Home

Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan

Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van 27 mei 2002 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qa'ida-netwerk en de Taliban, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad tot instelling van een verbod op de uitvoer van bepaalde goederen en diensten naar Afghanistan, tot versterking van het verbod op vluchten en verlenging van de bevriezing van tegoeden en andere financiële middelen ten aanzien van de Taliban van Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 60, 301 en 308,

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2002/402/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Usama bin Laden, leden van de organisatie Al-Qa'ida en de Taliban, en andere personen, groepen, ondernemingen en entiteiten die banden met hen hebben, en tot intrekking van de Gemeenschappelijke Standpunten 96/746/GBVB, 1999/727/GBVB, 2001/154/GBVB en 2001/771/GBVB(1),

Gezien het voorstel van de Commissie(2),

Gezien het advies van het Europees Parlement(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op 16 januari 2002 heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties Resolutie 1390(2002) aangenomen, waarin wordt vastgesteld dat de Taliban niet waren ingegaan op de in een aantal eerdere resoluties geformuleerde verzoeken en voorts de Taliban worden veroordeeld omdat zij hebben toegestaan dat Afghanistan wordt gebruikt als uitgangsbasis voor de opleiding van terroristen en voor terroristische activiteiten, en ook het Al-Qa'ida-netwerk en andere daarmee gelieerde terroristische groeperingen worden veroordeeld voor hun terroristische daden en de vernieling van eigendommen.

  2. De Veiligheidsraad heeft onder meer besloten dat het verbod op vluchten en bepaalde exportbeperkingen die in aansluiting op zijn Resoluties 1267(1999) en 1333(2000) aan Afghanistan waren opgelegd, moesten worden ingetrokken en dat het toepassingsgebied van de bevriezing van tegoeden en van het verbod op de terbeschikkingstelling van tegoeden die in uitvoering van die resoluties waren opgelegd, moest worden aangepast. De Veiligheidsraad besloot voorts dat een verbod moest worden ingesteld op het verstrekken aan de Taliban en de organisatie Al-Qa'ida van bepaalde diensten die verband houden met militaire activiteiten. In overeenstemming met punt 3 van Resolutie 1390 (2002) beziet de Veiligheidsraad deze maatregelen 12 maanden na de aanneming van de resolutie opnieuw en besluit hij aan het eind van deze periode de maatregelen te laten voortduren of daarin verbeteringen aan te brengen.

  3. In dit verband heeft de Veiligheidsraad herinnerd aan de verplichting tot volledige tenuitvoerlegging van zijn Resolutie 1373(2001) ten aanzien van ieder lid van de Taliban en de organisatie Al-Qa'ida maar ook van degenen die banden daarmee hebben en die hebben deelgenomen aan de financiering, planning, bevordering, voorbereiding of uitvoering van terroristische daden.

  4. Deze maatregelen vallen binnen de werkingssfeer van het Verdrag en bijgevolg is, met name ter voorkoming van concurrentiedistorsies, communautaire wetgeving noodzakelijk voor de toepassing van de relevante besluiten van de Veiligheidsraad voorzover het gaat om het grondgebied van de Gemeenschap. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht het gehele grondgebied te omvatten van alle lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, onder de in dat Verdrag bepaalde voorwaarden.

  5. Om maximale rechtszekerheid binnen de Gemeenschap te creëren dienen de namen en andere relevante gegevens betreffende natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten waarvan de tegoeden op grond van een aanwijzing van de VN-autoriteiten moeten worden bevroren, te worden bekendgemaakt en dient in de Gemeenschap een procedure voor de wijziging van deze lijsten te worden vastgesteld.

  6. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen waar nodig te worden gemachtigd om de naleving van de bepalingen van deze verordening te verzekeren.

  7. Resolutie 1267 (1999) van de VN-Veiligheidsraad bepaalt dat het desbetreffende VN-sanctiecomité vrijstellingen van de bevriezing van tegoeden op humanitaire gronden kan toekennen. Derhalve dienen regelingen te worden getroffen om die vrijstellingen in de gehele Gemeenschap toepasbaar te maken.

  8. Voor de goede gang van zaken dient de Commissie te worden gemachtigd de bijlagen bij deze verordening waar nodig te wijzigen op basis van terzake doende kennisgevingen of inlichtingen van de VN-Veiligheidsraad, het desbetreffende VN-sanctiecomité of de lidstaten.

  9. De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te houden van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van verdere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken, en dienen met het desbetreffende VN-sanctiecomité samen te werken, in het bijzonder door dat comité informatie te verstrekken.

  10. De lidstaten dienen regels vast te stellen voor de sancties in geval van overtreding van de bepalingen van deze verordening en zij dienen ervoor te zorgen dat die daadwerkelijk worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  11. Rekening houdend met het feit dat de bevriezing van tegoeden moet worden aangepast, dient ervoor te worden gezorgd dat sancties voor overtredingen van deze verordening met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan kunnen worden opgelegd.

  12. Gelet op de maatregelen opgelegd uit hoofde van Resolutie 1390(2002) dienen de in de Gemeenschap opgelegde maatregelen te worden aangepast door Verordening (EG) nr. 467/2001 van de Raad(4) in te trekken en een nieuwe verordening aan te nemen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „Tegoeden”: financiële activa en economische voordelen van enigerlei aard, inclusief, maar niet noodzakelijkerwijs beperkt tot contanten, cheques, geldvorderingen, wissels, postwissels en andere betalingsbewijzen; deposito's bij financiële instellingen of andere entiteiten, saldo's op rekeningen, schulden en schuldbewijzen, in het openbaar en onderhands verhandelde waardepapieren en schuldbewijzen, inclusief aandelen, certificaten van waardepapieren, obligaties, promesses, warrants, schuldbekentenissen, derivatencontracten; interesten, dividenden of andere inkomsten over of waarde voortkomende uit of gegenereerd door activa; krediet, recht op compensatie, garanties, uitvoeringsgaranties of andere financiële verplichtingen; kredietbrieven, connossementen, koopbrieven; bewijsstukken van een belang in fondsen of financiële middelen en ieder ander exportfinancieringsbewijs.

  2. „Economische middelen”: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verwerven.

  3. „Bevriezing van tegoeden”: het voorkomen van het op enigerlei wijze muteren, overmaken, corrigeren, gebruiken of omgaan met middelen met als gevolg wijzigingen van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming, of verdere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde middelen, inclusief het beheer van een beleggingsportefeuille, mogelijk zou worden gemaakt.

  4. „Bevriezing van economische middelen”: het voorkomen van het gebruik ervan om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verwerven, inclusief, maar niet noodzakelijkerwijs beperkt tot het verkopen, verhuren of hypothekeren ervan.

Artikel 2

1.

Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van of in het bezit zijn van natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten die door het sanctiecomité zijn aangewezen en in bijlage I zijn genoemd, worden bevroren.

2.

Er worden geen tegoeden direct of indirect aan of ten behoeve van de door het sanctiecomité aangewezen en in bijlage I genoemde natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten ter beschikking gesteld.

3.

Er worden geen economische middelen direct of indirect aan of ten behoeve van door het sanctiecomité aangewezen en in bijlage I genoemde natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten ter beschikking gesteld waardoor die personen, groepen of entiteiten tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven.

Artikel 2 bis

1.

Artikel 2, lid 2, is niet van toepassing op tegoeden of andere economische middelen waarvoor geldt dat:

  1. een bevoegde autoriteit van de lidstaten, zoals vermeld in bijlage II, op verzoek van een belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft vastgesteld dat die tegoeden of andere economische middelen:

    1. noodzakelijk zijn ter dekking van basisuitgaven, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of openbare voorzieningen;

    2. uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

    3. uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van kosten voor alleen het houden of beheren van bevroren tegoeden of andere economische middelen; of

    4. noodzakelijk zijn voor het dekken van buitengewone uitgaven; en

  2. dit voornemen ter kennis is gebracht van het Sanctiecomité; en

    1. in geval van een voornemen als bedoeld onder a), punten (i), (ii) of (iii), het Sanctiecomité binnen 48 uur na de kennisgeving geen bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen; of

    2. in geval van een voornemen als bedoeld onder a), punt iv), het Sanctiecomité het voornemen heeft goedgekeurd.

2.

Eenieder die in aanmerking wil komen voor de toepassing van lid 1, richt zijn verzoek tot de bevoegde autoriteit van de lidstaat als vermeld in bijlage II.

De bevoegde autoriteit als vermeld in bijlage II deelt de persoon die het verzoek heeft ingediend en alle andere personen, groepen en entiteiten waarvan de rechtstreekse betrokkenheid bekend is, onmiddellijk schriftelijk mee of het verzoek is ingewilligd.

De bevoegde autoriteit deelt ook de andere lidstaten mee of het verzoek om een dergelijke uitzondering is ingewilligd.

3.

Tegen tegoeden die binnen de Gemeenschap zijn vrijgemaakt en overgedragen om uitgaven te dekken, of die op grond van dit artikel zijn erkend, worden geen verdere beperkende maatregelen uit hoofde van artikel 2 genomen.

4.

Artikel 2, lid 2, is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:

  1. rente of andere inkomsten op deze rekeningen; of

  2. betalingen die verschuldigd zijn krachtens contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn ontstaan vóór de datum waarop de bepalingen van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, uitgevoerd bij Verordening (EG) nr. 337/2000(5), Verordening (EG) nr. 467/2001(6) of onderhavige verordening, op deze rekeningen van toepassing werden.

De bedoelde rente, andere inkomsten of betalingen worden net als de rekening waarop zij worden geboekt, bevroren.

Artikel 3

Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten bij de uitoefening van hun openbaar gezag wordt er een verbod ingesteld op de directe of indirecte verstrekking, verkoop, levering of overdracht aan de door het Sanctiecomité aangewezen en in bijlage I genoemde natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten, van technisch advies, bijstand of opleiding in verband met militaire activiteiten en meer in het bijzonder opleiding en bijstand in verband met de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en bijbehorend materieel van enigerlei aard.

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

BIJLAGE I

BIJLAGE IILijst van de in artikel 5 bedoelde autoriteiten