Home

Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad

Richtlijn 2002/55/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad(2) ist herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(3). Codificatie van genoemde richtlijn is nodig om een duidelijke en rationeel geordende tekst te verkrijgen.

  2. De voortbrenging van groentezaad neemt een belangrijke plaats in de landbouw van de Gemeenschap in.

  3. Bij de groenteteelt hangen bevredigende resultaten grotendeels van het gebruik van geschikt zaad af.

  4. De productiviteit van de groenteteelt in de Gemeenschap zal stijgen indien de lidstaten uniforme en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de rassen die tot de handel worden toegelaten.

  5. Het blijkt noodzakelijk een gemeenschappelijke rassenlijst voor groenterassen vast te stellen. Deze lijst kan slechts op basis van nationale rassenlijsten worden opgesteld.

  6. Alle lidstaten dienen derhalve één of meer nationale lijsten op te stellen van de rassen die op hun grondgebied tot de goedkeuring, de controle en de handel zijn toegelaten.

  7. De opstelling van deze lijsten dient volgens uniforme voorschriften te geschieden, opdat de toegelaten rassen onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen zijn.

  8. Voor zekere bepalingen met betrekking tot de toelating van rassen op nationaal niveau, dient met de op internationaal niveau vastgestelde regels rekening te worden gehouden.

  9. Voor het onderzoek met het oog op de toelating van een ras moet een groot aantal uniforme criteria en minimumeisen worden vastgesteld.

  10. De voorschriften betreffende de duur van een toelating, de motieven voor de intrekking daarvan en de instandhouding moeten uniform worden gemaakt en er dient te worden bepaald dat de lidstaten elkaar op de hoogte stellen van de toelatingen en de intrekkingen van rassen.

  11. Het is wenselijk regels vast te stellen met betrekking tot de geschiktheid van rasbenamingen evenals met betrekking tot de informatie tussen de lidstaten.

  12. Zaad van rassen welke zijn opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst, mag binnen de Gemeenschap niet onderworpen zijn aan handelsbeperkingen ten aanzien van het ras.

  13. Aan de lidstaten dient voorts het recht te worden toegekend, bezwaren tegen een ras aan te voeren.

  14. De Commissie dient in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, reeks C, de rassen te publiceren welke worden opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen.

  15. Het lijkt noodzakelijk voorschriften vast te stellen betreffende de gelijkstelling van onderzoek en controles van rassen, welke in derde landen zijn verricht.

  16. Het is thans als gevolg van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen mogelijk rassen te ontwikkelen met behulp van technieken van genetische modificatie. De lidstaten moeten derhalve, wanneer zij besluiten genetisch gemodificeerde variëteiten zoals bedoeld in Richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu(4) al dan niet toe te laten, rekening houden met de gevaren die verbonden zijn aan het doelbewust introduceren van dergelijke rassen in het milieu. Voorts moeten voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijk genetisch gemodificeerd teeltmateriaal wordt aanvaard.

  17. Voor de Gemeenschap is het in de handel brengen van nieuwe voedingsproducten en voedingsingrediënten geregeld bij Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad(5). De lidstaten moeten daarom rekening houden met de gevaren van voedingsproducten voor de volksgezondheid wanneer zij besluiten rassen al dan niet toe te laten. Voorts moeten voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijke rassen worden aanvaard.

  18. In het licht van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen moeten regels worden vastgesteld met betrekking tot de toelating van rassen waarvan het zaad en pootgoed chemisch behandeld zijn.

  19. Groentezaad mag in het algemeen slechts in de handel worden gebracht, indien het volgens de goedkeuringsvoorschriften officieel als basiszaad of gecertificeerd zaad is onderzocht en goedgekeurd. Onder bepaalde voorwaarden moet kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan en niet-bewerkt zaad in de handel kunnen worden gebracht.

  20. Het is voor enkele groentesoorten onmogelijk de handel te beperken tot gecertificeerd zaad. Derhalve dient de handel te worden toegelaten van gecontroleerd standaardzaad dat eveneens rasecht en raszuiver dient te zijn, doch waarvoor ten aanzien van deze eigenschappen slechts een steekproefsgewijs uitgevoerde officiële controle achteraf te velde plaatsvindt.

  21. Teneinde de kwaliteit van groentezaad in de Gemeenschap te verbeteren, moeten bepaalde voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de minimale mechanische zuiverheid en de kiemkracht.

  22. Ter waarborging van de identiteit van het zaad moeten communautaire voorschriften worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding. Voor gecertificeerd zaad dient eveneens een officiële controle vooraf te worden ingesteld en voor standaardzaad en gecertificeerd zaad in kleine verpakkingen moeten de verplichtingen worden vastgesteld van degene die het zaad in de handel brengt.

  23. Er dienen regels te worden vastgesteld die betrekking hebben op het in de handel brengen van chemisch behandeld zaad en van voor biologische teelt geschikt zaad, evenals regels voor de instandhouding van plantaardige genetische bronnen met het oog op de instandhouding, door gebruik in situ, van rassen die met genetische erosie worden bedreigd.

  24. Afwijkingen moeten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan, zonder aan het bepaalde in artikel 14 van het Verdrag afbreuk te doen. De lidstaten die van die afwijkingen gebruikmaken, moeten elkaar voor de controle wederzijdse administratieve bijstand verlenen.

  25. De lidstaten moeten passende controlemaatregelen vaststellen teneinde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit.

  26. Zaad dat aan deze voorwaarden voldoet, mag, onvermindert de toepassing van artikel 30 van het Verdrag, slechts worden onderworpen aan de beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen die in de communautaire bepalingen zijn opgenomen.

  27. Het is noodzakelijk onder bepaalde voorwaarden zaad goed te keuren dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van een in een lidstaat goedgekeurd basiszaad zoals het in die lidstaat vermeerderde zaad.

  28. Er dient te worden bepaald dat groentezaad dat in derde landen is geoogst, in de Gemeenschap slechts in de handel mag worden gebracht, indien het dezelfde waarborgen biedt als in de Gemeenschap officieel goedgekeurd of als standaardzaad in de handel gebracht zaad dat voldoet aan de communautaire bepalingen.

  29. Voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van de verschillende categorieën of met standaardzaad op moeilijkheden stuit, dient tijdelijk zaad te worden toegelaten waarvoor minder strenge eisen zijn gesteld alsmede teeltmateriaal van rassen die noch in de gemeenschappelijke rassenlijst noch in een nationale rassenlijst voorkomen.

  30. Het verdient aanbeveling, teneinde de technische methoden voor de keuring en de controle in de lidstaten te harmoniseren en over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de lidstaten communautaire vergelijkingsproeven vast te leggen voor een jaarlijkse controle achteraf van zaad van bepaalde rassen van de categorie „basiszaad” en van de categorieën „gecertificeerd zaad” en „standaardzaad”.

  31. De communautaire bepalingen dienen niet van toepassing te zijn op zaad waarvan is aangetoond dat het bestemd is voor uitvoer naar derde landen.

  32. De werkingssfeer van deze richtlijn omvat ook enkele rassen die groentegewassen en tegelijkertijd groenvoedergewassen of oliehoudende planten kunnen zijn. Echter, indien zaad van bepaalde gewassen normaal niet op het grondgebied van een lidstaat wordt vermeerderd en verhandeld, dient te worden voorzien in de mogelijkheid, deze lidstaat vrij te stellen van de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op de betrokken soorten.

  33. Het is gewenst dat tijdelijke experimenten kunnen worden opgezet om betere alternatieven voor sommige bepalingen van de onderhavige richtlijn te vinden.

  34. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).

  35. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat de omzettingstermijnen van de in bijlage VI, deel B, genoemde richtlijnen betreft,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van groentezaad binnen de Gemeenschap.

Deze richtlijn geldt niet voor groentezaad waarvan is aangetoond dat het is bestemd voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 2

1.

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)In de handel brengen:

de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van zaaizaad aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in zaaizaad die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

  • de beschikbaarstelling van zaaizaad aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

  • de levering van zaaizaad aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking voorzover de verlener van diensten geen rechten op het geleverde zaaizaad verwerft.

Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de levering van zaaizaad onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van zaaizaad voor dat doel, voorzover de dienstverlener geen rechten op het geleverde zaaizaad of op de opbrengst van de oogst verwerft. De leverancier van het zaaizaad verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden het versterkte zaaizaad op dat moment voldoet.

De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

b)Groenten:

planten van de volgende gewassen, bestemd voor land- of tuinbouw, met uitzondering van de sierteelt

Allium cepa L.

Uien

Allium porrum L.

Prei

Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.

Kervel

Apium graveolens L.

Selderij

Asparagus officinalis L.

Asperges

Beta vulgaris L. var. vulgaris

Snijbiet

Beta vulgaris L. var. conditiva Alet.

Rode bieten

Brassica oleracea L. convar. acephala (DC) Alef. var. sabellica L.

Boerenkool

Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef. var. botrytis L.

Bloemkool

Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef. var. cymosa Duch.

Broccoli

Brassica oleracea L. convar, oleracea var. gemmifera DC.

Spruitkool

Brassica oleracea L. convar. capitata (L.) Alef. var. sabauda L.

Savooienkool

Brassica oleracea L. convar. capitata (L.) Alef. var. alba DC.

Witte kool

Brassica oleracea L. convar. capitata (L.) Alet. var. rubra DC.

Rode kool

Brassica oleracea L. convar. acephala (DC.) Alef. var. gongylodes (L.)

Koolrabi

Brassica pekinensis (Lour.) Rupr.

Chinese kool

Brassica rapa L. var. rapa

Meirapen, herfstrapen

Capsicum annuum L.

Paprika, Spaanse peper

Cichorium endivia L.

Krulandijvie of andijvie

Cichorium intybus L. (partim)

Witlof, bladcichorei, cichorei voor de industrie

Citrullus lanatus (Thunb.) Matsum. et Nakai

Watermeloen

Cucumis melo L.

Meloen

Cucumis sativus L.

Augurken

Cucurbita maxima Duchesne

Reuzenpompoenen

Cucurbita pepo L.

Pompoenen

Cynara cardunculus L.

Kardoen

Daucus carota L.

Wortelen

Foeniculum vulgare Miller

Venkel

Lactuca sativa L.

Sla

Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.

Tomaten

Petroselinum crispum (Miller) Nyman ex A. W. Hill

Peterselie

Phaseolus coccineus L.

Pronkbonen

Phaseolus vulgaris L.

Prinsessenbonen

Pisum sativum L. (partim)

Erwten met uitzondering van voedererwten

Raphanus sativus L.

Radijs

Scorzonera hispanica L.

Schorseneren

Solanum melongena L.

Aubergines

Spinacia oleracea L.

Spinazie

Valerianella locusta (L.) Laterr.

Veldsla

Vicia faba L. (partim)

Bonen.

c)Basiszaad:

zaad

  1. dat is voortgebracht onder de verantwoordelijkheid van de kweker volgens de regels voor de instandhouding met betrekking tot het ras,

  2. dat bestemd is voor de voortbrenging van zaad van de categorie gecertificeerd zaad,

  3. dat, behoudens het bepaalde in artikel 22, voldoet aan de in de bijlagen I en II opgesomde voorwaarden en

  4. waarvan bij een officieel onderzoek of, onder de in bijlage II vastgestelde voorwaarden, hetzij bij een officieel onderzoek, hetzij bij een onderzoek onder officieel toezicht, is gebleken dat het aan de in i), ii) en iii) vastgestelde voorwaarden voldoet.

d)Gecertificeerd zaad:

zaad

  1. dat rechtstreeks afkomstig is van basiszaad of, op verzoek van de kweker, van zaad van een aan het basiszaad voorafgaande generatie, dat kan voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basiszaad opgesomde voorwaarden en waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het hieraan voldoet,

  2. dat vooral voor de voortbrenging van groenten bestemd is,

  3. dat, behoudens het bepaalde in artikel 22, onder b), voldoet aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd zaad opgesomde voorwaarden,

  4. waarvan bij een officieel onderzoek of bij een onderzoek onder officieel toezicht is gebleken dat het aan de in i), ii) of iii) vastgestelde voorwaarden voldoet,

  5. dat onderworpen is aan een steekproefsgewijze officiële controle achteraf op zijn rasechtheid en raszuiverheid.

e)Standaardzaad:

zaad

  1. dat voldoende rasecht en raszuiver is,

  2. dat vooral voor de voortbrenging van groenten bestemd is,

  3. dat voldoet aan de voorwaarden van bijlage II en

  4. dat onderworpen is aan een steekproefsgewijze officiële controle achteraf op zijn rasechtheid en raszuiverheid.

f)Officiële maatregelen:

maatregelen die genomen zijn:

  1. door autoriteiten van een staat, of

  2. onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of

  3. voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

mits de onder ii) en iii) genoemde personen geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

g)Kleine verpakkingen EG:

pakjes met een maximum nettogewicht aan zaad van:

  1. 5 kg voor peulvruchten,

  2. 500 g voor uien, kervel, asperges, snijbiet, rode bieten, mei- en herfstrapen, watermeloen, reuzenpompoen, pompoenen, wortelen, radijs, schorseneren, spinazie en veldsla,

  3. 100 g voor alle andere groentesoorten.

2.

Wijzigingen in de in lid 1, onder b), bedoelde soortenlijsten worden volgens de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.

3.

De verschillende typen rassen, met inbegrip van de kruisingspartners, kunnen worden gespecificeerd en gedefinieerd volgens de procedure van artikel 46, lid 2.

4.

Onderzoek onder officieel toezicht als bedoeld in lid 1, onder c), iv) en lid 1, onder d), iv) moet aan de volgende eisen voldoen:

  1. Veldkeuring

    1. De keurmeesters:

      1. moeten over de nodige technische vakbekwaamheid beschikken;

      2. mogen geen persoonlijk voordeel halen uit de door hen uitgevoerde keuringen;

      3. moeten officieel zijn erkend door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, waarbij deze erkenning ofwel de beëdiging van de keurmeesters moet omvatten, dan wel een door de keurmeesters ondertekende verklaring dat zij zich ertoe verbinden de regels inzake officiële onderzoeken in acht te nemen;

      4. moeten de keuringen onder officieel toezicht uitvoeren overeenkomstig de regels die voor officiële keuringen gelden.

    2. Het te keuren zaadgewas moet worden geproduceerd uit zaad waarop een officiële nacontrole is uitgevoerd waarvan de resultaten bevredigend waren.

    3. Een gedeelte van de zaadgewassen wordt door officiële keurmeesters gecontroleerd. Dat gedeelte is ten minste 5 %.

    4. Een gedeelte van de monsters van het van de zaadgewassen geoogste zaad wordt gebruikt voor officiële nacontrole en, zo nodig, voor officiële laboratoriumtests om de rasechtheid en -zuiverheid van het zaad te controleren.

    5. De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een straf kan intrekking inhouden van de onder a), punt iii), bedoelde erkenning van de officieel erkende keurmeesters die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

  2. Zaadcontrole

    1. Zaadcontrole wordt verricht in laboratoria voor zaadcontrole die daartoe onder de in b) tot en met d) bedoelde voorwaarden door de voor certificering bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat zijn gemachtigd.

    2. Het zaadcontrolelaboratorium moet een leidinggevend zaadcontroleur in dienst hebben die rechtstreeks verantwoordelijk is voor de technische werkzaamheden van het laboratorium; deze zaadcontroleur moet over de vereiste bekwaamheid beschikken om in technisch opzicht een zaadcontrolelaboratorium te leiden.

      De zaadanalisten van het laboratorium moeten over de nodige technische bekwaamheid beschikken, die is verworven in opleidingscursussen die onder de voor officiële zaadanalisten geldende voorwaarden zijn georganiseerd, en die met officiële examens zijn afgesloten.

      De lokalen waarin en de installaties waarmee het zaad door het laboratorium wordt behandeld, moeten officieel volgens de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit voldoen voor de zaadcontrole waarvoor het laboratorium is erkend.

      Zaadcontrole moet volgens de gangbare internationale methoden worden verricht.

    3. Het zaadcontrolelaboratorium moet:

      1. een onafhankelijk laboratorium zijn;

        of

      2. tot een zaadbedrijf behoren.

      In het in ii) bedoelde geval mag het laboratorium alleen zaadcontrole verrichten op partijen zaad die worden geproduceerd ten behoeve van het zaadbedrijf waartoe het laboratorium behoort, tenzij tussen dit zaadbedrijf, degene die de certificering heeft aangevraagd en de voor zaadcertificering bevoegde autoriteit anders is overeengekomen.

    4. De voor zaadcertificering bevoegde autoriteit oefent op de door het laboratorium uitgevoerde zaadcontroles deugdelijk toezicht uit.

    5. Voor de doeleinden van het onder d) bedoelde toezicht wordt een percentage van de voor officiële certificering geleverde partijen zaad aan een officiële zaadcontrole onderworpen. Dit percentage moet in beginsel zo gelijkmatig mogelijk worden gespreid over de natuurlijke personen en over de rechtspersonen die zaad voor certificering leveren, en over de geleverde rassen, maar de monsters mogen ook zodanig worden gekozen dat specifieke twijfel wordt weggenomen. Het percentage bedraagt ten minste 5 %.

    6. De lidstaten stellen regels vast betreffende de straffen die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen inzake onder officieel toezicht verrichte onderzoeken die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld. De straffen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn. Een sanctie kan intrekking inhouden van de onder a) bedoelde erkenning van de officieel erkende zaadcontrolelaboratoria die schuldig worden bevonden aan, bewust of door nalatigheid, overtreden van de regels betreffende de officiële onderzoeken. De lidstaten zien erop toe dat bij dergelijke overtredingen de certificering van het betrokken onderzochte zaad nietig wordt verklaard, tenzij kan worden aangetoond dat het zaad nog steeds aan alle eisen terzake voldoet.

Artikel 3

1.

De lidstaten schrijven voor dat groentezaad slechts goedgekeurd, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht mag worden, wanneer het ras in minstens één lidstaat officieel toegelaten is.

2.

Elke lidstaat stelt een of meer lijsten op van de rassen waarvan het zaad op zijn grondgebied officieel tot de keuring toegelaten, als standaardzaad gecontroleerd en in de handel gebracht kan worden. De lijsten worden onderverdeeld:

  1. volgens de rassen waarvan het zaad hetzij toegelaten kan worden als „basiszaad” of „gecertificeerd zaad”, hetzij gecontroleerd kan worden als „standaardzaad” en

  2. volgens de rassen waarvan het zaad slechts als standaardzaad gecontroleerd kan worden.

De lijsten kunnen door iedereen worden geraadpleegd.

3.

Er wordt een gemeenschappelijke rassenlijst voor groentegewassen opgesteld op basis van de nationale rassenlijsten der lidstaten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16 en 17.

4.

De lidstaten kunnen bepalen dat de opneming van een ras in de gemeenschappelijke lijst of in de lijst van een andere lidstaat gelijkstaat met opneming in hun eigen lijst. In dit geval wordt de lidstaat vrijgesteld van de in de artikelen 7 en 9, lid 4, en artikel 10, leden 2 tot en met 5, genoemde verplichtingen.

Artikel 4

1.

De lidstaten dragen er zorg voor dat een ras slechts wordt toegelaten indien het onderscheidbaar, bestendig en voldoende homogeen is.

Bij cichorei voor de industrie moet het ras voldoende cultuur- en gebruikswaarde hebben.

2.

Genetisch gemodificeerde rassen in de zin van artikel 2, punten 1 en 2, van Richtlijn 90/220/EEG mogen alleen worden toegelaten wanneer alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu.

3.

Indien voorts van een plantenras afgeleid materiaal bestemd is voor gebruik als levensmiddel dat valt onder artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(7), of als diervoeder dat valt onder artikel 15 van die verordening, mag dat ras alleen worden toegelaten als het overeenkomstig die verordening is goedgekeurd.

4.

In het belang van de instandhouding van plantaardige genetische bronnen zoals bedoeld in artikel 44, lid 2, kunnen de lidstaten afwijken van de aanvaardingscriteria in het eerste lid, mits er specifieke voorwaarden worden gesteld overeenkomstig de in artikel 46, lid 2, bedoelde procedure met inachtneming van de vereisten van artikel 44, lid 3.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

BIJLAGE IVOORWAARDEN VOOR GOEDKEURING TEN AANZIEN VAN HET GEWAS

BIJLAGE IIVOORWAARDEN WAARAAN HET ZAAD MOET VOLDOEN

BIJLAGE IIIIN ARTIKEL 25, LID 2, BEDOELDE GEWICHTEN

BIJLAGE IVETIKET

BIJLAGE VETIKET EN DOCUMENT VOOR NIET-DEFINITIEF GOEDGEKEURD ZAAD DAT IS GEOOGST IN EEN ANDERE LIDSTAAT

BIJLAGE VI

BIJLAGE VIICONCORDANTIETABEL