Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Overwegende dat de Raad volgens artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur(4) een communautaire controleregeling dient in te voeren;
Overwegende dat met het oog op het welslagen van het gemeenschappelijk visserijbeleid een doeltreffende controleregeling moet worden toegepast die geldt voor alle onderdelen van dit beleid;
Overwegende dat het daartoe noodzakelijk is dat deze regeling voorschriften bevat met betrekking tot de controle op de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden, de structuurmaatregelen en de maatregelen inzake de gemeenschappelijke ordening van de markt, alsmede een aantal bepalingen inzake bestraffing van niet-naleving van deze maatregelen, die dienen te gelden voor de hele visserijsector, van de producent tot de consument;
Overwegende dat deze regeling alleen het gewenste resultaat kan hebben als het bedrijfsleven erkent dat zij gegrond is;
Overwegende dat de controle allereerst tot de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten behoort; dat de Commissie er echter ook op dient toe te zien dat de Lid-Staten zich op billijke wijze kwijten van de controle op en de voorkoming van overtredingen; dat zij derhalve in staat gesteld moet worden haar taak zo goed mogelijk te vervullen, doordat zij de beschikking krijgt over de nodige financiële, juridische en wettelijke middelen;
Overwegende dat de ervaring met Verordening (EEG) nr. 2241/87 van de Raad van 23 juli 1987 houdende vaststelling van bepaalde maatregelen voor controle op de visserijactiviteiten(5) heeft geleerd dat de controle op de toepassing van de bepalingen voor de instandhouding van de visbestanden moet worden verscherpt;
Overwegende dat voor de naleving van de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden een sterker beroep dient te worden gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van alle geledingen van de visserijsector;
Overwegende dat het beleid voor het beheer van de visbestanden, dat met name gebaseerd is op totaal toegestane vangsten (TAC's), quota en technische maatregelen, moet worden aangevuld met een beheer van de visserij-inspanning, wat gepaard moet gaan met een controle op de visserijactiviteiten en de vangstcapaciteit;
Overwegende dat, met het oog op de bewaking van alle vangsten en alle aanvoer, door de Lid-Staten in alle maritieme wateren toezicht dient te worden gehouden op de visserijactiviteiten van schepen uit de Gemeenschap en op alle aanverwante activiteiten, als middel om te kunnen nagaan of de regelgeving van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt nageleefd;
Overwegende dat het van essentieel belang is dat de Lid-Staten hun operationele medewerking verlenen bij op zee verrichte inspecties van visserijactiviteiten, opdat met name visserijactiviteiten in buiten de jurisdictie of de soevereiniteit van een Lid-Staat vallende maritieme wateren doeltreffend en op financieel verantwoorde wijze kunnen worden gecontroleerd;
Overwegende dat met het oog op de toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid controlemaatregelen dienen te worden genomen ten aanzien van vissersvaartuigen onder de vlag van derde landen die zich in de wateren van de Gemeenschap bevinden, en dat met name een regeling moet worden vastgesteld inzake melding van de verplaatsingen van die vaartuigen en van de soorten vis die zij aan boord hebben, onverminderd het recht van onschuldige doorvaart in de territoriale zee en de vrijheid van scheepvaart in de 200-mijlszone;
Overwegende dat de uitvoering van een aantal door de Lid-Staten in samenwerking met de Commissie te verwezenlijken en voor bepaalde categorieën vaartuigen opgezette proefprojecten de Raad in staat zal stellen om vóór 1 januari 1996 te besluiten of er met een systeem van controle per satelliet dan wel met een ander systeem moet worden gewerkt;
Overwegende dat het beheer van de visserijactiviteiten door de vaststelling van TAC's een grondige kennis van de samenstelling van de vangsten vergt en dat een dergelijke kennis ook noodzakelijk is voor de andere procedures waarin Verordening (EEG) nr. 3760/92 voorziet; dat iedere kapitein van een vissersvaartuig daartoe een logboek dient bij te houden;
Overwegende dat het noodzakelijk is dat de Lid-Staat van aanvoer de aanvoer op zijn grondgebied kan controleren en dat het daartoe nodig is dat in een andere Lid-Staat geregistreerde vaartuigen de Lid-Staat van aanvoer op de hoogte brengen van hun voornemen om vis op zijn grondgebied aan te voeren;
Overwegende dat het van fundamenteel belang is dat de in de logboeken vermelde gegevens bij de aanvoer worden gepreciseerd en bevestigd; dat het derhalve noodzakelijk is dat de bij de aanvoer en de afzet van de vangst betrokken personen aangifte doen van de aangevoerde, overgeladen, te koop aangeboden of aangekochte hoeveelheden;
Overwegende dat ten einde te voorzien in vrijstelling van de verplichting tot het bijhouden van een logboek of het invullen van een aanvoeraangifte door kleine vissersvaartuigen waarvoor een dergelijke verplichting in verhouding tot hun vangstcapaciteit een buitensporige last zou vormen, de Lid-Staten de activiteiten van dergelijke vaartuigen moeten controleren aan de hand van een steekproefmethode;
Overwegende dat alle visserijprodukten die in de Gemeenschap worden aangevoerd of ingevoerd, tot het punt van eerste verkoop vergezeld moeten gaan van een vervoerdocument waarin hun oorsprong duidelijk vermeld staat, ten einde de naleving van de communautaire instandhoudings- en handelsmaatregelen te garanderen;
Overwegende dat vangstbeperkingen zowel op het niveau van de Lid-Staten als van de Gemeenschap moeten worden beheerd; dat de Lid-Staten de aanvoer dienen te registreren en via computer aan de Commissie dienen door te geven; dat het in die context noodzakelijk is vrijstelling van deze verplichting te verlenen voor kleine aangevoerde hoeveelheden aangezien het doorgeven ervan via computer de autoriteiten van de betrokken Lid-Staten in administratief en financieel opzicht overmatig zou belasten;
Overwegende dat, met het oog op de instandhouding en het beheer van alle beviste bestanden, de bepalingen inzake het logboek, de aangifte van aanvoer, de aangifte van verkoop, alsmede de gegevens over overladingen en de registratie van de vangsten, ook van toepassing kunnen worden verklaard op bestanden waarvoor geen TAC of quotum is vastgesteld;
Overwegende dat de Lid-Staten op de hoogte moeten zijn van de resultaten van de visserijactiviteiten van hun vaartuigen in de wateren onder jurisdictie van derde landen of in de internationale wateren; dat derhalve aan de kapiteins van deze vaartuigen de verplichtingen moeten worden opgelegd inzake het logboek, de aangifte van aanvoer en van overlading; dat de door de Lid-Staten verzamelde gegevens aan de Commissie moeten worden meegedeeld;
Overwegende dat het verzamelen en verwerken van de gegevens uit beheersoogpunt de oprichting vereist van geautomatiseerde gegevensbestanden die in het bijzonder de mogelijkheid bieden de gegevens via vergelijking te controleren; dat de Commissie en haar bevoegde ambtenaren via de computer toegang moeten hebben tot deze gegevensbestanden ten einde deze te kunnen controleren;
Overwegende dat de naleving van de bepalingen inzake het gebruik van vistuig niet behoorlijk kan worden gewaarborgd indien netten van verschillende maaswijdte aan boord zijn, tenzij deze aan extra controlemaatregelen onderworpen zijn; dat het voor specifieke vormen van visserij passend kan zijn om specifieke regels vast te stellen, zoals de één-netregel;
Overwegende dat, wanneer het quotum van een Lid-Staat volledig is opgebruikt of wanneer de TAC zelf volledig is opgebruikt, voortzetting van de visserij bij besluit van de Commissie moet worden verboden;
Overwegende dat het noodzakelijk is de schade te vergoeden die ontstaat wanneer een Lid-Staat die zijn quotum, zijn toewijzing of zijn gedeelte van het bestand of groep bestanden nog niet heeft opgebruikt, geen visserijactiviteiten meer kan uitoefenen omdat een bepaalde TAC is opgebruikt; dat derhalve moet worden voorzien in een compensatieregeling;
Overwegende dat bij niet-naleving van deze verordening door personen die de verantwoording voor vissersvaartuigen dragen, moet worden gezorgd dat de betrokken vaartuigen met het oog op de instandhouding aan extra controlemaatregelen worden onderworpen;
Overwegende dat een efficiënt beheer van de aangenomen maatregelen vereist dat voor Lid-Staten die hun quotum overschrijden, aangiftemechanismen worden ingevoerd die in overeenstemming zijn met de beheersdoelstellingen en -strategieën die zijn omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3760/92;
Overwegende dat de aanpassing van de vangstcapaciteit aan de beschikbare voorraden een van de voornaamste doelstellingen is van het gemeenschappelijk visserijbeleid; dat het volgens artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 de taak van de Raad is om de doelstellingen en strategieën voor de herstructurering van de visserij-inspanning vast te stellen; dat ook moet worden gewaarborgd dat de maatregelen van de gemeenschappelijke marktordening worden nageleefd, met name door personen waarop de betrokken maatregelen van toepassing zijn; dat het derhalve absoluut noodzakelijk is dat iedere Lid-Staat naast de reeds in de communautaire wetgeving voorgeschreven financiële controles, technische controles uitvoert om te garanderen dat de door de Raad vastgestelde bepalingen worden nageleefd;
Overwegende dat het noodzakelijk is algemene regels vast te stellen om de door de Commissie benoemde communautaire inspecteurs in staat te stellen om te zorgen voor de uniforme toepassing van de communautaire regels en na te gaan of de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de hun opgelegde controles naar behoren hebben uitgevoerd;
Overwegende dat het, ten einde de objectiviteit van dit toezicht te waarborgen, van belang is dat de communautaire inspecteurs onder bepaalde voorwaarden zonder voorafgaande kennisgeving en geheel onafhankelijk een bezoek aan de Lid-Staten kunnen brengen om na te gaan of de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten uitgevoerde controles naar behoren zijn geschied; dat bij dergelijke bezoeken in geen geval controle zal worden uitgeoefend op private personen;
Overwegende dat de maatregelen na overtredingen van Lid-Staat tot Lid-Staat kunnen verschillen zodat bij de vissers een gevoel van onrechtvaardige behandeling ontstaat; dat het ontbreken van afschrikwekkende sancties in bepaalde Lid-Staten afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de controle, en dat, gezien deze feiten, de Lid-Staten zonder te discrimineren de nodige maatregelen dienen te nemen om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen, met name door een gamma van sancties in te voeren waarbij het economische voordeel dat de overtreders uit hun overtredingen hebben gehaald, daadwerkelijk teniet wordt gedaan;
Overwegende dat, indien een Lid-Staat van aanvoer onregelmatigheden niet effectief vervolgt, de Lid-Staat van de vlag wordt beperkt in zijn mogelijkheden om de naleving van de regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden te waarborgen; dat derhalve moet worden bepaald dat de illegale vangsten op het quotum van de Lid-Staat van aanvoer worden afgeboekt als die Lid-Staat geen doeltreffende maatregelen heeft genomen;
Overwegende dat de Lid-Staten de Commissie op gezette tijden verslag dienen uit te brengen over hun inspectieactiviteiten en over de naar aanleiding van overtredingen van de communautaire bepalingen genomen maatregelen;
Overwegende dat het voor sommige van de bij deze verordening vastgestelde maatregelen passend is nadere uitvoeringsbepalingen vast te stellen;
Overwegende dat het vertrouwelijke karakter van de in het kader van deze verordening verzamelde gegevens moet worden gewaarborgd;
Overwegende dat de nationale controlebepalingen die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen maar verder gaan dan de daarin opgenomen minimumbepalingen, door deze verordening onverlet moeten worden gelaten, op voorwaarde evenwel dat dergelijke nationale bepalingen in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht;
Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2241/87 dient te worden ingetrokken, met uitzondering evenwel van artikel 5, dat van kracht dient te blijven totdat de lijsten bedoeld in artikel 6, lid 2, van de onderhavige verordening zijn aangenomen;
Overwegende dat voor de tenuitvoerlegging van de in bepaalde artikelen vervatte specifieke bepalingen voorzien moet worden in een overgangsperiode opdat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten hun procedures kunnen vaststellen en deze kunnen aanpassen aan de vereisten van de nieuwe verordening;
Overwegende dat de in bepaalde artikelen vervatte bepalingen, voor zover deze betrekking hebben op de visserij in de Middellandse Zee, waar het gemeenschappelijk visserijbeleid nog niet volledig wordt toegepast, op 1 januari 1999 in werking dienen te treden,