Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving
Verordening (EG) nr. 2046/97 van de Raad van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving
1997R2046 — NL — 28.12.2005 — 002.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
VERORDENING (EG) Nr. 2046/97 VAN DE RAAD van 13 oktober 1997 betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving (PB L 287, 21.10.1997, p.1) |
Gewijzigd bij:
Publicatieblad | ||||
No | page | date | ||
VERORDENING (EG) Nr. 1882/2003 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 september 2003 | L 284 | 1 | 31.10.2003 | |
VERORDENING (EG) Nr. 2110/2005 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 december 2005 | L 344 | 1 | 27.12.2005 |
NB: Deze geconsolideerde versie bevat referenties naar de Europese rekeneenheid en/of ecu. Vanaf 1 januari 1999 moeten beide worden gelezen als referentie naar de euro — Verordening (EEG) nr. 3308/80 van de Raad (PB L 345 van 20.12.1980, blz. 1) en Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad (PB L 162 van 19.6.1997, blz. 1). |
VERORDENING (EG) Nr. 2046/97 VAN DE RAAD
van 13 oktober 1997
betreffende de Noord-Zuid-samenwerking op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 W,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Handelend overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),
Overwegende dat de gevolgen van een economie die is gebaseerd op de productie van verdovende middelen — of daaruit belangrijke inkomsten ontvangt — voor de structuren van een ontwikkelingsmaatschappij de harmonieuze toetreding van het land tot de wereldeconomie belemmeren;
Overwegende dat de ontwrichting van de sociale structuren die het gevolg is van drugsgebruik en de daarmee samenhangende industrie in de ontwikkelingslanden, schadelijk is voor de duurzame sociale ontwikkeling en voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het communautaire beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zoals omschreven in artikel 130 U van het Verdrag;
Overwegende dat het, in het kader van de strijd tegen het drugsaanbod, met name van essentieel belang is dat de armoede in het zuiden drastisch wordt teruggedrongen en dat aan de bevolking een wettig alternatief voor de teelt van verboden gewassen wordt geboden;
Overwegende dat aan de ontwikkelingslanden die daarom verzoeken institutionele steun moet worden geboden, zodat zij drugs efficiënter kunnen bestrijden;
Overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 23 juni 1994 aan het Europees Parlement en aan de Raad haar richtsnoeren heeft ontvouwd voor een actieplan van de Europese Unie inzake drugsbestrijding (1995-1999), in het bijzonder op internationaal niveau;
Overwegende dat het Europees Parlement zich over die richtsnoeren heeft uitgesproken in zijn op 15 juni 1995 aangenomen advies inzake deze mededeling;
Overwegende dat de vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé en de door de Europese Gemeenschap met bepaalde ontwikkelingslanden gesloten samenwerkings-, associatie- of partnerschapsovereenkomsten bepalingen behelzen betreffende de samenwerking bij de bestrijding van drugsmisbruik en illegale drugshandel, het toezicht op de handel in precursoren, chemische producten en psychotrope stoffen, en de uitwisseling van desbetreffende informatie, onder meer over de maatregelen inzake het witwassen van kapitaal, alsmede overwegende het verband tussen de bestrijding van drugs en drugsverslaving en de doelstellingen van de door de Gemeenschap en haar ontwikkelingspartners ten uitvoer gelegde samenwerking;
Overwegende dat de universele toetreding tot het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, tot dit Verdrag zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en tot het Verdrag van 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, alsmede de stelselmatige tenuitvoerlegging op nationaal en internationaal niveau van de bepalingen van die Verdragen, de hoeksteen van de internationale strategie ter bestrijding van het drugsmisbruik en de illegale drugshandel vormen;
Overwegende dat de Europese Gemeenschap partij is bij het Verdrag van 1988, in het bijzonder krachtens artikel 12, en dat de Europese Gemeenschap op grond van de aanbevelingen van de in 1989 door de G-7 en de Voorzitter van de Commissie van de Europese Gemeenschappen opgerichte „Chemical Action Task Force” (CATF) en communautaire wetgeving inzake toezicht op de handel in precursoren heeft aangenomen, die over het geheel genomen doeltreffender zou worden door de aanneming van het adequate juridische kader en de passende mechanismen in andere regio's in de wereld;
Overwegende dat een doeltreffende bestrijding van drugs ook maatregelen moet omvatten tegen het witwassen van geld afkomstig uit de drugshandel, zoals de aanneming van een juridisch kader en passende mechanismen in de betrokken landen;
Overwegende dat de mensenrechten naar behoren nageleefd moeten worden bij de tenuitvoerlegging van maatregelen krachtens deze verordening;
Overwegende dat de lidstaten van de Europese Gemeenschap hebben ingestemd met de politieke verklaring en het algemene actieprogramma, die op de 17e speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN werden aangenomen;
Overwegende dat een financieel referentiebedrag in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995 in deze verordening wordt opgenomen voor de periode 1998-2000, zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan de door het Verdrag vastgestelde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
In het kader van haar beleid inzake ontwikelingssamenwerking voert de Gemeenschap, rekening houdend met de schadelijke gevolgen van de drugsproductie, de drugshandel en het drugsgebruik voor de inspanningen inzake ontwikkeling, samenwerkingsacties op het gebied van de bestrijding van drugs en drugsverslaving in de ontwikkelingslanden, bij voorrang in de landen waar de politieke wil om het drugsprobleem op te lossen op het allerhoogste niveau expliciet tot uitdrukking is gebracht. Als aanwijzing van die bereidheid kan onder meer worden beschouwd de bekrachtiging van het Enkelvoudig Verdrag van 1961, als gewijzigd bij het Protocol van 1972, het Verdrag van 1971 en het Verdrag van 1988. Het engagement van ontwikkelingslanden moet onder andere concreet tot uiting komen in de toepassing van de nationale wetgeving op het witwassen van geld dat met illegale drugs is verkregen.
Artikel 2
De steun uit hoofde van deze verordening vormt een aanvulling op en een versterking van de steun uit hoofde van andere instrumenten van ontwikkelingssamenwerking.
Artikel 3
De Gemeenschap verleent, op verzoek van een partnerland, bij voorrang steun bij de voorbereiding van een „Nationaal Drug Control Master Plan”, in nauw overleg met het Programma van de Verenigde Naties voor internationale drugsbestrijding (UNDCP). In dit „Plan” worden niet alleen de doelstellingen, strategieën en prioriteiten voor de drugsbestrijding door een partnerland aangegeven, maar ook de daarmee verband houdende behoeften aan middelen, waaronder ook financiële. Dit leidt tot een geïntegreerde, plurisdisciplinaire en multisectorale aanpak, waarmee de efficiëntie van de nationale programma's voor drugsbestrijding en van de internationale bijstand wordt verhoogd.
Voor de preventie van drugsverslaving en voor het terugdringen van de vraag moet een consequent beleid worden gevoerd, dat educatie omvat, alsmede objectieve voorlichting over de gevolgen van drugsverslaving, bij voorrang ten behoeve van jongeren.
De communautaire samenwerking heeft plaats in een sfeer van dialoog, waarbij rekening wordt gehouden met de reële cultuurverschillen die van invloed zijn op de wijze waarop de drugsproblematiek wordt ervaren. Een dergelijke dialoog is van vitaal belang om de sociale en politieke levensvatbaarheid van de drugsbestrijdingsstrategieën te garanderen.
Artikel 4
Bij voorkeur in het bij de nationale plannen uitgestippelde strategische kader verleent de Gemeenschap eveneens steun voor specifieke acties die daadwerkelijk effect (d.w.z. effectieve en tastbare resultaten binnen een van tevoren vastgestelde termijn) kunnen sorteren op de volgende gebieden:
—de ontwikkeling van de institutionele capaciteit, met name voor:
——de tenuitvoerlegging door de ontwikkelingslanden van het „National Drug Control Master Plan”,
—de tenuitvoerlegging van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en bepaalde ontwikkelingslanden, met name op het gebied van de bestrijding van het misbruik van chemische precursoren en de bestrijding van het witwassen van geldt;
—het terugdringen van de vraag, met name door middel van de analyse van het plaatselijke verschijnsel, de invoering van regelingen voor toezicht op de handel in en het gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen, de behandeling en de reclassering van drugsverslaafden en de vermindering van de risico's. Deze acties moeten worden opgenomen in het beleid op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs, ontwikkeling, armoedebestrijding en economische en sociale uitsluiting;
—de bevordering van modelprojecten met het oog op alternatieve ontwikkeling opgevat als het proces waarmee de productie van illegale drugs wordt bestreden en uiteindelijk uitgeschakeld via doelgerichte maatregelen voor de ontwikkeling van het platteland in het kader van een aanhoudende nationale economische groei. Deze projecten behelzen economische en sociale maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de factoren die de illegale productie bevorderen, en tevens maatregelen waardoor de commerciële preferenties gemakkelijker kunnen worden gebruikt. In dit verband zal stelselmatig worden onderzocht of het mogelijk is ten behoeve van projecten op het gebied van alternatieve ontwikkeling in sterkere mate een beroep te doen op andere financiële instrumenten van de Gemeenschap (zoals ALA) en op het Europees Ontwikkelingsfonds;
—de financiering van studies, seminars en fora voor het uitwisselen van ervaringen op de hiervoor genoemde gebieden.
Er wordt bijzondere aandacht geschonken aan de inschakeling van de plaatselijke bevolking en van de doelgroepen bij de keuze, de planning en de uitvoering van de acties.
De Gemeenschap steunt alleen projecten waarin de eerbiediging van de mensenrechten is gewaarborgd.
Artikel 5
Als partners voor financiële steun in het kader van deze verordening komen in aanmerking: regionale en internationale organisaties, met name het UNDCP, niet-gouvernementele organisaties, nationale, provinciale en lokale overheidsinstanties en instellingen, maatschappelijke organisaties en instituten en publieke en particuliere organisaties. Voor de deelname aan subsidieprocedures gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (3).
Artikel 6
1. De middelen die in het kader van de in artikel 3 en artikel 4 bedoelde acties kunnen worden ingezet, omvatten met name studies, technische bijstand, opleiding of andere dienstverlening, leveringen en werken, alsmede financiële controles en evaluatie- en controlemissies.
2. De communautaire financiering kan zowel worden gebruikt voor investeringsuitgaven, met uitzondering van de aankoop van onroerend goed, als voor operationele kosten in deviezen of in plaatselijke valuta, al naar gelang van de behoeften die zich bij de uitvoering van de acties voordoen. De operationele kosten mogen echter, met uitzondering van de opleidingsprogramma's, normaliter alleen gedekt worden tijdens de aanloopfase en wel in afnemende mate.
3. Voor elke samenwerkingsactie is een financiële bijdrage van de in artikel 5 omschreven partners vereist. Deze bijdrage wordt gevraagd binnen de grenzen van de mogelijkheden van de betrokken partners en naar gelang van de aard van elke actie.
4. In het bijzonder voor de operationele kosten is een financiële bijdrage van de plaatselijke partners vereist, bij voorrang in het geval van projecten waarmee een langetermijnactiviteit op gang moet worden gebracht, teneinde te garanderen dat deze projecten ook na de stopzetting van de communautaire financiering nog levensvatbaar zijn.
5. Er kan gezocht worden naar mogelijkheden voor cofinanciering met andere geldverschaffers, met name de lidstaten.►M2 Voor deelname aan procedures voor contracten die worden uitgevoerd door een internationale organisatie of gecofinancierd worden met een derde land geldt Verordening (EG) nr. 2110/2005. ◄
6. De Commissie ziet erop toe dat bekendheid wordt gegeven aan de communautaire herkomst van de steun die uit hoofde van deze verordening wordt gegeven.
7. Om de doelstellingen van cohesie en complementariteit, als bedoeld in het Verdrag, te verwezenlijken en om optimale doeltreffendheid van al deze acties te garanderen, kan de Commissie alle noodzakelijke coördinatiemaatregelen nemen, met name:
a)het instellen van een systeem voor regelmatige informatie-uitwisseling en -analyse betreffende de acties waarvan financiering door de Gemeenschappen en de lidstaten plaatsvindt of wordt overwogen;
b)coördinatie daar waar de acties worden uitgevoerd, door middel van regelmatige bijeenkomsten en informatie-uitwisseling tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten in het ontvangende land.
8. Met het oog op een maximale doeltreffendheid op nationaal en mondiaal niveau neemt de Commissie in overleg met de lidstaten alle nodige initiatieven om te zorgen voor een goede coördinatie en nauwe samenwerking met de ontvangende landen alsmede met de betrokken geldverschaffers en andere betrokken internationale instanties, met name die van het systeem van de Verenigde Naties, en meer in het bijzonder het UNDCP.
Artikel 7
De financiële steunverlening krachtens deze verordening vindt plaats in de vorm van niet-terugvorderbare hulp.
Artikel 8
Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van dit programma in het tijdvak 1998-2000 beloopt 30 miljoen ecu.
Jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
Artikel 9
1. De Commissie is belast met het onderzoek en het beheer van, en de besluitvorming over de in deze verordening bedoelde acties overeenkomstig de geldende begrotings- en andere procedures, met name die van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
2. Bij de evaluatie van projecten en programma's wordt rekening gehouden met de volgende factoren:
—doeltreffendheid en levensvatbaarheid van de operaties;
—culturele en sociale apsecten, aspecten die betrekking hebben op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede milieuaspecten;
—de voor de verwezenlijking van de proejctdoelstellingen noodzakelijke institutionele ontwikkeling;
—ervaringen opgedaan met soortgelijke operaties.
3. De besluiten betreffende acties waarvan de financiering uit hoofde van deze verordening de 2 miljoen ecu per actie overschrijdt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10, alsook elke wijziging van deze acties die leidt tot een overschrijding van het oorspronkelijk voor de betrokken actie goedgekeurde bedrag met meer dan 20 %.
De Commissie stelt het in artikel 10 bedoelde comité op beknopte wijze in kennis van de financieringsbesluiten die zij voornemens is te nemen betreffende projecten en programma's met een waarde van minder dan 2 miljoen ecu. Deze kennisgeving vindt uiterlijk een week voordat het besluit wordt genomen plaats.
4. De Commissie kan zonder het advies van het in artikel 10 bedoelde comité in te winnen aanvullende bedragen goedkeuren die nodig zijn ter dekking van te verwachten of reeds geregistreerde overschrijdingen uit hoofde van deze acties, indien de overschrijding of bijkomende behoefte 20 % of minder van het in het oorspronkelijke financieringsbesluit vastgestelde bedrag beloopt.
5. Elke krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomst of elk krachtens deze verordening gesloten financieringscontract voorziet er met name in dat de Commissie en de Rekenkamer controles ter plaatse kunnen uitvoeren op de gebruikelijke wijze, vastgesteld door de Commissie in het kader van de geldende bepalingen, met name die van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.
6. Voorzover de acties leiden tot financieringsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en de ontvangende landen, wordt daarin bepaald dat de betaling van belastingen, rechten en andere lasten niet door de Gemeenschap wordt gefinancierd.
7. Voor de deelname aan aanbestedingsprocedures in het kader van deze verordening gelden de regels voor toegankelijkheid en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.
8. Voor de oorsprong van goederen en materialen die aangekocht worden in het kader van deze verordening gelden de oorsprongsregels en de uitzonderingen daarop zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005.
9. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan:
—het streven naar kosteneffectiviteit en duurzame resultaten bij het ontwerpen van het project;
—een duidelijke omschrijving en toetsing van de doelstellingen en de resultaatindicatoren voor alle projecten.
Artikel 10
1. De Commissie wordt bijgestaan door het volgens geografische criteria aangeduide comité dat bevoegd is voor ontwikkeling.
2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG (4) van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
4. In het kader van een gezamenlijke vergadering van de in lid 1 bedoelde comités wordt eenmaal per jaar een gedachtewisseling gehouden aan de hand van een uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de Commissie van de algemene hoofdlijnen voor de in het komende jaar te voeren acties.
Artikel 11
1. Na elk begrotingsjaar dient de Commissie een jaarverslag in bij het Europees Parlement en de Raad, dat een overzicht bevat van de tijdens het begrotingsjaar gefinancierde acties en een evaluatie van de uitvoering van deze verordening tijdens het begrotingsjaar.
Het overzicht bevat met name gegevens over de partners waarmee uitvoeringsovereenkomsten of -contracten zijn gesloten.
2. De Commisise maakt regelmatig een evaluatie van de door de Gemeenschap gefinancierde acties om vast te stellen of de met deze acties beoogde doelstellingen verwezenlijkt zijn en om richtsnoeren te kunnen geven voor de verbetering van de doeltreffendheid van toekomstige acties. De Commissie legt het in artikel 10 bedoelde comité samenvattingen van de evaluatieverslagen voor, die eventueel door dat comité kunnen worden bestudeerd. De verslagen worden desgevraagd ter beschikking van de lidstaten gesteld.
3. De Commissie stelt uiterlijk één maand na haar besluit de lidstaten in kennis van de goedgkeurde acties en projecten en vermeldt daarbij de bedragen, de aard, het ontvangende land en de deelnemende partners.
Artikel 12
1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
2. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een algemene evaluatie voor van de in het kader van deze verordening door de Gemeenschap gefinancierde acties, welke evaluatie vergezeld gaat van voorstellen voor de toekomst van de verordening en, zo nodig, voorstellen voor de wijziging of intrekking daarvan.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
(1) PB C 242 van 19. 9. 1995, blz. 8.
(2) Advies van het Europees Parlement van 19 april 1996 (PB C 141 van 13. 5. 1996, blz. 252), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 november 1996 (PB C 6 van 9. 1. 1997, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 13 maart 1997 (PB C 115 van 14. 4. 1997, blz. 127).
(3) PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.
(4) Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23).