Met het oog op de toekenning van de in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde productiesteun voor olijfolie dient elke olijvenproducent vóór 1 december van elk verkoopseizoen een teeltaangifte in die betrekking heeft op de productieve olijfbomen en de situatie van de door hem geëxploiteerde olijfboomgaarden op 1 november van het verkoopseizoen waarvoor de aangifte wordt gedaan. Ter wille van een grotere doeltreffendheid van de controles in bepaalde gebieden kunnen de lidstaten de termijn voor de indiening van de aangiften evenwel verlengen met maximaal drie maanden.
Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2004/2005
Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2004/2005
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1638/98(2), en met name op artikel 5,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1638/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Verordening nr. 136/66/EEG houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten, en met name op artikel 2, lid 4, en artikel 4,
Gelet op Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de productiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties(3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1639/98(4), en met name op artikel 19,
Overwegende dat in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat een teeltaangifte moet worden ingediend; dat het, om de kennis van de productieve olijfoliesector bijgewerkt te houden en te verbeteren vóór het begin van het verkoopseizoen 2001/2002, waarvoor een hervorming is gepland, dienstig is bepaalde begrippen, waaronder het begrip „productieve olijfboom”, nader te omschrijven en te bepalen welke gegevens de producent moet mededelen en volgens welk tijdschema hij dit moet doen;
Overwegende dat, om te voorkomen dat het marktevenwicht in de toekomst in groot gevaar wordt gebracht, in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1638/98 is bepaald dat na 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen die geen deel uitmaken van de omschakeling van een oude olijfboomgaard of van een door de Commissie goedgekeurd programma, met ingang van 1 november 2001 van elke toekomstige steunregeling worden uitgesloten; dat het derhalve nodig is de begrippen „supplementaire olijfboom” en „nieuwe aanplant” te omschrijven en de desbetreffende aangifte-, identificatie- en goedkeuringsvoorschriften vast te stellen; dat in de programma's voor supplementaire aanplant dient te worden gepreciseerd hoeveel dode of verbrande olijfbomen zouden kunnen worden vervangen zonder dat zulks een stijging van de totale productie tot gevolg heeft;
Overwegende dat de bepalingen inzake de raming van de opbrengsten die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3061/84 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2455/97(6), voor het verkoopseizoen 1998/1999 moeten worden gehandhaafd in afwachting van een grondig onderzoek van de thans door de lidstaten gebruikte methoden;
Overwegende dat volgens artikel 13, lid l, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 oliefabrieken alleen kunnen worden erkend als de rechthebbenden ervan aan bepaalde voorwaarden voldoen; dat erkenningsvoorwaarden dienen te worden ingevoerd die het mogelijk maken een doeltreffende controleregeling te garanderen; dat de installaties met name moeten zijn toegerust voor een automatische weging van de geleverde hoeveelheden olijven; dat uit de vastgelegde gegevens onder meer de bestemming van de olie die de fabriek heeft verlaten, moet zijn op te maken;
Overwegende dat in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat elke producerende lidstaat een controleregeling moet toepassen die waarborgt dat een product waarvoor steun wordt verleend, daarvoor in aanmerking komt; dat de door de belanghebbenden in te dienen steunaanvragen bijgevolg de voor deze controle benodigde gegevens moeten bevatten; dat om dezelfde reden bepaalde verplichtingen moeten worden opgelegd aan de olijvenproducenten en aan de producentenorganisaties en de unies daarvan;
Overwegende dat de olijvenproducenten olijven in een andere lidstaat dan de lidstaat van productie kunnen laten verwerken; dat met het oog op een correcte toepassing van de steunregeling dient te worden voorzien in administratieve samenwerking tussen de lidstaat waar de olie wordt verkregen, en de lidstaat van oorsprong van de olijven;
Overwegende dat dient te worden bepaald welke elementen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de hoeveelheid waarvoor recht op de steun bestaat; dat voorschriften dienen te worden vastgesteld voor de bepaling van de voor de steun in aanmerking te nemen hoeveelheid in het geval dat de hoeveelheid waarvoor de steun wordt aangevraagd en/of het in de teeltaangifte vermelde aantal bomen bij controles niet kan of kunnen worden geverifieerd of geaccepteerd;
Overwegende dat, in afwachting van een grondig onderzoek van de geldende regeling, de in Verordening (EEG) nr. 3061/84 opgenomen bepalingen betreffende de erkenning van de producentenorganisaties en de unies daarvan en de voorschriften voor hun financiering op basis van de in artikel 20 quinquies van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde inhouding op de steun dienen te worden gehandhaafd;
Overwegende dat in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1638/98 is bepaald dat in de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001 de werkzaamheden voor het olijventeeltkadaster als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2276/79 van de Commissie van 16 oktober 1979 houdende uitvoeringsbepalingen voor het opstellen van een olijventeeltkadaster in de olijfolieproducerende lidstaten(7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1279/89(8), moeten worden gericht op de totstandbrenging, de regelmatige bijwerking en het gebruik van een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt (GIS voor de olijventeelt); dat derhalve, terwille van de compatibiliteit met de basisgegevens van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 820/97(10), en in Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1678/98(12), dient te worden gepreciseerd welke gegevens het GIS voor de olijventeelt moet bevatten, op welke wijze deze gegevens moeten worden gecentraliseerd en wat de tolerantievoorschriften, -criteria en -marges zijn; dat met het oog op de desbetreffende communautaire financiering moet worden bepaald op welke voorwaarden de oprichting van het GIS voor de olijventeelt als op regionaal of nationaal niveau voltooid kan worden beschouwd;
Overwegende dat dient te worden bepaald hoeveel controles ter plaatse van de teeltaangiften minimaal dienen te worden verricht in het geval dat het GIS nog niet is voltooid; dat het GIS voor de olijventeelt in alle lidstaten voor het verkoopseizoen 1998/1999 tot stand moet worden gebracht en de inspanningen derhalve op deze totstandbrenging dienen te worden geconcentreerd;
Overwegende dat het GIS voor de olijventeelt het mogelijk moet maken de gegevens in de teeltaangiften te verifiëren; dat moet worden voorzien in een procedure die het mogelijk maakt afwijkingen tussen de betrokken aangiften en de schattingen volgens het GIS voor de olijventeelt te onderzoeken; dat moet worden bepaald wat de consequenties op het gebied van de voor de steun in aanmerking te nemen hoeveelheden olijfolie zijn in het geval dat definitief een afwijking wordt geconstateerd;
Overwegende dat dient te worden bepaald op welke wijze de controles moeten worden verricht, en met name hoeveel aangiften ter plaatse moeten worden gecontroleerd in de gebieden waar het GIS voor de olijventeelt niet is voltooid; dat, met het oog op verificatie van de coherentie tussen de gegevens in de steunaanvragen en die in de voorraadboekhouding van de oliefabrieken, dient te worden bepaald dat een representatief percentage van de oliefabrieken grondig moet worden gecontroleerd; dat dient te worden bepaald welke sancties in het kader van deze grondige controles moeten worden toegepast ten aanzien van de geadresseerden van de olie die weigeren zich aan de controle te onderwerpen of niet kunnen bewijzen dat zij de olie hebben overgenomen;
Overwegende dat met de bij deze verordening vastgestelde maatregelen rekening moet worden gehouden in het programma van de controlebureaus als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 27/85 van de Commissie van 4 januari 1985 tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2262/84 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie(13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3602/92(14);
Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1 Teeltaangifte
Artikel 1
De lidstaten delen de Commissie vóór 1 januari van het betrokken verkoopseizoen mee voor welke gebieden en om welke redenen de termijn voor de indiening van de teeltaangiften is verlengd, en stellen haar in kennis van de nieuwe datum.
In deze verordening wordt verstaan onder:
-
„productieve olijfboom”: een levende olijfboom van een als gedomesticeerd aangemerkte soort, permanent aangeplant, ongeacht de leeftijd en de toestand ervan, eventueel bestaande uit verscheidene stammen die zich bij de voet op een afstand van minder dan 2 m van elkaar bevinden;
-
„voor de productie van olijven bestemd perceel”:
-
een perceel met olijfbomen als omschreven door de betrokken lidstaat of, indien een dergelijke omschrijving ontbreekt,
-
een aaneengesloten stuk grond dat groter is dan de in artikel 24, lid 1, tweede alinea, bedoelde oppervlakte en waarop productieve olijfbomen voorkomen die elk op een afstand van minder dan 20 m van een andere olijfboom staan;
-
-
„verspreid voorkomende olijfbomen”: productieve olijfbomen die niet voldoen aan de voorwaarden om gezamenlijk te worden aangemerkt als een voor de productie van olijven bestemd perceel;
-
„met olijfbomen beplante oppervlakte”: de oppervlakte van een voor de productie van olijven bestemd perceel of, voor elke verspreid voorkomende olijfboom, een oppervlakte van 1 are;
-
„bedrijfshoofd” en „bedrijf”: de begrippen zoals voor het geïntegreerd systeem omschreven in artikel 1, lid 4, Verordening (EEG) nr. 3508/92.
De teeltaangiften worden ingediend bij de bevoegde instantie van de lidstaat of, in voorkomend geval, bij de producentenorganisatie waarvan de betrokken olijvenproducent lid is.
Artikel 2
Met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999 moet de teeltaangifte ten minste de volgende gegevens bevatten:
-
de naam, de voornamen en het adres van de olijvenproducent;
-
de plaats of plaatsen waar het bedrijf ligt;
-
het totale aantal productieve olijfbomen, inclusief de verspreid voorkomende olijfbomen;
-
de kadastrale omschrijving van de voor de productie van olijven bestemde percelen van het bedrijf of, bij gebreke van een kadaster, een volledige beschrijving van het bedrijf en van de voor de productie van olijven bestemde percelen;
-
voor elk voor de productie van olijven bestemd perceel: het aantal productieve olijfbomen, het overheersende ras en, in voorkomend geval, de aanwezigheid van irrigatie of van tussenteelten.
Artikel 3
Indien reeds een teeltaangifte bij de bevoegde instantie is ingediend, blijft de teeltaangifte voor het lopende verkoopseizoen beperkt tot het aangeven van de verwijzingen naar de betrokken oude aangifte en van de wijzigingen die zich sindsdien hebben voorgedaan. Voor de verkoopseizoenen 1998/1999 en 1999/2000 moet voor de bepaling van de wijzigingen die zich hebben voorgedaan, worden uitgegaan van de definities die golden en de gegevens die waren vereist voor de teeltaangiften uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3061/84 voor het verkoopseizoen 1997/1998.
Indien de betrokken gegevens geen wijzigingen hebben ondergaan, wordt de teeltaangifte overgelegd bij de indiening van de steunaanvraag en bevat zij uitsluitend de verklaring dat er ten opzichte van de voorgaande aangifte geen wijzigingen zijn.
De uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3061/84 gedane aangiften moeten uiterlijk in de loop van de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 worden vervangen door een volledige teeltaangifte als bedoeld in de artikelen 1 en 2.