Home

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn)

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Het huidige regelgevingskader voor de telecommunicatie heeft het mogelijk gemaakt de voorwaarden te scheppen voor daadwerkelijke mededinging in de telecommunicatiesector tijdens de overgang van een monopolistische situatie naar volledige mededinging.

  2. Op 10 november 1999 heeft de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's een mededeling voorgelegd, getiteld „Naar een nieuw regelgevingskader voor elektronische-communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten — herziening van de communicatieregelgeving 1999”. In die mededeling evalueerde de Commissie het bestaande regelgevingskader voor telecommunicatie overeenkomstig haar verplichting uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 90/387/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP), zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/51/EG van het Europees Parlement en de Raad(4). Tevens werd met het oog op openbare raadpleging een reeks beleidsvoorstellen voor een nieuw regelgevingskader voor de elektronische-communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten gepresenteerd.

  3. Op 26 april 2000 heeft de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een mededeling voorgelegd over de resultaten van de openbare raadpleging over de herziening van de communicatiewetgeving 1999 en uitgangspunten voor het nieuwe regelgevingskader. In deze mededeling werd de openbare raadpleging samengevat en werden uitgangspunten beschreven voor het uitwerken van een nieuw regelgevingskader voor de elektronische-communicatie-infrastructuur en bijbehorende diensten.

  4. De Europese Raad van Lissabon op 23 en 24 maart 2000 heeft de nadruk gelegd op het potentieel voor groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid dat wordt geboden door de overgang naar een digitale kenniseconomie. Met name heeft de Raad het belang benadrukt van toegang voor Europese bedrijven en burgers tot een goedkope communicatie-infrastructuur van wereldklasse en tot een breed dienstengamma.

  5. De convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie houdt in dat alle transmissienetwerken en -diensten binnen eenzelfde regelgevingskader moeten vallen. Dit regelgevingskader wordt gevormd door deze richtlijn en vier specifieke richtlijnen: Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn)(5), Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn)(6), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn)(7), alsmede Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector(8), hierna „de bijzondere richtlijnen” genoemd. Het is noodzakelijk dat de regelgeving inzake transmissie wordt gescheiden van de regelgeving inzake inhoud. Dit kader bestrijkt derhalve niet de inhoud van de diensten die via elektronische-communicatienetwerken met behulp van elektronische-communicatiediensten worden geleverd, zoals de inhoud van omroepprogramma's, financiële diensten en bepaalde diensten van de informatiemaatschappij, en heeft derhalve geen gevolgen voor maatregelen die communautair of nationaal, overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving, worden genomen om de culturele en taalkundige verscheidenheid te bevorderen en het pluralisme in de media te garanderen. De inhoud van televisieprogramma's valt onder Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(9). De scheiding tussen de regelgeving inzake transmissie en de regelgeving inzake inhoud staat er niet aan in de weg dat rekening wordt gehouden met de relaties die tussen beide bestaan, teneinde pluralisme in de media, culturele verscheidenheid en consumentenbescherming te garanderen.

  6. Audiovisueel beleid en inhoudregulering beogen doelstellingen van algemeen belang, zoals vrijheid van meningsuiting, pluralisme van de media, onpartijdigheid, culturele en taalkundige verscheidenheid, sociale insluiting, consumentenbescherming en de bescherming van minderjarigen te realiseren. In de mededeling van de Commissie „Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk” en de conclusies van de Raad van 6 juni 2000, waarin deze mededeling wordt verwelkomd, worden de belangrijkste maatregelen genoemd die door de Gemeenschap moeten worden genomen om haar audiovisuele beleid uit te voeren.

  7. De bepalingen van deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de mogelijkheid onverlet dat iedere lidstaat de noodzakelijke maatregelen treft om voor de bescherming van zijn essentiële veiligheidsbelangen te zorgen, de openbare orde en de openbare veiligheid te garanderen, en het onderzoek, de opsporing en de vervolging van misdrijven mogelijk te maken, met inbegrip van de instelling door de nationale regelgevende instanties van specifieke en evenredige verplichtingen die van toepassing zijn op de leveranciers van elektronische-communicatiediensten.

  8. Deze richtlijn is niet van toepassing op apparatuur die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit(10) valt, maar wel op consumentenapparatuur die voor digitale televisie wordt gebruikt. Het is zaak dat de regelgevende instanties de netwerkexploitanten en de fabrikanten van eindapparatuur stimuleren om door samenwerking de toegang tot elektronische-communicatiediensten voor gehandicapte gebruikers te vergemakkelijken.

  9. Diensten van de informatiemaatschappij vallen onder Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn elektronische handel)(11).

  10. De definitie van „dienst van de informatiemaatschappij” in artikel 1 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(12) bestrijkt een breed scala van economische activiteiten die online plaatsvinden; de meeste van deze activiteiten vallen niet binnen de werkingssfeer van de onderhavige richtlijn omdat zij niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken; spraaktelefonie en de diensten voor het overbrengen van elektronische post vallen onder deze richtlijn; dezelfde onderneming, bijvoorbeeld een verstrekker van internetdiensten, kan een elektronische-communicatiedienst aanbieden, zoals de toegang tot internet, en diensten die niet onder deze richtlijn vallen, zoals de levering van internet-inhoud.

  11. Overeenkomstig het beginsel van scheiding van regelgevende en operationele functies moeten de lidstaten de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instantie of instanties waarborgen teneinde ervoor te zorgen dat hun besluiten onpartijdig zijn. Deze eis van onafhankelijkheid doet niet af aan de institutionele autonomie en de constitutionele verplichtingen van de lidstaten of aan het beginsel van neutraliteit met betrekking tot de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten, dat is neergelegd in artikel 295 van het Verdrag. De nationale regelgevende instanties moeten over de nodige middelen (personeel, expertise en geldelijke middelen) beschikken om de hun opgedragen taken te kunnen uitvoeren.

  12. Elke partij die voorwerp is van een besluit van een nationale regelgevende instantie, moet het recht hebben in beroep te gaan bij een lichaam dat onafhankelijk is van de betrokken partijen, bijvoorbeeld bij een rechtbank. Voorts moet iedere onderneming die van mening is dat haar verzoeken om het verlenen van de rechten voor het installeren van faciliteiten niet in overeenstemming met de in deze richtlijn vervatte beginselen worden behandeld, het recht hebben om tegen dergelijke besluiten in beroep te gaan. Deze beroepsprocedure laat de bevoegdheidsverdeling binnen nationale rechtsstelsels of de rechten van rechtspersonen of natuurlijke personen uit hoofde van het nationale recht onverlet.

  13. De nationale regelgevende instanties moeten informatie van de marktpartijen verzamelen om hun taken doeltreffend te kunnen uitvoeren. Het is ook mogelijk dat deze informatie moet worden verzameld voor de Commissie om haar in staat te stellen haar verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht na te komen. Verzoeken om informatie moeten proportioneel zijn en mogen geen buitensporige last meebrengen voor ondernemingen. Door nationale regelgevende instanties verzamelde informatie moet openbaar zijn, behalve wanneer deze vertrouwelijk is, zulks in overeenstemming met de nationale regels inzake de toegang van het publiek tot informatie en met inachtneming van de communautaire en nationale wetgeving betreffende vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens.

  14. Informatie die door een nationale regelgevende instantie, in overeenstemming met de communautaire en nationale voorschriften betreffende vertrouwelijke bedrijfs- of fabricagegegevens, als vertrouwelijk wordt beschouwd, mag uitsluitend met de Commissie en andere nationale regelgevende instanties worden uitgewisseld wanneer die uitwisseling strikt noodzakelijk is voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen; de uitgewisselde informatie moet beperkt zijn tot hetgeen relevant is voor en in evenredigheid met het doel van een dergelijke uitwisseling.

  15. Het is van belang dat de nationale regelgevende instanties alle betrokken partijen raadplegen over voorgestelde besluiten en rekening houden met hun opmerkingen voordat zij een definitief besluit nemen. Om ervoor te zorgen dat besluiten op nationaal niveau geen nadelig gevolg hebben voor de interne markt of andere doelstellingen van het Verdrag, moeten de nationale regelgevende instanties bepaalde ontwerp-besluiten eveneens meedelen aan de Commissie en andere nationale regelgevende instanties. Het is passend dat de nationale regelgevende instanties de betrokken partijen raadplegen over alle ontwerpmaatregelen die van invloed zijn op de handel tussen de lidstaten. De gevallen waarin de procedures van de artikelen 6 en 7 gelden, zijn in de onderhavige richtlijn en in de bijzondere richtlijnen bepaald. De Commissie moet de mogelijkheid hebben om na overleg met het Comité voor communicatie van een nationale regelgevende instantie te verlangen dat zij haar ontwerpmaatregel intrekt, indien het de definitie betreft van relevante markten of het al dan niet aanwijzen van ondernemingen met aanzienlijke marktmacht, en indien dergelijke besluiten een belemmering zouden opwerpen voor de interne markt, of onverenigbaar zouden zijn met het Gemeenschapsrecht, en in het bijzonder met de beleidsdoelstellingen waardoor de nationale regelgevende instanties zich moeten laten leiden. Deze procedure doet geen afbreuk aan de kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG en de voorrechten van de Commissie uit hoofde van het Verdrag wat betreft inbreuken op het Gemeenschapsrecht.

  16. Er dient een geharmoniseerde verzameling doelstellingen en beginselen te zijn waarop de nationale regelgevende instanties hun acties baseren en aan de hand waarvan zij die, indien nodig, met de regelgevende instanties van andere lidstaten coördineren bij de uitvoering van hun taken binnen dit regelgevingskader.

  17. De activiteiten van de uit hoofde van deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen ingestelde nationale regelgevende instanties dragen bij tot de verwezenlijking van breder beleid op het gebied van cultuur, werkgelegenheid, milieu, sociale samenhang en ruimtelijke ordening.

  18. Het feit dat de lidstaten er voor moeten zorgen dat de nationale regelgevende instanties zoveel mogelijk rekening houden met het streven dat de regelgeving technologisch neutraal moet zijn, dat wil zeggen dat de regelgeving het gebruik van een bepaald type technologie niet mag voorschrijven of bevoordelen, sluit niet uit dat evenredige maatregelen worden genomen om bepaalde specifieke diensten te bevorderen wanneer dit gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld digitale televisie als middel om de spectrumefficiency te vergroten.

  19. Radiofrequenties zijn een essentiële voorwaarde voor elektronische-communicatiediensten die op radioverbindingen zijn gebaseerd en dienen dan ook, voor zover zij betrekking hebben op deze diensten, door de nationale regelgevende instanties te worden ingedeeld en toegewezen volgens een verzameling geharmoniseerde doelstellingen en beginselen waarop deze hun optreden steunen, en volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, een en ander met inachtneming van de democratische, sociale, taalkundige en culturele belangen die een rol spelen bij het gebruik van frequenties. De indeling en toewijzing van radiofrequenties dient zo efficiënt mogelijk te worden uitgevoerd. Overdracht van radiofrequenties kan een doeltreffend middel zijn om het spectrum efficiënter te gebruiken, zolang er voldoende waarborgen zijn om het openbaar belang te beschermen, met name de noodzaak te zorgen voor transparantie van en toezicht van de nationale regelgevende instanties op dergelijke overdrachten. Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking)(13) legt een kader vast voor de harmonisatie van de radiofrequenties en in het kader van deze richtlijn getroffen maatregelen moeten erop gericht zijn de werkzaamheden in het kader van die beschikking te vergemakkelijken.

  20. De toegang tot nummervoorraden op basis van transparante, objectieve en niet-discriminerende criteria is essentieel voor ondernemingen die in de elektronische-communicatiesector willen concurreren. Alle elementen van de nationale nummerplannen zouden door de nationale regelgevende instanties moeten worden beheerd, met inbegrip van de puntcodes die worden gebruikt bij netwerkadressering. Wanneer nummervoorraden in de Gemeenschap moeten worden geharmoniseerd om de ontwikkeling van pan-Europese diensten te ondersteunen, kan de Commissie, daarbij gebruikmakend van haar uitvoerende bevoegdheden, technische uitvoeringsmaatregelen nemen. Wanneer dit nodig is om op mondiaal niveau volledige interoperabiliteit van diensten te waarborgen, moeten de lidstaten, in overeenstemming met het Verdrag, hun nationale standpunten harmoniseren in internationale organisaties en fora waar besluiten inzake de nummering worden genomen. De bepalingen van deze richtlijn doen geen nieuwe gebieden ontstaan waarop de nationale regelgevende instanties verantwoordelijk zouden zijn wat internet-naamgeving en -adressering betreft.

  21. Lidstaten kunnen onder meer gebruikmaken van selectieprocedures op basis van mededinging of van vergelijking voor de toewijzing van radiofrequenties en nummers met een uitzonderlijke economische waarde. Bij het beheer van dergelijke regelingen dienen de nationale regelgevende instanties rekening te houden met de bepalingen van artikel 8.

  22. Er dient zorg voor te worden gedragen dat er procedures bestaan voor de verlening van faciliteiteninstallatie-rechten, die snel, niet-discriminerend en transparant zijn, teneinde de voorwaarden voor eerlijke en daadwerkelijke mededinging te waarborgen. Deze richtlijn laat onverlet de nationale bepalingen betreffende onteigening en het gebruik van eigendom, de normale uitoefening van eigendomsrechten, het normale gebruik van de openbare ruimte of het beginsel van neutraliteit met betrekking tot de regels in de lidstaten die de regeling van het eigendomsrecht beheersen.

  23. Gedeeld gebruik van faciliteiten kan voordelen opleveren voor de ruimtelijke ordening, de volksgezondheid of het milieu en dient derhalve door de nationale regelgevende instanties te worden aangemoedigd op basis van vrijwillige overeenkomsten. Wanneer ondernemingen geen toegang hebben tot haalbare alternatieven, kan verplicht gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom een oplossing zijn. Dit verplichte gedeelde gebruik behelst onder meer: fysieke collocatie en gedeeld gebruik van leidingen, gebouwen, masten, antennes of antennesystemen. Gedwongen gedeeld gebruik van faciliteiten of eigendom dient alleen aan ondernemingen te worden opgelegd nadat een volledige openbare raadpleging heeft plaatsgevonden.

  24. Wanneer van exploitanten van mobiele netwerken om milieuredenen wordt geëist dat zij torens of masten delen, kan dit verplichte gedeelde gebruik om redenen van de volksgezondheid leiden tot een verlaging van de voor elke exploitant toegestane maximum transmissievermogensniveaus, wat er weer toe kan leiden dat de exploitanten meer transmissiestations moeten installeren om te zorgen voor nationale dekking.

  25. In bepaalde omstandigheden moeten ex ante verplichtingen worden opgelegd om de ontwikkeling van een concurrerende markt te waarborgen. De definitie van aanmerkelijke macht op de markt in Richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP)(14) is doeltreffend gebleken in de eerste stadia van de openstelling van de markt als criterium voor verplichtingen ex ante, maar moet thans worden aangepast aan meer complexe en dynamische markten. Daarom is de in deze richtlijn gebruikte definitie gelijkwaardig aan het begrip machtspositie als gedefinieerd in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen.

  26. Dat twee of meer ondernemingen gezamenlijk een machtspositie hebben, kan niet alleen worden geconstateerd wanneer er structurele of andere banden tussen hen bestaan, maar ook indien de structuur van de betreffende markt gecoördineerde effecten bevordert, dit wil zeggen parallelle of mededingsverstorende gedragingen op de markt stimuleert.

  27. Het is essentieel dat ex ante regulerende verplichtingen alleen worden opgelegd wanneer er geen daadwerkelijke mededinging is, d.w.z. in markten waar een of meer ondernemingen zijn met een aanzienlijke marktmacht, en wanneer nationale rechtsmiddelen en de middelen van het communautaire mededingingsrecht ontoereikend zijn om het probleem op te lossen. Het is derhalve nodig dat de Commissie op communautair niveau, overeenkomstig de beginselen van het mededingingsrecht, richtsnoeren opstelt voor nationale regelgevende instanties aan de hand waarvan zij kunnen beoordelen of op een bepaalde markt daadwerkelijke mededinging heerst en of er sprake is van aanmerkelijke marktmacht. De nationale regelgevende instanties dienen te analyseren of een bepaalde markt voor producten of diensten daadwerkelijk concurrerend is in een gegeven geografisch gebied, dat het grondgebied of een deel van het grondgebied van de betrokken lidstaat kan zijn, dan wel aangrenzende delen van het grondgebied van lidstaten, die als één geheel worden gezien. Bij een analyse van daadwerkelijke mededinging moet onder meer worden onderzocht of de markt in de toekomst concurrerend zal zijn en dus of een eventueel gebrek aan daadwerkelijke mededinging blijvend is. In deze richtsnoeren moet ook worden ingegaan op de problematiek van nieuwe markten waar de feitelijke marktleider waarschijnlijk een groot marktaandeel zal hebben, maar niet dient te worden onderworpen aan ongerechtvaardigde verplichtingen. De Commissie dient de richtsnoeren regelmatig opnieuw te toetsen teneinde te waarborgen dat deze geschikt blijven in een zich snel ontwikkelende markt. De nationale regelgevende instanties zullen met elkaar moeten samenwerken wanneer de relevante markt transnationaal blijkt te zijn.

  28. Wanneer de nationale regelgevende instanties bepalen of een onderneming een aanmerkelijke marktmacht heeft op een specifieke markt, dienen zij te handelen overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving en de richtsnoeren van de Commissie zorgvuldig in acht te nemen.

  29. De Gemeenschap en de lidstaten zijn in de Wereldhandelsorganisatie verplichtingen aangegaan met betrekking tot normen en het regelgevingskader voor telecommunicatienetwerken en -diensten.

  30. Normalisatie moet in de eerste plaats een door de markt gestuurd proces blijven. Er kunnen zich echter nog steeds situaties voordoen waarin het wenselijk is dat op communautair niveau bepaalde normen worden opgelegd om interoperabiliteit op de interne markt te waarborgen. Op nationaal niveau dienen de lidstaten Richtlijn 98/34/EG na te komen. Richtlijn 95/47/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het gebruik van normen voor het uitzenden van televisiesignalen(15) schrijft geen specifiek systeem voor het uitzenden van digitale televisiesignalen of specifieke digitale televisiediensten voor. In het kader van de Digital Video Broadcasting Group hebben de Europese marktpartijen een familie van systemen voor het uitzenden van televisiesignalen ontwikkeld die door het Europees Normalisatie-instituut voor de telecommunicatie (ETSI) zijn genormaliseerd en die zijn omgezet in aanbevelingen van de Internationale Telecommunicatie-Unie. Elk besluit om de toepassing van die norm verplícht te maken, dient te worden voorafgegaan door volledige raadpleging van het publiek. De normalisatieprocedures volgens deze richtlijn hebben geen gevolgen voor Richtlijn 1999/5/EG, Richtlijn 73/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen(16), noch voor Richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit(17).

  31. Interoperabiliteit van geavanceerde digitale interactieve tv-diensten en eindapparatuur dient op het niveau van de consument te worden aangemoedigd om een vrije informatiestroom, pluralisme van de media en culturele diversiteit te verzekeren. Het is wenselijk dat de consument, ongeacht de wijze van transmissie, alle digitale interactieve televisiediensten kan ontvangen, met oog voor technologische neutraliteit, toekomstige technologische vooruitgang, de noodzaak om de ingang van digitale televisie te promoten en de stand van de mededinging op de markten voor digitale televisiediensten. Aanbieders van digitale interactieve televisie-platforms moeten streven naar de invoering van een gemeenschappelijke Application Program Interface (API) die voldoet aan de normen of specificaties van een Europese normalisatie-instantie. Overgang van bestaande API's naar de nieuwe gemeenschappelijke API's, bijvoorbeeld door middel van gemeenschappelijke intentieverklaringen van alle betrokken spelers op de markt, moet worden aangemoedigd en georganiseerd. Open API's vereenvoudigen de interoperabiliteit, dat wil zeggen de portabiliteit van interactieve inhoud tussen vormen van levering, en volledige functionaliteit van deze inhoud op geavanceerde digitale eindapparatuur. Tevens moet echter aandacht worden besteed aan de noodzaak het functioneren van de ontvangende apparatuur niet te belemmeren, en deze te beschermen tegen kwaadwillige aanvallen, bijvoorbeeld door virussen.

  32. In geval van een geschil tussen ondernemingen in dezelfde lidstaat op een gebied dat onder deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen valt, bijvoorbeeld in verband met toegang en interconnectie of de wijze waarop abonneelijsten worden overgedragen, moet een benadeelde partij die te goeder trouw heeft onderhandeld, maar geen akkoord heeft kunnen bereiken een beroep kunnen doen op de nationale regelgevende instantie om het geschil te beslechten. De nationale regelgevende instanties moeten in staat zijn de partijen een oplossing op te leggen. Bij het optreden van een nationale regelgevende instantie in het beslechten van geschillen tussen ondernemingen die elektronische-communicatienetwerken of -diensten aanbieden in een lidstaat, moet gezorgd worden voor overeenstemming met de verplichtingen krachtens deze richtlijn of de bijzondere richtlijnen.

  33. Naast het recht van beroep waarin het nationale of het Gemeenschapsrecht voorziet, bestaat er behoefte aan een eenvoudige procedure die op verzoek van elke partij bij het geschil op gang kan worden gebracht, om grensoverschrijdende geschillen te beslechten die niet onder de bevoegdheid van een enkele nationale regelgevende instantie vallen.

  34. Het ONP-comité dat is ingesteld bij artikel 9 van Richtlijn 90/387/EEG en het Vergunningencomité dat is ingesteld bij artikel 14 van Richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten(18), dienen te worden vervangen door één enkel comité.

  35. De nationale regelgevende instanties en de nationale mededingingsautoriteiten leveren elkaar de nodige informatie voor de toepassing van de bepalingen van de onderhavige richtlijn en de bijzondere richtlijnen, zodat zij volledig kunnen samenwerken. Ten aanzien van de uitgewisselde informatie is de ontvangende instantie gehouden hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid in acht te nemen als de informatieverstrekkende instantie.

  36. De Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn een European Regulators Group for Electronics Communications Networks and Services te willen opzetten, hetgeen een passend mechanisme zou vormen voor het aanmoedigen van samenwerking en coördinatie van nationale regelgevende instanties, ter bevordering van de ontwikkeling van de interne markt voor elektronische communicatienetwerken en -diensten, en ter bewerkstelliging van een consistente toepassing in alle lidstaten van de bepalingen in deze richtlijn en in de bijzondere richtlijnen, met name op gebieden waarop de nationale wetgeving tot omzetting van het Gemeenschapsrecht de nationale regelgevende instanties aanzienlijke beslissingsbevoegdheid laat bij de toepassing van de relevante regelgeving.

  37. Nationale regelgevende instanties werken op transparante wijze met elkaar en met de Commissie samen om te zorgen voor de consequente toepassing in alle lidstaten van de bepalingen van deze richtlijn en van de bijzondere richtlijnen. Deze samenwerking kan onder meer plaatsvinden in het Comité voor communicatie of in een groep bestaande uit Europese regelgevende instanties. De lidstaten dienen te beslissen welke instanties nationale regelgevende instanties zijn voor het doel van de onderhavige richtlijn en van de bijzondere richtlijnen.

  38. Maatregelen die van invloed kunnen zijn op de handel tussen de lidstaten zijn maatregelen die direct of indirect, feitelijk of in potentie, van invloed kunnen zijn op het handelspatroon tussen de lidstaten op een wijze die een belemmering kan vormen voor de interne markt. Het gaat om maatregelen die van aanzienlijke invloed zijn op aanbieders of gebruikers in andere lidstaten, waarbij het onder meer kan gaan om: maatregelen die de prijzen voor gebruikers in andere lidstaten beïnvloeden; maatregelen die gevolgen hebben voor de mogelijkheid van een onderneming in een andere lidstaat om een elektronische communicatiedienst te verlenen, in het bijzonder maatregelen die gevolgen hebben voor de mogelijkheid diensten te verlenen op transnationale basis; en maatregelen die gevolgen hebben voor de marktstructuur of de toegang tot de markt, met nadelige gevolgen voor ondernemingen in andere lidstaten.

  39. De bepalingen van deze richtlijn en de specifieke maatregelen moeten op gezette tijden worden geëvalueerd, met name om na te gaan of zij in het licht van de veranderende technologische omstandigheden of marktomstandigheden moeten worden gewijzigd.

  40. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(19).

  41. Daar de doelstellingen van deze richtlijn, de totstandbrenging van een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronische-communicatiediensten, elektronische-communicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  42. Sommige richtlijnen en beschikkingen op dit gebied moeten worden ingetrokken.

  43. De Commissie dient toe te zien op de overgang van het bestaande kader naar het nieuwe kader en kan, op het daarvoor geschikte tijdstip, voorstellen om Verordening (EG) nr. 2887/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnet(20) in te trekken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED, DOELSTELLING EN DEFINITIES

Artikel 1 Toepassingsgebied en doelstelling

1.

Bij deze richtlijn wordt een geharmoniseerd kader voor de regulering van elektronischecommunicatiediensten, elektronischecommunicatienetwerken, bijbehorende faciliteiten en bijbehorende diensten vastgesteld, evenals bepaalde aspecten van eindapparatuur om de toegang voor gebruikers met een handicap te vergemakkelijken. De richtlijn legt taken van de nationale regelgevende instanties vast alsmede een reeks procedures om de geharmoniseerde toepassing van het regelgevingskader in de gehele Gemeenschap te waarborgen.

2.

Deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de verplichtingen onverlet die door het nationale recht in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht of door het Gemeenschapsrecht zijn opgelegd met betrekking tot diensten die worden geleverd met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten.

3.

Deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de maatregelen onverlet die op communautair of nationaal niveau met inachtneming van het communautaire recht zijn genomen voor de verwezenlijking van doelstellingen van algemeen belang, in het bijzonder wat betreft regulering van de inhoud en audiovisueel beleid.

3 bis.

Maatregelen van de lidstaten betreffende toegang tot of gebruik van diensten en toepassingen door de eindgebruikers via elektronische communicatienetwerken eerbiedigen de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen zoals die door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht worden gewaarborgd.

Maatregelen betreffende toegang tot of gebruik van diensten en toepassingen door de eindgebruikers via elektronische communicatienetwerken die die fundamentele rechten en vrijheden kunnen beperken, mogen alleen worden opgelegd indien zij passend, evenredig en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, en zij worden uitgevoerd met inachtneming van adequate procedurele waarborgen overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, waaronder doeltreffende rechtsbescherming en eerlijke rechtsbedeling. Deze maatregelen mogen derhalve alleen worden genomen met inachtneming van het beginsel van het vermoeden van onschuld en het recht op een persoonlijke levenssfeer. Een voorafgaande, eerlijke en onpartijdige procedure wordt gegarandeerd, inclusief het recht van de betrokkene of betrokkenen om te worden gehoord, met dien verstande dat voor naar behoren gestaafde spoedeisende gevallen geëigende voorwaarden en procedurele regelingen gelden overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het recht op een daadwerkelijke en tijdige beroepsmogelijkheid bij een rechterlijke instantie is gegarandeerd.

4.

Deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de bepalingen van Richtlijn 1999/5/EG onverlet.

5.

Deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen laten de specifieke maatregelen onverlet die zijn genomen met het oog op de regulering van internationale roaming op openbare mobiele communicatienetwerken binnen de Gemeenschap.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) „elektronischecommunicatienetwerk” :
de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, waaronder netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen waaronder satellietnetwerken, vaste (circuit- en pakketgeschakelde, met inbegrip van internet) en mobiele terrestrische netwerken, elektriciteitsnetten, voor zover deze voor overdracht van signalen worden gebruikt, netwerken voor radio- en televisieomroep en kabeltelevisienetwerken, ongeacht de aard van de overgebrachte informatie;
b) „transnationale markten” :
overeenkomstig artikel 15, lid 4, gedefinieerde markten die de Gemeenschap of een aanzienlijk, zich over meer dan één lidstaat uitstrekkend, deel daarvan beslaan;
c) „elektronische-communicatiedienst” :
een gewoonlijk tegen vergoeding aangeboden dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken, waaronder telecommunicatiediensten en transmissiediensten op netwerken die voor omroep worden gebruikt, doch niet de dienst waarbij met behulp van elektronische-communicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd. Hij omvat niet de diensten van de informatiemaatschappij zoals omschreven in artikel 1 van Richtlijn 98/34/EG, die niet geheel of hoofdzakelijk bestaan uit het overbrengen van signalen via elektronische-communicatienetwerken;
d) „openbaar communicatienetwerk” :
een elektronischecommunicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten;
d bis) „netwerkaansluitpunt” (NAP):
het fysieke punt waarop een abonnee de toegang tot een openbaar communicatienetwerk wordt geboden; in het geval van netwerken met schakelings- of routeringsfuncties wordt het NAP bepaald door middel van een specifiek netwerkadres, dat met een abonneenummer of -naam kan zijn verbonden;
e) „bijbehorende faciliteiten” :
de bij een elektronischecommunicatienetwerk en/of een elektronischecommunicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;
e bis) „bijbehorende diensten” :
de bij een elektronischecommunicatienetwerk en/of een elektronischecommunicatiedienst behorende diensten die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten en onder meer nummervertaalsystemen of systemen met soortgelijke functies, voorwaardelijke toegangssystemen en elektronische programmagidsen alsmede andere diensten zoals identiteit, locatie en presentie-informatiediensten omvatten;
f) „systeem voor voorwaardelijke toegang” :
elke technische maatregel en/of regeling waarbij toegang tot een beschermde radio- of televisie-omroepdienst in begrijpelijke vorm afhankelijk wordt gemaakt van een abonnement of een andere vorm van voorafgaande individuele machtiging;
g) „nationale regelgevende instantie” :
één of meer lichamen die door een lidstaat zijn belast met een van de regelgevende taken die in deze richtlijn en de bijzondere richtlijnen worden opgelegd;
h) „gebruiker” :
een natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische-communicatiedienst;
i) „consument” :
een natuurlijke persoon die gebruik maakt van of verzoekt om een openbare elektronische-communicatiedienst voor andere dan bedrijfs- of beroepsdoeleinden;
j) „universele dienst” :
het minimumpakket van diensten als gedefinieerd in Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn) van een bepaalde kwaliteit dat voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, beschikbaar is voor een in het licht van specifieke nationale omstandigheden betaalbare prijs;
k) „abonnee” :
een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met de aanbieder van openbare elektronische-communicatiediensten voor de levering van die diensten;
l) „bijzondere richtlijnen” :
Richtlijn 2002/20/EG (machtigingsrichtlijn), Richtlijn 2002/19/EG (toegangsrichtlijn), Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstenrichtlijn) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)(21);
m) „aanbieden van een elektronische-communicatienetwerk” :
het bouwen, exploiteren, leiden of beschikbaar stellen van een dergelijk netwerk;
n) „eindgebruiker” :
een gebruiker die geen openbaar communicatienetwerk of openbare elektronische-communicatiediensten aanbiedt.
o) „Geavanceerde digitale eindapparatuur” :
kastjes met converter en decoder en geïntegreerde digitale televisietoestellen voor de ontvangst van de digitale interactieve televisiediensten.
p) „Application Program Interface — toepassingsprogrammaverbinding (API)” :
een software interface tussen externe toepassingen, die beschikbaar is gesteld door omroepen, dienstenleveranciers, alsmede de hulpmiddelen in de eindapparatuur;
q) „spectrumtoewijzing” :
de aanwijzing van een specifieke frequentieband voor gebruik door een of meer soorten radiocommunicatiediensten, waar passend onder duidelijk omschreven voorwaarden;
r) „schadelijke interferentie” :
interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsvoorzieningen in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de geldende internationale, communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig verslechtert, hindert of herhaaldelijk onderbreekt;
s) „oproep” :
door middel van een openbaar beschikbare elektronischecommunicatiedienst tot stand gebrachte verbinding die tweewegspraakcommunicatie mogelijk maakt;

HOOFDSTUK II NATIONALE REGELGEVENDE INSTANTIES

Artikel 3 Nationale regelgevende instanties

Artikel 4 Recht van beroep

Artikel 5 Verstrekking van informatie

Artikel 6 Raadpleging en transparantie

Artikel 7 Consolidatie van de interne markt voor elektronische communicatie

Artikel 7 bis Procedure voor de consequente toepassing van oplossingen

Artikel 7 ter Uitvoeringsbepalingen

HOOFDSTUK III TAKEN VAN DE NATIONALE REGELGEVENDE INSTANTIES

Artikel 8 Beleidsdoelstellingen en regelgevingsbeginselen

Artikel 8 bis Strategische planning en coördinatie van het radiospectrumbeleid

Artikel 9 Beheer van de radiofrequenties voor elektronischecommunicatiediensten

Artikel 9 bis Toetsing van de beperkingen op bestaande rechten

Artikel 9 ter Overdracht of verhuur van individuele rechten op het gebruik van radiofrequenties

Artikel 10 Nummering, naamgeving en adressering

Artikel 11 Doorgangsrechten

Artikel 12 Collocatie en gedeeld gebruik van netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken

Artikel 13 Scheiding van boekhoudingen en financiële verslaglegging

HOOFDSTUK III bis VEILIGHEID EN INTEGRITEIT VAN NETWERKEN EN DIENSTEN

Artikel 13 bis Veiligheid en integriteit

Artikel 13 ter Toepassing en handhaving

HOOFDSTUK IV ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 14 Ondernemingen met aanmerkelijke marktmacht

Artikel 15 Procedure voor het bepalen en definiëren van markten

Artikel 16 Marktanalyseprocedure

Artikel 17 Normalisatie

Artikel 18 Interoperabiliteit van digitale interactieve televisiediensten

Artikel 19 Harmonisatieprocedures

Artikel 20 Beslechting van geschillen tussen ondernemingen

Artikel 21 Beslechting van grensoverschrijdende geschillen

Artikel 21 bis Sancties

Artikel 22 Comité

Artikel 23 Uitwisseling van informatie

Artikel 24 Publicatie van informatie

Artikel 25 Evaluatieprocedures

HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Intrekking

Artikel 28 Omzetting in nationaal recht

Artikel 29 Inwerkingtreding

Artikel 30 Adressaten

BIJLAGE IICriteria die de nationale regelgevende instanties dienen te hanteren wanneer zij een evaluatie van een gezamenlijke machtspositie maken overeenkomstig artikel 14, lid 2, tweede alinea