Home

Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken

Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 129 D, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag(4),

  1. Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 N van het Verdrag het aanmoedigen van het invoeren en ontwikkelen van transeuropese netwerken omvat;

  2. Overwegende dat in artikel 129 B van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de totstandbrenging en ontwikkeling van transeuropese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 7 A en 130 A van het Verdrag bedoelde doelstellingen;

  3. Overwegende dat overeenkomstig artikel 129 B, lid 2, van het Verdrag het optreden van de Gemeenschap gericht is op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken; dat daarbij met name rekening moet worden gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden;

  4. Overwegende dat artikel 129 C van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap een geheel van richtsnoeren opstelt betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van transeuropese netwerken overwogen maatregelen en dat de Gemeenschap steun kan verlenen aan de financiële inspanningen van de Lid-Staten voor de totstandbrenging van de transeuropese netwerken;

  5. Overwegende dat het wenselijk is algemene regels op te stellen voor de toekenning van communautaire financiële bijstand op het gebied van de transeuropese netwerken om zodoende de tenuitvoerlegging van dit artikel mogelijk te maken;

  6. Overwegende dat de communautaire bijstand overeenkomstig artikel 129 C van het Verdrag kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die in het kader van de richtsnoeren als zodanig zijn aangegeven;

  7. Overwegende dat de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag, bij het Europees Parlement en de Raad in behandeling zijn en dat, ingeval de besluiten tot vaststelling van deze richtsnoeren niet in werking zijn getreden op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, bij wijze van overgang moet worden voorzien in de mogelijkheid van een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor prioritaire specifieke projecten, binnen de grenzen van de voor het begrotingsjaar 1995 beschikbare kredieten en uiterlijk tot en met 31 december 1995;

  8. Overwegende dat voor de financiering van de transeuropese netwerken meer particulier kapitaal moet worden aangetrokken en dat het partnerschap tussen de openbare en de particuliere sector moet worden bevorderd;

  9. Overwegende dat de steun van de Gemeenschap met name kan worden verleend in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen of rentesubsidies; dat deze rentesubsidies en garanties voor leningen met name betrekking hebben op financiële steun van de Europese Investeringsbank, van de andere leningsinstrumenten van de Gemeenschap en van het Europees Investeringsfonds; dat in bepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen rechtstreekse subsidies voor investeringen overwogen kunnen worden;

  10. Overwegende dat de garanties voor leningen door het Europees Investeringsfonds of door andere financiële instellingen op commerciële basis zullen worden verstrekt en dat communautaire financiële bijstand de door de ontvangers van deze garanties betaalde premies geheel of gedeeltelijk kan dekken;

  11. Overwegende dat de communautaire financiële bijstand hoofdzakelijk bedoeld is om de financiële hinderpalen te overwinnen die zich kunnen voordoen in de startfase van een project;

  12. Overwegende dat het bedrag van de communautaire bijstand gerelateerd moet worden aan de totale investeringskosten;

  13. Overwegende dat de communautaire bijstand voor de projecten verleend moet worden naar gelang van de mate waarin deze bijdraagt tot de doelstellingen van artikel 129 B van het Verdrag en tot de andere doelstellingen en prioriteiten waarop de in artikel 129 C van het Verdrag bedoelde richtsnoeren betrekking hebben; dat ook rekening moet worden gehouden met andere aspecten, zoals het stimuleren van de openbare en particuliere financiering, de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen van de projecten, met name voor de werkgelegenheid, alsmede de gevolgen voor het milieu;

  14. Overwegende dat de Commissie de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten aan de hand van kosten/baten-analyses en andere relevante criteria zorgvuldig moet beoordelen, alsook hun financiële rentabiliteit;

  15. Overwegende dat de communautaire financiële bijstandsverlening uit hoofde van artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag het beleid van de Gemeenschap op het gebied van, met name, netwerken en van milieubescherming, mededinging en gunning van overheidsopdrachten niet mag doorkruisen; dat de milieubescherming een milieu-effectbeoordeling impliceert;

  16. Overwegende dat de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Lid-Staten en van de Commissie op het gebied van de financiële controle duidelijk moeten worden omschreven;

  17. Overwegende dat de Commissie dient te zorgen voor een doeltreffende coördinatie van alle communautaire maatregelen die gevolgen hebben voor de transeuropese netwerken, vooral van de TEN-middelen en de middelen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank;

  18. Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat doeltreffende methoden van evaluatie, toezicht en controle betreffende de bijstandsverlening van de Gemeenschap worden toegepast;

  19. Overwegende dat het van belang is dat voor passende informatie, publiciteit en transparantie in verband met de gefinancierde activiteiten wordt gezorgd;

  20. Overwegende dat in deze verordening, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan, een financieel referentiebedrag moet worden opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten;

  21. Overwegende dat vóór het einde van de periode van de financiële vooruitzichten 1994-1999 beoordeeld moet worden of, en zo ja in hoeverre, de acties van deze verordening voorzien in de behoeften van de Gemeenschap,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Omschrijving en werkingssfeer

In deze verordening worden de voorwaarden, voorschriften en procedures beschreven voor het verlenen van bijstand van de Gemeenschap aan projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van transeuropese netwerken voor vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur krachtens artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 2 In aanmerking komende acties

1.

Bijstand van de Gemeenschap kan alleen worden verleend voor projecten van gemeenschappelijk belang (hierna te noemen „projecten”), die als zodanig zijn aangemerkt in het kader van de richtsnoeren bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag.

Tevens komen in aanmerking onderdelen van projecten in de zin van de voorgaande alinea, voor zover zij in technisch en financieel opzicht zelfstandige eenheden vormen.

Artikel 4 Vormen van bijstand

1.

De bijstand van de Gemeenschap voor projecten kan een of meer van de volgende vormen aannemen:

  1. cofinanciering van studies betreffende de projecten, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies en evaluaties, en andere technische ondersteuningsmaatregelen voor deze studies. De financiële deelneming van de Gemeenschap mag in het algemeen niet meer bedragen dan 50 % van de totale kosten van een studie.

    In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan op initiatief van de Commissie en met instemming van de betrokken lidstaten de financiële deelneming van de Gemeenschap dit maximum van 50 % overschrijden;

  2. rentesubsidies op door de Europese Investeringsbank of andere openbare of particuliere financiële instellingen verstrekte leningen. In de regel is de duur van de rentesubsidie beperkt tot vijf jaar;

  3. bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het Europees Investeringsfonds of andere financiële instellingen;

  4. in naar behoren gemotiveerde gevallen, rechtstreekse subsidies voor investeringen;

  5. deelneming in risicokapitaal voor investeringsfondsen of vergelijkbare financiële instellingen die zich bij voorrang richten op de verstrekking van risicokapitaal voor projecten inzake trans-Europese netwerken, en met een belangrijke investering door de particuliere sector; deze deelneming in risicokapitaal bedraagt niet meer dan 1 % van de begrotingsmiddelen uit hoofde van artikel 18. Overeenkomstig de procedure van artikel 17 kan deze grens vanaf 2003 worden opgetrokken tot ten hoogste 2 % in het licht van een door de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen evaluatie van de werking van dit instrument.

    De meer gedetailleerde regels voor deze deelneming in risicokapitaal staan in de bijlage bij deze verordening.

    De deelneming kan plaatsvinden hetzij rechtstreeks in het fonds of in een vergelijkbare financiële instelling, hetzij in een geschikt cofinancieringsinstrument dat onder beheer staat van dezelfde fondsbeheerders;

  6. in voorkomend geval wordt de onder a) tot en met e) genoemde bijstand van de Gemeenschap gecombineerd, teneinde een maximale stimulans te bereiken met de ingezette begrotingsmiddelen, die zo economisch mogelijk moeten worden gebruikt.

2.

De in lid 1, onder a) tot en met e), genoemde vormen van bijstand van de Gemeenschap worden selectief gehanteerd, teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende typen netwerken en om er voor te zorgen dat de bijstand niet tot mededingingsverstoring tussen de ondernemingen van de sector leidt.

3.

De voor vervoerinfrastructuurprojecten bestemde middelen dienen gedurende de in artikel 18 vermelde periode zodanig te worden aangewend dat ten minste 55 % wordt gebruikt voor spoorwegen (met inbegrip van gecombineerd vervoer) en ten hoogste 25 % voor wegen.

4.

Voor de krachtens deze verordening gefinancierde projecten stimuleert de Commissie gericht het gebruik van particuliere financieringsbronnen, indien in het kader van openbaar-particuliere partnerschappen een maximaal multiplicatoreffect van de financiële middelen van de Gemeenschap bereikt kan worden. Hierbij wordt elk geval apart door de Commissie bekeken, in voorkomend geval rekening houdend met een uitsluitend uit overheidsmiddelen gefinancierd alternatief. Voor elk project is de steun van elke betrokken lidstaat overeenkomstig het Verdrag vereist.

Artikel 5 Voorwaarden voor bijstand door de Gemeenschap

1.

Er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit.

2.

De financiële bijstand van de Gemeenschap mag niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat voor de start van het project noodzakelijk wordt geacht.

3.

Ongeacht de gekozen vorm van bijstand mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten belopen. Bij wijze van uitzondering mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap evenwel 20 % van de totale investeringskosten belopen, in de volgende gevallen:

  1. projecten die betrekking hebben op satellietnavigatie- en plaatsbepalingsystemen, als bedoeld in artikel 17 van Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet(5);

  2. prioritaire projecten op het gebied van energienetwerken;

  3. mits de projecten vóór 2010 van start gaan, gedeelten van projecten van Europees belang, welke in bijlage III van Beschikking nr. 1692/96/EG zijn vermeld en tot doel hebben knelpunten op te heffen en/of ontbrekende verbindingen tot stand te brengen, indien met deze gedeelten grenzen of natuurlijke barrières worden overschreden en zij bijdragen tot de integratie van de interne markt in een uitgebreide Gemeenschap, de veiligheid verhogen, voor interoperabiliteit van de nationale netwerken zorgen en/of in sterke mate bijdragen tot vermindering van de onevenwichtigheden tussen de vervoerstakken, ten voordele van de meest milieuvriendelijke; dit percentage zal verschillen naar gelang van het nut voor andere landen en in het bijzonder voor naburige lidstaten.

In het geval van projecten van gemeenschappelijk belang zoals bedoeld in bijlage I bij Beschikking nr. 1336/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1997 betreffende een geheel van richtsnoeren voor trans-Europese telecommunicatienetwerken(6), mag het totale bedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening oplopen tot 30 % van de totale investeringskosten.

4.

De in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen.

5.

Voor de in lid 3 bedoelde projecten geldt, binnen de grenzen van deze verordening, een meerjarige juridische verbintenis, terwijl in de begroting de kredieten per jaar worden vastgelegd.

Artikel 5 bis Indicatieve meerjarenprogramma's van de Gemeenschap

Artikel 6 Criteria voor de selectie van de projecten

Artikel 7 Verenigbaarheid

Artikel 8 Indiening van bijstandsaanvragen

Artikel 9 Gegevens voor de beoordeling en identificatie van de aanvragen

Artikel 10 Toekenning van bijstand

Artikel 11 Financiële bepalingen

Artikel 12 Financiële controle

Artikel 13 Vermindering, schorsing en intrekking van bijstand

Artikel 14 Coördinatie

Artikel 15 Beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie

Artikel 16 Informatie en bekendmaking

Artikel 17 Comitéprocedure

Artikel 18 Financiering

Artikel 19 Herzieningsclausule

Artikel 20 Inwerkingtreding

BIJLAGEUitvoeringsbepalingen bedoeld in artikel 4, lid 1, onder e)