Home

Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

1996L0049 — NL — 30.12.2004 — 005.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Gewijzigd bij:




▼B

RICHTLIJN 96/49/EG VAN DE RAAD

van 23 juli 1996

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (5),

(1)

Overwegende dat het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen en de kans op ongevallen daardoor is gestegen, en dat derhalve maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat dit vervoer plaatsvindt onder optimale veiligheidsvoorwaarden;

(2)

Overwegende dat alle Lid-Staten partij zijn bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif), waarbij de uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM) zijn neergelegd in aanhangsel B, waarvan bijlage I wordt gevormd door het reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID), dat zich qua werkingssfeer tot buiten de Gemeenschap uitstrekt;

(3)

Overwegende dat het bovengenoemde verdrag geen betrekking heeft op het binnenlandse vervoer van gevaarlijke goederen per spoor; dat de uniforme toepassing van geharmoniseerde veiligheidsvoorschriften in de gehele Gemeenschap derhalve van belang is; dat dit het best kan worden bereikt door de wetgevingen van de Lid-Staten met het RID op één lijn te brengen;

(4)

Overwegende dat, met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, de wetgevingen onderling moeten worden aangepast teneinde een voldoende hoog veiligheidsniveau voor het binnenlandse en het internationale vervoer te waarborgen, de opheffing van concurrentieverstoringen te bewerkstelligen door het vergemakkelijken van het vrije verkeer van goederen en diensten in de gehele Gemeenschap, en voor samenhang met de andere communautaire bepalingen te zorgen;

(5)

Overwegende dat de bepalingen van de onderhavige richtlijn de door de Gemeenschap en de Lid-Staten in het kader van Agenda 21, hoofdstuk 19, van de Unced-conferentie te Rio de Janeiro in juni 1992 aangegane verbintenis om te streven naar een harmonisatie van de indelingssystemen voor gevaarlijke stoffen, onverlet laten;

(6)

Overwegende dat er nog geen specifieke communautaire wetgeving bestaat inzake de veiligheidsvoorwaarden voor het vervoer per spoor van biologische agentia en genetisch gemodificeerde organismen, ten aanzien waarvan een regeling is vastgesteld in de Richtlijnen 90/219/EEG (6), 90/220/EEG (7) en 90/679/EEG (8);

(7)

Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn onverminderd de toepassing van andere communautaire bepalingen op het gebied van de veiligheid van de werknemers en de bescherming van het milieu;

(8)

Overwegende dat de Lid-Staten bijzondere voorschriften moeten kunnen toepassen op het vervoer, over hun grondgebied, van gevaarlijke stoffen per spoor;

(9)

Overwegende dat de Lid-Staten het recht moeten behouden om ten aanzien van het binnenlandse vervoer van gevaarlijke goederen per spoor voorlopig voorschriften toe te passen die beantwoorden aan de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het gecombineerde vervoer van gevaarlijke goederen, voor zover het RID nog niet overeenstemt met deze voorschriften die het gecombineerde vervoer van gevaarlijke goederen horen te vergemakkelijken;

(10)

Overwegende dat elke Lid-Staat het recht moet behouden om het binnenlandse vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen per spoor te reguleren of te verbieden, uitsluitend om andere redenen dan de veiligheid;

(11)

Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de strengere veiligheidsvoorschriften die in de Kanaaltunnel gelden in verband met de bijzondere eigenschappen daarvan, met name het traject en de lengte van de tunnel, en dat de Lid-Staten in vergelijkbare toekomstige situaties vergelijkbare maatregelen moeten kunnen treffen; dat sommige Lid-Staten wegens de omgevingstemperatuur strengere normen inzake het voor het vervoer bestemde materieel moeten kunnen opleggen;

(12)

Overwegende dat er, om rekening te houden met de omvang van de in deze sector vereiste investeringen, een overgangsperiode moet worden bepaald zodat de Lid-Staten tijdelijk sommige specifieke nationale bepalingen betreffende de voorwaarden voor de bouw of het gebruik van tanks, houders, verpakkingen of van een noodmaatregelcode kunnen handhaven;

(13)

Overwegende dat de toepassing van nieuwe ontwikkelingen in technologie en industrie niet mag worden belemmerd en dat daartoe in tijdelijke afwijkingen moet worden voorzien;

(14)

Overwegende dat de bepalingen van het RID toestaan overeenkomsten te sluiten waarbij van het RID wordt afgeweken en dat het grote aantal overeenkomsten van deze soort tussen Lid-Staten tot verstoringen in het vrij verstrekken van vervoersdiensten met betrekking tot gevaarlijke goederen leidt; dat door de opneming van de nodige bepalingen in de bijlagen bij deze richtlijn dergelijke afwijkingen overbodig kunnen worden gemaakt; dat in een overgangsperiode dient te worden voorzien gedurende welke bestaande overeenkomsten verder door de Lid-Staten mogen worden toegepast;

(15)

Overwegende dat het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor van en naar een derde land is toegestaan voor zover dit plaatsvindt overeenkomstig de RID-bepalingen; dat de Lid-Staten evenwel wat betreft vervoer van en naar republieken van de voormalige Sowjetunie die geen partij zijn bij het Cotif, het recht hebben passende maatregelen te treffen om een zelfde veiligheidsniveau als dat van het RID te garanderen;

(16)

Overwegende dat deze richtlijn snel aan de technische vooruitgang moet kunnen worden aangepast, met name door in het RID vastgestelde nieuwe bepalingen aan te nemen; dat te dien einde een comité moet worden ingesteld en een procedure moet worden vastgesteld voor nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in dit comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

Toepassingsgebied

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op het vervoer per spoor van gevaarlijke goederen binnen of tussen de Lid-Staten. De Lid-Staten kunnen echter het vervoer van gevaarlijke goederen met transportmaterieel dat eigendom is of onder de verantwoordelijkheid valt van de strijdkrachten, uitsluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn.

2. De bepalingen van deze richtlijn raken geenszins aan het recht van de Lid-Staten om, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht en voor zover de bijlage van deze richtlijn geen voorschriften bevat met betrekking tot de betrokken gebieden, specifieke eisen inzake veiligheid voor het nationale of internationale goederenvervoer per spoor vast te stellen, met name wat betreft:

—het treinverkeer,

—de planning van goederenwagens in treinen in het nationale verkeer,

—de exploitatieregels voor de nevenoperaties van het vervoer, zoals het rangeren of stationeren,

—de opleiding van het personeel en het beheer van de informatie betreffende de vervoerde gevaarlijke goederen,

—de bijzondere regels betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen in passagierstreinen.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

—„RID”, het reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen, dat als bijlage I is opgenomen in aanhangsel B van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif), met inbegrip van de wijzigingen;

—„CIM”, de uniforme regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen, opgenomen in aanhangsel B bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (Cotif), met inbegrip van de wijzigingen;

—„gevaarlijke goederen”, de stoffen en voorwerpen waarvan het vervoer per spoor krachtens de bijlage bij deze richtlijn verboden is of slechts onder bepaalde voorwaarden is toegestaan;

—„vervoer”: ieder onder de bijlage bij deze richtlijn vallend vervoer van gevaarlijke goederen per spoor dat geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op het grondgebied van een Lid-Staat, met inbegrip van het laden en lossen, alsmede het overladen naar en van een andere vervoerwijze en de in verband met de vervoersvoorwaarden noodzakelijke onderbrekingen van het vervoer, onverminderd de bij de wetgevingen van de Lid-Staten voorgeschreven regeling betreffende de uit deze verrichtingen voortvloeiende verantwoordelijkheid; vervoer dat volledig binnen het terrein van een bedrijf plaatsvindt, valt niet onder deze definitie.

Artikel 3

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 6 mogen gevaarlijke goederen waarvan het vervoer krachtens de bepalingen van de bijlage bij deze richtlijn is verboden, niet per spoor worden vervoerd.

2. Tenzij in deze richtlijn anders bepaald en onverminderd de regelgeving inzake de toegang van spoorwegondernemingen tot de markt of de regelgeving die in het algemeen op het goederenvervoer per spoor van toepassing is, is het vervoer per spoor van gevaarlijke goederen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de bijlage genoemde voorwaarden.



HOOFDSTUK II

Afwijkingen, beperkingen en ontheffingen

Artikel 4

Iedere Lid-Staat mag voor binnenlands vervoer per spoor op zijn grondgebied de bestaande nationale wettelijke bepalingen inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, die in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van de Verenigde Naties voor het vervoer van gevaarlijke goederen, blijven toepassen totdat de bijlage bij deze richtlijn aan voornoemde aanbevelingen wordt aangepast. Wanneer een Lid-Staat van deze mogelijkheid gebruik maakt, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

1. Onverminderd andere communautaire wetgeving behoudt iedere Lid-Staat het recht om, uitsluitend om andere redenen dan de vervoersveiligheid, zoals met name nationale veiligheid of milieubescherming, het vervoer van bepaalde gevaarlijke goederen op zijn grondgebied te reguleren of te verbieden.

2.

a)Voor het vervoer via de Kanaaltunnel mogen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk strengere bepalingen vaststellen dan die waarin de bijlage voorziet. Deze bepalingen worden meegedeeld aan de Commissie, die de andere Lid-Staten ervan in kennis stelt.

b)Als een Lid-Staat van mening is dat strengere bepalingen moeten gelden voor het vervoer dat op zijn grondgebied via tunnels met soortgelijke kenmerken als de Kanaaltunnel plaatsvindt, deelt hij dit aan de Commissie mee. De Commissie besluit volgens de procedure van artikel 9 of de tunnel in kwestie vergelijkbare kenmerken vertoont. De door een Lid-Staat vastgestelde bepalingen worden meegedeeld aan de Commissie, die de andere Lid-Staten ervan in kennis stelt.

c)De Lid-Staten waar de omgevingstemperatuur regelmatig lager is dan −20 °C, mogen strengere normen opleggen op het gebied van de ►M4 gebruikstemperatuur van het materiaal dat gebruikt wordt voor plastic verpakkingen, tanks en de bijbehorende uitrusting welke bestemd zijn voor het nationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor op hun grondgebied, totdat in de bijlage van deze richtlijn bepalingen betreffende passende referentietemperaturen voor welbepaalde klimaatzones zijn opgenomen.

3. Wanneer een Lid-Staat naar aanleiding van een ongeluk of een incident van oordeel is dat de geldende veiligheidsvoorschriften kunnen worden verbeterd om de aan het vervoer verbonden risico's verder te beperken en wanneer er een dringende noodzaak bestaat om maatregelen te treffen, stelt hij de Commissie in het stadium van voorbereiding in kennis van de voorgenomen maatregelen. Overeenkomstig de procedure van artikel 9 beoordeelt de Commissie of voor de tenuitvoerlegging van voornoemde maatregelen toestemming moet worden verleend en gedurende welke periode deze maatregelen mogen worden toegepast.

4. De Lid-Staten mogen alle op 31 december 1996 geldende nationale bepalingen handhaven met betrekking tot het vervoer en de verpakking van stoffen die dioxine of furanen bevatten.

Artikel 6

1. Iedere Lid-Staat kan het vervoer per spoor van overeenkomstig de internationale voorschriften inzake vervoer over zee of door de lucht ingedeelde, verpakte en gekenmerkte gevaarlijke goederen op zijn grondgebied toestaan wanneer het vervoer ook een traject over zee of door de lucht omvat.

Wanneer bij een nationaal of internationaal traject vervoer over zee plaatsvindt, kunnen de Lid-Staten bepalingen toepassen als aanvulling op de bijlage, teneinde rekening te houden met de internationale regels voor het vervoer over zee, met inbegrip van de internationale regels voor het vervoer per veerboot.

2. De bepalingen in de bijlage die betrekking hebben op de vorm van de vervoersdocumenten en op het gebruik van talen in aanduidingen en documenten, gelden niet voor vervoer dat beperkt blijft tot het grondgebied van één enkele Lid-Staat. De Lid-Staten kunnen het gebruik van andere dan de in de bijlage genoemde talen toestaan voor vervoer op hun grondgebied.

▼M4

3. Iedere lidstaat kan, uitsluitend voor zijn grondgebied, het gebruik toestaan van vóór 1 januari 1997 gebouwde spoorwagons die niet aan deze richtlijn voldoen, maar waarvan de constructie in overeenstemming is met de tot en met 31 december 1996 geldende nationale vereisten, mits deze wagons op het vereiste veiligheidsniveau worden gehouden.

Het gebruik van op of na 1 januari 1997 gebouwde tanks en wagons die niet aan de bijlage voldoen, maar waarvan de constructie voldoet aan de vereisten van deze richtlijn die van toepassing zijn op de fabricagedatum, mag voor nationaal vervoer worden voortgezet tot een overeenkomstig de procedure van artikel 9 te bepalen datum.

▼B

Een lidstaat kan nationale bepalingen die op 31 december 1996 van kracht waren inzake de constructie, het gebruik en de voorwaarden voor het vervoer van nieuwe tanks en nieuwe drukvaten en flessenbatterijen, zoals gedefinieerd in klasse 2 van de bijlage, die niet aan de bepalingen van de bijlage voldoen, handhaven totdat verwijzingen naar normen voor de constructie en het gebruik van tanks, drukvaten en flessenbatterijen met een even bindend karakter als de reeds in de bijlage opgenomen bepalingen aan de bijlage worden toegevoegd, maar uiterlijk tot en met 30 juni 2003. Vóór 1 juli 2003 vervaardigde drukvaten, flessenbatterijen en tanks en andere houders die vóór 1 juli 2001 zijn vervaardigd en zodanig worden onderhouden dat de vereiste veiligheidsniveaus in acht worden genomen, mogen onder de oorspronkelijke voorwaarden in gebruik blijven.

De data 30 juni 2003 en 1 juli 2003 worden verschoven voor drukvaten, flessenbatterijen en tanks waarvoor geen gedetailleerde technische voorschriften bestaan of waarvoor in de bijlage niet voldoende verwijzingen naar de desbetreffende Europese normen zijn opgenomen.

▼M4

De in de tweede alinea bedoelde houders en tanks en de uiterste datum voor de toepassing van deze richtlijn op die houders en tanks, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 9.

▼B

5. Iedere Lid-Staat mag ten aanzien van de referentietemperatuur voor het vervoer op zijn grondgebied van vloeibaar gas of mengsels daarvan andere nationale bepalingen handhaven dan die welke in de bijlage zijn opgenomen, totdat er bepalingen betreffende passende referentietemperaturen voor welbepaalde klimaatzones zijn opgenomen in de Europese normen en daarnaar in de bijlage wordt verwezen.

6. Iedere Lid-Staat kan voor vervoer op zijn grondgebied het gebruik van vóór 1 januari 1997 vervaardigde doch niet overeenkomstig de RID-bepalingen gecertificeerde verpakkingen toestaan, mits op de verpakking de fabricagedatum is aangebracht, de verpakking de desbetreffende tests zou kunnen doorstaan waarin was voorzien in de tot en met 31 december 1996 geldende nationale bepalingen, en alle verpakkingen van dat type zodanig worden onderhouden dat de desbetreffende veiligheidsniveaus in acht worden genomen (waarbij zij waar nodig moeten worden getest en geïnspecteerd), overeenkomstig het volgende tijdschema: metalen transportcontainers voor bulkgoederen en metalen vaten met een inhoud van meer dan 50 liter: gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf de fabricagedatum; andere metalen verpakkingen en alle plastic verpakkingen: gedurende een periode van maximaal vijf jaar vanaf de fabricagedatum, doch uiterlijk tot en met 31 december 1998.

7. Iedere Lid-Staat kan tot en met 31 december 1998 het vervoer op zijn grondgebied van sommige vóór 1 januari 1997 verpakte gevaarlijke goederen toestaan, mits die goederen ingedeeld, verpakt en gekenmerkt zijn overeenkomstig de eisen van de vóór 1 januari 1997 geldende nationale bepalingen.

8. Iedere Lid-Staat kan voor nationaal vervoer per spoor op zijn grondgebied de voorschriften van zijn tot en met 31 december 1996 geldende nationale wetgeving handhaven met betrekking tot het aanbrengen van een noodmaatregelcode, in plaats van het gevaar-identificatienummer volgens de bijlage bij deze richtlijn.

▼M4

9. Mits zij de Commissie daarvan vooraf — uiterlijk 31 december 2002 of twee jaar na de laatste toepassingsdatum van de gewijzigde versies van de bijlage bij deze richtlijn — in kennis stellen, mogen de lidstaten ten aanzien van vervoer dat tot het eigen grondgebied beperkt blijft en slechts betrekking heeft op kleine hoeveelheden van bepaalde gevaarlijke goederen, met uitzondering van middelhoog- en hoogradioactieve stoffen, minder strenge bepalingen vaststellen dan die waarin de bijlage voorziet.

Deze afwijkingen worden zonder onderscheid toegepast.

Niettegenstaande het voorgaande mogen de lidstaten, mits zij de Commissie hiervan vooraf in kennis stellen, te allen tijde bepalingen aannemen die vergelijkbaar zijn met bepalingen welke andere lidstaten op grond van dit lid hebben vastgesteld.

De Commissie onderzoekt of aan de in deze alinea gestelde voorwaarden is voldaan en besluit volgens de procedure van artikel 9 of de betrokken lidstaten deze afwijkingen mogen vaststellen.

10. De lidstaten kunnen uitsluitend op het eigen grondgebied geldende vergunningen afgeven voor het uitvoeren van eenmalig vervoer van gevaarlijke goederen dat op grond van de bijlage verboden is, dan wel wordt uitgevoerd onder andere voorwaarden dan die waarin de bijlage voorziet, mits dit eenmalig vervoer duidelijk is omschreven en in de tijd is beperkt.

11. Mits hij de Commissie daarvan vooraf in kennis stelt, mag een lidstaat toestemming verlenen om op welbepaalde trajecten van zijn grondgebied geregeld vervoer van gevaarlijke goederen te verrichten dat deel uitmaakt van een welbepaald industrieel proces, en dat op grond van de bijlage verboden is dan wel wordt uitgevoerd onder andere voorwaarden dan die waarin de bijlage voorziet, met dien verstande dat dit vervoer van lokale aard moet zijn en onder duidelijk omschreven voorwaarden streng gecontroleerd moet worden.

De Commissie onderzoekt of aan de in de eerste alinea gestelde vereisten is voldaan en besluit volgens de procedure van artikel 9 of de betrokken lidstaat toestemming voor dit vervoer mag verlenen.

▼B

12. Mits de veiligheid daar niet onder lijdt, kan iedere Lid-Staat toestemming verlenen voor tijdelijke afwijkingen van de bepalingen van de bijlage teneinde op zijn grondgebied proefnemingen te kunnen verrichten die nodig zijn om deze bepalingen te kunnen wijzigingen met het oog op de aanpassing ervan aan de technische en industriële ontwikkelingen. De Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijkingen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten van die afwijkingen in kennis.

De door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op basis van de bijlage overeengekomen tijdelijke afwijkingen moeten in de vorm van een multilaterale overeenkomst aan de bevoegde autoriteiten van alle Lid-Staten worden voorgelegd door de bevoegde autoriteit die het initiatief tot de overeenkomst neemt. De Commissie wordt daarvan in kennis gesteld.

Alle in de eerste twee alinea's bedoelde afwijkingen worden toegepast zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit of vestigingsplaats van de verzender, de vervoerder of de ontvanger, hebben een looptijd van maximaal vijf jaar en zijn niet hernieuwbaar.

13. Iedere Lid-Staat kan uiterlijk tot en met 31 december 1998 bestaande overeenkomsten met andere Lid-Staten blijven toepassen, mits daarbij geen onderscheid naar nationaliteit of vestigingsplaats van de afzender, de vervoerder of de geadresseerde wordt gemaakt. Alle toekomstige afwijkingen moeten voldoen aan lid 12.

▼M4

14. Mits zij de Commissie daarvan vooraf in kennis stellen, mogen de lidstaten toestaan dat voor het lokaal vervoer van gevaarlijke goederen over korte afstand binnen haven- of luchthavengebieden of industrieterreinen minder strenge voorschriften gelden dan die waarin de bijlage voorziet.

De Commissie onderzoekt of aan de in de eerste alinea gestelde voorwaarden is voldaan en besluit volgens de procedure van artikel 9 of de betrokken lidstaten die afwijkingen mogen vaststellen.

▼B

Artikel 7

1. Behoudens nationale of communautaire bepalingen inzake de toegang tot de markt, is het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor tussen het grondgebied van de Gemeenschap en derde landen toegestaan, indien het in overeenstemming is met de voorschriften van het RID.

2. Deze richtlijn laat het recht van de Lid-Staten onverlet om voor hun grondgebied, na kennisgeving aan de Commissie, regelingen vast te stellen met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor van en naar de republieken van de voormalige Sowjetunie die geen partij zijn bij het Cotif. Deze regelingen gelden alleen voor in een niet-Cotif-Staat toegelaten vervoer met spoorwegwagons van gevaarlijke goederen (in colli, in bulk of in containers). Door passende maatregelen en voorschriften garanderen de Lid-Staten de handhaving van een zelfde veiligheidsniveau als dat van het RID. Voor bepaalde Lid-Staten gelden de in dit lid bedoelde bepalingen alleen voor ketelwagens.



HOOFDSTUK III

Slotbepalingen

Artikel 8

De wijzigingen die nodig zijn om de bijlage aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de door deze richtlijn bestreken gebieden, met name teneinde rekening te houden met wijzigingen van het RID, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9.

▼M4

Artikel 9

1. De Commissie wordt bijgestaan door het „Comité voor het vervoer van gevaarlijke goederen”, ingesteld bij artikel 9 van Richtlijn 94/55/EG (9).

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op 3 maanden.

3. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

▼B

Artikel 10

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

▼M7




BIJLAGE

▼M9

Het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID), zoals opgenomen in bijlage I van aanhangsel B van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) en zoals dat met ingang van 1 januari 2005 van toepassing is, met dien verstande dat de woorden „overeenkomstsluitende partij” en „de staten of de spoorwegen” worden vervangen door het woord „lidstaat”.

De tekst van de wijzigingen van de versie van 2005 van het RID zal worden gepubliceerd zodra deze in alle officiële talen van de Gemeenschap beschikbaar is.



(1) PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25.

(2) PB L 335 van 24.12.1996, blz. 45.

(3) PB nr. C 389 van 31. 12. 1994, blz. 15, en gewijzigd voorstel, ingediend op 3 oktober 1995 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(4) PB nr. C 236 van 11. 9. 1995, blz. 36.

(5) Advies van het Europees Parlement van 13 juli 1995 (PB nr. C 249 van 25. 9. 1995, blz. 138), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 8 december 1995 (PB nr. C 356 van 30. 12. 1995, blz. 34) en besluit van het Europees Parlement van 16 april 1996 (PB nr. C 141 van 13. 5. 1996, blz. 51).

(6) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/51/EG van de Commissie (PB nr. L 297 van 18. 11. 1994, blz. 29).

(7) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 15. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/15/EG van de Commissie (PB nr. L 103 van 22. 4. 1994, blz. 20).

(8) PB nr. L 374 van 31. 12. 1990, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/30/EG van de Commissie (PB nr. L 155 van 6. 7. 1995, blz. 41).

(9) PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/61/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 279 van 1.11.2000, blz. 40).