Home

Verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn

Verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn

[Tekst geldig vanaf 19-03-2003 tot 04-12-2011] [Regeling ingetrokken per 04-12-2011]

VERORDENING (EEG) Nr. 3118/93 VAN DE RAAD

van 25 oktober 1993

tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn



DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat het tot stand brengen van een gemeenschappelijk vervoerbeleid overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder b), van het Verdrag, onder meer de vaststelling inhoudt van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers in een Lid-Staat waarin zij niet gevestigd zijn, worden toegelaten tot het binnenlands vervoer;

Overwegende dat zulks impliceert dat ten aanzien van degene die de diensten verricht, elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere Lid-Staat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven;

Overwegende dat voor een soepele en ongehinderde tenuitvoerlegging van bedoelde bepaling voorzien dient te worden in een tijdelijke cabotageregeling, alvorens de definitieve regeling wordt toegepast;

Overwegende dat alleen de vervoersondernemers die houder zijn van de communautaire vergunning als omschreven in Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten ( 4 ), dan wel de vervoersondernemers die gemachtigd zijn om bepaalde categorieën internationaal vervoer te verrichten, toegelaten kunnen worden tot het cabotagevervoer;

Overwegende dat deze tijdelijke regeling een geleidelijke contingentering van communautaire cabotagevergunningen dient te omvatten;

Overwegende dat de voorwaarden voor de afgifte en het gebruik van deze cabotagevergunningen moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat moet worden bepaald welke voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst van toepassing dienen te zijn op de cabotageverrichtingen;

Overwegende dat bepalingen moeten worden aangenomen om te kunnen ingrijpen op de markt voor het desbetreffende vervoer in geval van ernstige verstoringen; dat het daartoe noodzakelijk is een aangepaste besluitvormingsprocedure in te voeren en statistische gegevens te verzamelen;

Overwegende dat het dienstig is dat de Lid-Staten elkaar bijstand verlenen met het oog op de juiste toepassing van de ingestelde regeling, met name inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken; dat de sancties niet discriminerend mogen zijn en in verhouding moeten staan tot de ernst van de inbreuken; dat moet worden voorzien in de mogelijkheid voor het aantekenen van beroep;

Overwegende dat de Commissie op gezette tijden een verslag over de toepassing van deze verordening moet voorleggen;

Overwegende dat, ten einde de verplichtingen van de Raad na te komen, de datum van inwerkingtreding van een definitieve regeling dient te worden vastgesteld, waarbij cabotagevervoer zonder kwantitatieve beperkingen kan worden verricht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1.  Alle ondernemers in het beroepsgoederenvervoer over de weg die houder zijn van de communautaire vergunning als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 881/92 worden, mits de bestuurder, indien deze onderdaan is van een derde land, beschikt over een bestuurdersattest overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 881/92, onder de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden toegelaten tot het tijdelijk verrichten van binnenlands beroepsgoederenvervoer over de weg in een andere lidstaat, hierna te noemen „cabotagevervoer”, respectievelijk „lidstaat van ontvangst”, zonder aldaar een zetel of andere vestiging te hebben.

2.  Bovendien worden alle vervoersondernemers die in de Lid-Staat van vestiging, overeenkomstig de wetgeving van die Staat gemachtigd zijn het beroepsgoederenvervoer over de weg te verrichten dat genoemd wordt onder de punten 1, 2 en 3 van de bijlage van de eerste richtlijn ( 5 ), onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden toegelaten tot het verrichten van, naar gelang van het geval, gelijkaardig cabotagevervoer of cabotagevervoer met voertuigen van dezelfde categorie.

Indien de bestuurder onderdaan is van een derde land dient hij te beschikken over een bestuurdersattest overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 881/92.

3.  Voor de toelating tot het cabotagevervoer in het kader van het vervoer bedoeld in de bijlage, punt 5, van de eerste richtlijn gelden geen beperkingen.

4.  Alle ondernemingen die in de Lid-Staat van vestiging overeenkomstig de wetgeving van die Staat gemachtigd zijn goederenvervoer over de weg te verrichten voor eigen rekening, worden toegelaten tot het verrichten van cabotagevervoer voor eigen rekening zoals dat wordt gedefinieerd in de bijlage, punt 4, van de eerste richtlijn.

De Commissie stelt de uitvoeringsbepalingen van dit lid vast.

Artikel 2

1.  Met het oog op de geleidelijke invoering van de in artikel 12 omschreven definitieve regeling wordt het cabotagevervoer tijdens de periode van 1 januari 1994 tot en met 30 juni 1998 verricht in het kader van een communautair cabotagecontingent, onverminderd artikel 1, lid 3.

Cabotagevergunningen worden opgesteld overeenkomstig het model in bijlage I.

Het communautair cabotagecontingent bestaat uit de in onderstaande tabel aangegeven jaarlijkse hoeveelheid cabotagevergunningen, die elk twee maanden geldig zijn:



Jaar

Aantal vergunningen

1994

30000

1995

46296

1996

60191

1997

83206

1 januari tot en met 30 juni 1998

54091

2.  Op verzoek van een Lid-Staat kan een cabotagevergunning worden omgezet in twee kortlopende vergunningen, die elk één maand geldig zijn; dit verzoek dient jaarlijks vóór 1 november te worden ingediend.

Kortlopende cabotagevergunningen worden opgesteld overeenkomstig het model in bijlage II.

3.  Het contingent wordt als volgt over de Lid-Staten verdeeld:



 

1995

1996

1997

1 januari tot en met 30 juni 1998

België

3647

4742

6223

4045

Denemarken

3538

4600

6037

3925

Duitsland

5980

7774

10203

6632

Griekenland

1612

2096

2751

1789

Spanje

3781

4916

6452

4194

Frankrijk

4944

6428

8436

5484

Ierland

1645

2139

2808

1826

Italië

4950

6435

8445

5490

Luxemburg

1699

2209

2899

1885

Nederland

5150

6695

8786

5711

Oostenrijk

0

0

4208

2736

Portugal

2145

2789

3661

2380

Finland

1774

2307

3029

1969

Zweden

2328

3027

3973

2583

Verenigd Koninkrijk

3103

4034

5295

3442

3.  

Artikel 3

1.  Met de in artikel 2 bedoelde cabotagevergunningen kan de houder het cabotagevervoer verrichten.

2.  De cabotagevergunningen worden door de Commissie aan de Lid-Staten van vestiging gezonden, alwaar de bevoegde autoriteit of instantie deze afgeeft aan de vervoersondernemers die daarom verzoeken.

Op de vergunningen staat het merkteken van de Lid-Staat van vestiging.

3.  De cabotagevergunning is op naam van de vervoersondernemer gesteld. Zij kan door hem niet aan een derde worden overgedragen. Een cabotagevergunning mag slechts voor één voertuig tegelijk worden gebruikt.

Onder „voertuig” wordt verstaan, een in de Lid-Staat van vestiging geregistreerd motorvoertuig of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in de Lid-Staat van vestiging is geregistreerd, en die uitsluitend voor het vervoer van goederen zijn bestemd.

De niet gevestigde vervoersondernemer beschikt over het voertuig hetzij in volle eigendom, hetzij met name krachtens een overeenkomst inzake aankoop op afbetaling, een huur- of een leasingovereenkomst.

In het geval van een huurovereenkomst wordt het voertuig door de vervoersondernemer in de Lid-Staat van vestiging gehuurd om cabotagevervoer te verrichten. Ten einde het wegens een defect of een ongeluk onderbroken cabotagevervoer te voltooien, kan de niet gevestigde vervoersondernemer in de Lid-Staat van ontvangst evenwel een voertuig huren onder dezelfde voorwaarden als de aldaar gevestigde vervoersondernemers.

De cabotagevergunning en, in voorkomend geval, de huurovereenkomst dienen het motorvoertuig te vergezellen.

4.  De cabotagevergunning dient op verzoek van de met het toezicht belaste beambten te worden getoond.

5.  De datum met ingang waarvan de cabotagevergunning geldig is, moet vóór het gebruik door de bevoegde autoriteit of instantie van de Lid-Staat van vestiging op de vergunning worden vermeld.

Artikel 4

Het vervoer dat wordt verricht op grond van een cabotagevergunning wordt aangetekend in een verslagboekje waarvan de bladen samen met de vergunning binnen acht dagen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of instantie van de Lid-Staat van vestiging die de vergunning heeft afgegeven.

Voor het verslagboekje wordt het model gevolgd van bijlage III.

Artikel 5

1.  Aan het eind van elk kwartaal en binnen drie maanden — een termijn die door de Commissie in het in artikel 7 bedoelde geval tot één maand kan worden teruggebracht — deelt de bevoegde autoriteit of instantie van elke Lid-Staat de Commissie de gegevens mee betreffende het cabotagevervoer dat tijdens dat kwartaal is verricht door de aldaar gevestigde vervoersondernemers; de gegevens worden uitgedrukt in vervoerde ton en in ton-kilometer.

Dit geschiedt door middel van een tabel die wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage IV.

2.  De Commissie zendt de Lid-Staten zo spoedig mogelijk overzichten toe van de gegevens die haar uit hoofde van lid 1 worden meegedeeld.

Artikel 6

1.  Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, gelden voor het verrichten van cabotagevervoer de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst op de volgende gebieden:

a) de tarieven en contractuele voorwaarden van het vervoer;

b) de afmetingen en gewichten van wegvoertuigen: de afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de Lid-Staat van vestiging van de vervoersondernemer gelden, doch zij mogen in geen geval groter zijn dan de technische normen die door de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 86/364/EEG ( 6 )bedoelde conformiteitsbewijzen zijn gecertificeerd;

c) de voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën goederen, met name gevaarlijke goederen, bederfelijke levensmiddelen, levende dieren;

d) de rij- en rusttijden;

e) de belasting over de toegevoegde waarde (BTW) op vervoerdiensten. Op dit gebied is artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG ( 7 ) van toepassing op de verrichtingen bedoeld in artikel 1 van deze verordening.

2.  De technische normen inzake fabricage en uitrusting waaraan voertuigen moeten voldoen die voor het verrichten van cabotage worden gebruikt, zijn die welke gelden voor voertuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten.

3.  De in lid 1 bedoelde bepalingen moeten op niet gevestigde vervoersondernemers worden toegepast onder dezelfde voorwaarden als die waaraan de betrokken Lid-Staat zijn eigen onderdanen onderwerpt, zodat duidelijke of verhulde discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging daadwerkelijk wordt uitgesloten.

4.  Indien blijkt dat de in lid 1 genoemde lijst van voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst in het licht van de ervaring moet worden aangepast, wordt die lijst door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen gewijzigd.

Artikel 7

1.  In geval van ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone, veroorzaakt door de cabotageactiviteit of hierdoor verergerd, kunnen de Lid-Staten de kwestie bij de Commissie aanhangig maken zodat vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen. De Lid-Staten verstrekken de Commissie daartoe de nodige gegevens en delen haar mee welke maatregelen zij overwegen ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde vervoersondernemers.

2.  In lid 1 wordt verstaan onder:

— „ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone”: het aan de dag treden van specifieke problemen op deze markt die kunnen leiden tot een ernstig en mogelijk langdurig overaanbod dat een ernstige bedreiging vormt voor het financiële evenwicht en het voortbestaan van een aanzienlijk aantal ondernemingen voor goederenvervoer over de weg;

— „geografische zone”: een zone die een deel of het geheel van het grondgebied van een Lid-Staat omvat of zich uitstrekt tot een deel of het geheel van het grondgebied van andere Lid-Staten.

3.  De Commissie onderzoekt de situatie met name op basis van de laatste kwartaalgegevens als bedoeld in artikel 5 en beslist, na raadpleging van het bij artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3916/90 ( 8 ) ingestelde raadgevend comité, binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de Lid-Staat, of er al dan niet vrijwaringsmaatregelen getroffen dienen te worden, en stelt die vast indien dat het geval is.

Deze maatregelen kunnen in het uiterste geval behelzen dat de betrokken zone tijdelijk van het toepassingsgebied van deze verordening wordt uitgesloten.

De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen blijven van kracht gedurende een tijdvak van ten hoogste zes maanden, dat eenmaal voor ten hoogste dezelfde geldigheidsduur kan worden verlengd.

De Commissie stelt de Lid-Staten en de Raad onverwijld in kennis van elk krachtens dit lid genomen besluit.

4.  Indien de Commissie besluit vrijwaringsmaatregelen te treffen ten aanzien van een of meer Lid-Staten, dienen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Deze laatste maatregelen gaan uiterlijk in op de datum waarop de vrijwaringsmaatregelen waartoe de Commissie heeft besloten, van toepassing worden.

5.  Elke Lid-Staat kan het in lid 3 bedoelde besluit van de Commissie binnen dertig dagen na de kennisgeving ervan voorleggen aan de Raad.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid een ander besluit nemen binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum waarop een Lid-Staat de zaak bij hem aanhangig heeft gemaakt of, als verscheidene Lid-Staten dat gedaan hebben, vanaf de datum van het eerste verzoek.

De tijdslimiet in lid 3, derde alinea, is van toepassing op het besluit van de Raad.

De bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten dienen maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Indien de Raad binnen de termijn als vermeld in de tweede alinea geen besluit neemt, wordt het besluit van de Commissie definitief.

6.  Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 3 genoemde maatregelen verlengd dienen te worden, dient zij daartoe een voorstel in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

Artikel 8

1.  De Lid-Staten verlenen elkaar bijstand voor de toepassing van deze verordening.

2.  Onverminderd eventuele strafvervolging zijn de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst gemachtigd sancties te treffen tegen de niet aldaar gevestigde vervoersondernemer die op hun grondgebied bij het verrichten van cabotagevervoer inbreuken op deze verordening of de communautaire of nationale vervoersvoorschriften heeft gepleegd. Zij treffen deze sancties op niet-discriminerende basis en overeenkomstig lid 3.

3.  De in lid 2 bedoelde sancties kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van ernstige of herhaalde inbreuk, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotagevervoer op het grondgebied van de Lid-Staat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.

Blijkt een cabotagevergunning vervalst te zijn, dan wordt het vervalste document onmiddellijk ingetrokken en zo spoedig mogelijk toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de vervoersondernemer is gevestigd.

4.  De bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst stelt de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van vestiging in kennis van de geconstateerde inbreuken en de eventuele sancties tegen de vervoersondernemer en kan in geval van ernstige of herhaalde inbreuk deze kennisgeving vergezeld doen gaan van een verzoek tot het treffen van sancties.

In geval van ernstige of herhaalde inbreuk beoordeelt de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van vestiging of er tegen de betrokken vervoersondernemer een passende sanctie moet worden getroffen; deze autoriteit houdt rekening met de eventueel in de Lid-Staat van ontvangst getroffen sanctie en vergewist zich ervan dat de ten aanzien van de vervoersondernemers getroffen sancties in hun geheel genomen in verhouding staan tot de inbreuk(en) die tot de sancties heeft (hebben) geleid.

De sanctie die de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van vestiging treft na raadpleging van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst, kan in het uiterste geval behelzen dat de vergunning tot het uitoefenen van het beroep van ondernemer in het goederenvervoer over de weg wordt ingetrokken.

Tevens kan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van vestiging de betrokken vervoersondernemer krachtens het nationale recht voor een bevoegde nationale instantie dagvaarden.

Zij stelt de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst in kennis van de overeenkomstig de vorige alinea's genomen besluiten.

Artikel 9

De Lid-Staten waarborgen dat de aanvrager of houder van een cabotagevergunning beroep kan aantekenen tegen het besluit tot weigering of intrekking van deze vergunning en tegen elke andere administratieve sanctie die tegen hem wordt getroffen door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van vestiging of de Lid-Staat van ontvangst.

Artikel 10

De Lid-Staten stellen tijdig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van deze verordening vast en stellen de Commissie van deze bepalingen in kennis.

Artikel 11

De Commissie brengt iedere twee jaar aan de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening, en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 1996.

Artikel 12

1.  Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1994.

2.  De in artikel 2 bedoelde communautaire contingenterings- en vergunningenregeling voor het cabotagevervoer, verstrijkt op 1 juli 1998.

3.  Vanaf die datum worden alle niet-ingezeten vervoersondernemers die voldoen aan de voorwaarden in artikel 1, toegelaten tot het tijdelijk en zonder kwantitatieve beperkingen verrichten van binnenlands goederenvervoer over de weg in een andere Lid-Staat, zonder aldaar een zetel of andere vestiging te hebben.

In voorkomend geval en met inachtneming van de opgedane ervaring, de ontwikkeling van de vervoermarkt en de voortgang van de harmonisatie in de vervoersector, dient de Commissie bij de Raad een voorstel in inzake de begeleidende maatregelen voor de definitieve regeling die betrekking hebben op een geschikt observatiemechanisme voor de markten voor cabotagevervoer, en op de aanpassing van de in artikel 7 bedoelde vrijwaringsmaatregelen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.



BIJLAGE I

  ◄   ◄   ◄

  ◄



BIJLAGE II

  ◄   ◄   ◄

  ◄



BIJLAGE III

  ◄   ◄

  ◄

  ◄



BIJLAGE IV


( 1 ) PB nr. C 317 van 7. 12. 1992, blz. 10, en

PB nr. C 172 van 8. 7. 1992, blz. 22.

( 2 ) PB nr. C 150 van 15. 6. 1992, blz. 336.

( 3 ) PB nr. C 169 van 6. 7. 1992, blz. 30.

( 4 ) PB nr. L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1.

( 5 ) Eerste richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde vormen van goederenvervoer over de weg (PB nr. 70 van 6. 8. 1962, blz. 2005/62. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 881/92 (PB nr. L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1).

( 6 ) PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 48.

( 7 ) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/111/EEG (PB nr. L 384 van 30. 12. 1992, blz. 47).

( 8 ) PB nr. L 375 van 31. 12. 1990, blz. 10.