Bij deze richtlijn worden minimummaatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van de klassieke varkenspest vastgesteld.
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 37,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),
Overwegende hetgeen volgt:
Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van 22 januari 1980 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest(5) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Nu de richtlijn opnieuw moet worden gewijzigd, dient zij om redenen van zowel duidelijkheid als rationele ordening algeheel te worden herzien en in één tekst te worden opgenomen.
Aangezien levende dieren zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag, bestaat een van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied erin de gezondheidstoestand van varkens te verbeteren en zodoende het handelsverkeer van varkens en varkensproducten te stimuleren teneinde de ontwikkeling in deze sector te garanderen.
In geval van een uitbraak van klassieke varkenspest moeten door de Gemeenschap bestrijdingsmaatregelen worden genomen die erop gericht zijn de ziekte uit te roeien teneinde de ontwikkeling van de varkenssector veilig te stellen en bij te dragen tot de bescherming van de diergezondheid in de Gemeenschap.
Een uitbraak van klassieke varkenspest kan zich tot een epizoötie ontwikkelen, die een zodanige sterfte en zulke verwikkelingen veroorzaakt, dat de rentabiliteit van de gehele varkenshouderij in gevaar kan komen.
Wanneer de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, moeten maatregelen worden getroffen om die ziekte, zodra het vermoeden is bevestigd, onmiddellijk doeltreffend te kunnen bestrijden, onder andere door ruiming van het besmette bedrijf.
Wanneer zich een uitbraak voordoet, moet verdere verspreiding van de ziekte worden voorkomen door zorgvuldig toezicht te houden op alle verplaatsingen van dieren en op het gebruik van producten die kunnen zijn verontreinigd, door het reinigen en ontsmetten van besmette gebouwen, door de instelling van toezichtsgebieden en beschermingsgebieden rond de uitbraak en, indien nodig, door vaccinatie.
In geval van besmetting kunnen gevaccineerde varkens ogenschijnlijk gezonde virusdragers worden en de ziekte verder verspreiden. Vaccinatie mag dus alleen in noodsituaties worden toegestaan.
Overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité kunnen merkervaccins die een beschermende immuniteit veroorzaken welke, aan de hand van passende laboratoriumtests, onderscheiden kan worden van de immuunrespons die het gevolg is van een natuurlijke infectie van het veldvirus, een nuttige aanvulling vormen op de instrumenten voor de controle op klassieke varkenspest in gebieden met een hoge varkensdichtheid, zodat het massaal slachten van de dieren voorkomen kan worden. Er moet daarom een communautaire procedure vastgesteld worden om bovenbedoelde tests goed te keuren zodra de tekortkomingen ervan weggenomen zijn en om de lidstaten toe te staan merkervaccins te gebruiken wanneer dat in noodgevallen passend is.
Speciale uitroeiingsmaatregelen zijn vereist wanneer de ziekte bij wilde varkens uitbreekt.
De nodige voorschriften moeten worden vastgesteld om te garanderen dat voor de diagnose van klassieke varkenspest gebruik wordt gemaakt van geharmoniseerde procedures en methoden, bijv. door de aanwijzing van een communautair referentielaboratorium en van referentielaboratoria in de lidstaten.
Er moeten voorschriften worden vastgesteld om te zorgen voor de nodige voorbereidingen om in noodsituaties die met een of meer uitbraken van klassieke varkenspest verband houden, onmiddellijk doeltreffend op te treden, met name door het opstellen van bestrijdingsplannen en het oprichten van bestrijdingscentra en groepen van deskundigen.
Bepaalde maatregelen die krachtens Richtlijn 80/217/EEG thans in de Gemeenschap van toepassing zijn in geval van een uitbraak van klassieke varkenspest, moeten worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de wetenschappelijke vooruitgang, de ontwikkeling van nieuwe diagnostische hulpmiddelen en vaccins en de bij de recente uitbraken van klassieke varkenspest in de Gemeenschap opgedane ervaring.
De ervaring leert dat klassieke varkenspest verspreid kan worden doordat er keukenafval in het varkensvoer gebruikt wordt, met name doordat de controlemaatregelen ontoereikend zijn. Het gebruik van keukenafval in varkensvoer moet, in afwachting van communautaire maatregelen met betrekking tot de behandeling van dit afval, verboden worden. Bovendien moet de verplichting gehandhaafd worden dat keukenafval dat afkomstig is van internationaal opererende vervoermiddelen, omdat het bijzonder gevaarlijk is, vernietigd wordt.
Teneinde de continuïteit inzake de coördinatie van de onder auspiciën van de verantwoordelijke nationale laboratoria uitgevoerde diagnosewerkzaamheden te garanderen, dient het bij Beschikking 81/859/EEG van de Raad(6) aangewezen „Institut für Virologie der Tierärztlichen Hochschule, Hannover” als communautair referentielaboratorium te worden bevestigd. Ter wille van de rechtszekerheid dient Beschikking 81/859/EEG te worden ingetrokken.
Deze richtlijn en de bijlagen moeten via snelle procedures aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis aangepast kunnen worden.
Er moeten de nodige maatregelen getroffen worden om deze richtlijn uit te voeren overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7).
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting van de richtlijnen betreft,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Doelstellingen
Artikel 2 Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a) „varken” :
- elk dier van de familie van de Suidae, inclusief wilde varkens;
- b) „wild varken” :
- een varken dat niet op een bedrijf wordt gehouden of gefokt;
- c) „bedrijf” :
- elk gebouw, al dan niet deel uitmakend van een landbouwbedrijf, dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat en waar permanent of tijdelijk varkens worden gefokt of gehouden. Slachthuizen, vervoermiddelen en omheinde gebieden waar wilde varkens gehouden worden voor de jacht vallen niet onder deze definitie; de omvang en de structuur van die omheinde gebieden moeten zodanig zijn dat de maatregelen van artikel 5, lid 1 niet van toepassing zijn;
- d) „diagnosehandboek” :
- het handboek voor de diagnose van klassieke varkenspest, als bedoeld in artikel 17, lid 3;
- e) „van besmetting met het virus van klassieke varkenspest verdacht varken” :
- elk varken of elk varkenskarkas dat klinische symptomen vertoont, waarbij postmortemlaesies worden gevonden of dat bij overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerde laboratoriumtests reacties vertoont die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest;
- f) „geval van klassieke varkenspest” of „met klassieke varkenspest besmet varken” :
-
elk varken of elk varkenskarkas:
-
waarbij klinische symptomen of postmortemlaesies van klassieke varkenspest officieel zijn bevestigd of
-
waarbij de aanwezigheid van de ziekte officieel is bevestigd op basis van een overeenkomstig het diagnosehandboek uitgevoerd laboratoriumonderzoek;
-
- g) „uitbraak van klassieke varkenspest” :
- een bedrijf waar een of meer gevallen van klassieke varkenspest zijn vastgesteld;
- h) „primaire haard” :
- een uitbraak als bedoeld in artikel 2, onder d), van Richtlijn 82/894/EEG van de Raad inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(8);
- i) „besmet gebied” :
- het deel van een lidstaat waar, na bevestiging van een of meer gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens, uitroeiingsmaatregelen zijn ingesteld overeenkomstig artikel 15 of artikel 16;
- j) „primair geval van klassieke varkenspest bij wilde varkens” :
- elk geval van klassieke varkenspest dat bij wilde varkens wordt vastgesteld in een gebied waarvoor geen maatregelen als bedoeld in de artikelen 15 en 16 zijn opgenomen;
- k) „metapopulatie wilde varkens” :
- elke groep of subpopulatie wilde varkens met beperkte contacten met andere groepen of subpopulaties;
- l) „vatbare wildevarkenspopulatie” :
- het deel van een wildevarkenspopulatie dat geen immuniteit tegen het virus van klassieke varkenspest heeft ontwikkeld;
- m) „eigenaar” :
- elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die varkens bezit of die belast is met het houden van varkens, al dan niet tegen financiële vergoeding;
- n) „bevoegde autoriteit” :
- de bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(9);
- o) „officiële dierenarts” :
- de door de bevoegde autoriteit van een lidstaat aangewezen dierenarts;
- p) „verwerking” :
- één van de behandelingen van hoogrisicomateriaal in de zin van artikel 3 van Richtlijn 90/667/EEG van de Raad(10), op zodanige wijze uitgevoerd dat elk risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest wordt voorkomen;
- q) „keukenafval” :
- resten van voor menselijke consumptie bestemd voedsel van restaurants, cateringfaciliteiten, keukens, met inbegrip van grootkeukens, het huishouden van de veehouder of andere personen die met varkens omgaan;
- r) „merkervaccin” :
- een vaccin dat een beschermende immuniteit kan veroorzaken die, aan de hand van laboratoriumtests die overeenkomstig het diagnosehandboek worden uitgevoerd, kan worden onderscheiden van de immuunrespons die het gevolg is van een natuurlijke infectie met het veldvirus;
- s) „doden” :
- het doden van varkens als bedoeld in artikel 2, punt 6, van Richtlijn 93/119/EEG van de Raad inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden(11);
- t) „slachten” :
- het slachten van varkens als bedoeld in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 93/119/EEG;
- u) „gebied met een hoge varkensdichtheid” :
- een geografisch gebied met een straal van 10 km rond een bedrijf met varkens die besmet zijn met of waarvan wordt vermoed dat zij besmet zijn met het klassieke varkenspest-virus, waar de varkensdichtheid meer bedraagt dan 800 varkens per km2; het betrokken bedrijf moet gelegen zijn in een gebiedals omschreven in artikel 2, lid 2, onder p), van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad(12), waar de varkensdichtheid op de bedrijven meer dan 300 varkens per km2 bedraagt, dan wel op een afstand van minder dan 20 km van een dergelijk gebied;
- v) „contactbedrijf” :
- een bedrijf waar klassieke varkenspest kan zijn ingesleept als gevolg van de ligging, de verplaatsing van personen, varkens of voertuigen, of anderszins.
Artikel 3 Melding van klassieke varkenspest
De lidstaten zien erop toe dat de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest verplicht en onmiddellijk bij de bevoegde autoriteit wordt gemeld.
Onverminderd de communautaire voorschriften inzake de melding van uitbraken van dierziekten, is de lidstaat op het gebied waarvan klassieke varkenspest wordt bevestigd, ertoe gehouden:
-
dat overeenkomstig bijlage I te melden en de Commissie en de andere lidstaten in kennis te stellen van:
-
de bevestigde uitbraken van klassieke varkenspest op bedrijven;
-
de bevestigde gevallen van klassieke varkenspest in een slachthuis of in een vervoermiddel;
-
de bevestigde primaire gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens;
-
de resultaten van het overeenkomstig artikel 8 verrichte epizoötiologische onderzoek;
-
-
de Commissie en de andere lidstaten in kennis te stellen van nieuwe bevestigde gevallen van klassieke varkenspest bij wilde varkens in een met klassieke varkenspest besmet gebied, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, lid 3, onder a), en lid 4.
Bijlage I kan worden aangevuld of gewijzigd volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 4 Maatregelen in geval van vermoedelijke aanwezigheid van klassieke varkenspest bij varkens op een bedrijf
De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, wanneer vermoed wordt dat op een bedrijf een of meer varkens met het virus van klassieke varkenspest zijn besmet, ervoor zorgt dat er onmiddellijk een officieel onderzoek wordt ingesteld om de aanwezigheid van die ziekte volgens de procedures van het diagnosehandboek te bevestigen of uit te sluiten.
Wanneer het bedrijf door een officiële dierenarts wordt geïnspecteerd, worden ook het register en de officiële identificatiemerktekens van de varkens, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren(13), gecontroleerd.
Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het vermoeden van besmetting met klassieke varkenspest niet kan worden uitgesloten, laat zij het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en geeft zij met name opdracht om:
-
alle varkens van alle categorieën op het bedrijf te tellen en voor elke categorie aan te geven hoeveel varkens reeds ziek, dood of waarschijnlijk besmet zijn; de lijst moet worden bijgewerkt om rekening te houden met de varkens die in de betrokken periode zijn geboren en gestorven; de gegevens van de lijst moeten op verzoek worden overgelegd en mogen bij elke inspectie worden gecontroleerd;
-
alle varkens op het bedrijf op stal te houden of onder te brengen op andere plaatsen waar zij kunnen worden geïsoleerd;
-
te verbieden dat varkens in of uit het bedrijf worden gebracht; de bevoegde autoriteit kan, indien nodig, bepalen dat ook andere diersoorten het bedrijf niet mogen verlaten, en eisen dat de nodige maatregelen worden uitgevoerd om knaagdieren en insecten te vernietigen;
-
te verbieden dat varkenskarkassen het bedrijf verlaten zonder toestemming van de bevoegde autoriteit;
-
te verbieden dat vlees, varkensproducten, sperma, eicellen en embryo's van varkens, diervoeders, gereedschap, materiaal en afvallen, waarmee klassieke varkenspest kan worden overgebracht, buiten het bedrijf worden gebracht zonder dat de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft gegeven; vlees, varkensproducten, sperma, eicellen en embryo's mogen het bedrijf niet verlaten om in het intracommunautaire verkeer te worden gebracht;
-
voor het verkeer van personen van en naar het bedrijf de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit te eisen;
-
voor de toegang tot of het verlaten van het bedrijf van voertuigen de schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit te eisen;
-
adequate ontsmettingsmiddelen te gebruiken bij de in- en uitgangen van de varkensstallen en van het bedrijf; al wie een varkensbedrijf binnenkomt of verlaat dient adequate hygiënemaatregelen in acht te nemen om het risico van verspreiding van het virus van klassieke varkenspest zo veel mogelijk te beperken. Bovendien moeten alle vervoermiddelen grondig worden ontsmet voordat zij het bedrijf verlaten;
-
een epizoötiologisch onderzoek te laten verrichten overeenkomstig artikel 8.
Wanneer zulks op grond van de epizoötiologische situatie vereist is, en vooral wanneer het bedrijf met verdachte varkens gelegen is in een gebied met een hoge varkensdichtheid, kan de bevoegde autoriteit:
-
de in artikel 5, lid 1, bedoelde maatregelen toepassen voor het in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde bedrijf; wanneer de bevoegde autoriteit evenwel van oordeel is dat zulks op grond van de situatie verantwoord is, kan zij de toepassing van deze maatregelen beperken tot de varkens die ervan verdacht worden besmet of verontreinigd te zijn met het virus van klassieke varkenspest en tot dat deel van het bedrijf waar die varkens worden gehouden, op voorwaarde dat deze varkens wat huisvesting, verzorging en voeding betreft volledig gescheiden zijn van de andere varkens op het bedrijf. In elk geval moet er, wanneer de varkens worden gedood, een voldoende aantal monsters worden genomen om de aanwezigheid van het virus van klassieke varkenspest overeenkomstig het diagnosehandboek te kunnen bevestigen of uitsluiten;
-
een tijdelijke-controlegebied instellen rond het in lid 2 bedoelde bedrijf; de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen zijn geheel of gedeeltelijk op de varkensbedrijven in dat gebied van toepassing.
De in lid 2 vastgestelde maatregelen worden pas ingetrokken wanneer de vermoedelijke besmetting met klassieke varkenspest officieel is weerlegd.