Home

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 152, lid 4, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 12 september 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG(4) legt als beginsel vast dat alle dierlijke afvallen, ongeacht de oorsprong ervan, na een passende behandeling voor de productie van voedermiddelen mogen worden gebruikt.

  2. De Wetenschappelijke Stuurgroep heeft sedert de aanneming van die richtlijn een aantal adviezen aangenomen. De belangrijkste conclusie daarvan is dat dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, niet in de voederketen mogen komen.

  3. In het licht van die wetenschappelijke adviezen dient in de te nemen maatregelen een onderscheid te worden gemaakt naar gelang van de aard van de gebruikte dierlijke bijproducten. Het mogelijke gebruik van bepaalde dierlijke materialen moet worden beperkt. Er dienen regels te worden vastgesteld voor ander gebruik van dierlijke bijproducten dan in diervoeders en voor de verwijdering ervan.

  4. In het licht van de ervaring van de laatste jaren is het dienstig het verband te verduidelijken tussen Richtlijn 90/667/EEG en de communautaire milieuwetgeving. Deze verordening dient de toepassing van bestaande milieuwetgeving onverlet te laten en geen belemmering te vormen voor de ontwikkeling van nieuwe milieubeschermingsvoorschriften, met name wat bioafbreekbaar afval betreft. In dit verband heeft de Commissie toegezegd dat zij voor eind 2004 een richtlijn betreffende bio-afval, inclusief keukenafval en etensresten, zal uitwerken, met het doel regels vast te leggen m.b.t. veilig gebruik, hergebruik, terugwinning en verwijdering van dat afval en mogelijke verontreiniging te controleren.

  5. De Internationale Wetenschappelijke Conferentie over vleesbeendermeel, georganiseerd door de Commissie en het Europees Parlement en gehouden in Brussel op 1 en 2 juli 1997, heeft een debat op gang gebracht over de productie en het vervoederen van vleesbeendermeel. De conferentie riep de deelnemers op verder na te denken over het toekomstige beleid op dit gebied. Om een zo breed mogelijk publiek debat over de toekomst van de communautaire voederwetgeving op gang te brengen, heeft de Commissie in november 1997 een discussienota over vleesbeendermeel uitgebracht. Na dit debat bleek alom te worden erkend, dat Richtlijn 90/667/EEG moet worden gewijzigd om de richtlijn in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetenschappelijke kennis.

  6. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 16 november 2000 over BSE en de veiligheid van diervoeder(5) gepleit voor een verbod op het gebruik van dierlijke eiwitten in diervoeder, totdat deze verordening in werking treedt.

  7. De wetenschappelijke adviezen wijzen erop dat de praktijk van het voederen van een diersoort met eiwitten die afkomstig zijn van kadavers of gedeelten ervan van dieren van dezelfde soort, het risico van verspreiding van ziekten inhoudt. Derhalve dient deze praktijk bij wijze van voorzorgsmaatregel te worden verboden. Er dienen uitvoeringsvoorschriften te worden aangenomen voor de noodzakelijke gescheiden bewaring van voor het gebruik in diervoeder bestemde dierlijke bijproducten in elke fase van de verwerking, de opslag en het vervoer. Er dient echter ruimte te worden gelaten om afwijkingen van dit algemene verbod toe te staan voor vissen en pelsdieren, indien zulks door wetenschappelijke adviezen gerechtvaardigd wordt.

  8. Keukenafval en etensresten die producten van dierlijke oorsprong bevatten, kunnen ook drager van ziektekiemen zijn. Alle keukenafval en etensresten die gegenereerd worden door internationaal opererende middelen van vervoer dienen op veilige wijze verwijderd te worden. In de Gemeenschap geproduceerd keukenafval en etensresten dienen niet te worden gebruikt voor vervoedering aan ander vee dan pelsdieren.

  9. Sinds 1996 heeft het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) van de Commissie een aantal inspecties in de lidstaten verricht om het vóórkomen en het management van belangrijke risicofactoren en bewakingsprocedures inzake BSE te evalueren. De evaluatie had onder meer betrekking op de commerciële destructie en andere methoden voor de verwijdering van dierlijke afvallen. Naar aanleiding van deze inspecties zijn algemene conclusies getrokken en enkele aanbevelingen opgesteld, met name op het gebied van de traceerbaarheid van dierlijke bijproducten.

  10. Om het risico van verspreiding van ziekteverwekkers en/of residuen te voorkomen, moeten dierlijke bijproducten in een door de betrokken lidstaat aangewezen erkende en onder toezicht staande inrichting worden verwerkt, opgeslagen en gescheiden bewaard of op een passende wijze worden verwijderd. In bepaalde omstandigheden zou het aangewezen verwerkingsbedrijf of de aangewezen verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie in een andere lidstaat gelegen mogen zijn, met name om redenen in verband met afstand, vervoertijd of capaciteit.

  11. Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval(6) is niet van toepassing op verbrandingsinstallaties wanneer het daar verwerkte afval uitsluitend uit karkassen bestaat. Er moeten minimumeisen voor zulke verbrandingsinstallaties worden vastgesteld ter bescherming van de gezondheid van mens en dier. In afwachting van de aanneming van communautaire eisen mogen de lidstaten voor zulke installaties milieuwetgeving aannemen. Er dienen minder strenge eisen te worden toegepast voor verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit, zoals installaties op landbouwbedrijven en crematoria voor gezelschapsdieren, om met het geringere risico van het verwerkte materiaal rekening te houden en onnodig vervoer van dierlijke bijproducten te voorkomen.

  12. Er moeten specifieke voorschriften worden vastgesteld betreffende de controle op verwerkingsbedrijven, die met name betrekking hebben op gedetailleerde procedures voor de validering van verwerkingsmethoden en voor een interne controle op de productie door de bedrijven zelf.

  13. Het kan dienstig zijn in afwijkingen van de voorschriften voor het gebruik van dierlijke bijproducten te voorzien om het voederen van niet voor menselijke consumptie bestemde dieren te vergemakkelijken. De bevoegde autoriteiten dienen een dergelijk gebruik te controleren.

  14. Het kan eveneens dienstig zijn in afwijkingen te voorzien om onder gecontroleerde omstandigheden dierlijke bijproducten ter plaatse te kunnen verwijderen. De Commissie dient de nodige gegevens te ontvangen om haar in staat te stellen toezicht te houden op de situatie en indien nodig uitvoeringsbepalingen vast te stellen.

  15. Om een eenvormige toepassing van de gezondheidsvoorschriften te waarborgen, moeten in de lidstaten communautaire inspecties worden uitgevoerd. Dergelijke inspecties moeten ook een auditprocedure omvatten.

  16. De communautaire wetgeving inzake gezondheidsvraagstukken is op gedegen wetenschappelijke kennis gebaseerd. Daarom moeten telkens wanneer nodig de bij Besluit 97/404/EG van de Commissie(7) en Besluit 97/579/EG van de Commissie(8) ingestelde relevante wetenschappelijke comités worden geraadpleegd. Er is met name nader wetenschappelijk advies vereist inzake het gebruik van producten van dierlijke oorsprong in organische meststoffen en bodemverbeteraars. In afwachting van de aanneming van communautaire voorschriften in het licht van dat advies, mogen de lidstaten nationale voorschriften aannemen of handhaven die strenger zijn dan in deze verordening is voorzien, mits die voorschriften in overeenstemming zijn met de overige communautaire wetgeving die van toepassing is.

  17. In de lidstaten bestaan zeer uiteenlopende regelingen ten aanzien van financiële steun voor de verwerking, verzameling, opslag en verwijdering van dierlijke bijproducten. Om te voorkomen dat dit de mededingingsvoorwaarden tussen landbouwproducten verstoort, moet een analyse worden uitgevoerd en moeten zo nodig op Gemeenschapsniveau passende maatregelen worden genomen.

  18. Gezien het voorgaande lijkt een fundamentele herziening van de communautaire voorschriften inzake dierlijke bijproducten noodzakelijk.

  19. Niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (met name verwerkte dierlijke eiwitten, gesmolten vet, voeder voor gezelschapsdieren, huiden en wol) staan in de productenlijst in bijlage I van het Verdrag. Het in de handel brengen van dergelijke producten vormt voor een deel van de boerenbevolking een belangrijke bron van inkomsten. Met het oog op een rationele ontwikkeling in deze sector en om de productiviteit te verhogen, moeten de veterinairrechtelijke voorschriften en gezondheidsvoorschriften voor de betrokken producten door de Gemeenschap worden vastgesteld. Wegens het aanzienlijke risico voor verspreiding van dierziekten moeten ten aanzien van bepaalde dierlijke bijproducten bijzondere eisen worden vastgesteld voor het in de handel brengen daarvan, met name in gebieden met een hoge gezondheidsstatus.

  20. Om te garanderen dat uit derde landen ingevoerde producten aan hygiënenormen voldoen die ten minste gelijk of gelijkwaardig zijn aan de door de Gemeenschap gehanteerde hygiënenormen, moet voor derde landen en inrichtingen in die landen een erkenningenstelsel, in combinatie met een communautaire inspectieprocedure worden ingevoerd, om te waarborgen dat de erkenningseisen worden nageleefd. Ten aanzien van uit derde landen ingevoerd voeder voor gezelschapsdieren en grondstoffen daarvoor mogen andere voorwaarden gelden dan die voor dergelijke producten uit de Gemeenschap, met name met betrekking tot de vereiste waarborgen ten aanzien van residuen van stoffen die verboden zijn op grond van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG(9). Om te garanderen dat het betrokken voeder voor gezelschapsdieren en de betrokken grondstoffen uitsluitend voor de aangegeven bestemming worden gebruikt, moeten passende maatregelen voor de controle op de invoer van de uitzonderingsproducten worden vastgesteld.

  21. Dierlijke bijproducten die door de Gemeenschap worden doorgevoerd, en dierlijke bijproducten van oorsprong uit de Gemeenschap die voor de uitvoer bestemd zijn, kunnen een risico voor de gezondheid van mens en dier in de Gemeenschap vormen. Sommige van de bij deze verordening vastgestelde eisen dienen derhalve op het betrokken verkeer van toepassing te zijn.

  22. Het meezenden van het geleidedocument voor producten van dierlijke oorsprong is de beste manier om de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming ervan te overtuigen dat een zending aan de bepalingen van deze verordening voldoet. Het gezondheidscertificaat moet worden gehandhaafd om de bestemming van bepaalde ingevoerde producten te kunnen verifiëren.

  23. Bovengenoemde doelstellingen worden nagestreefd door Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG(10).

  24. Er zijn een aantal beschikkingen ter uitvoering van de Richtlijnen 90/667/EEG en 92/118/EEG door de Raad en de Commissie vastgesteld. Voorts is Richtlijn 92/118/EEG substantieel gewijzigd en dienen er nog meer wijzigingen te worden aangebracht. De sector dierlijke bijproducten wordt momenteel dus gereguleerd door een groot aantal communautaire besluiten, en de noodzaak van vereenvoudiging dringt zich op.

  25. Een dergelijke vereenvoudiging zal leiden tot een grotere doorzichtigheid wat de specifieke gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong betreft. Vereenvoudiging van de specifieke gezondheidswetgeving mag niet tot deregulering leiden. Daarom moeten de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong gehandhaafd blijven en om de volksgezondheid en de gezondheid van dieren te beschermen, eventueel worden aangescherpt.

  26. Ten aanzien van de betrokken producten moeten de bij Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(11) vastgestelde voorschriften voor veterinaire controles, met inbegrip van controles door deskundigen van de Commissie, en beschermende maatregelen worden toegepast.

  27. In de Gemeenschap ingevoerde producten moeten doeltreffend worden gecontroleerd. Dit kan worden bereikt door uitvoering van de controles als bepaald in Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht(12).

  28. Richtlijn 90/667/EEG, Beschikking 95/348/EG van de Raad van 22 juni 1995 tot vaststelling van veterinaire en veterinairrechtelijke voorschriften in het Verenigd Koninkrijk en in Ierland voor de behandeling van bepaalde soorten afval, bestemd om plaatselijk in de handel te worden gebracht als voeder voor bepaalde categorieën dieren(13) en Beschikking 1999/534/EG van de Raad van 19 juli 1999 betreffende op de verwerking van bepaalde dierlijke afvallen toepasselijke maatregelen ter bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van Beschikking 97/735/EG van de Commissie(14) moeten derhalve worden ingetrokken.

  29. Teneinde rekening te houden met de vooruitgang op technisch en wetenschappelijk gebied, dient een nauwe en doeltreffende samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten te worden gewaarborgd in het kader van het bij Verordening (EG) 178/2002(15) van 28 januari 2002 tot vaststelling van algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

  30. De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

In deze verordening worden veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vastgesteld voor:

  1. het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten, teneinde te voorkomen dat deze producten een risico voor de gezondheid van mens of dier vormen;

  2. het in de handel brengen en, in bepaalde specifieke gevallen, het uitvoeren en het doorvoeren van dierlijke bijproducten en de in de bijlagen VII en VIII genoemde afgeleide producten daarvan.

2.

Deze verordening is niet van toepassing op:

  1. rauw voeder voor gezelschapsdieren dat afkomstig is uit winkels of lokalen die grenzen aan verkooppunten, waar het voer uitsluitend wordt gesneden en opgeslagen om het ter plaatse rechtstreeks aan de consument te kunnen leveren;

  2. vloeibare melk en biest die op de boerderij van oorsprong worden verwijderd of gebruikt;

  3. hele kadavers of delen van wilde dieren waarvan niet wordt vermoed dat zij met op mens of dier overdraagbare ziekten zijn besmet, met uitzondering van voor commerciële doeleinden aangevoerde vis en kadavers of delen van wilde dieren die worden gebruikt voor de productie van jachttrofeeën;

  4. rauw voer voor de gezelschapsdieren ter plaatse dat afkomstig is van dieren die, in overeenstemming met de nationale wetgeving, op de boerderij van oorsprong zijn geslacht voor consumptie door de landbouwer en zijn gezin;

  5. keukenafval en etensresten, tenzij:

    1. afkomstig van internationaal opererende middelen van vervoer,

    2. bestemd voor dierlijke consumptie, of

    3. bestemd voor gebruik in een biogasinstallatie of voor verwerking tot compost;

  6. voor fokdoeleinden bestemd(e) eicellen, embryo's en sperma; en

  7. vervoer over zee of door de lucht.

3.

Deze verordening laat de veterinaire wetgeving die de uitroeiing en bestrijding van bepaalde ziekten ten doel heeft, onverlet.

Artikel 2 Definities

1.

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)dierlijke bijproducten:
hele kadavers of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van eicellen, embryo's en sperma;
b)categorie 1-materiaal:
dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4;
c)categorie 2-materiaal:
dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 5;
d)categorie 3-materiaal:
dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6;
e)dieren:
alle gewervelde of ongewervelde dieren (met inbegrip van vissen, reptielen en amfibieën);
f)vee:
alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel (met inbegrip van vlees, melk en eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong;
g)wilde dieren:
alle niet door de mens gehouden dieren;
h)gezelschapsdieren:
alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten, en die niet voor veeteelt worden gehouden;
i)bevoegde autoriteit:
de centrale autoriteit van een lidstaat die toeziet op de naleving van deze verordening of een autoriteit waaraan de centrale autoriteit die taak, met name met betrekking tot de controle op diervoeders, heeft gedelegeerd; dit begrip omvat in voorkomend geval de overeenkomstige autoriteit van een derde land;
j)in de handel brengen:
elke handeling die ten doel heeft dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten die onder deze verordening vallen, aan een derde in de Gemeenschap te verkopen, of enige andere vorm van levering aan een derde in de Gemeenschap, al dan niet tegen betaling, of van opslag met het oog op levering aan een derde in de Gemeenschap;
k)handelsverkeer:
de handel tussen lidstaten in goederen zoals bedoeld in artikel 23, lid 2, van het Verdrag;
l)doorvoer:
een verplaatsing, door de Gemeenschap heen, van een derde land naar een ander derde land;
m)producent:
eenieder wiens activiteit dierlijke bijproducten oplevert;
n)TSE's:
alle overdraagbare spongiforme encefalopathieën, met uitzondering van de vormen die bij mensen voorkomen;
o)gespecificeerd risicomateriaal:
materiaal zoals bedoeld in bijlage V van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën(17).
2.

De specifieke definities in bijlage I gelden ook.

Artikel 3 Algemene verplichtingen

1.

Op het verzamelen, het vervoer, de opslag, het hanteren, de verwerking, de verwijdering, het in de handel brengen, het uitvoeren, het doorvoeren en het gebruik van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide producten zijn de bepalingen van deze verordening van toepassing.

2.

In afwachting van de aanneming van een besluit volgens de procedure van artikel 33, lid 2, mogen de lidstaten evenwel bij hun nationale regelgeving de invoer en het in de handel brengen van niet in de bijlagen VII en VIII genoemde producten reglementeren. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van het gebruik dat zij van deze mogelijkheid maken.

3.

De lidstaten dragen er, hetzij afzonderlijk, hetzij in samenwerking, zorg voor dat er toereikende maatregelen worden genomen en dat er voldoende infrastructuur aanwezig is om de naleving van lid 1 te waarborgen.

HOOFDSTUK II INDELING IN CATEGORIEËN, VERZAMELEN, VERVOER, VERWIJDERING, VERWERKING, GEBRUIK EN TIJDELIJKE OPSLAG VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN

Artikel 4 Categorie 1-materiaal

Artikel 5 Categorie 2-materiaal

Artikel 6 Categorie 3-materiaal

Artikel 7 Verzamelen, vervoer en opslag

Artikel 8 Verzending van dierlijke bijproducten en verwerkte producten naar andere lidstaten

Artikel 9 Administratie

HOOFDSTUK III ERKENNING VAN INTERMEDIAIRE, OPSLAG-, VERBRANDINGS- EN MEEVERBRANDINGSINSTALLATIES, CATEGORIE 1- EN CATEGORIE 2-VERWERKINGSBEDRIJVEN, CATEGORIE 2- EN CATEGORIE 3-OLEOCHEMISCHE BEDRIJVEN, BIOGASINSTALLATIES EN COMPOSTEERINSTALLATIES

Artikel 10 Erkenning van intermediaire bedrijven

Artikel 11 Erkenning van opslagbedrijven

Artikel 12 Erkenning van verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties

Artikel 13 Erkenning van categorie 1- en categorie 2-verwerkingsbedrijven

Artikel 14 Erkenning van categorie 2- en categorie 3-oleochemische bedrijven

Artikel 15 Erkenning van biogas- en composteerinstallaties

HOOFDSTUK IV IN DE HANDEL BRENGEN EN GEBRUIK VAN VERWERKTE DIERLIJKE EIWITTEN EN ANDERE VERWERKTE PRODUCTEN DIE KUNNEN WORDEN GEBRUIKT ALS VOEDERMIDDELEN, VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN, HONDENKLUIVEN EN TECHNISCHE PRODUCTEN EN ERKENNING VAN AANVERWANTE INSTALLATIES

Artikel 16 Algemene veterinairrechtelijke bepalingen

Artikel 17 Erkenning van categorie 3-verwerkingsbedrijven

Artikel 18 Erkenning van bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en van technische bedrijven

Artikel 19 In de handel brengen en uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten en andere verwerkte producten die gebruikt kunnen worden als voedermiddelen

Artikel 20 In de handel brengen en uitvoer van voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en technische producten

Artikel 21 Vrijwaringsmaatregelen

Artikel 22 Beperkingen van het gebruik

HOOFDSTUK V AFWIJKINGEN

Artikel 23 Afwijkingen met betrekking tot het gebruik van dierlijke bijproducten

Artikel 24 Afwijkingen met betrekking tot de verwijdering van dierlijke bijproducten

HOOFDSTUK VI CONTROLES EN INSPECTIES

Artikel 25 Interne controles

Artikel 26 Officiële controles en lijsten van erkende bedrijven

HOOFDSTUK VII COMMUNAUTAIRE CONTROLES

Artikel 27 Communautaire controles in de lidstaten

HOOFDSTUK VIII BEPALINGEN BETREFFENDE DE INVOER EN DE DOORVOER VAN BEPAALDE DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN DAARVAN AFGELEIDE PRODUCTEN

Artikel 28 Algemene bepalingen

Artikel 29 Verbodsbepalingen en naleving van communautaire bepalingen

Artikel 30 Gelijkwaardigheid

Artikel 31 Communautaire inspecties en audits

HOOFDSTUK IX SLOTBEPALINGEN

Artikel 32 Wijzigingen van bijlagen en overgangsmaatregelen

Artikel 33 Regelgevingsprocedure

Artikel 34 Raadpleging van wetenschappelijke comités

Artikel 35 Nationale bepalingen

Artikel 36 Financiële regelingen

Artikel 37 Intrekking

Artikel 38 Inwerkingtreding

BIJLAGE ISPECIFIEKE DEFINITIES

BIJLAGE IIHYGIËNE-EISEN VOOR HET VERZAMELEN EN VERVOEREN VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN VERWERKTE PRODUCTEN

BIJLAGE IIIHYGIËNE-EISEN VOOR INTERMEDIAIRE BEDRIJVEN EN OPSLAGBEDRIJVEN

BIJLAGE IVVOORSCHRIFTEN VOOR VERBRANDINGS- EN MEEVERBRANDINGSINSTALLATIES WAAROP RICHTLIJN 2000/76/EG NIET VAN TOEPASSING IS

BIJLAGE VALGEMENE HYGIËNE-EISEN VOOR DE VERWERKING VAN MATERIAAL VAN DE CATEGORIEËN 1, 2 EN 3

BIJLAGE VISPECIFIEKE EISEN VOOR DE VERWERKING VAN CATEGORIE 1- EN CATEGORIE 2-MATERIAAL EN VOOR BIOGAS- EN COMPOSTEERINSTALLATIES

BIJLAGE VIISPECIFIEKE HYGIËNE-EISEN VOOR HET VERWERKEN EN HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN VERWERKTE DIERLIJKE EIWITTEN EN ANDERE VERWERKTE PRODUCTEN DIE ALS VOEDERMIDDEL GEBRUIKT KUNNEN WORDEN

BIJLAGE VIIIEISEN VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN, HONDENKLUIVEN EN TECHNISCHE PRODUCTEN

BIJLAGE IXVOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK VAN BEPAALD MATERIAAL VAN CATEGORIE 2 OF CATEGORIE 3 ALS DIERVOEDER VOOR BEPAALDE DIEREN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 23, LID 2

BIJLAGE XMODELLEN VAN GEZONDHEIDSCERTIFICATEN VOOR DE INVOER VAN BEPAALDE DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN DAARVAN AFGELEIDE PRODUCTEN UIT DERDE LANDEN

BIJLAGE XILijst van derde landen waaruit de lidstaten de invoer kunnen toestaan van dierlijke bijproducten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie