Home

Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG

Verordening (EG) nr. 1484/95 van de Commissie van 28 juni 1995 houdende bepalingen voor de toepassing van de aanvullende invoerrechten in de sectoren slachtpluimvee en eieren, alsmede voor ovalbumine, en houdende vaststelling van representatieve prijzen en intrekking van Verordening nr. 163/67/EEG

Artikel 1

Voor de in bijlage I vermelde produkten, van oorsprong uit de daarin vermelde landen, gelden de in artikel 5, lid 1, van de Verordeningen (EEG) nr. 2771/75 en (EEG) nr. 2777/75 en in artikel 3, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2783/75 bedoelde aanvullende invoerrechten, hierna „aanvullende rechten” te noemen.

De corresponderende reactieprijzen als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Verordeningen (EEG) nr. 2771/75 en (EEG) nr. 2777/75 en in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2783/75, zijn in bijlage II aangegeven.

Artikel 2

1.

De in artikel 141, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad(1) en in artikel 3, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 2783/75 bedoelde representatieve prijzen worden regelmatig vastgesteld aan de hand van de gegevens die worden verzameld in het kader van het communautaire toezicht krachtens artikel 308 quinquies van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(2).

2.

De representatieve prijzen zijn vermeld in bijlage I bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

1.

Het aanvullende invoerrecht wordt op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken partij vastgesteld, overeenkomstig artikel 4.

2.

Wanneer de cif-invoerprijs per 100 kg van een bepaalde partij hoger is dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde representatieve prijs, dient de importeur de bevoegde instanties van de lidstaten van invoer ten minste de volgende bewijsstukken over te leggen:

  • het koopcontract of een ander gelijkwaardig bewijsstuk,

  • de verzekeringspolis,

  • de factuur,

  • het certificaat van oorsprong (in voorkomend geval),

  • de vervoerovereenkomst,

  • en, bij vervoer over zee, het cognossement.

3.

In het in lid 2 bedoelde geval moet de importeur de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde zekerheid stellen ten belope van het verschil tussen het bedrag van het aanvullend invoerrecht, berekend op basis van de representatieve prijs van het betrokken product, en het bedrag van het aanvullend invoerrecht, berekend op basis van de cif-invoerprijs van de betrokken zending.

4.

De importeur moet binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de betrokken producten zijn verkocht, en uiterlijk binnen negen maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte voor het vrije verkeer is geaccepteerd, bewijzen dat de zending is afgezet tegen voorwaarden waaruit blijkt dat de in lid 2 bedoelde prijzen juist zijn. Bij niet-inachtneming van een van bovengenoemde termijnen wordt de zekerheid verbeurd. Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de importeur kunnen de bevoegde instanties echter de termijn van negen maanden met ten hoogste drie maanden verlengen.

De zekerheid wordt vrijgegeven voor zover de bewijzen met betrekking tot de afzetvoorwaarden ten genoegen van de douaneautoriteiten zijn geleverd. Is dat niet het geval, dan wordt de zekerheid verbeurd bij wijze van betaling van de aanvullende invoerrechten.

5.

Indien de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van een verificatie constateren dat de in dit artikel vastgestelde afzetcondities voor de betrokken partij niet in acht zijn genomen, innen zij de verschuldigde rechten overeenkomstig het bepaalde in artikel 220 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. Om te bepalen welk bedrag aan rechten moet worden geïnd, wordt rekening gehouden met een rente die loopt vanaf de datum waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, tot en met de datum van de inning. De toe te passen rentevoet is die welke volgens het nationale recht voor terugvordering geldt.

Artikel 4

1.

Als het verschil tussen de betrokken reactieprijs als bedoeld in artikel 1, lid 2, en de cif-invoerprijs van de betrokken partij:

  1. niet groter is dan 10 % van de reactieprijs, is het aanvullend recht gelijk aan 0;

  2. groter is dan 10 %, maar niet groter dan 40 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullend recht 30 % van het verschil boven 10 %;

  3. groter is dan 40 %, maar niet groter dan 60 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullend recht 50 % van het verschil boven 40 %, plus het aanvullend recht op grond van het bepaalde onder b);

  4. groter is dan 60 %, maar niet groter dan 75 % van de reactieprijs, bedraagt het aanvullend recht 70 % van het verschil boven 60 %, plus de aanvullende rechten op grond van het bepaalde onder b) en c);

  5. groter is dan 75 %, van de reactieprijs, bedraagt het aanvullend recht 90 % van het verschil boven 75 %, plus de aanvullende rechten op grond van het bepaalde onder b), c) en d).

Artikel 5

Zo nodig kan de Commissie, op verzoek van een Lid-Staat of op eigen initiatief, bijlage I wijzigen.

De Commissie mag de representatieve prijzen echter slechts wijzigen wanneer deze minstens 5 % van de vastgestelde prijzen verschillen.

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

BIJLAGE I

BIJLAGE II