Home

Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen

Richtlijn 2002/56/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op de productie met het oog op het in de handel brengen en het in de handel brengen van pootaardappelen de Gemeenschap.

Zij geldt niet voor pootaardappelen waarvan is aangetoond dat zij bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder

  1. „In de handel brengen” de verkoop, het bezit met het oog op de verkoop, het aanbieden voor verkoop en iedere beschikbaarstelling, levering of overdracht van pootaardappelen aan derden met het oog op commercieel gebruik, tegen of zonder vergoeding. Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de handel in pootaardappelen die niet is gericht op commercieel gebruik van het ras, zoals de volgende handelingen:

    • beschikbaarstelling van pootaardappelen aan officiële onderzoeks- en controle-instanties;

    • levering van pootaardappelen aan verleners van diensten voor verwerking of verpakking, voorzover de verlener van diensten geen rechten op de geleverde pootaardappelen verwerft.

    Onder „in de handel brengen” wordt niet verstaan de levering van pootaardappelen onder bepaalde voorwaarden aan verleners van diensten voor de productie van bepaalde landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden, of voor vermeerdering van pootaardappelen voor dat doel, voorzover de dienstverlener geen rechten op de geleverde pootaardappelen of op de opbrengst van de oogst verwerft. De leverancier van de pootaardappelen verstrekt de certificeringsdienst een afschrift van de betrokken delen van het contract met de dienstverlener, en daarin wordt vermeld aan welke normen en voorwaarden de verstrekte pootaardappelen op dat moment voldoen.

    De voorwaarden voor de uitvoering van deze bepaling worden volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde prodedure vastgesteld.

  2. „Basispootgoed” aardappelknollen

    1. die zijn voortgebracht volgens de regels voor de stelselmatige instandhouding met betrekking tot het ras en de gezondheidstoestand;

    2. die vooral bestemd zijn voor voortbrenging van gecertificeerde pootaardappelen;

    3. die voldoen aan de in de bijlagen I en II voor basispootgoed opgesomde minimumvoorwaarden en

    4. waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovenbedoelde minimumvoorwaarden zijn vervuld.

  3. „Gecertificeerd pootgoed” aardappelknollen

    1. die rechtstreeks afkomstig zijn van basispootgoed, van gecertificeerd pootgoed, of van pootgoed van een aan het basispootgoed voorafgaand stadium waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat het aan de voorwaarden voor basispootgoed voldoet;

    2. die vooral bestemd zijn voor de voortbrenging van andere aardappelen dan pootaardappelen;

    3. die voldoen aan de in de bijlagen I en II voor gecertificeerd pootgoed opgesomde minimumvoorwaarden en

    4. waarvan bij een officieel onderzoek is gebleken dat bovenbedoelde minimumvoorwaarden zijn vervuld.

  4. „Officiële maatregelen” maatregelen die genomen zijn

    1. door autoriteiten van een staat, of

    2. onder verantwoordelijkheid van een staat, door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, of

    3. voor hulpwerkzaamheden, eveneens onder toezicht van een staat, door beëdigde natuurlijke personen,

    mits de onder ii) en iii) genoemde personen geen bijzonder voordeel ontlenen aan het resultaat van deze maatregelen.

Artikel 3

1.

De lidstaten schrijven voor dat pootaardappelen slechts in de handel mogen worden gebracht, indien zij officieel zijn goedgekeurd als basispootgoed of gecertificeerd pootgoed en voldoen aan de minimumvoorwaarden, vervat in de bijlagen I en II. Zij bepalen dat in de handel gebrachte pootaardappelen die niet voldoen aan de in bijlage II opgesomde mimimumvoorwaarden, mogen worden gesorteerd. De niet-verwijderde pootaardappelen worden vervolgens aan een nieuw officieel onderzoek onderworpen.

2.

De lidstaten mogen de categorieën pootaardappelen, genoemd in artikel 2, indelen in klassen, waarvoor verschillende eisen gelden.

3.

Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen voor officieel gecertificeerde pootaardappelen:

  • communautaire klassen,

  • de daarvoor geldende eisen,

  • de daarvoor geldende benamingen,

worden vastgesteld.

De lidstaten mogen voorschrijven in hoeverre zij die communautaire klassen bij de certificering van hun eigen productie toepassen.

4.

Voor pootaardappelen die met microvermeerdering worden gekweekt en die niet de op grond van de richtlijn vereiste afmetingen hebben, kunnen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden vastgesteld:

  • afwijkingen van specifieke bepalingeen van deze richtlijn;

  • de eisen die gelden ten aanzien van dergelijke pootaardappelen;

  • de aanduidingen die van toepassing zijn voor dergelijke pootaardappelen.

Artikel 4

In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, schrijven de lidstaten voor dat kweekmateriaal van generaties die aan het basispootgoed voorafgaan in de handel mag worden gebracht.

Artikel 5

De lidstaten mogen, wat de in de bijlagen I en II opgesomde minimumvoorwaarden betreft, aanvullende voorwaarden of strengere voorwaarden voor de goedkeuring van hun eigen productie vaststellen.

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE IIIETIKET

BIJLAGE IV

BIJLAGE V