Home

Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen

Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag(3),

  1. Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

  2. Overwegende dat de in de verschillende Lid-Staten geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de veiligheidskenmerken van pleziervaartuigen qua inhoud en werkingssfeer verschillen; dat dergelijke verschillen handelsbelemmeringen en ongelijke concurrentievoorwaarden op de interne markt kunnen veroorzaken;

  3. Overwegende dat de harmonisatie van de nationale wetgevingen de enige manier is om deze belemmeringen van de vrije handel weg te nemen; dat deze doelstelling niet naar behoren door de afzonderlijke Lid-Staten kan worden verwezenlijkt; dat in deze richtlijn uitsluitend de eisen worden vastgesteld die beslist noodzakelijk zijn voor het vrije verkeer van pleziervaartuigen;

  4. Overwegende dat deze richtlijn uitsluitend op pleziervaartuigen met een minimumlengte van 2,5 m en een aan de ISO-normen ontleende maximumlengte van 24 m van toepassing is;

  5. Overwegende dat, aangezien het wegnemen van de technische handelsbelemmeringen met betrekking tot pleziervaartuigen en de onderdelen daarvan niet kan worden verwezenlijkt door onderlinge erkenning tussen de Lid-Staten, de in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985(4) beschreven nieuwe aanpak moet worden gevolgd volgens welke essentiële veiligheidseisen en andere voor het algemeen welzijn van belang zijnde aspecten moeten worden vastgesteld; dat in artikel 100 A, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat de Commissie bij haar voorstellen op het gebied van de volksgezondheid, de veiligheid, de milieubescherming en de consumentenbescherming uitgaat van een hoog beschermingsniveau; dat de essentiële eisen de criteria vormen waaraan de pleziervaartuigen, gedeeltelijk afgebouwde boten en losse of gemonteerde onderdelen moeten voldoen;

  6. Overwegende dat in deze richtlijn derhalve alleen essentiële eisen zijn vastgesteld; dat, om gemakkelijker het bewijs van de overeenstemming met de essentiële eisen te kunnen leveren, het noodzakelijk is dat er op Europees niveau geharmoniseerde normen zijn voor pleziervaartuigen en de onderdelen daarvan; dat deze op Europees niveau geharmoniseerde normen worden uitgewerkt door particuliere instellingen en dat zij hun karakter van niet-verbindende bepalingen dienen te behouden; dat de Europese Commissie voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) daarom erkend zijn als bevoegde instellingen voor de vaststelling van geharmoniseerde normen overeenkomstig de op 13 november 1984 ondertekende algemene richtsnoeren voor de samenwerking van de Commissie en deze beide instellingen; dat in deze richtlijn onder een geharmoniseerde norm wordt verstaan een technische specificatie (Europese norm of harmonisatiedocument) die door een van beide of beide instellingen is aangenomen in opdracht van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(5) en uit hoofde van bovengenoemde algemene richtsnoeren;

  7. Overwegende dat het, gezien de aard van de risico's die inherent zijn aan het gebruik van pleziervaartuigen en de onderdelen daarvan, noodzakelijk is procedures in te stellen voor de beoordeling van de overeenstemming met de essentiële eisen van de richtlijn; dat deze procedures in verhouding moeten staan tot het gevaar dat pleziervaartuigen en de onderdelen daarvan kunnen opleveren; dat bijgevolg voor elke conformiteitscategorie een adequate procedure moet worden vastgesteld of de keuze moet worden gelaten tussen verschillende gelijkwaardige procedures; dat de in aanmerking genomen procedures volledig in overeenstemming zijn met Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming(6);

  8. Overwegende dat de Raad heeft bepaald dat de CE-markering moet worden aangebracht hetzij door de fabrikant hetzij door diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; dat deze markering betekent dat het pleziervaartuig of het onderdeel in overeenstemming is met alle Gemeenschapsrechtelijke essentiële eisen en beoordelingsprocedures die erop van toepassing zijn;

  9. Overwegende dat het verantwoord is dat de Lid-Staten, zoals bepaald in artikel 100 A, lid 5, van het Verdrag, voorlopige maatregelen mogen treffen tot het beperken of verbieden van het in de handel brengen of het in gebruik nemen van pleziervaartuigen of onderdelen daarvan, ingeval deze een welbepaald risico voor de veiligheid van personen en, in voorkomend geval, huisdieren of goederen inhouden, en voor zover deze maatregelen aan een communautaire toetsingsprocedure worden onderworpen;

  10. Overwegende dat de adressaten van elk besluit dat in het kader van deze richtlijn wordt genomen de redenen voor dat besluit en de rechtsmiddelen waarover zij beschikken, dienen te kennen;

  11. Overwegende dat in een overgangsregeling moet worden voorzien die het mogelijk maakt pleziervaartuigen en onderdelen daarvan in de handel te brengen en in gebruik te nemen die zijn vervaardigd overeenkomstig de nationale voorschriften die op de datum van vaststelling van deze richtlijn van kracht zijn;

  12. Overwegende dat deze richtlijn geen bepalingen bevat die strekken tot een beperking van het gebruik van het pleziervaartuig na zijn ingebruikneming;

  13. Overwegende dat de bouw van pleziervaartuigen een effect kan hebben op het milieu voor zover het vaartuig verontreinigende stoffen kan lozen; dat het derhalve noodzakelijk is in deze richtlijn bepalingen op te nemen inzake de bescherming van het milieu, voor zover deze bepalingen betrekking hebben op het rechtstreekse effect van de bouw van pleziervaartuigen op het milieu;

  14. Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn geen afbreuk mogen doen aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om, met inachtneming van het Verdrag, de voorschriften uit te vaardigen die zij nodig achten met betrekking tot het bevaren van bepaalde wateren, met het oog op de bescherming van het milieu en van het net van waterwegen, en ter bevordering van de veiligheid op die waterwegen, mits zulks niet neerkomt op een niet in de richtlijn aangegeven wijziging van de pleziervaartuigen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Artikel 1 Toepassingsgebied en definities

1.

Deze richtlijn is van toepassing:

  1. wat ontwerp en bouw betreft, op:

    1. pleziervaartuigen en gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen;

    2. waterscooters, en

    3. onderdelen in de zin van bijlage II die los in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en voor montage bedoeld zijn;

  2. wat uitlaatemissies betreft, op:

    1. voortstuwingsmotoren die gemonteerd of specifiek bestemd zijn voor montage op of in pleziervaartuigen en waterscooters;

    2. op of in deze vaartuigen gemonteerde voortstuwingsmotoren die een „ingrijpende wijziging” ondergaan;

  3. wat geluidsemissies betreft, op:

    1. pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren;

    2. pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren, die een ingrijpende verbouwing ondergaan en vervolgens in de Gemeenschap in de handel worden gebracht binnen vijf jaar na de verbouwing;

    3. waterscooters, en

    4. buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat, bestemd voor montage op pleziervaartuigen;

  4. voor producten die onder a), punt ii), en onder b) en c) vallen, geldt het bepaalde in deze richtlijn pas vanaf het ogenblik waarop deze voor het eerst in de handel gebracht en/of in gebruik genomen worden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

2.

Buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen:

  1. wat lid 1, onder a), betreft:

    1. vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en die als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;

    2. kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;

    3. zeilplanken;

    4. surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;

    5. originelen en individuele replica's van vóór 1950 ontworpen historische vaartuigen, die hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en als zodanig door de fabrikant zijn bestempeld;

    6. experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

    7. voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, voorzover zij vervolgens gedurende een periode van vijf jaar niet op de communautaire markt worden gebracht;

    8. onverminderd lid 3, onder a), vaartuigen die speciaal bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in Richtlijn 82/714/EEG van de Raad van 4 oktober 1982 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen(7), ongeacht het aantal passagiers;

    9. duikboten;

    10. luchtkussenvoertuigen;

    11. draagvleugelboten;

    12. met stoomkracht aangedreven vaartuigen met externe verbranding die als brandstof gebruikmaken van kolen, cokes, hout, olie of gas;

  2. wat lid 1, onder b), betreft:

    1. voortstuwingsmotoren, gemonteerd of specifiek bestemd voor montage, op:

      • vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn;

      • experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

      • onverminderd lid 3, onder a), vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in Richtlijn 82/714/EEG, ongeacht het aantal passagiers;

      • duikboten;

      • luchtkussenvoertuigen;

      • draagvleugelboten;

    2. originelen en individuele replica's van historische voortstuwingsmotoren die op een ontwerp van vóór 1950 gebaseerd zijn, niet in serie geproduceerd en gemonteerd worden op de in lid 2, onder a), punten v) en vii), bedoelde vaartuigen;

    3. voor persoonlijk gebruik gebouwde voortstuwingsmotoren, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht;

  3. wat lid 1, onder c), betreft:

    • alle onder b) van dit lid genoemde vaartuigen;

    • voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de Gemeenschap in de handel worden gebracht.

3.

In het kader van deze richtlijn gelden de volgende definities:

  1. „pleziervaartuig”: voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 m, gemeten volgens de geharmoniseerde norm. Het feit dat hetzelfde vaartuig kan worden gebruikt voor verhuur of voor pleziervaartcursussen belet niet dat het onder de werkingssfeer van deze richtlijn valt, wanneer het voor recreatiedoeleinden in de Gemeenschap in de handel wordt gebracht;

  2. „waterscooter”: vaartuig met een lengte van minder dan 4 m met een motor met inwendige verbranding, primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te worden bediend;

  3. „voortstuwingsmotor”: voor voortstuwing gebruikte inwendigeverbrandingsmotor met vonkontsteking of compressieontsteking, met inbegrip van tweetakt- en viertaktbinnenboordmotoren, hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat en buitenboordmotoren;

  4. „ingrijpende wijziging van de motor”: wijziging van een motor waardoor

    • de motor de in bijlage I, deel B, genoemde emissiegrenswaarden zou kunnen overschrijden, met uitzondering van de routinematige vervanging van motoronderdelen die de emissiekenmerken niet veranderen; of

    • het nominale vermogen van de motor met meer dan 15 % toeneemt;

  5. „ingrijpende verbouwing van een vaartuig”: verbouwing van een vaartuig waarbij

    • de wijze van voortstuwing van het vaartuig wordt veranderd;

    • sprake is van een ingrijpende wijziging van de motor;

    • het vaartuig zozeer wordt veranderd dat het als een nieuw vaartuig wordt beschouwd;

  6. „wijze van voortstuwing”: mechanische methode waarmee het vaartuig wordt voortgestuwd, in het bijzonder scheepsschroeven of mechanische voortstuwingssystemen met waterstraal;

  7. „motorfamilie”: door de fabrikant bepaalde klasse van motoren waarvan op grond van hun ontwerp wordt verwacht dat zij qua uitlaatemissies identieke kenmerken hebben, en die aan de voorschriften voor uitlaatemissies in deze richtlijn voldoen;

  8. „fabrikant”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onder deze richtlijn vallend product ontwerpt en vervaardigt, of die een dergelijk product laat ontwerpen en/of vervaardigen met de bedoeling het onder zijn eigen naam in de handel te brengen;

  9. „gemachtigde”: in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon met een schriftelijke volmacht van de fabrikant om namens deze op te treden wat diens uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen betreft.

Artikel 2 In de handel brengen en in bedrijf stellen

1.

De Lid-Staten treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde produkten alleen in de handel gebracht en in bedrijf gesteld worden voor het bestemde doel, als zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, eigendommen of het milieu, wanneer zij correct zijn gebouwd en worden onderhouden.

2.

Deze richtlijn staat er niet aan in de weg dat de Lid-Staten, met inachtneming van het Verdrag, bepalingen vaststellen betreffende de vaart op bepaalde wateren met het oog op bescherming van het milieu en van het net van waterwegen en ter bevordering van de veiligheid op die waterwegen, mits deze bepalingen geen wijzigingen vereisen in de vaartuigen die aan de eisen van deze richtlijn voldoen.

Artikel 3 Essentiële eisen

De in artikel 1, lid 1, bedoelde produkten moeten voldoen aan de in bijlage I bepaalde essentiële eisen inzake veiligheid, gezondheid, milieu- en consumentenbescherming.

Artikel 4 Vrij verkeer van de in artikel 1, lid 1, bedoelde producten

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6 bis

Artikel 6 ter

Artikel 7 Vrijwaringsclausule

HOOFDSTUK II Overeenstemmingsbeoordeling

Artikel 8

Artikel 9 Aangemelde instanties

HOOFDSTUK III CE-markering

Artikel 10

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

BIJLAGE IESSENTIËLE EISEN

BIJLAGE IIONDERDELEN

BIJLAGE IIIVERKLARING VAN DE FABRIKANT OF VAN ZIJN IN DE GEMEENSCHAP GEVESTIGDE GEMACHTIGDE OF VAN DE PERSOON DIE VERANTWOORDELIJK IS VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN(artikel 4, leden 2 en 3)

BIJLAGE IVCE-MARKERING

BIJLAGE VINTERNE FABRICAGECONTROLE(module A)

BIJLAGE VIINTERNE FABRICAGECONTROLE PLUS PROEVEN (MODULE A BIS, OPTIE 1)

BIJLAGE VIIEG-TYPEONDERZOEK(module B)

BIJLAGE VIIIOVEREENSTEMMING MET HET TYPE(module C)

BIJLAGE IXPRODUKTKWALITEITSBORGING(module D)

BIJLAGE XPRODUKTKEURING(module F)

BIJLAGE XIEENHEIDSKEURING(module G)

BIJLAGE XIIVOLLEDIGE KWALITEITSBORGING(module H)

BIJLAGE XIIIDOOR DE FABRIKANT GELEVERDE TECHNISCHE DOCUMENTATIE

BIJLAGE XIVMINIMUMCRITERIA VOOR DE AANWIJZING VAN DE AAN TE MELDEN INSTANTIES DOOR DE LID-STATEN

BIJLAGE XVSCHRIFTELIJKE VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING

BIJLAGE XVIPRODUCTKWALITEITSBORGING (MODULE E)

BIJLAGE XVIIBEOORDELING VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE UITLAAT- EN GELUIDSEMISSIES VAN EEN PRODUCTIE