Home

Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen

Richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 B van het Verdrag(3),

Gelet op Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt(4), inzonderheid op artikel 3, lid 2,

  1. Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake conserveermiddelen, antioxidanten en diverse additieven en de gebruiksvoorwaarden daarvan een belemmering voor het vrije verkeer van levensmiddelen vormen; dat zij oneerlijke concurrentie in de hand kunnen werken;

  2. Overwegende dat ten aanzien van het gebruik en de gebruiksvoorwaarden van deze levensmiddelenadditieven in de eerste plaats dient te worden gelet op de noodzaak de consument te beschermen;

  3. Overwegende dat algemeen wordt erkend dat onbewerkte levensmiddelen en bepaalde andere levensmiddelen vrij dienen te zijn van levensmiddelenadditieven;

  4. Overwegende dat gezien de meest recente wetenschappelijke en toxicologische gegevens over deze stoffen sommige daarvan slechts voor bepaalde levensmiddelen en onder bepaalde gebruiksvoorwaarden dienen te worden toegelaten;

  5. Overwegende dat het noodzakelijk is strenge regels vast te stellen voor het gebruik van levensmiddelenadditieven in volledige zuigelingenvoeding, opvolgzuigelingenvoeding en babyvoeding, zoals vermeld in Richtlijn 89/398/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen(5), inzonderheid in artikel 4, lid 1, onder e);

  6. Overwegende dat deze richtlijn niet bedoeld is om afbreuk te doen aan de regels betreffende zoetstoffen en kleurstoffen;

  7. Overwegende dat, in afwachting van specifieke maatregelen krachtens Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(6) en krachtens Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit(7), sommige stoffen van deze categorie voorlopig onder deze richtlijn vallen;

  8. Overwegende dat de Commissie de communautaire voorschriften zal aanpassen zodat deze in overeenstemming zijn met de in deze richtlijn vastgestelde regels;

  9. Overwegende dat het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding is geraadpleegd voor die stoffen die nog niet onder communautaire voorschriften vallen;

  10. Overwegende dat het noodzakelijk is om in deze richtlijn bepaalde voorschriften op te nemen betreffende additieven die reeds vermeld worden in andere communautaire voorschriften;

  11. Overwegende dat het wenselijk is dat, wanneer moet worden besloten of een bepaald levensmiddel tot een bepaalde categorie levensmiddelen behoort, de procedure van raadpleging van het Permanent Comité voor levensmiddelen wordt gevolgd;

  12. Overwegende dat wijzigingen in bestaande zuiverheidseisen voor andere voedingsadditieven dan kleurstoffen en zoetstoffen alsmede nieuwe specificaties voor stoffen waarvoor geen zuiverheidseisen bestaan, zullen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Richtlijn 89/107/EEG;

  13. Overwegende dat het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding zich nog niet over meelverbeteraars heeft uitgesproken; dat deze in een afzonderlijke richtlijn zullen worden behandeld;

  14. Overwegende dat deze richtlijn in de plaats komt van de Richtlijnen 64/54/EEG(8), 70/357/EEG(9), 74/329/EEG(10) en 83/463/EEG(11), die hierbij worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

Deze richtlijn is een bijzondere richtlijn inzake additieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen en maakt deel uit van de algemene richtlijn in de zin van artikel 3 van Richtlijn 89/107/EEG. Zij is alleen van toepassing op de in de bijlagen genoemde enzymen.

2.

Alleen additieven die beantwoorden aan de door het SCF (Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding) opgelegde voorwaarden mogen in levensmiddelen worden gebruikt.

3.

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. conserveermiddelen: stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen vergroten door deze te beschermen tegen bederf door micro-organismen;

  2. antioxidanten: stoffen die de houdbaarheid van levensmiddelen vergroten door deze te beschermen tegen bederf door oxidatie, zoals het ranzig worden van vet en kleurveranderingen;

  3. draagstoffen: hieronder begrepen de oplosmiddelen die als draagstoffen fungeren: stoffen die gebruikt worden om een levensmiddelenadditief op te lossen, te verdunnen, te dispergeren of op een andere wijze fysisch te wijzigen zonder de technologische functie daarvan te veranderen (en zonder zelf enig technologisch effect uit te oefenen), teneinde de verwerking, de toepassing of het gebruik van het additief te vergemakkelijken;

  4. voedingszuren: stoffen die de zuurtegraad van levensmiddelen verhogen en/of er een zure smaak aan geven;

  5. zuurteregelaars: stoffen die de zuurte of alkaliteit van levensmiddelen veranderen of regelen;

  6. antiklontermiddelen: stoffen die de neiging van afzonderlijke levensmiddelendeeltjes om aan elkaar te kleven, verkleinen;

  7. antischuimmiddelen: stoffen die schuimvorming verhinderen of verminderen;

  8. vulstoffen: stoffen die het volume van een levensmiddel vergroten zonder noemenswaardig tot de beschikbare energiewaarde ervan bij te dragen;

  9. emulgatoren: stoffen die een homogene menging van twee of meer onmengbare fasen, zoals olie en water, in een levensmiddel mogelijk maken of in stand houden;

  10. smeltzouten: stoffen die de kaaseiwitten in gedispergeerde vorm omzetten en zodoende een homogene verdeling van vet en andere bestanddelen bewerkstelligen;

  11. verstevigingsmiddelen: stoffen die de vezels van fruit of groenten stevig of knapperig maken of houden of een wisselwerking met geleermiddelen aangaan om een gel te vormen of te verstevigen;

  12. smaakversterkers: stoffen die de bestaande smaak en/of geur van een levensmiddel versterken;

  13. schuimmiddelen: stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van een gasvormige fase in een vloeibaar of vast levensmiddel te vormen;

  14. geleermiddelen: stoffen die een levensmiddel vorm geven door de vorming van een gel;

  15. glansmiddelen (glijmiddelen daaronder begrepen): stoffen die, wanneer zij aangebracht worden op het oppervlak van een levensmiddel, dit een glanzend uiterlijk geven of een beschermende deklaag vormen;

  16. bevochtigingsmiddelen: stoffen die uitdroging van levensmiddelen beletten door de gevolgen van een lage luchtvochtigheid tegen te gaan, of de oplossing van een poeder in een waterig medium bevorderen;

  17. gemodificeerde zetmelen: stoffen die door een of meer chemische behandelingen worden verkregen uit eetbare zetmelen, die eventueel een fysische behandeling of een behandeling met enzymen hebben ondergaan, en eventueel met zuur of loog verdund of gebleekt zijn;

  18. verpakkingsgasssen: gassen die vóór, tijdens of na het in de verpakking brengen van een levensmiddel in die verpakking worden gebracht, met uitzondering van lucht;

  19. drijfgassen: gassen die een levensmiddel uit zijn houder drukken, met uitzondering van lucht;

  20. rijsmiddelen: stoffen of combinaties van stoffen die gas vrijmaken en daardoor het volume van deeg en beslag vergroten;

  21. complexvormers: stoffen die chemische complexen vormen met metaalionen;

  22. stabilisatoren: stoffen die het mogelijk maken de fysisch-chemische toestand van een levensmiddel te handhaven. Stabilisatoren omvatten stoffen die het mogelijk maken een homogene dispersie van twee of meer onmengbare stoffen in een levensmiddel te handhaven, stoffen die een bestaande kleur van een levensmiddel stabiliseren, fixeren of intensifiëren en stoffen die het bindend vermogen van het levensmiddel verhogen, onder meer door de vorming van crosslinks tussen eiwitten waardoor afzonderlijke deeltjes tot een gereconstitueerd levensmiddel worden samengebonden;

  23. verdikkingsmiddelen: stoffen die de viscositeit van een levensmiddel vergroten.

4.

Meelverbeteraars, met uitzondering van emulgatoren, zijn stoffen die aan meel of aan deeg worden toegevoegd om de bakeigenschappen ervan te verbeteren.

5.

In deze richtlijn worden niet als levensmiddelenadditieven beschouwd:

  1. stoffen die gebruikt worden voor de behandeling van drinkwater als bedoeld in Richtlijn 80/778/EEG(12);

  2. produkten die pectine bevatten en die door middel van een behandeling met verdund zuur, gevolgd door een gedeeltelijke neutralisatie met natrium- of kaliumzouten, worden verkregen uit gedroogde appelpulp, schillen van citrusvruchten of een mengsel daarvan („vloeibare pectine”);

  3. kauwgombasis;

  4. witte of gele dextrine, geroost of gedextrineerd zetmeel, zetmeel dat gemodificeerd is door een behandeling met zuur of base, gebleekt zetmeel, fysisch gemodificeerd zetmeel en zetmeel dat behandeld is met enzymen die zetmeel afbreken;

  5. ammoniumchloride;

  6. bloedplasma, voedingsgelatine, eiwithydrolysaten en hun zouten, melkeiwit en gluten;

  7. aminozuren en hun zouten, die geen functie als voedingsmiddeladditief hebben, met uitzondering van glutaminezuur, glycine, cysteïne en cystine en hun zouten;

  8. caseïnaten en caseïne;

  9. inuline.

Artikel 2

1.

Alleen de in de bijlagen I, III, IV en V opgesomde stoffen mogen voor de in artikel 1, leden 3 en 4, vermelde doeleinden in levensmiddelen worden gebruikt.

2.

Voor de in artikel 1, leden 3 en 4, vermelde doeleinden mogen de in bijlage I opgesomde stoffen volgens het „quantum satis”-principe worden toegevoegd aan levensmiddelen, met uitzondering van de in bijlage II opgesomde levensmiddelen.

3.

Tenzij anders bepaald, is lid 2 niet van toepassing op:

    • onbewerkte levensmiddelen,

    • honing als omschreven in Richtlijn 74/409/EEG(13),

    • niet-geëmulgeerde oliën en vetten van dierlijke of plantaardige oorsprong,

    • boter,

    • gepasteuriseerde en gesteriliseerde (inclusief UHT) melk (inclusief volle, halfvolle en magere melk) en volle gepasteuriseerde room,

    • niet-gearomatiseerde met levende fermenten gefermenteerde melkprodukten,

    • natuurlijk mineraalwater als omschreven in Richtlijn 80/777/EEG(14), alsmede bronwater,

    • koffie (met uitzondering van oploskoffie met smaakstoffen) en koffie-extract,

    • niet-gearomatiseerde bladthee,

    • suikers als omschreven in Richtlijn 73/437/EEG(15),

    • droge deegwaren met uitzondering van glutenvrije deegwaren en/of deegwaren voor diëten met een laag proteïnegehalte, in overeenstemming met Richtlijn 89/398/EEG,

    • niet-gearomatiseerde natuurlijke karnemelk (met uitzondering van gesteriliseerde karnemelk).

    In deze richtlijn wordt onder „onbewerkt” verstaan dat de levensmiddelen geen behandeling hebben ondergaan welke een ingrijpende wijziging veroorzaakt in de oorspronkelijke staat ervan. Zij mogen echter bij voorbeeld gesneden, verdeeld, uitgebeend, gehakt, gepeld, gewassen, geschild, gemalen, schoongemaakt, diepgevroren of ingevroren, gekoeld, ontkorst of gedopt, verpakt of niet verpakt zijn;

  1. levensmiddelen voor zuigelingen en peuters als omschreven in Richtlijn 89/398/EEG, met inbegrip van levensmiddelen voor zuigelingen en peuters die niet in goede gezondheid verkeren. Voor deze levensmiddelen gelden de bepalingen van bijlage VI;

  2. de in bijlage II genoemde levensmiddelen, die alleen de in die bijlage bedoelde additieven en de in bijlage III of bijlage IV bedoelde additieven mogen bevatten, mits voldaan wordt aan de aldaar gestelde voorwaarden.

4.

De in de bijlagen III en IV opgesomde additieven mogen alleen worden gebruikt in de levensmiddelen die aldaar zijn vermeld, mits voldaan wordt aan de aldaar gestelde voorwaarden.

5.

Alleen de in bijlage V opgesomde additieven kunnen voor levensmiddelenadditieven worden gebruikt als draagstoffen c.q. oplosmiddelen die als draagstoffen fungeren, mits voldaan wordt aan de aldaar gestelde voorwaarden.

6.

Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de overeenkomstige levensmiddelen bestemd voor specifieke voeding overeenkomstig Richtlijn 89/398/EEG.

7.

De in de bijlagen genoemde maximumconcentraties hebben, tenzij anders bepaald, betrekking op levensmiddelen zoals deze in de handel worden gebracht.

8.

In de bijlagen bij deze richtlijn betekent „quantum satis” dat geen maximumhoeveelheid wordt aangegeven. Additieven dienen echter toegepast te worden overeenkomstig goede produktiemethoden, in hoeveelheden die niet groter zijn dan voor het beoogde doel nodig is en op voorwaarde dat de consument niet wordt misleid.

Artikel 3

1.

De aanwezigheid van een levensmiddelenadditief is toegestaan:

  1. in een niet in artikel 2, lid 3, vermeld samengesteld levensmiddel, voorzover het levensmiddelenadditief in een van de ingrediënten van het samengestelde levensmiddel is toegestaan;

  2. in een levensmiddel waaraan een aroma is toegevoegd voorzover het levensmiddelenadditief in dat aroma overeenkomstig deze richtlijn is toegestaan en via het aroma in het levensmiddel terechtgekomen is, mits het levensmiddelenadditief in het uiteindelijke levensmiddel geen technologische functie heeft, of

  3. als het levensmiddel uitsluitend bestemd is voor gebruik bij de bereiding van een samengesteld levensmiddel, voorzover het samengestelde levensmiddel beantwoordt aan de bepalingen van deze richtlijn.

2.

Tenzij specifiek bepaald, is lid 1 niet van toepassing op volledige zuigelingenvoeding, bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding, zoals vermeld in Richtlijn 89/398/EEG.

3.

Het niveau van in aroma's aanwezige additieven dient te worden beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is om de veiligheid en de kwaliteit van de aroma's te garanderen en de opslag ervan te vergemakkelijken. Het gebruik van additieven in aroma's mag de consument bovendien niet misleiden en mag geen risico vormen voor de gezondheid van de consument. Indien het voorkomen van een additief in een levensmiddel, ten gevolge van het toevoegen van aroma's, een technologische functie in het levensmiddel heeft, wordt het beschouwd als een additief van het levensmiddel en niet als een additief van het aroma.

Artikel 4

Deze richtlijn is van toepassing onverminderd bijzondere richtlijnen waarbij het gebruik van in de bijlagen vermelde additieven als zoetstof of kleurstof wordt toegestaan.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

BIJLAGE ILEVENSMIDDELENADDITIEVEN DIE ALGEMEEN ZIJN TOEGESTAAN VOOR GEBRUIK IN NIET IN ARTIKEL 2, LID 3, GENOEMDE LEVENSMIDDELEN

BIJLAGE IILEVENSMIDDELEN WAARIN EEN BEPERKT AANTAL IN BIJLAGE I GENOEMDE ADDITIEVEN MOGEN WORDEN GEBRUIKT

BIJLAGE IIIONDER VOORWAARDEN TOEGESTANE CONSERVEERMIDDELEN EN ANTI-OXIDANTEN

BIJLAGE IVANDERE TOEGESTANE ADDITIEVEN

BIJLAGE VTOEGESTANE DRAAGSTOFFEN EN OPLOSMIDDELEN DIE ALS DRAAGSTOF FUNGEREN

BIJLAGE VILEVENSMIDDELENADDITIEVEN DIE ZIJN TOEGESTAAN IN VOEDING VOOR ZUIGELINGEN EN PEUTERS