Home

Verordening (EG) n r. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

Verordening (EG) n r. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid op artikel 126, lid 14, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut,

  1. Overwegende dat het noodzakelijk is de procedure bij buitensporige tekorten van artikel 126, VWEU te bespoedigen en te verduidelijken teneinde buitensporige tekorten van de algemene overheid te voorkomen en, indien dergelijke tekorten zich voordoen, de spoedige correctie ervan te bevorderen; dat de bepalingen van deze verordening, die met het oog hierop worden aangenomen krachtens artikel 126, lid 14, tweede alinea, tezamen met de bepalingen van Protocol nr. 5 bij het Verdrag een nieuw, geïntegreerd geheel van regels vormen voor de toepassing van artikel 126;

  2. Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact uitgaat van gezonde overheidsfinanciën als middel ter versterking van de voorwaarden voor prijsstabiliteit en voor een sterke duurzame groei die bevorderlijk is voor het scheppen van werkgelegenheid;

  3. Overwegende dat het stabiliteits- en groeipact, bestaat uit deze verordening, uit Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad(3), die strekt tot versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid en uit de resolutie van de Europese Raad van 17 juni 1997 betreffende het stabiliteits- en groeipact(4), waarin, overeenkomstig artikel 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, krachtige politieke beleidslijnen worden gegeven om het pact voor stabiliteit en groei strikt en tijdig ten uitvoer te leggen en inzonderheid om de middellangetermijndoelstelling in acht te nemen van begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, iets waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, en om, steeds wanneer informatie beschikbaar is betreffende daadwerkelijke of verwachte aanzienlijke afwijkingen van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, de corrigerende budgettaire maatregelen te treffen die de lidstaten nodig achten om de doelstellingen van hun stabiliteits- en convergentieprogramma's te bereiken;

  4. Overwegende dat op de lidstaten volgens artikel 126, VWEU in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU) een duidelijke, uit het Verdrag voortvloeiende verplichting rust om buitensporige overheidstekorten te vermijden; dat krachtens punt 5 van Protocol nr. 11 bij het Verdrag, de leden 1, 9 en 11 van artikel 126, niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk tenzij dit land overgaat naar de derde fase; dat de verplichting uit hoofde van artikel 116, lid 4, om te streven naar het vermijden van buitensporige overheidstekorten van toepassing blijft op het Verenigd Koninkrijk;

  5. Overwegende dat Denemarken, verwijzend naar punt 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag, in het kader van het besluit van Edinburgh van 12 december 1992 te kennen heeft gegeven dat het niet zal deelnemen aan de derde fase; dat dientengevolge in overeenstemming met punt 2 van voornoemd protocol, de leden 9 en 11 van artikel 126, niet van toepassing zijn op Denemarken;

  6. Overwegende dat de lidstaten in de derde fase van de EMU verantwoordelijk blijven voor hun nationale begrotingsbeleid, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag; dat de lidstaten de noodzakelijke maatregelen zullen nemen om hun verantwoordelijkheden na te komen in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag;

  7. Overwegende dat inachtneming van de doelstelling om op middellange termijn te komen tot begrotingssituaties die vrijwel in evenwicht zijn dan wel een overschot vertonen, waartoe alle lidstaten zich hebben verbonden, bijdraagt tot het creëren van passende voorwaarden voor prijsstabiliteit en duurzame groei die leiden tot het scheppen van werkgelegenheid in alle lidstaten en hen in staat zal stellen normale conjunctuurschommelingen te ondervangen en het begrotingstekort toch binnen de referentiewaarde van 3 % van het BBP te houden;

  8. Overwegende dat het voor een goed functioneren van de EMU noodzakelijk is dat de convergentie van economische en begrotingsprestaties van de lidstaten die de gezamenlijke munt hebben aangenomen, hierna „deelnemende lidstaten” te noemen, stabiel en duurzaam blijkt te zijn; dat begrotingsdiscipline in de derde fase van de EMU noodzakelijk is teneinde prijsstabiliteit te waarborgen;

  9. Overwegende dat volgens artikel 109 K, lid 3, artikel 126, leden 9 en 11, uitsluitend van toepassing is op deelnemende lidstaten;

  10. Overwegende dat het begrip uitzonderlijke en tijdelijke overschrijding van de referentiewaarde als bedoeld in artikel 126, lid2, onder a), moet worden gedefinieerd; dat de Raad in dit verband onder andere rekening moet houden met de meerjarige begrotingsramingen van de Commissie;

  11. Overwegende dat in een Commissieverslag overeenkomstig artikel 126, lid 3, tevens aandacht zal worden besteed aan de vraag of het begrotingstekort meer bedraagt dan de investeringsuitgaven van de overheid, en aan alle andere relevante factoren, inclusief de economische en begrotingssituatie van de lidstaat op middellange termijn;

  12. Overwegende dat er termijnen moeten worden gesteld voor de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten teneinde te waarborgen dat deze snel en effectief wordt toegepast; dat in dit verband rekening moet worden gehouden met het feit dat het begrotingsjaar van het Verenigd Koninkrijk niet samenvalt met het kalenderjaar;

  13. Overwegende dat moet worden gespecificeerd hoe de in artikel 126, VWEU omschreven sancties kunnen worden opgelegd teneinde de effectieve toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten te waarborgen;

  14. Overwegende dat het versterkte toezicht krachtens Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad tezamen met het toezicht door de Commissie op begrotingssituaties in overeenstemming met lid 2 van artikel 126, de effectieve en snelle toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten moet vergemakkelijken;

  15. Overwegende dat, indien een deelnemende lidstaat nalaat effectieve maatregelen te treffen om een buitensporig tekort te corrigeren, een totale termijn van ten hoogste tien maanden tussen de datum waarop de gegevens zijn verstrekt die het bestaan van een buitensporig tekort aangeven en de datum waarop, in voorkomend geval, het besluit wordt genomen om sancties op te leggen, in het licht van het voorgaande het haalbaar en passend lijkt om druk uit te oefenen op de deelnemende lidstaat in kwestie om dergelijke maatregelen te treffen; dat indien een dergelijke situatie zich voordoet en de procedure in maart begint, dit ertoe zou leiden dat sancties worden opgelegd binnen het kalenderjaar waarin de procedure is begonnen;

  16. Overwegende dat de betrokken lidstaat de aanbeveling van de Raad om een buitensporig tekort te corrigeren of de daaropvolgende stappen in de procedure bij buitensporige tekorten had moeten voorkomen omdat de lidstaat vroegtijdig wordt gewaarschuwd; dat de ernst van een buitensporig tekort in de derde fase noopt tot urgent handelen vanwege alle betrokkenen;

  17. Overwegende dat de procedure bij buitensporige tekorten moet worden opgeschort indien de betrokken lidstaat passende maatregelen neemt als antwoord op een aanbeveling krachtens artikel 126, lid 7, of een aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, teneinde de lidstaten een prikkel te geven dienovereenkomstig te handelen; dat de periode gedurende dewelke de procedure wordt opgeschort niet wordt meegerekend voor de vaststelling van de maximumtermijn van tien maanden tussen de datum waarop het bestaan van een buitensporig tekort wordt aangemeld en de datum waarop de sancties worden opgelegd; dat de procedure onmiddellijk dient te worden hervat als de beoogde maatregelen niet ten uitvoer worden gelegd of ontoereikend blijken te zijn;

  18. Overwegende dat wanneer de Raad besluit een sanctie op te leggen, van de betrokken deelnemende lidstaat een renteloos deposito van een passende omvang moet worden verlangd om ervoor te zorgen dat de procedure bij buitensporige tekorten een voldoende afschrikkende werking heeft;

  19. Overwegende dat het vaststellen van sancties van een voorgeschreven omvang de rechtszekerheid ten goede komt; dat het passend is het bedrag van het deposito te relateren aan het BBP van de betrokken deelnemende lidstaat;

  20. Overwegende dat wanneer het opleggen van een renteloos deposito de betrokken deelnemende lidstaat er niet toe brengt binnen een redelijke tijd zijn buitensporige tekort te corrigeren, aanscherping van de sanctie passend is; dat het in dat geval passend is het deposito om te zetten in een boete;

  21. Overwegende dat passende maatregelen van de kant van de deelnemende lidstaat in kwestie met het oog op het corrigeren van zijn buitensporig tekort, de eerste stap zijn naar het opheffen van de sancties; dat aanzienlijke vooruitgang bij het corrigeren van het buitensporige tekort het mogelijk moet maken overeenkomstig artikel 126, lid 12, de sancties op te heffen; dat alle resterende sancties pas kunnen worden opgeheven nadat het buitensporige tekort volledig is gecorrigeerd;

  22. Overwegende dat in Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol nr. 5 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten(5) nauwkeurige regels zijn neergelegd voor het verstrekken van begrotingsgegevens door de lidstaten;

  23. Overwegende dat overeenkomstig artikel 117, lid 8, in de gevallen waarin het Verdrag voorziet in een raadgevende rol van de Europese Centrale Bank (ECB), verwijzingen naar de ECB vóór de oprichting van de ECB worden gelezen als verwijzingen naar het Europees Monetair Instituut,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING 1 DEFINITIES EN EVALUATIES

Artikel 1

1.

Deze verordening stelt de bepalingen vast voor het bespoedigen en verduidelijken van de procedure bij buitensporige tekorten. Het doel van de procedure bij buitensporige tekorten is buitensporige overheidstekorten te ontmoedigen en, indien dergelijke tekorten optreden, deze spoedig te doen corrigeren, waarbij de inachtneming van de begrotingsdiscipline wordt beoordeeld op basis van de criteria voor het overheidstekort en de overheidsschuld.

2.

Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „deelnemende lidstaten” verstaan de lidstaten die de euro als munt hebben.

Artikel 2

1.

Wanneer een overheidstekort de referentiewaarde overschrijdt, wordt die overschrijding overeenkomstig artikel 126, lid 2, onder a), tweede streepje, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geacht van uitzonderlijke aard te zijn, indien deze wordt veroorzaakt door een ongewone gebeurtenis die buiten de macht van de betrokken lidstaat valt en een aanzienlijk effect heeft op de financiële positie van de overheid, of indien zij wordt veroorzaakt door een ernstige economische neergang.

Voorts wordt de overschrijding van de referentiewaarde geacht van tijdelijke aard te zijn indien de begrotingsprognoses van de Commissie aangeven dat het tekort na de ongewone gebeurtenis of de ernstige economische neergang onder de referentiewaarde zal dalen.

1 bis.

Wanneer de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product (bbp) de referentiewaarde overschrijdt, wordt deze verhouding overeenkomstig artikel 126, lid 2, onder b), VWEU geacht in voldoende mate af te nemen en de referentiewaarde in een bevredigend tempo te benaderen indien het verschil ten opzichte van de referentiewaarde in de loop van de voorafgaande drie jaren met gemiddeld een twintigste per jaar als benchmark is verminderd, berekend op basis van de evolutie in de loop van de laatste drie jaren waarvoor de gegevens beschikbaar zijn.

Het schuldcriterium wordt ook geacht te zijn vervuld indien de budgettaire prognoses van de Commissie erop wijzen dat de vereiste vermindering van het verschil ten opzichte van de referentiewaarde zich zal voordoen tijdens de periode van drie jaar waartoe de twee jaren behoren die volgen op het laatste jaar waarvoor de gegevens beschikbaar zijn. Voor een lidstaat waartegen op 8 november 2011 een buitensporigtekortprocedure loopt en gedurende een periode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige tekort, wordt het schuldcriterium geacht te zijn vervuld wanneer de betrokken lidstaat, naar het oordeel van de Raad in zijn advies betreffende het stabiliteits- of het convergentieprogramma van die lidstaat, voldoende vooruitgang in de richting van naleving maakt.

Bij de toepassing van de benchmark voor de schuldquoteaanpassing wordt rekening gehouden met de impact van de conjunctuur op het tempo van de schuldvermindering.

2.

De Commissie en de Raad kunnen, wanneer zij overeenkomstig artikel 126, VWEU, leden 3 tot en met 6, een evaluatie maken en besluiten of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat, een overschrijding van de referentiewaarde welke door een ernstige economische neergang wordt veroorzaakt, als een overschrijding van uitzonderlijke aard in de zin van artikel 126, lid 2, onder a), tweede streepje, aanmerken indien de overschrijding van de referentiewaarde het gevolg is van een negatief BBP-groeipercentage in volume of van een gecumuleerd productieverlies tijdens een langdurige periode van zeer geringe BBP-groei in volume ten opzichte van de potentiële groei.

3.

Bij de opstelling van een verslag krachtens artikel 126, lid 3, VWEU houdt de Commissie rekening met alle andere relevante factoren zoals vermeld in dat artikel, voor zover zij de beoordeling of de betrokken lidstaat de tekort- en schuldcriteria naleeft, aanzienlijk beïnvloeden. Het verslag weerspiegelt in voorkomend geval:

  1. de middellangetermijnontwikkelingen in de economische situatie, met name de potentiële groei, inclusief de verschillende bijdragen van arbeid, kapitaalaccumulatie en totale factorproductiviteit, conjunctuurontwikkelingen en de nettobesparingen van de privésector;

  2. de middellangetermijnontwikkelingen in de begrotingssituatie, met name het aanpassingstraject ter verwezenlijking van de middellangetermijndoelstelling voor de begroting, het niveau van het primaire saldo en de evolutie van de primaire uitgaven, zowel lopende uitgaven als kapitaaluitgaven, de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de preventie en correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, de uitvoering van beleidsmaatregelen in het kader van de gemeenschappelijke groeistrategie van de Unie en de algemene kwaliteit van de overheidsfinanciën, in het bijzonder de doeltreffendheid van de nationale begrotingskaders;

  3. het verloop, de dynamiek en de houdbaarheid van de schuldpositie van de overheid op middellange termijn, in het bijzonder risicofactoren, zoals onder meer de looptijdstructuur en valutasamenstelling van de schuld, de „omvang-stroomaanpassing” (stock-flow adjustment) en de samenstelling daarvan, de opgebouwde reserves en andere financiële activa; garanties, met name die welke met de financiële sector verband houden; en eventuele impliciete verplichtingen die met de vergrijzing en de particuliere schuld verband houden, voor zover deze een voorwaardelijke impliciete verplichting voor de overheid vormen.

De Commissie houdt terdege en uitdrukkelijk rekening met alle andere factoren die naar het oordeel van de betrokken lidstaat relevant zijn om de naleving van de tekort- en schuldcriteria uitvoerig te kunnen beoordelen, welke factoren die lidstaat aan de Raad en de Commissie kenbaar heeft gemaakt. In dat verband moet bijzondere aandacht uitgaan naar financiële bijdragen ter bevordering van de internationale solidariteit en ter verwezenlijking van de beleidsdoelen van de Unie, de schuld in de vorm van bilaterale en multilaterale steun tussen lidstaten in het kader van het waarborgen van de financiële stabiliteit, de schuld in verband met financiële stabilisatieoperaties tijdens grote financiële crises.

4.

De Raad en de Commissie verrichten een evenwichtige algehele beoordeling van alle relevante factoren, en met name van de mate waarin die factoren, als verzwarende of verzachtende omstandigheden, van invloed zijn op de beoordeling of het tekortcriterium en/of het schuldcriterium in acht worden genomen. Indien de verhouding tussen de overheidsschuld en het bbp de referentiewaarde overschrijdt, wordt bij de nalevingsbeoordeling op basis van het tekortcriterium in de in artikel 126, leden 4, 5, en 6, VWEU bedoelde stappen die leiden naar het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort, alleen rekening met deze factoren gehouden indien volledig is voldaan aan de tweeledige voorwaarde van het overkoepelende principe, namelijk dat het overheidstekort dicht bij de referentiewaarde blijft en de overschrijding van de referentiewaarde slechts van tijdelijke aard is.

Bij de nalevingsbeoordeling op basis van het schuldcriterium wordt in de stappen die leiden tot het besluit over het bestaan van een buitensporig tekort echter wel rekening gehouden met deze factoren.

5.

Bij het beoordelen van de naleving van het tekort- en het schuldcriterium en bij alle daaropvolgende stappen van de buitensporigtekortprocedure houden de Raad en de Commissie naar behoren rekening met de toepassing van pensioenhervormingen waarbij een meerpijlersysteem wordt ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking en de nettokosten van de openbaar beheerde pijler omvat. Er wordt in het bijzonder aandacht geschonken aan de kenmerken van het algehele pensioenstelsel zoals dat er na de hervorming uitziet, en met name aan de vraag of het bevorderlijk is voor de houdbaarheid op lange termijn zonder de risico’s voor de begrotingssituatie op middellange termijn te vergroten.

6.

Indien de Raad, op grond van artikel 126, lid 6, VWEU, besluit dat in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat, houden de Raad en de Commissie in de daaropvolgende fasen van de procedure van artikel 126, VWEU rekening met de in lid 3 van dit artikel bedoelde relevante factoren waar deze van invloed zijn op de situatie van de betrokken lidstaat, inclusief die welke vermeld zijn in artikel 3, lid 5, en in artikel 5, lid 2, van deze verordening, met name bij de vaststelling van een termijn voor het corrigeren van het buitensporige tekort en de eventuele verlenging daarvan. Die relevante factoren worden evenwel niet in aanmerking genomen in het door de Raad krachtens artikel 126, lid 12, VWEU, te nemen besluit tot intrekking van sommige of alle van de in artikel 126, leden 6 tot en met 9, en lid 11, VWEU, bedoelde besluiten.

7.

In het geval van lidstaten waarvan het tekort de referentiewaarde overschrijdt als gevolg van de toepassing van een pensioenhervorming waarbij een meerpijlerstelsel is ingevoerd dat een verplichte pijler met volledige kapitaaldekking omvat, nemen de Raad en de Commissie bij hun beoordeling van ontwikkelingen in de tekortcijfers in de buitensporigtekortprocedure ook de kosten van de hervorming in aanmerking, zolang het tekort niet aanzienlijk boven een niveau komt dat als dicht bij de referentiewaarde kan worden beschouwd, en de schuldquote de referentiewaarde niet overschrijdt, op voorwaarde dat de algehele houdbaarheid van de begroting gehandhaafd blijft. De nettokosten worden ook in aanmerking genomen in het door de Raad krachtens artikel 126, lid 12, VWEU, te nemen besluit tot intrekking van sommige of alle van de in artikel 126, leden 6 tot en met 9, en lid 11 VWEU, bedoelde besluiten, indien het tekort in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert.

AFDELING 1 bis ECONOMISCHE DIALOOG

Artikel 2 bis

AFDELING 2 BESPOEDIGING VAN DE PROCEDURE BIJ BUITENSPORIGE TEKORTEN

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

AFDELING 3 OPSCHORTING EN OPVOLGING

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10 bis

AFDELING 4 SANCTIES

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

AFDELING 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

Artikel 17 bis

Artikel 18

BIJLAGE