Home

Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen(1), en met name op artikel 2, lid 3,

Na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EEG) nr. 315/93 bepaalt dat er maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen moeten worden gesteld met het oog op de bescherming van de volksgezondheid. Deze maximumgehalten moeten worden vastgesteld in de vorm van een niet-exhaustieve communautaire lijst die gehalten voor eenzelfde verontreiniging in verschillende levensmiddelen kan bevatten. De toe te passen methoden voor monsterneming en analyse kunnen worden gespecificeerd.

  2. Verordening (EG) nr. 194/97 van de Commissie van 31 januari 1997 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen(2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1566/1999(3), is een aantal keren aanzienlijk gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen vereist zijn, moet de tekst duidelijkheidshalve herschreven worden.

  3. Met het oog op de bescherming van de volksgezondheid is het van essentieel belang dat deze verontreinigingen worden beperkt tot gehalten die toxicologisch aanvaardbaar zijn. Verdere beperkingen van verontreinigingen moeten worden gerealiseerd wanneer zij door middel van goede productie- of landbouwpraktijken tot stand kunnen worden gebracht, teneinde tot een betere bescherming van de volksgezondheid te komen, in het bijzonder voor kwetsbare bevolkingsgroepen.

  4. Vanwege verschillen in de wetgevingen van lidstaten inzake de maximumgehalten aan verontreinigingen in bepaalde levensmiddelen en de concurrentievervalsing die daarvan het gevolg kan zijn, moeten op communautair niveau maatregelen worden genomen om de eenheid van de markt te vrijwaren, met inachtneming echter van het proportionaliteitsbeginsel.

  5. De lidstaten moeten passende toezichtmaatregelen vaststellen in verband met de aanwezigheid van verontreinigingen in levensmiddelen.

  6. Tot op dit moment stelt de communautaire wetgeving geen maximumgehalten aan verontreinigingen in levensmiddelen voor zuigelingen en peuters vast die vallen onder Richtlijn 91/321/EEG van de Commissie(4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/50/EG(5), en Richtlijn 96/5/EG(6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/39/EG(7). Na overleg met het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding dienen er zo snel mogelijk specifieke maximumgehalten voor dergelijke levensmiddelen te worden vastgesteld. Tot dat moment dienen de in deze verordening vastgestelde maximumgehalten ook voor die levensmiddelen te gelden, voorzover er op nationaal niveau geen strengere norm van toepassing is.

  7. Voedselingrediënten voor de productie van samengestelde levensmiddelen dienen voordat zij aan het desbetreffende samengestelde levensmiddel worden toegevoegd te voldoen aan de maximumgehalten in deze verordening om verdunning te voorkomen.

  8. Groenten zijn de voornaamste bron voor de menselijke inname van nitraten. In zijn advies van 22 september 1995 geeft het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding aan dat de normale inname van nitraten in de regel ruim onder de aanvaardbare dagelijkse dosis ligt. Het beveelt desalniettemin aan de inspanningen ter verlaging van de blootstelling aan nitraten via voedsel en water voort te zetten aangezien nitraten in nitrieten en nitrosaminen kunnen worden omgezet, en dringt erop aan goede landbouwpraktijken vast te stellen om zo laag mogelijke nitraatgehalten te garanderen. Het Comité benadrukt dat de bezorgdheid over de aanwezigheid van nitraten geen belemmering hoeft te vormen voor een grotere groenteconsumptie, aangezien groenten een essentiële voedingsfunctie hebben en een belangrijke rol spelen bij gezondheidsbescherming.

  9. Specifieke maatregelen voor een betere controle op de herkomst van nitraten in combinatie met goede landbouwpraktijken zouden kunnen bijdragen tot een verlaging van de nitraatgehaltes in groenten. Ook klimatologische omstandigheden beïnvloeden evenwel de nitraatgehalten in bepaalde groentesoorten. Er zouden dan ook verschillende maximumgehalten voor nitraten in groenten moeten worden vastgesteld afhankelijk van het jaargetijde. De klimatologische omstandigheden variëren sterk tussen de verschillende gebieden in de Gemeenschap. Daarom zou het de lidstaten gedurende een overgangsperiode toegestaan moeten worden om de op hun grondgebied verbouwde en voor consumptie bestemde sla en spinazie met nitraatgehalten hoger dan die welke zijn vastgesteld in de punten 1.1 en 1.3 van bijlage I in de handel te brengen, op voorwaarde dat de aanwezige hoeveelheden uit volksgezondheidsoogpunt aanvaardbaar zijn.

  10. De producenten van sla en spinazie in lidstaten die de hierboven bedoelde toestemming hebben gegeven, dienen hun productiemethoden geleidelijk te wijzigen door het toepassen van de op nationaal niveau aanbevolen goede landbouwpraktijken, om aan het eind van de overgangsperiode te voldoen aan de maximumgehalten die op communautair niveau zijn vastgesteld. Er dienen zo snel mogelijk gemeenschappelijke waarden te worden vastgesteld.

  11. De gehalten voor sla en spinazie moeten vóór 1 januari 2002 herzien en, indien mogelijk, verlaagd worden. Deze herziening stoelt op controles door de lidstaten en de toepassing van goede landbouwpraktijken om de maximumgehalten op het laagste niveau vast te stellen dat redelijkerwijs haalbaar is.

  12. Bij de controles van nitraatgehalten in sla en spinazie en de toepassing van goede landbouwpraktijken worden middelen gebruikt die evenredig zijn met het beoogde doel en de verkregen controleresultaten, en wordt in het bijzonder rekening gehouden met de risico's en de opgedane ervaring. De toepassing van goede landbouwpraktijken in een aantal lidstaten wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Het is daarom belangrijk dat de lidstaten elkaar elk jaar de resultaten van hun controles meedelen en verslag uitbrengen over de genomen maatregelen en de geboekte vooruitgang in verband met de toepassing van goede landbouwpraktijken voor het verlagen van nitraatgehalten, en dat er elk jaar met de lidstaten over deze verslagen van gedachten wordt gewisseld.

  13. Het maximumgehalte voor vollegrondssla is lager dan voor onder glas gekweekte sla en bij gebrek aan een nauwkeurige etikettering moet voor een efficiënte controle het maximumgehalte voor vollegrondssla ook gelden voor onder glas gekweekte sla.

  14. Aflatoxinen zijn door sommige Aspergillussoorten afgescheiden mycotoxinen die zich tijdens de opslag bij hoge temperaturen en een hoge vochtigheid ontwikkelen. Het zijn genotoxisch carcinogene stoffen die in talrijke levensmiddelen kunnen voorkomen. Voor dergelijke stoffen bestaat geen drempel waaronder geen enkel schadelijk effect wordt waargenomen. Derhalve kan er geen toelaatbare dagelijkse inname worden vastgesteld. Bij de huidige stand van wetenschap en techniek en met de verbeteringen van de productie- en opslagmethoden is het niet mogelijk om de ontwikkeling van deze schimmels en, bijgevolg, de aanwezigheid van aflatoxinen in levensmiddelen geheel te voorkomen. De maximumgehalten moeten derhalve op het laagste niveau worden vastgesteld dat redelijkerwijs haalbaar is.

  15. Inspanningen om de productie-, oogst- en opslagmethoden te verbeteren teneinde de ontwikkeling van schimmels terug te dringen, moeten worden aangemoedigd. De groep aflatoxinen omvat verschillende verbindingen waarvan de aanwezigheid in levensmiddelen en de toxiciteit variëren en aflatoxine B1 is veruit de giftigste verbinding. Om veiligheidsredenen is het noodzakelijk zowel het totaalgehalte aan aflatoxinen van levensmiddelen (verbindingen B1, B2, G1 en G2) als het gehalte aan aflatoxine B1 te beperken. Aflatoxine M1 is een stofwisselingsproduct van aflatoxine B1 en komt voor in melk en melkproducten van dieren die besmet voer hebben gegeten. Hoewel aflatoxine M1 als een minder gevaarlijke genotoxisch carcinogene stof wordt beschouwd dan aflatoxine B1, moet de aanwezigheid ervan in melk en melkproducten voor menselijke consumptie, en in het bijzonder voor peuters, worden voorkomen.

  16. Het is bekend dat de sorteer- en andere fysische behandelingsmethoden een verlaging van het aflatoxinegehalte in aardnoten, noten en gedroogd fruit mogelijk maken. Teneinde de gevolgen voor de handel tot een minimum te beperken, verdient het dan ook de voorkeur hogere aflatoxinegehalten toe te staan voor die producten welke niet voor directe menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen zijn bestemd. In deze gevallen wordt bij het vaststellen van de maximumgehalten voor aflatoxinen rekening gehouden met zowel de bekende mogelijke effecten van de hierboven vermelde behandelingswijzen op respectievelijk aardnoten, noten en gedroogd fruit als de vereiste dat deze producten die voor directe menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen zijn bestemd na behandeling voldoen aan de desbetreffende maximumgehalten. Voor granen kan niet worden uitgesloten dat sorteer- en andere fysische behandelingsmethoden het aflatoxinegehalte verlagen. Om de daadwerkelijke effectiviteit van deze methoden te kunnen controleren en om voor onverwerkte granen, eventueel, specifieke maximumgehalten vast te stellen, gelden voor een beperkte periode de maximumgehalten in bijlage I uitsluitend voor granen en bij de verwerking daarvan verkregen producten die voor directe menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen zijn bestemd. Bij ontstentenis van gegevens die het vaststellen van een specifiek maximumgehalte voor onverwerkte granen, na een bepaalde periode, rechtvaardigen, gelden de maximumgehalten voor granen en de bij de verwerking daarvan verkregen producten die bestemd zijn voor directe menselijke consumptie of als ingrediënt in levensmiddelen ook voor de onverwerkte granen.

  17. Teneinde de naleving van de verschillende maximumgehalten voor de bedoelde producten effectief te kunnen controleren, is het nodig de precieze bestemming ervan te kennen door middel van een goed etiketteringssysteem. Het in de handel brengen van producten met een te hoog aflatoxinegehalte in onverwerkte vorm, na menging met andere levensmiddelen of als een ingrediënt in andere levensmiddelen is niet toegestaan. Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 315/93 bepaalt dat de lidstaten hun nationale bepalingen betreffende de maximumgehalten van aflatoxinen in bepaalde levensmiddelen waarvoor geen communautaire bepalingen zijn aangenomen, mogen handhaven.

  18. De inname van lood kan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Lood kan tot een verminderde cognitieve ontwikkeling en intellectuele prestaties bij kinderen en tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten bij volwassenen leiden. In de afgelopen tien jaar zijn de gehalten in levensmiddelen aanzienlijk afgenomen doordat er naar aanleiding van de toegenomen onderkenning van het volksgezondheidsprobleem op de ontstaansbron gerichte inspanningen zijn ondernomen ter verlaging van de emissie van lood en er verbeteringen zijn aangebracht in de kwaliteitsborging van chemische analysemethoden. In zijn advies van 19 juni 1992 concludeerde het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding dat het gemiddelde loodgehalte in levensmiddelen blijkbaar geen reden tot alarm is, maar dat er evenwel op lange termijn werk gemaakt zou moeten worden van een verdere vermindering van het gemiddelde loodgehalte in levensmiddelen in het algemeen. De maximumgehalten moeten dan ook worden vastgesteld op het laagste niveau dat redelijkerwijs haalbaar is.

  19. Cadmium kan in het menselijk lichaam accumuleren en tot een verstoorde nierfunctie, beschadiging van het skelet en aantasting van de voortplantingsfunctie leiden. Niet uitgesloten kan worden dat cadmium potentieel kankerverwekkend is bij de mens. In zijn advies van 2 juni 1995 raadde het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding aan meer inspanningen te leveren om de blootstelling aan cadmium via de voeding te verminderen aangezien levensmiddelen de belangrijkste menselijke innamebron van cadmium zijn. De maximumgehalten moeten dan ook worden vastgesteld op het laagste niveau dat redelijkerwijs haalbaar is.

  20. Methylkwik kan tot storingen in de normale ontwikkeling van de hersens van kinderen leiden en bij hogere waarden neurologische veranderingen bij volwassenen veroorzaken. Kwik verontreinigt met name vis en visserijproducten. Om de volksgezondheid te beschermen, heeft de Commissie in Beschikking 93/351/EEG(8) maximumgehalten aan kwik in vis en visserijproducten vastgesteld. Omwille van de doorzichtigheid dienen de desbetreffende maatregelen in de beschikking in deze verordening opgenomen en bijgewerkt te worden. De gehalten moeten worden vastgesteld op het laagste niveau dat redelijkerwijs haalbaar is, rekening houdende met het feit dat kwik om redenen van fysiologische aard in het weefsel van sommige soorten gemakkelijker wordt opgenomen dan in dat van andere.

  21. 3-Monochloorpropaan-1,2-diol (3-MCPD) wordt gevormd bij de productie van levensmiddelen onder bepaalde omstandigheden. In het bijzonder kan het worden gevormd bij de behandeling van ruwe eiwitten met zoutzuur voor de productie van „gehydrolyseerd plantaardig eiwit”, een smaakverbeterende stof die als ingrediënt in levensmiddelen wordt gebruikt. Door aanpassingen in de productieprocessen is de afgelopen jaren een aanzienlijke verlaging van 3-MCPD in de hierboven genoemde producten bereikt. Onlangs heeft een aantal lidstaten ook hoge concentraties van 3-MCPD in sommige monsters van sojasaus gemeld. Om de toepassing van goede productiepraktijken af te dwingen en de gezondheid van de consument te beschermen, moeten er maximumgehalten aan 3-MCPD worden vastgesteld. In zijn advies van 16 december 1994, dat werd bevestigd op 12 juni 1997, raadde het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding aan om 3-MCPD als een genotoxisch carcinogeen te beschouwen en dat er in levensmiddelen geen resten van 3-MCPD gedetecteerd mogen worden. Uit recentelijk verrichte toxicologische onderzoeken is gebleken dat de stof in vivo als een niet-genotoxisch carcinogeen functioneert.

  22. De maximumgehalten aan 3-MCPD in bijlage I worden vastgesteld overeenkomstig het advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. Het Comité zal de toxiciteit van 3-MCPD in het licht van de nieuwe studies opnieuw beoordelen. De juistheid van de maximale gehalten moet worden herzien zodra er een nieuw advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding beschikbaar is. De lidstaten wordt verzocht andere levensmiddelen op de aanwezigheid van 3-MCPD te onderzoeken, teneinde te overwegen of het noodzakelijk is maximumgehalten voor bijkomende levensmiddelen vast te stellen.

  23. Elk maximumgehalte dat op het niveau van de Gemeenschap wordt vastgesteld, moet regelmatig worden herzien teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van wetenschappelijke en technische kennis en verbeteringen in productie- of landbouwpraktijken met als doel te komen tot geleidelijk afnemende niveaus.

  24. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor levensmiddelen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

Wanneer de in bijlage I genoemde producten in het verkeer worden gebracht, mag hun gehalte aan verontreinigingen het in die bijlage vastgestelde gehalte niet overschrijden

1 bis

In afwijking van lid 1 is het Zweden en Finland gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2006 toegestaan voor verbruik op hun grondgebied bestemde vis uit het Oostzeegebied met hogere dioxinegehalten dan die welke vermeld zijn in punt 5.2. van deel 5 van bijlage I in de handel te brengen, mits er een systeem bestaat dat waarborgt dat de consumenten ten volle op de hoogte worden gehouden van voedselaanbevelingen betreffende beperkingen op het verbruik van vis uit het Oostzeegebied door kwetsbare bevolkingsgroepen om eventuele gezondheidsrisico's te voorkomen.

Elke toekomstige toepassing van deze afwijking zal beoordeeld worden in het kader van de evaluatie van deel 5 van bijlage I, zoals bepaald in artikel 5, lid 3, van deze verordening.

Finland en Zweden verstrekken de Commissie uiterlijk 31 december van ieder jaar de resultaten van hun controles op de dioxinegehalten in vis uit het Oostzeegebied en rapporteren over de maatregelen die getroffen zijn om menselijke blootstelling aan dioxinen in vis uit het Oostzeegebied te verminderen.

1 ter.

In afwijking van lid 1 kan de Commissie Estland gedurende een overgangsperiode die eindigt op 31 december 2006 toestaan voor verbruik op zijn grondgebied bestemde vis uit het Oostzeegebied met hogere dioxinegehalten dan die welke vermeld zijn in punt 5.2. van deel 5 van bijlage I in de handel te brengen. Deze afwijking wordt verleend volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 315/93 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen(9). Te dien einde toont Estland aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor Finland en Zweden en in lid 1 bis zijn vastgelegd en dat de menselijke blootstelling aan dioxinen in Estland niet hoger is dan het hoogste gemiddelde niveau in een van de lidstaten van de Gemeenschap zoals zij is samengesteld op 30 april 2004.

Indien zo'n afwijking aan Estland wordt verleend, zal een eventuele toekomstige toepassing daarvan worden onderzocht wanneer deel 5 van bijlage I opnieuw wordt bezien zoals voorschreven in artikel 5, lid 3.

Onverminderd het bovenstaande, past Estland de nodige maatregelen toe om ervoor te zorgen dat vis of visserijproducten die niet voldoen aan de eisen van punt 5.2. van deel 5 van Bijlage I, in andere lidstaten niet in de handel worden gebracht.

2.

De maximumgehalten die in bijlage I zijn vastgesteld, gelden voor het eetbare gedeelte van de genoemde levensmiddelen.

3.

Voor bemonstering en analyse moeten de in bijlage I vastgestelde methoden worden gebruikt.

Artikel 2

1.

Voor gedroogde, verdunde, verwerkte of uit verschillende ingrediënten bestaande producten, andere dan die genoemd in artikel 4, lid 1, geldt het maximumgehalte dat in bijlage I is vastgesteld, rekening houdende met respectievelijk

  1. veranderingen in de concentratie van de verontreiniging als gevolg van het drogen of verdunnen van deze producten,

  2. veranderingen in de concentratie van de verontreiniging als gevolg van het verwerken van deze producten,

  3. de relatieve hoeveelheden van de ingrediënten in het product en

  4. de analytische bepalingsgrens.

De eerste alinea geldt voorzover geen specifieke maximumgehalten voor gedroogde, verdunde, verwerkte of samengestelde producten zijn vastgesteld.

2.

De maximumgehalten die in bijlage I worden vastgesteld, gelden ook voor levensmiddelen voor zuigelingen en peuters die onder de Richtlijnen 91/321/EEG en 96/5/EG vallen, rekening houdende met de veranderingen in de concentratie van de verontreiniging als gevolg van droging, verdunning of verwerking, respectievelijk de relatieve concentraties van de ingrediënten in het product. Dit geldt niet voor de verontreinigingen waarvoor voor de desbetreffende levensmiddelen specifieke communautaire maximumgehalten zijn vastgesteld, noch voor de gevallen waarin bij gebrek aan communautaire maximumgehalten door de nationale wetgeving een strenger niveau voor de desbetreffende levensmiddelen is vastgesteld.

3.

Onverminderd artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 3, is het verboden producten die niet voldoen aan de in bijlage I vastgestelde maximumgehalten te gebruiken als ingrediënt bij de vervaardiging van samengestelde levensmiddelen.

Artikel 3 bis

De lidstaten controleren de nitraatgehalten in groenten die hoge gehalten bevatten, met name groene bladgroenten, en delen de resultaten daarvan uiterlijk op 30 juni van elk jaar aan de Commissie mee.

Artikel 3 ter

1.

In afwijking van artikel 1, lid 1, worden België, Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op hun grondgebied gekweekte en voor consumptie op hun grondgebied bestemde verse spinazie met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.1 van bijlage I vastgestelde maximumgehalten in het verkeer te brengen.

2.

In afwijking van artikel 1, lid 1, worden Ierland en het Verenigd Koninkrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op hun grondgebied gekweekte en voor consumptie op hun grondgebied bestemde en tijdens het gehele jaar geoogste verse sla met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.3 van bijlage I vastgestelde maximumgehalten in het verkeer te brengen.

In afwijking van artikel 1, lid 1, wordt Frankrijk tot en met 31 december 2008 gemachtigd om op zijn grondgebied gekweekte en voor consumptie op zijn grondgebied bestemde en van 1 oktober tot en met 31 maart geoogste verse sla met nitraatgehalten die hoger zijn dan de in punt 1.3 van bijlage I vastgestelde maximumgehalten in het verkeer te brengen.

Artikel 4

Artikel 4 bis

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

BIJLAGE IMAXIMUMGEHALTEN AAN BEPAALDE VERONTREINIGINGEN IN LEVENSMIDDELEN

BIJLAGE IICONCORDANTIETABEL