Home

Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 8 november 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De verschillen tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de lidstaten hebben aangenomen om het gebruik van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (EEA) te beperken kunnen de handel belemmeren en de mededinging in de Gemeenschap verstoren, en derhalve rechtstreekse gevolgen hebben voor de totstandkoming en de werking van de interne markt. Daarom dienen de wetgevingen van de lidstaten terzake onderling te worden aangepast en bij te dragen tot de bescherming van de volksgezondheid en een milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

  2. De Europese Raad heeft tijdens zijn bijeenkomst in Nice van 7, 8 en 9 december 2000 zijn fiat gegeven aan de resolutie van de Raad van 4 december 2000 inzake het voorzorgsbeginsel.

  3. De mededeling van de Commissie van 30 juli 1996 betreffende de actualisering van de communautaire strategie voor het afvalbeheer beklemtoont de noodzaak om het gehalte aan gevaarlijke stoffen in afval te verminderen en wijst op de potentiële voordelen van in de gehele Gemeenschap geldende regels ter beperking van de aanwezigheid van dergelijke stoffen in producten en productieprocessen.

  4. In de resolutie van de Raad van 25 januari 1988 betreffende een communautair actieprogramma tegen milieuverontreiniging door cadmium(5) wordt de Commissie verzocht, onverwijld werk te maken van de ontwikkeling van specifieke maatregelen met het oog op een dergelijk programma. Ook de volksgezondheid dient te worden beschermd en daartoe moet een alomvattende strategie ten uitvoer worden gelegd die met name gericht is op de beperking van het gebruik van cadmium en de bevordering van onderzoek naar vervangingsmiddelen. In de resolutie wordt beklemtoond dat het gebruik van cadmium moet worden beperkt tot gevallen waarin geen geschikte en veiligere alternatieven voorhanden zijn.

  5. De beschikbare gegevens tonen aan, dat de maatregelen inzake inzameling, verwerking, recycling en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) van Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur(6), noodzakelijk zijn om de moeilijkheden bij het afvalbeheer in verband met de zware metalen en de brandvertragers te verminderen. Doch, ondanks deze maatregelen zullen aanzienlijke hoeveelheden AEEA in de bestaande verwijderingsroutes blijven terechtkomen. En, zelfs wanneer AEEA afzonderlijk wordt ingezameld en aan specifieke recyclingprocessen wordt onderworpen, zal het gehalte aan kwik, cadmium, lood, zeswaardig chroom, polybroombifenylen (PBB's) en polybroomdifenylethers (PBDE's) vermoedelijk gezondheids- en milieurisico's blijven opleveren.

  6. Rekening gehouden met de technische en economische haalbaarheid, is het vervangen van die stoffen in elektrische en elektronische apparatuur door veilige of veiligere materialen de doeltreffendste manier om de met die stoffen samenhangende gezondheids- en milieurisico's dermate te verminderen, dat het in de Gemeenschap vooropgestelde beschermingsniveau gehaald wordt. Door het gebruik van deze gevaarlijke stoffen te beperken, zullen waarschijnlijk de mogelijkheden en de economische rentabiliteit van recycling van AEEA toenemen en de negatieve gevolgen voor de gezondheid van werknemers in recyclingbedrijven afnemen.

  7. De stoffen waarop deze richtlijn betrekking heeft, zijn wetenschappelijk goed onderzocht en beoordeeld, en met betrekking daartoe zijn diverse maatregelen op communautair en nationaal niveau vastgesteld.

  8. De in deze richtlijn voorziene maatregelen zijn, rekening gehouden met bestaande internationale richtsnoeren en aanbevelingen, gebaseerd op een beoordeling van de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens. De maatregelen zijn noodzakelijk om het voor ogen gestelde niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te bereiken, gelet op de mogelijke gevaren van het ontbreken van dergelijke maatregelen in de Gemeenschap. Deze maatregelen moeten regelmatig opnieuw worden onderzocht en, indien nodig, in het licht van de beschikbare technische en wetenschappelijke informatie worden aangepast.

  9. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de Gemeenschapswetgeving betreffende veiligheids- en gezondheidseisen en aan de specifieke Gemeenschapswetgeving betreffende afvalbeheer, in het bijzonder Richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten(7).

  10. De technische ontwikkeling van elektrische en elektronische apparatuur zonder zware metalen, PBDE's en PBB's, dient in aanmerking te worden genomen. Zodra wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar is en rekening houdend met het voorzorgsbeginsel moet worden bekeken of andere gevaarlijke stoffen kunnen worden verboden en vervangen door meer milieuvriendelijke alternatieven die ten minste hetzelfde niveau van bescherming van de consumenten garanderen.

  11. Vrijstellingen van de eis tot vervanging worden toegestaan indien de vervanging uit wetenschappelijk of technisch oogpunt onmogelijk is of indien de nadelige gevolgen van de vervanging voor het milieu of de volksgezondheid waarschijnlijk zwaarder wegen dan de voordelen van die vervanging voor de mens en voor het milieu. Voorts moet de vervanging van de gevaarlijke stoffen in de elektrische en elektronische apparaten gebeuren op een wijze die verenigbaar is met de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers van elektrische en elektronische apparatuur.

  12. Gelet op de voordelen van hergebruik, vernieuwing en verlenging van de levensduur van producten, dienen reserveonderdelen beschikbaar te blijven.

  13. Volgens een comitéprocedure dient de Commissie zorg te dragen voor de aanpassing, aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van de uitzonderingen op de voorschriften betreffende de geleidelijke beëindiging van het gebruik van en het verbod op gevaarlijke stoffen.

  14. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8),

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Doelstellingen

Doel van deze richtlijn is de wetgevingen der lidstaten inzake beperkingen op het gebruik van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur onderling aan te passen en bij te dragen tot de bescherming van de volksgezondheid en een milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is, onverminderd artikel 6, van toepassing op elektrische en elektronische apparatuur van de categorieën 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 10 van bijlage I A bij Richtlijn 2002/96/EG (AEEA) alsmede op gloeilampen en armaturen in huishoudens.

2.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de Gemeenschapswetgeving inzake veiligheids- en gezondheidseisen of aan de specifieke Gemeenschapswetgeving inzake afvalstoffenbeheer.

3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op het hergebruik van elektrische en elektronische apparatuur die vóór de in artikel 4, lid 1, genoemde datum op de markt is gebracht, noch op reserveonderdelen voor de herstelling daarvan.

Artikel 3 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „elektrische en elektronische apparatuur” of „EEA”: apparaten die elektrische stromen of elektromagnetische velden nodig hebben om naar behoren te kunnen werken en apparaten voor het opwekken, overbrengen en meten van die stromen en velden die onder de categorieën van bijlage I A van Richtlijn 2002/96/EG (AEEA) vallen en bedoeld zijn voor gebruik met een spanning van maximaal 1 000 volt bij wisselstroom en 1 500 volt bij gelijkstroom;

  2. „producent”: eenieder die ongeacht de verkooptechniek, met inbegrip van technieken voor verkoop op afstand overeenkomstig Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten(9):

    1. onder zijn eigen merk elektrische en elektronische apparatuur vervaardigt en verkoopt,

    2. onder zijn eigen merk apparatuur verkoopt die door andere leveranciers is geproduceerd, waarbij de wederverkoper niet als „producent” wordt beschouwd, wanneer de naam van de producent overeenkomstig punt i) op het apparaat zichtbaar is, of

    3. beroepsmatig elektrische en elektronische apparatuur invoert in, respectievelijk uitvoert uit een lidstaat.

Wordt niet als „producent” aangemerkt, diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, tenzij hij tevens optreedt als producent in de zin van het bepaalde onder de punten i) tot en met iii).

Artikel 4 Preventie

1.

De lidstaten dragen er zorg voor dat vanaf 1 juli 2006 nieuwe elektrische en elektronische apparatuur die op de markt wordt gebracht geen lood, kwik, cadmium, zeswaardig chroom, polybroombifenylen (PBB's) of polybroomdifenylethers (PBDE's) meer bevat. Nationale maatregelen om het gebruik van deze stoffen in elektrische en elektronische apparatuur te beperken of te verbieden, en die vóór de aanneming van de onderhavige richtlijn conform de communautaire wetgeving zijn aangenomen, kunnen tot 1 juli 2006 worden gehandhaafd.

2.

Lid 1 geldt niet voor de in de bijlage genoemde toepassingen.

3.

Zodra er wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar is, besluiten het Europees Parlement en de Raad, op basis van een voorstel van de Commissie, volgens de beginselen van het beleid voor chemische stoffen als vastgesteld in het 6e Milieuactieprogramma, over een verbod op andere gevaarlijke stoffen en de vervanging daarvan door milieuvriendelijker alternatieven die de consumenten ten minste hetzelfde beschermingsniveau bieden.

Artikel 5 Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek

Artikel 6 Toetsing

Artikel 7 Comité

Artikel 8 Sancties

Artikel 9 Omzetting

Artikel 10 Inwerkingtreding

Artikel 11 Adressaten

BIJLAGE