Home

Richtlijn 98/26/EG van het europees parlement en de raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen

Richtlijn 98/26/EG van het europees parlement en de raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag(4),

  1. Overwegende dat in het rapport Lamfalussy van 1990 aan de presidenten van de centrale banken van de Groep van Tien is aangetoond dat betalingssystemen die functioneren op basis van meerdere juridische varianten van verrekening, met name multilaterale verrekening, belangrijke systeemrisico’s meebrengen; dat het verminderen van de juridische risico’s in verband met deelname aan real time brutobetalingssystemen van het allergrootste belang is, nu deze systemen steeds meer tot ontwikkeling komen;

  2. Overwegende dat het ook uiterst belangrijk is dat de met deelneming aan effectenafwikkelingssystemen verbonden risico’s worden teruggedrongen, met name wanneer er een nauw verband bestaat tussen deze systemen en betalingssystemen;

  3. Overwegende dat deze richtlijn als doel heeft bij te dragen tot het efficiënt en rendabel functioneren van regelingen voor de afwikkeling van grensoverschrijdende betalingen en effectentransacties in de Europese Gemeenschap; dat de richtlijn daarmee aansluit op de vooruitgang die geboekt is op de weg naar de voltooiing van de interne markt, met name wat betreft het vrij verrichten van diensten en de liberalisering van het kapitaalverkeer, met het oog op de totstandbrenging van een Economische en Monetaire Unie;

  4. Overwegende dat de wetgeving van de lidstaten erop gericht dient te zijn de verstoring van een systeem ingevolge een insolventieprocedure tegen een deelnemer in dat systeem tot een minimum te beperken;

  5. Overwegende dat een uit 1985 daterend en op 8 februari 1988 geamendeerd voorstel voor een richtlijn betreffende de sanering en liquidatie van kredietinstellingen nog steeds bij de Raad in beraad is; dat het op 23 november 1995 door de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, opgestelde Verdrag betreffende Insolventieprocedures expliciet verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsinstellingen uitsluit;

  6. Overwegende dat deze richtlijn betrekking heeft op zowel binnenlandse als grensoverschrijdende betalings- en effectenafwikkelingssystemen; dat de richtlijn van toepassing is op systemen in de Gemeenschap en op zakelijke zekerheden die in verband met deelname aan deze systemen worden gesteld door deelnemers aan die systemen, ongeacht of zij uit de Gemeenschap dan wel uit derde landen afkomstig zijn;

  7. Overwegende dat de lidstaten de bepalingen van de richtlijn mogen toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks in systemen van derde landen deelnemen en op zakelijke zekerheden die in verband met deelname in dergelijke systemen worden gesteld;

  8. Overwegende dat het terugdringen van systeemrisico’s met name het definitieve karakter van de afwikkeling en de afdwingbaarheid van zakelijke zekerheden vereist; dat als zakelijke zekerheden beschouwd dienen te worden al de middelen die een deelnemer aan andere deelnemers in betalings-en/of effectenafwikkelingssystemen verstrekt tot zekerstelling van rechten en verplichtingen in verband met deze systemen, waaronder retrocessie-overeenkomsten, wettelijke retentierechten en fiduciaire eigendomsoverdrachten; dat de regels van het nationale recht betreffende de soorten zakelijke zekerheden die mogen worden gebruikt door de definitie van „zakelijke zekerheden” in deze richtlijn onverlet worden gelaten;

  9. Overwegende dat, aangezien de richtlijn mede betrekking heeft op zakelijke zekerheden welke worden gesteld in verband met transacties van de centrale banken van de lidstaten in hun functie als centrale bank, inclusief transacties uit hoofde van het monetair beleid, de richtlijn het Europees Monetair Instituut ondersteunt in zijn taak om ter voorbereiding van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie de efficiency van grensoverschrijdende betalingen te bevorderen en langs deze weg bijdraagt tot het scheppen van het noodzakelijke rechtskader waarbinnen de toekomstige Europese Centrale Bank haar beleid kan ontwikkelen;

  10. Overwegende dat overboekingsopdrachten en de verrekening (netting) daarvan in de rechtsstelsels van alle lidstaten juridisch afdwingbaar en aan derden tegen te werpen moeten zijn;

  11. Overwegende dat de regels inzake het definitieve karakter van verrekening niet beletten dat systemen, voordat de verrekening plaatsvindt, nagaan of de opdrachten die in het systeem zijn ingevoerd voldoen aan de regels van dat systeem en de afwikkeling van dat systeem mogelijk maken;

  12. Overwegende dat niets in deze richtlijn een deelnemer of een derde belet uit de onderliggende transactie voortvloeiende rechten of aanspraken uit te oefenen die zij in rechte kunnen aanvoeren ter terugvordering of restitutie met betrekking tot een overboekingsopdracht die in een systeem ingevoerd is, bijvoorbeeld in geval van fraude of een technische fout, mits dit niet leidt tot het ongedaan maken van de verrekening of de herroeping van de overboekingsopdracht in het systeem;

  13. Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat opdrachten tot overboeking na een door de regels van het systeem bepaald tijdstip niet herroepen kunnen worden;

  14. Overwegende dat de nationale bevoegde autoriteiten en toezichthouders ervoor dienen te zorgen dat de exploitanten van de systemen die de interoperabele systemen vormen, zo veel mogelijk tot overeenstemming zijn gekomen over gemeenschappelijke regels met betrekking tot het tijdstip van invoering in de interoperabele systemen; dat de bevoegde nationale autoriteiten en toezichthouders ervoor dienen te zorgen dat de regels met betrekking tot het tijdstip van invoering in een interoperabel systeem, voor zover mogelijk en noodzakelijk, worden gecoördineerd om rechtsonzekerheid bij het in gebreke blijven van een deelnemend systeem te vermijden;

  15. Overwegende dat een lidstaat de overige lidstaten onmiddellijk moet inlichten wanneer er tegen een deelnemer in een systeem een insolventieprocedure wordt geopend;

  16. Overwegende dat insolventieprocedures geen terugwerkende kracht mogen hebben ten aanzien van de rechten en verplichtingen die deelnemers hebben in een systeem;

  17. Overwegende dat deze richtlijn in geval van een insolventieprocedure tegen een deelnemer in het systeem ook beoogt te bepalen welk insolventierecht van toepassing is op de rechten en verplichtingen van die deelnemer in verband met diens deelname in een systeem;

  18. Overwegende dat zakelijke rechten afgeschermd moeten worden van de gevolgen van het insolventierecht dat op de insolvente deelnemer van toepassing is;

  19. Overwegende dat artikel 9, lid 2, alleen van toepassing is ten aanzien van een register, rekening of gecentraliseerd effectendepot waaruit het bestaan blijkt van rechten betreffende de eigendom, de levering of de overboeking van de effecten in kwestie;

  20. Owerwegende dat artikel 9, lid 2, ertoe strekt te verzekeren dat indien deelnemers, centrale banken of de toekomstige Europese Centrale Bank houder zijn van een geldige zakelijke zekerheid naar het recht van de lidstaat waar het register, de rekening of het gecentraliseerd effectendepot in kwestie is gelokaliseerd de rechtsgeldigheid en de afdwingbaarheid van die zakelijke zekerheid jegens dat systeem (en de exploitant ervan) en jegens andere personen die direct of indirect via het systeem een aanspraak doen gelden, uitsluitend beheerst worden door het recht van die lidstaat;

  21. Overwegende dat met artikel 9, lid 2, niet wordt beoogd afbreuk te doen aan de werking en de rechtsgevolgen van het recht van de lidstaat waar de effecten tot zekerheid zijn gesteld of waar de effecten anderszins gelokaliseerd zijn (daaronder zonder enige beperking begrepen de wetgeving betreffende de creatie, eigendom of overdracht van die effecten of van rechten ten aanzien van die effecten) en dat daaraan niet de uitleg mag worden gegeven dat een dergelijke zakelijke zekerheid in enige lidstaat rechtstreeks uitwinbaar zou zijn of erkend kan worden anders dan in overeenstemming met het recht van die lidstaat;

  22. Overwegende dat het wenselijk is dat lidstaten trachten tussen alle onder deze richtlijn vallende systemen voor de afwikkeling van effectentransacties afdoende verbanden te leggen zodat er voor transacties betreffende effecten een maximale doorzichtigheid en rechtszekerheid nagestreefd wordt;

  23. Overwegende dat bij interoperabele systemen gebrek aan coördinatie ten aanzien van de vraag door welke regels het tijdstip van invoering en onherroepelijkheid wordt bepaald, de deelnemers binnen een systeem of zelfs de systeemexploitant zelf kan blootstellen aan de overloopeffecten van een in gebreke blijven in een ander systeem; dat teneinde het systeemrisico te beperken het wenselijk is dat wordt bepaald dat de systeemexploitanten van interoperabele systemen de regels betreffende het tijdstip van invoering en onherroepelijkheid van de door hen geëxploiteerde systemen moeten coördineren;

  24. Overwegende dat de aanneming van deze richtlijn de meest aangewezen manier is om bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken; dat dit voorstel noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken en niet verdergaat dan die doelstellingen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

DEEL I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op:

  1. alle systemen zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), die beheerst worden door het recht van een lidstaat en die werken in eender welke valuta, in euro of in verscheidene valuta’s die binnen het systeem onderling worden geconverteerd;

  2. deelnemers aan een dergelijk systeem;

  3. zakelijke zekerheden die gesteld worden in verband met:

    • deelneming aan een systeem, of

    • transacties van de centrale banken van de lidstaten of van de Europese Centrale Bank in het kader van hun functie van centrale banken.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „systeem”: een formele overeenkomst:

    • tussen drie of meer deelnemers, niet meegerekend de systeemexploitant, noch in voorkomend geval een afwikkelende instantie, centrale tegenpartij, clearing house of indirecte deelnemer, met gemeenschappelijke regels en standaardprocedures voor de clearing, al dan niet via een centrale tegenpartij, of het uitvoeren van overboekingsopdrachten tussen de deelnemers,

    • waarop het recht van een door de deelnemers gekozen lidstaat van toepassing is. De deelnemers kunnen echter uitsluitend kiezen voor het recht van een lidstaat waarin ten minste een van hen zijn hoofdkantoor heeft,

    • die door de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is, onverminderd strengere algemeen toepasselijke voorwaarden die door de nationale wet worden voorgeschreven, als systeem is aangemerkt en bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten is aangemeld, nadat die lidstaat zich ervan heeft vergewist dat de regels van het systeem adequaat zijn.

    Onder de in de eerste alinea genoemde voorwaarden mag een lidstaat als een systeem aanmerken een dergelijke formele overeenkomst die behelst dat overboekingsopdrachten als bedoeld in onderdeel i), tweede streepje, worden uitgevoerd en dat in beperkte mate opdrachten met betrekking tot andere financiële instrumenten uitvoert, indien de lidstaat van oordeel is dat zulks in het licht van het systeemrisico geboden is.

    Een lidstaat mag in individuele gevallen ook als een systeem aanmerken een formele overeenkomst tussen twee deelnemers, een eventueel aanwezige afwikkelende instantie, centrale tegenpartij, clearing house of indirecte deelnemer niet meegerekend, als die lidstaat van oordeel is dat zulks in het licht van het systeemrisico noodzakelijk is.

    Een tussen interoperabele systemen gesloten overeenkomst vormt geen systeem;

  2. „instelling”:

    • een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking)(5), met inbegrip van de instellingen bedoeld in artikel 2 van die richtlijn,

    • een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten(6), met uitsluiting van de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, van die richtlijn,

    • een overheidsinstantie of onderneming met over-heidsgarantie, of

    • een onderneming met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap waarvan de werkzaamheden overeenstemmen met die van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen in de Gemeenschap, zoals omschreven in het eerste en tweede streepje,

    die deelneemt aan een systeem en verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem.

    Indien een systeem volgens de nationale wetgeving onder toezicht staat en uitsluitend overboekingsopdrachten als bedoeld in onderdeel i), tweede streepje, uitvoert, alsmede de uit dergelijke opdrachten voortvloeiende betalingen, kunnen de lidstaten bepalen dat ondernemingen die in dat systeem deelnemen en verantwoordelijkheid dragen voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem, beschouwd kunnen worden als instellingen, op voorwaarde dat ten minste drie andere deelnemers aan dit systeem onder de in de eerste alinea genoemde categorieën vallen en dat zulks in het licht van het systeemrisico noodzakelijk is;

  3. „centrale tegenpartij”: een lichaam dat tussen de instellingen in een systeem staat en dat optreedt als de exclusieve tegenpartij van deze instellingen met betrekking tot hun overboekingsopdrachten;

  4. „afwikkelende instantie”: een lichaam dat aan instellingen en/of een centrale tegenpartij die deelnemen aan systemen, afwikkelingsrekeningen beschikbaar stelt via welke overboekingsopdrachten binnen die systemen worden afgewikkeld, en dat in voorkomend geval aan die instellingen en/of centrale tegenpartijen krediet verleent voor afwikkelingsdoeleinden;

  5. „clearing house”: een lichaam dat verantwoordelijk is voor de berekening van de nettoposities van de instellingen, een eventuele centrale tegenpartij en/of een eventuele afwikkelende instantie;

  6. „deelnemer”: een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een clearing house of een systeemexploitant.

    Naar gelang van de regels van het systeem kan eenzelfde deelnemer optreden als centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of clearing house of alle of een deel van deze taken uitvoeren.

    Een lidstaat mag besluiten dat voor de toepassing van deze richtlijn een indirecte deelnemer als deelnemer mag worden beschouwd wanneer dit op grond van het systeemrisico gerechtvaardigd is. Wanneer een indirecte deelnemer op grond van het systeemrisico als deelnemer wordt beschouwd, doet dit niets af aan de verantwoordelijkheid van de deelnemer via welke de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten aan het systeem doorgeeft;

  7. „indirecte deelnemer”: een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een clearing house of een systeemexploitant die contractueel verbonden is met een deelnemer in een systeem dat overboekingsopdrachten uitvoert, waardoor de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten via het systeem kan doorgeven, mits de indirecte deelnemer bij de systeemexploitant bekend is;

  8. „effecten”: alle instrumenten bedoeld in deel C van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG;

  9. „overboekingsopdracht”:

    • een opdracht door een deelnemer om door middel van een boeking op de rekeningen van een kredietinstelling, een centrale bank, een centrale tegenpartij of een afwikkelende instantie een geldbedrag ter beschikking van een ontvanger te stellen, of iedere opdracht die resulteert in het op zich nemen of het nakomen van een betalingsverplichting zoals gedefinieerd in de regels van het systeem, of

    • een opdracht door een deelnemer om door middel van een boeking in een register, of anderszins, de rechten op of de belangen in één of meer effecten over te boeken;

  10. „insolventieprocedure”: elke collectieve maatregel waarin de wetgeving van een lidstaat of van een derde land voorziet, met het oog op de liquidatie of de sanering van de deelnemer indien een dergelijke maatregel gepaard gaat met opschorting van, of oplegging van beperkingen aan overboekingen of betalingen;

  11. „verrekening (netting)”: het in één nettovordering of nettoverplichting omzetten van vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten die een deelnemer of deelnemers geeft/ geven aan of ontvangt/ontvangen van één of meer andere deelnemers, met als gevolg dat er alleen een nettovordering of een nettoverplichting ontstaat;

  12. „afwikkelingsrekening”: een rekening bij een centrale bank, een afwikkelende instantie of een centrale tegenpartij die gebruikt wordt voor het houden van geld of effecten en waarmee ook transacties tussen deelnemers aan een systeem worden afgewikkeld;

  13. „zakelijke zekerheden”: alle realiseerbare activa, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, als zekerheid verschafte financiële activa als bedoeld in artikel 1, lid 4, onder a), van Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten(7) die zijn verstrekt in het kader van een pandgeving (inclusief geld dat in het kader van een pandgeving is verstrekt), retrocessie- of soortgelijke overeenkomst of anderszins tot zekerheid in verband met de rechten en verplichtingen die in verband met een systeem kunnen ontstaan, dan wel ten behoeve van de centrale banken van de lidstaten of de Europese Centrale Bank;

  14. „werkdag” staat voor afwikkeling overdag zowel als s nachts en omvat alle gebeurtenissen die tijdens de bedrijfscyclus van een systeem plaatsvinden;

  15. „interoperabele systemen”: twee of meer systemen waarvan de systeemexploitanten een onderlinge regeling getroffen hebben voor de uitvoering tussen de systemen van overboekingsopdrachten;

  16. „systeemexploitant”: entiteit of entiteiten die wettelijk aansprakelijk is of zijn voor de werking van een systeem. Een systeemexploitant mag ook optreden als afwikkelende instantie, centrale tegenpartij of clearing house.

DEEL II VERREKENING (NETTING) EN OVERBOEKINGSOPDRACHTEN

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

DEEL III BEPALINGEN INZAKE INSOLVENTIEPROCEDURES

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

DEEL IV BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN HOUDERS VAN ZAKELIJKE ZEKERHEDEN BIJ INSOLVENTIE VAN DE INSTELLING DIE DEZE ZEKERHEDEN HEEFT GESTELD

Artikel 9

DEEL V SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Artikel 10 bis

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14