technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig in beladen toestand als bedoeld in punt 3.2.3.1)

3.3.1.1.1.

De maximaal toelaatbare getrokken massa van een voertuig is de laagste waarde van hetzij

a) de technisch toelaatbare getrokken maximummassa gebaseerd op de constructie van het voertuig en/of de sterkte van de mechanische koppelinrichting, hetzij

b) de technisch toelaatbare maximummassa van het trekkende voertuig (motorvoertuig) of, voor terreinwagens als gedefinieerd in Richtlijn 70/156/EEG, anderhalf maal die massa.

3.3.1.1.2.

De maximaal technisch toelaatbare massa van de aanhangwagen mag echter in geen geval meer bedragen dan 3 500 kg.

3.3.1.2.

De getrokken massa van een voertuig dat bestemd is om een aanhangwagen zonder bedrijfsremsysteem te trekken.

3.3.1.2.1.

De toelaatbare getrokken massa is de laagste waarde van de maximaal technisch toelaatbare getrokken massa of de helft van de massa van het trekkende voertuig in bedrijfsklare toestand.

3.3.1.2.2.

De maximaal technisch toelaatbare massa van de aanhangwagen mag in geen geval meer bedragen dan 750 kg.

3.3.2.

 De technisch toelaatbare statische verticale belasting op de koppelinrichting wordt door de fabrikant aangegeven; deze belasting mag niet minder bedragen dan 4 % van de maximaal toelaatbare getrokken massa en niet minder dan 25 kg. ◄ De fabrikant moet de maximaal toelaatbare statische verticale belasting op de koppelinrichting, de bevestigingspunten van de koppelinrichting op het motorvoertuig en de maximaal toelaatbare overhang van de koppelinrichting in de handleiding vermelden.

3.3.3.

Het motorvoertuig dat een aanhanger trekt moet de voertuigcombinatie, beladen tot de maximummassa, binnen vijf minuten vijf maal op een stijgende helling van ten minste 12 % in beweging kunnen zetten.

3.4.

Het door de fabrikant opgegeven maximum aantal passagierszitplaatsen mag niet afhangen van het feit of het voertuig al dan niet een aanhangwagen trekt.



Aanhangsel

Methode voor de controle van de massa's en asbelastingen van motorvoertuigen van categorie M1

1.   De massa van het voertuig wordt als volgt gecontroleerd:

1.1.

In onbeladen toestand, d.w.z. in bedrijfsklare toestand overeenkomstig punt 2.6 van aanhangsel 1 van bijlage I, maar zonder bestuurder;

bij een kampeerauto moet tevens rekening worden gehouden met een massa die overeenkomt met de massa van het waterreservoir en de gastank die tot 90 % van de inhoud gevuld zijn.

1.2.

In beladen toestand (als omschreven in de punten 3.2.1 tot en met 3.2.3 van bijlage II) door middel van berekening, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:

— indien de zitplaats verstelbaar is, moet deze eerst in de achterste normale besturings- of gebruiksstand worden gebracht, zoals aangegeven door de fabrikant van het voertuig, waarbij uitsluitend rekening wordt gehouden met de verstelling van de zitplaats in de lengterichting en niet met standen die niet dienen voor het instellen van de normale besturings- of gebruiksstand. Indien de zitplaats op andere manieren kan worden versteld (verticaal, inclinatie, rugleuning, enz.) wordt de door de fabrikant van het voertuig aangegeven stand ingesteld. Afgeveerde stoelen worden vergrendeld in de door de fabrikant aan te geven normale stand;

— de volgende massa's moeten in aanmerking worden genomen:

— een massa van 68 kg voor iedere inzittende (inclusief de bestuurder)

— een massa van 7 kg voor de bagage van iedere inzittende (inclusief de bestuurder)

— de massa van elke inzittende is in verticale richting werkzaam door een punt dat bij in de lengterichting verstelbare zitplaatsen 100 mm voor het R-punt ( 6 ) en bij alle overige zitplaatsen 50 mm voor het R-punt ( 7 ) ligt. De massa van de bagage van elke inzittende wordt voorgesteld door een verticale kracht die loopt door het midden van de projectie op het horizontale vlak van de werkzame maximumlengte van de bagageruimte die in het middenlangsvlak van het voertuig ligt;

— bij voertuigen met speciaal gebruiksdoel wordt de massa van de bagage overeenkomstig de instructies van de fabrikant en in overleg met de technische dienst verdeeld;

— eventuele additionele massa boven de forfaitaire massa wordt overeenkomstig de specificaties van de fabrikant met instemming van de technische dienst verdeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende niveaus van uitrusting en de massa's en plaatsen daarvan;

— bij een kampeerauto is de massa van de additionele belasting ten minste gelijk aan (10 kg × N) + (10 kg × L), waarin „L” de totale lengte van de kampeerauto is en „N” het aantal passagiers, inclusief de bestuurder, volgens opgave van de fabrikant.

— De massa van de additionele belasting wordt overeenkomstig de instructies van de fabrikant en met instemming van de technische dienst over alle bagageruimten verdeeld.

1.3.

De aangegeven massa's en asbelastingen worden bepaald overeenkomstig de volgende tabel:

2.   Resultaten van de controles

(Indien meer dan één waarde is gegeven in de punten 2.8 en 2.9 van het inlichtingenformulier, moeten de resultaten voor elke waarde worden gecontrolleerd)

De resultaten worden bevredigend geacht indien:

— de massa's en asbelastingen van het onbeladen voertuig (kolom (a)) overeenkomen met door de fabrikant opgegeven waarden, met een tolerantie van ± 5 % (indien aan deze voorwaarde is voldaan wordt de door de fabrikant opgegeven massa gebruikt voor de berekening van de in de kolommen (b) en (c) vermelde massa's);

— de massa's en asbelastingen die zijn gecontroleerd onder de omstandigheden als bedoeld in de kolommen (b) en (c) niet meer bedragen dan de door de fabrikant opgegeven maximaal toelaatbare massa;

— aan de voorschriften van punt 3.2.1, vierde alinea, van bijlage II is voldaan;

— de door de fabrikant opgegeven massa's en asbelastingen overeenkomen met de belastingskarakteristieken van de banden die voor het motorvoertuig zijn voorgeschreven waarbij rekening wordt gehouden met eventuele aangegeven snelheidsbeperkingen voor het trekkende voertuig overeenkomstig punt 3.7.3 van bijlage IV van Richtlijn 92/23/EEG.


( 1 ) PB nr. C 95 van 12. 4. 1990, blz. 92.

( 2 ) PB nr. C 284 van 12. 11. 1990, blz. 80 en besluit van 12. 2. 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

( 3 ) PB nr. C 225 van 10. 9. 1990, blz. 9.

( 4 ) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

( 5 ) PB nr. L 220 van 8. 8. 1987, blz. 44.

( 6 ) Vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG.

( 7 ) Vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG.