Deze richtlijn beoogt de voorwaarden vast te stellen waaraan dient te worden voldaan om op het grondgebied van de Gemeenschap de interoperabiliteit van het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem als omschreven in bijlage I, te verwezenlijken. Deze voorwaarden betreffen het ontwerp, de constructie, de ingebruikneming, de verbetering, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van dit systeem die na de datum van inwerkingtreding in gebruik zullen worden genomen, alsmede de kwalificaties van, en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud betrokken is.
Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem
Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 156,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),
Overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),
Overwegende hetgeen volgt:
Teneinde de burgers van de Unie, de economische subjecten, alsmede de regionale en lokale autoriteiten in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de voordelen die aan de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen zijn verbonden, dienen met name de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van de nationale spoorwegnetten, alsmede de toegang tot deze netten te worden bevorderd, waarbij, overeenkomstig artikel 155 van het Verdrag, alle acties worden uitgevoerd die nodig kunnen blijken op het gebied van de harmonisatie van de technische normen.
Door het ondertekenen van het op 12 december 1997 aangenomen protocol van Kyoto heeft de Europese Unie zich ertoe verplicht haar gasemissies te verminderen. Daartoe moeten de verschillende vervoerswijzen beter op elkaar afgestemd worden, en dus moet het vervoer per spoor concurrerender worden.
In de strategie van de Raad met betrekking tot de integratie van milieu en duurzame ontwikkeling in het communautaire vervoersbeleid wordt er andermaal op gewezen dat er maatregelen nodig zijn om de milieueffecten van het vervoer te verminderen.
De commerciële exploitatie van treinen op het trans-Europese spoorwegnet vereist niet alleen een optimale afstemming van infrastructuur en rollend materieel, maar ook een doeltreffende koppeling van de informatie- en communicatiesystemen van de verschillende beheerders van de infrastructuur en exploitanten. Van deze afstemming en koppeling zijn de prestaties, veiligheid, kwaliteit en kostprijs van de dienstverlening afhankelijk, alsook de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.
Met de vaststelling van Richtlijn 96/48/EG betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem(5) heeft de Raad op 23 juli 1996 een eerste maatregel genomen om deze doelstellingen te realiseren.
De Commissie heeft in haar Witboek van 1996 over „een strategie om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken” een tweede maatregel aangekondigd voor het conventionele spoor en daarna opdracht gegeven voor een studie van de integratie van de nationale spoorwegsystemen, waarvan de resultaten in mei 1998 zijn verschenen en waarin wordt aangedrongen op de vaststelling van een richtlijn die op dezelfde aanpak is gebaseerd als die voor het hogesnelheidsspoorwegsysteem. Naar aanleiding van deze studie is ook de aanbeveling gedaan om niet alle belemmeringen voor de interoperabiliteit tegelijk aan te pakken, maar de problemen geleidelijk op te lossen in een volgorde van prioriteit, te bepalen op basis van de kosten/batenverhouding van elke voorgestelde maatregel. Volgens deze studie leveren de harmonisatie van de gehanteerde procedures en voorschriften, en de koppeling van informatie- en communicatiesystemen meer voordelen op dan maatregelen die bijvoorbeeld de capaciteit van de infrastructuur verhogen.
In de mededeling van de Commissie over de „integratie van conventionele spoorwegsystemen” is de aanbeveling gedaan om de onderhavige richtlijn vast te stellen en zijn de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met Richtlijn 96/48/EG verklaard. De verschillen betreffen vooral de vaststelling van het geografisch toepassingsgebied, de uitbreiding van het technisch toepassingsgebied om rekening te houden met de resultaten van genoemde studie, alsmede de keuze voor een geleidelijke benadering voor het uit de weg ruimen van de obstakels voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem, onder meer door de opstelling van een volgorde van prioriteiten en een tijdschema voor de verwezenlijking daarvan.
Gezien de geleidelijke aanpak en de tijd die derhalve nodig zal zijn om alle technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's) vast te stellen, moet voorkomen worden dat de lidstaten nieuwe nationale voorschriften vaststellen of gaan deelnemen aan projecten die de heterogeniteit van het bestaande systeem nog vergroten.
Een geleidelijke aanpak is aangewezen in verband met de bijzondere eisen die de beoogde interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem stelt. De aanpassing of vernieuwing van de oude nationale infrastructuren en materieel vergt grote investeringen en er moet met name voor worden gewaakt dat het spoor economisch gezien geen hogere tol betaalt dan de andere vervoerstakken.
Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 10 maart 1999 betreffende het spoorwegpakket gesteld dat de stapsgewijze opening van de markt voor spoorwegverkeer vergezeld dient te gaan van zo snel en efficiënt mogelijke maatregelen met het oog op de technische harmonisatie.
Op 6 oktober 1999 heeft de Raad de Commissie verzocht een strategie voor te stellen om de interoperabiliteit van de spoorwegen te vergroten en de knelpunten op te heffen, die een spoedige oplossing biedt voor de technische, administratieve en economische hinderpalen voor de interoperabiliteit van netwerken, en die tevens een hoog veiligheidsniveau en een hoog opleidings- en kwalificatieniveau van het personeel garandeert.
Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap(6) impliceert dat spoorwegondernemingen in toenemende mate toegang tot de spoorwegnetten van de lidstaten moeten hebben en dat daartoe dus interoperabiliteit van de infrastructuur, de installaties, het rollend materieel en de beheers- en exploitatiesystemen noodzakelijk is, met inbegrip van de kwalificaties en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op het werk voor het personeel dat nodig is voor de exploitatie en het onderhoud van de bedoelde subsystemen en voor de uitvoering van de afzonderlijke TSI's, maar de onderhavige richtlijn heeft noch direct, noch indirect tot doel de arbeidsvoorwaarden in de spoorwegsector te harmoniseren.
De lidstaten zijn bij de planning, aanleg, ingebruikneming en exploitatie van de netten verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de regels inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van de consument voor de spoorwegnetten in het algemeen.
De nationale regelingen en de door de spoorwegmaatschappijen gehanteerde interne regels en technische specificaties vertonen aanzienlijke verschillen, en omdat zij zijn gebaseerd op technieken die specifiek zijn voor de nationale industrie, waarin bijzondere afmetingen en inrichtingen, alsmede speciale kenmerken worden voorgeschreven. Deze situatie verhindert dat treinen onder goede omstandigheden over het gehele grondgebied van de Gemeenschap kunnen rijden.
Deze situatie heeft gaandeweg tot zeer nauwe banden tussen de nationale spoorwegindustrie en de nationale spoorwegmaatschappijen geleid, ten nadele van een daadwerkelijke openstelling van de markten. Deze industrie dient, wil zij haar concurrentievermogen op wereldschaal kunnen ontwikkelen, over een open en op concurrentie gerichte Europese markt te kunnen beschikken.
Derhalve dienen voor de hele Gemeenschap geldende essentiële eisen voor het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem te worden vastgesteld.
Gezien de omvang en de complexiteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, is het om praktische redenen noodzakelijk gebleken dit in subsystemen onder te verdelen. Voor elk van deze subsystemen moeten voor de hele Gemeenschap geldende essentiële eisen worden gedefinieerd en dienen de technische specificaties te worden bepaald, met name ten aanzien van onderdelen en interfaces, om aan de essentiële eisen te voldoen.
De toepassing van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem mag uit een kosten/batenoogpunt niet leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor het behoud van de samenhang van het in elke lidstaat bestaande spoorwegnet, zij het dat ernaar moet worden gestreefd de interoperabiliteitsdoelstelling te behouden.
De technische specificaties inzake interoperabiliteit hebben ook gevolgen voor het gebruik van het spoor door de gebruikers, dus moet met de gebruikers overlegd worden over de aspecten die hen aanbelangen.
Het moet voor de betrokken lidstaat mogelijk zijn bepaalde technische specificaties inzake interoperabiliteit in bijzondere gevallen niet toe te passen en er dienen procedures te worden vastgesteld die moeten garanderen dat deze afwijkingen gerechtvaardigd zijn. Artikel 155 van het Verdrag stipuleert dat het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de interoperabiliteit rekening houdt met de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten.
De opstelling en toepassing van de TSI's op het conventionele spoorwegsysteem mag geen hinderpaal vormen voor technologische innovatie, die de verbetering van de economische prestaties moet bevorderen.
De interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem moet, met name waar het het vrachtvervoer betreft, benut worden om de voorwaarden te scheppen voor meer interoperabiliteit tussen de verschillende vervoerstakken.
Teneinde te voldoen aan de relevante bepalingen inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de spoorwegsector en met name aan het bepaalde in Richtlijn 93/38/EEG(7), moeten de aanbestedende diensten de technische specificaties vermelden in de algemene stukken of in het bestek voor elke opdracht. Er dient een geheel van Europese specificaties tot stand te worden gebracht waarnaar voor deze technische specificaties kan worden verwezen.
Voor de Gemeenschap is het bestaan van een internationaal normalisatiesysteem dat in staat is normen te produceren die door de internationale handelspartners daadwerkelijk worden toegepast en die aan de eisen van het Gemeenschapsbeleid voldoen, van belang. Derhalve dienen Europese normalisatie-instellingen hun samenwerking met de internationale normalisatieorganisaties voort te zetten.
De aanbestedende diensten stellen de extra specificaties op die nodig zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of andere normen. Door deze specificaties mag de naleving van de op Gemeenschapsniveau geharmoniseerde essentiële eisen waaraan het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem moet voldoen, niet in het gedrang komen.
De procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de onderdelen moeten gebaseerd zijn op de modules die zijn opgenomen in Besluit 93/465/EEG(8). Met het oog op de ontwikkeling van de betrokken industrieën moeten voor zover mogelijk procedures worden ontwikkeld waarbij het kwaliteitsborgingssysteem wordt toegepast.
Teneinde de interoperabiliteit van het systeem te waarborgen zijn de conformiteitseisen voor onderdelen derhalve hoofdzakelijk afgestemd op het toepassingsgebied ervan en niet alleen op het vrije verkeer ervan op de Gemeenschapsmarkt. Van de onderdelen die het meest kritiek zijn voor de veiligheid, de beschikbaarheid of het doelmatig functioneren van het systeem moet de geschiktheid voor gebruik worden beoordeeld. Bijgevolg is het niet noodzakelijk dat de fabrikant de CE-markering op de onder deze richtlijn vallende onderdelen aanbrengt, en volstaat, uitgaande van de beoordeling van de conformiteit en/of de geschiktheid voor gebruik, een conformiteitsverklaring van de fabrikant.
Dit laat de verplichting van de fabrikanten om op bepaalde onderdelen de CE-markering aan te brengen ten bewijze van de conformiteit daarvan met andere desbetreffende communautaire bepalingen onverlet.
De subsystemen die samen het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem vormen, dienen aan een keuringsprocedure te worden onderworpen. Deze keuring moet de bevoegde instanties die toestemming geven voor de ingebruikneming daarvan in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het resultaat in het ontwerpstadium, bij de aanleg en bij de ingebruikneming beantwoordt aan de geldende wettelijke, technische en operationele bepalingen. Zij moet tevens de constructeurs een gelijke behandeling waarborgen, ongeacht het land. Bijgevolg moet een module worden vastgesteld waarin de beginselen en voorwaarden voor de EG-keuring van de subsystemen worden omschreven.
De EG-keuringsprocedure is gebaseerd op de TSI. Deze technische specificaties vallen onder de toepassing van artikel 18 van Richtlijn 93/38/EEG. De aangemelde instanties die belast zijn met de procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen, en met de keuringsprocedure voor de subsystemen, moeten, met name bij ontstentenis van Europese specificaties, hun beslissingen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen.
De TSI's worden in opdracht van de Commissie ontwikkeld door de representatieve gemeenschappelijke instantie van infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen en industrie. Vertegenwoordigers van derde landen, met name die van de kandidaat-lidstaten, zouden van meet af aan als waarnemers kunnen worden toegelaten tot de vergaderingen van de gemeenschappelijke instantie.
In Richtlijn 91/440/EEG is bepaald dat de boekhouding van de activiteiten met betrekking tot de exploitatie van de vervoerdiensten gescheiden moet zijn van die van de activiteiten betreffende het beheer van de spoorweginfrastructuur. In dezelfde geest is het wenselijk dat de gespecialiseerde diensten van de beheerders van de spoorweginfrastructuur die eventueel als aangemelde instanties worden aangewezen, zodanig zijn opgezet dat zij beantwoorden aan de voor deze instanties geldende criteria. Andere onafhankelijke gespecialiseerde instanties kunnen worden aangemeld wanneer zij aan dezelfde criteria voldoen.
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9).
De interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem heeft een communautaire dimensie. De afzonderlijke lidstaten zijn niet in staat de nodige maatregelen te treffen om deze interoperabiliteit tot stand te brengen. Ingevolge het beginsel van de subsidiariteit kunnen de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en zij kunnen derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Artikel 1
De verwezenlijking van dit doel moet resulteren in de vaststelling van een optimaal niveau van technische harmonisatie en moet het mogelijk maken dat:
-
de internationale spoorwegdiensten binnen de Unie en met derde landen te vergemakkelijken, te verbeteren en uit te breiden;
-
bij te dragen tot de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt op het gebied van de uitrusting en diensten die nodig zijn voor de aanleg, vernieuwing, herinrichting en werking van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem;
-
de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem te bevorderen.
Het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt geleidelijk uitgebreid tot het gehele conventionele spoorwegsysteem, met inbegrip van toegang via het spoor tot terminals en belangrijke haveninstallaties die meer dan één gebruiker bedienen of kunnen bedienen, met uitzondering van infrastructuurvoorzieningen en rollend materieel, uitsluitend bestemd voor lokaal, historisch of toeristisch gebruik of infrastructuurvoorzieningen die functioneel geïsoleerd zijn van de rest van het spoorwegsysteem, en onverminderd de afwijkingen van de toepassing van TSI's als vermeld in artikel 7.
Deze richtlijn is van toepassing op die delen van het netwerk welke nog niet door lid 1 van dit artikel worden bestreken, zij het uitsluitend voor de toepassingsgebieden als genoemd in de desbetreffende TSI's, die overeenkomstig de hieronder beschreven procedure worden vastgesteld, en pas vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van die TSI's.
De Commissie neemt, volgens de procedures van artikel 21, lid 2, vóór 1 januari 2006 een werkprogramma aan met het oog op de opstelling van nieuwe TSI's en/of de herziening van reeds aangenomen TSI's, teneinde lijnen en rollend materieel op te nemen waarvoor nog geen TSI's bestaan.
Dit werkprogramma dient een eerste groep van nieuwe TSI's en/of wijzigingen van TSI's te omvatten die tegen januari 2009 moeten worden ontwikkeld, zonder afbreuk te doen aan artikel 5, lid 5, inzake de mogelijkheid om te voorzien in specifieke gevallen, en artikel 7, dat de mogelijkheid biedt in bepaalde omstandigheden afwijkingen toe te staan. De keuze van de onderwerpen die onder de TSI's moeten vallen, zal worden gebaseerd op de verwachte kosteneffectiviteit van elke voorgestelde maatregel en op het beginsel van proportionaliteit met betrekking tot de op communautair niveau getroffen maatregelen. Te dien einde zal op passende wijze rekening worden gehouden met bijlage I, punt 4 en met een noodzakelijk evenwicht tussen de doelstellingen van een ononderbroken werking van de spoorwegen en technische harmonisatie enerzijds, en het betrokken trans-Europese, nationale, regionale of lokale verkeersniveau anderzijds.
Na de ontwikkeling van de eerste reeks TSI's zullen de prioriteiten voor de ontwikkeling van nieuwe TSI's of de herziening van bestaande TSI's worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21, lid 2.
Een lidstaat hoeft dit lid niet toe te passen op projecten in een gevorderde ontwikkelingsfase of waarvoor een uitvoeringsovereenkomst loopt wanneer de desbetreffende reeks TSI's wordt gepubliceerd.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a) „conventioneel trans-Europees spoorwegsysteem” :
- het in bijlage I beschreven geheel van spoorweginfrastructuren van het trans-Europese vervoersnet, bestaande uit de voor het conventioneel en gecombineerd spoorwegvervoer aangelegde of ingerichte lijnen en vaste installaties en uit het rollend materieel dat is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden;
- b) „interoperabiliteit” :
- de geschiktheid van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer, waarbij de voor de betrokken lijnen gespecificeerde prestaties worden geleverd. Deze geschiktheid berust op het geheel van wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen;
- c) „subsysteem” :
- het resultaat van de onderverdeling van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, zoals in bijlage II aangegeven. Deze subsystemen waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd, zijn van structurele en functionele aard;
- d) „interoperabiliteitsonderdeel” :
- een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem en waarvan de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is. Het begrip „onderdeel” dekt niet alleen materiële, maar ook immateriële objecten, zoals programmatuur;
- e) „essentiële eisen” :
- het geheel van de in bijlage III omschreven voorwaarden waaraan het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, moeten voldoen;
- f) „Europese specificatie” :
- een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in artikel 1, punten 8 tot en met 12, van Richtlijn 93/38/EEG;
- g) „technische specificatie inzake interoperabiliteit”,:
- hierna genoemd „TSI” de specificatie die voor elk subsysteem of deel van een subsysteem geldt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem te verzekeren;
- i) „aangemelde instanties” :
- de instanties die belast zijn met de beoordeling van de overeenstemming of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen of met het onderzoek ten behoeve van de EG-keuringsprocedure van de subsystemen;
- j) „fundamentele parameter” :
- elke wettelijke, technische of operationele voorwaarde die kritiek is voor het interoperabiliteitsplan en waarover vóór de uitwerking van ontwerp-TSI's door de representatieve gemeenschappelijke instantie een besluit moet worden genomen volgens de procedure van artikel 21, lid 2;
- k) „specifiek geval” :
- elk deel van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de samenhang van het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of definitieve bepalingen in de TSI's moeten worden opgenomen. Dergelijke gevallen zijn bijvoorbeeld lijnen en netwerken die niet verbonden zijn met het netwerk in de rest van de Gemeenschap, het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede rollend materieel dat bestemd is voor strikt lokaal, regionaal of historisch gebruik en rollend materieel met een plaats van vertrek of bestemming in derde landen mits dit materieel geen grens tussen twee lidstaten overschrijdt;
- l) „verbetering” :
- belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt gewijzigd en die een verbetering van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;
- m) „vernieuwing” :
- belangrijke vervangingswerkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt gewijzigd en die geen wijziging van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;
- n) „bestaand spoorwegsysteem” :
- het geheel van spoorweginfrastructuren van het bestaande spoorwegsysteem, bestaande uit de lijnen en vaste installaties en uit het rollend materieel, ongeacht categorie of herkomst, dat op deze infrastructuren rijdt;
- o) „vervanging in het kader van onderhoud” :
- vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van preventief onderhoud of herstelwerkzaamheden;
- p) „ingebruikneming” :
- alle handelingen door middel waarvan een subsysteem in zijn nominale werkingstoestand wordt gebracht.
Artikel 3
Deze richtlijn heeft betrekking op de voorschriften, voor elk subsysteem, inzake parameters, interoperabiliteitsonderdelen, interfaces en procedures, alsmede op de voorwaarden voor algemene samenhang van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit te verwezenlijken.
De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd andere relevante communautaire bepalingen. In het geval van de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, kan het echter voor het voldoen aan de essentiële eisen van deze richtlijn noodzakelijk zijn gebruik te maken van daartoe vastgestelde bijzondere Europese specificaties.