Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,
Overwegende dat dispariteiten tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen, die in de Lid-Staten van kracht of in voorbereiding zijn tot een belemmering van de handel tussen de Lid-Staten en tot ongelijke mededingingsvoorwaarden kunnen leiden;
Overwegende dat bij maatregelen voor de onderlinge aanpassing van de bepalingen van de Lid-Staten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen voor zover zij betrekking hebben op volksgezondheid, veiligheid, milieubescherming en consumentenbescherming, van een hoog beschermingsniveau moet worden uitgegaan;
Overwegende dat op communautair niveau een systematische beoordeling van de risico's van de bestaande stoffen die zijn opgenomen in de EINECS (European Inventory of Existing Commercial Substances)(4) noodzakelijk is om de bescherming van de mens, met inbegrip van werknemers en consumenten, en het milieu te waarborgen;
Overwegende dat het uit overwegingen van doelmatigheid en zuinigheid noodzakelijk is een communautair beleid op te zetten waarbij Lid-Staten, Commissie en fabrikanten de taken onder elkaar verdelen en coördineren;
Overwegende dat een verordening het passende juridische instrument is, aangezien de fabrikanten en importeurs aldus rechtstreeks nauwkeurige verplichtingen worden opgelegd die in de hele Gemeenschap terzelfder tijd en op dezelfde wijze moeten worden nagekomen;
Overwegende dat er voor een voorafgaande risicobeoordeling van bestaande stoffen en voor het bepalen van de prioriteitsstoffen die onmiddellijke aandacht behoeven, bepaalde informatie en gegevens over proeven met bestaande stoffen moeten worden verzameld;
Overwegende dat een ontheffing van deze informatieplicht dienstig is voor bepaalde stoffen die op grond van hun intrinsieke eigenschappen slechts risico's met zich brengen die algemeen als minimaal worden erkend;
Overwegende dat de fabrikanten en importeurs de informatie dienen voor te leggen aan de Commissie, die daarvan afschriften aan alle Lid-Staten zendt; dat een Lid-Staat echter de mogelijkheid dient te hebben van de op zijn grondgebied gevestigde fabrikanten en importeurs te verlangen dat zij die informatie terzelfder tijd aan zijn bevoegde instanties voorleggen;
Overwegende dat het voor de beoordeling van de potentiële risico's van bepaalde bestaande stoffen noodzakelijk is van de fabrikanten en importeurs in bepaalde gevallen te verlangen dat zij nadere inlichtingen verstrekken of aanvullend onderzoek verrichten met betrekking tot specifieke bestaande stoffen;
Overwegende dat er op communautair niveau lijsten moeten worden opgesteld van prioriteitsstoffen die bijzondere aandacht behoeven; dat de Commissie uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een eerste prioriteitslijst moet indienen;
Overwegende dat de risicobeoordeling van de stoffen op de prioriteitslijsten door de Lid-Staten dient te worden verricht; dat deze op communautair niveau moeten worden aangewezen op basis van een taakverdeling waarbij rekening wordt gehouden met de situatie in de Lid-Staten; dat er voorts op communautair niveau beginselen voor de risicobeoordeling moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat er bij het stellen van prioriteiten en bij de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen met name rekening moet worden gehouden met het ontbreken van gegevens over de effecten van de stof, met de reeds in andere internationale organisaties, zoals de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, verrichte werkzaamheden en met andere wetgeving en/of andere programma's van de Gemeenschap betreffende gevaarlijke stoffen;
Overwegende dat de resultaten van de risicobeoordeling en de aanbevolen strategie voor beperking van de risico's van stoffen die voorkomen op de prioriteitslijsten op communautair niveau moeten worden goedgekeurd;
Overwegende dat het aantal proefdieren zoveel mogelijk moet worden beperkt overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt(5); dat het gebruik van dieren met name in overleg met het Europees Centrum voor de validatie van alternatieve methoden zoveel mogelijk moet worden vermeden door gebruikmaking van erkende alternatieve methoden;
Overwegende dat bij tests op chemische stoffen die in het kader van deze verordening worden uitgevoerd de goede laboratoriumpraktijken moeten worden gevolgd die zijn vastgesteld in Richtlijn 87/18/EEG van de Raad van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen(6);
Overwegende dat de Commissie, bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten, de nodige bevoegdheden moet krijgen om bepaalde bijlagen aan te passen aan de technische vooruitgang en bepaalde uitvoeringsbepalingen van de verordening vast te stellen;
Overwegende dat de vertrouwelijkheid van bepaalde onder de industriële of commerciële geheimhouding vallende gegevens moet worden gewaarborgd,