Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37, lid 3,
Een van de taken van de Gemeenschap op veterinair gebied bestaat erin de gezondheidstoestand van de veestapel te verbeteren en zo de rentabiliteit van de veehouderij te verhogen en de handel in dieren en dierlijke producten te vergemakkelijken. Terzelfder tijd is de Gemeenschap een Gemeenschap van waarden, en haar beleid om dierenziekten te bestrijden dient niet uitsluitend op commerciële belangen gebaseerd te zijn maar dient ook terdege rekening te houden met ethische beginselen.
Mond- en klauwzeer is een zeer besmettelijke virale aandoening bij evenhoevigen. Hoewel mond- en klauwzeer geen enkel belang heeft voor de volksgezondheid, staat de ziekte toch, wegens de buitengewoon ernstige economische consequenties, bovenaan op lijst A van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE).
Ten aanzien van mond- en klauwzeer geldt een meldingsplicht en elke uitbraak moet door de betrokken lidstaat bij de Commissie en de andere lidstaten worden gemeld overeenkomstig Richtlijn 82/894/EG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(5).
De gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer zijn vastgesteld bij Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer(6). Die richtlijn is herhaaldelijk grondig gewijzigd. Nu er nieuwe wijzigingen in die richtlijn worden aangebracht, is het, ter wille van de duidelijkheid, wenselijk dat de bepalingen in kwestie in een geheel nieuwe tekst worden ondergebracht.
Sedert de goedkeuring van Richtlijn 90/423/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot wijziging van Richtlijn 85/511/EEG, Richtlijn 64/432/EEG van de Raad inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens en Richtlijn 72/462/EEG inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees en vleesproducten uit derde landen(7), is preventieve vaccinatie tegen mond- en klauwzeer met ingang van 1992 in de gehele Gemeenschap verboden.
Preventieve maatregelen zijn nodig om te voorkomen dat mond- en klauwzeer in de Gemeenschap en in de communautaire veestapel wordt ingesleept uit naburige landen, dan wel via het binnenbrengen in de Gemeenschap van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong. Er is geen enkele aanwijzing dat een van de uitbraken van mond- en klauwzeer die sedert het verbod van de preventieve vaccinatie zijn uitgebroken, is toe te schrijven aan invoer overeenkomstig de veterinaire regelgeving en met toepassing van de veterinaire controles in de grensinspectieposten overeenkomstig Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht(8), en Richtlijn 90/675/EEG van de Raad van 10 december 1990 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht(9).
Niettemin dient strikte toepassing van de communautaire regelgeving betreffende de import van dierlijke producten om risico's te verkleinen sterk benadrukt te worden, alleen al vanwege het toegenomen wereldwijde handels- en personenverkeer. De lidstaten dienen zorg te dragen voor volledige uitvoering van deze wetgeving en voldoende personeel en middelen ter beschikking stellen voor strenge controle aan de buitengrenzen.
Voorts heeft de Tijdelijke Commissie mond- en klauwzeer van het Europees Parlement vastgesteld dat in de praktijk is gebleken dat grenscontroles niet kunnen voorkomen dat aanzienlijke hoeveelheden illegaal vlees en vleesproducten de Gemeenschap worden binnengebracht.
In het kader van de interne markt en in verband met de in het algemeen hoge gezondheidsstatus van de veestapel is de handel in dieren en dierlijke producten aanzienlijk toegenomen, en sommige gebieden van de Gemeenschap moeten als gebieden met een hoge veedichtheid worden aangemerkt.
De in sommige lidstaten in 2001 uitgebroken epizoötie van mond- en klauwzeer heeft aangetoond dat, wegens het intensieve verkeer van en handel in voor mond- en klauwzeer gevoelige dieren, een uitbraak snel tot een epizoötie kan uitgroeien, met zodanige consequenties dat de rentabiliteit in de sectoren die zich bezighouden met het houden van voor de ziekte gevoelige soorten en in andere delen van de plattelandseconomie ernstig kan dalen, en dat aanzienlijke financiële middelen vereist zijn om de veehouders te vergoeden en om bestrijdingsmaatregelen uit te voeren.
Tijdens de mond- en klauwzeercrisis van 2001 heeft de Commissie de bij Richtlijn 85/511/EEG vastgestelde gemeenschappelijke maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer verscherpt door de vaststelling van beschermende maatregelen overeenkomstig Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(10) en Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(11).
In 2001 heeft de Commissie ook beschikkingen vastgesteld betreffende de voorwaarden voor de toepassing van noodvaccinaties overeenkomstig Richtlijn 85/511/EEG. Deze voorschriften werden vastgesteld met inachtneming van de aanbevelingen die zijn vervat in het verslag van het Wetenschappelijk Comité voor de gezondheid en het welzijn van dieren inzake de strategie met betrekking tot noodvaccinatie tegen mond- en klauwzeer, van 1999.
Deze richtlijn moet ook rekening houden met het verslag, van 1998, van de Groep van deskundigen van de lidstaten inzake een onderzoek van de communautaire wetgeving betreffende mond- en klauwzeer, dat is gebaseerd op de ervaring die de lidstaten hebben opgedaan bij de epizoötie van klassieke varkenspest in 1997, en met de conclusies van de Internationale Conferentie inzake de preventie en de bestrijding van mond- en klauwzeer die in december 2001 in Brussel is gehouden.
In deze richtlijn dient rekening te worden gehouden met de resolutie van het Europees Parlement inzake de epizoötie van mond- en klauwzeer in de Europese Unie in 2001(12), en de op de conclusies van het Tijdelijk Comité inzake mond- en klauwzeer van het Europees Parlement gebaseerde resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2002.
De aanbevelingen in het verslag, over de dertigste zitting van de Europese Commissie voor de bestrijding van mond- en klauwzeer van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) inzake minimumnormen voor laboratoria die in vitro en in vivo werken met het mond- en klauwzeervirus, van 1993, dienen eveneens in aanmerking te worden genomen.
Deze richtlijn moet ook rekening houden met de wijzigingen die zijn aangebracht in de diergezondheidscode en in het Handboek inzake normen voor diagnostische tests en vaccins van het OIE (het OIE-Handboek).
Om een mogelijke uitbraak van mond- en klauwzeer vroegtijdig op te sporen, moeten wetsbepalingen worden vastgesteld om personen die in contact komen met voor de ziekte gevoelige soorten te verplichten de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van elk verdacht geval. Er moet in de lidstaten een regelmatige inspectie worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de algemene regels op het gebied van ziektenbestrijding en bioveiligheid werkelijk bij de fokkers bekend zijn en ook worden toegepast.
Wanneer de aanwezigheid van mond- en klauwzeer wordt vermoed, moeten maatregelen worden getroffen om de ziekte onmiddellijk en doeltreffend te kunnen bestrijden zodra het vermoeden is bevestigd. Dergelijke maatregelen moeten door de bevoegde autoriteiten worden gedifferentieerd naar gelang van de epizoötiologische situatie in de betrokken lidstaat. De maatregelen moeten evenwel ook worden verscherpt aan de hand van specifieke beschermende maatregelen op grond van de communautaire regelgeving.
Snelle en gedetailleerde ziektediagnose en virusidentificatie moeten plaatsvinden onder toezicht van een netwerk van nationale laboratoria in de lidstaten. Indien nodig moet de samenwerking tussen de nationale laboratoria worden gegarandeerd door een communautair referentielaboratorium dat door de Commissie is aangewezen volgens de procedure van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(13).
Met betrekking tot de differentiële laboratoriumdiagnose voor mond- en klauwzeer dient rekening te worden gehouden met Beschikking 2000/428/EG van de Commissie van 4 juli 2000 tot vaststelling van diagnostische procedures, monsternemingsprocedures en criteria voor de evaluatie van de resultaten van laboratoriumtests voor de bevestiging en de differentiële diagnose van vesiculaire varkensziekte(14).
Communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer moeten in eerste instantie gebaseerd zijn op het ruimen van het besmette beslag. Alle besmette en verontreinigde dieren van gevoelige soorten moeten onverwijld worden gedood overeenkomstig Richtlijn 98/119/EEG van de Raad van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden(15). Karkassen van gestorven of gedode dieren worden zo mogelijk verwerkt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(16).
Bij een uitbraak van mond- en klauwzeer moet ook rekening worden gehouden met de eisen op het gebied van volksgezondheid en milieubescherming, vooral door een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen de bevoegde autoriteiten uit de veterinaire sector, de sector volksgezondheid en die uit de milieusector. Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(17) voorziet in een geïntegreerde milieuvergunning voor installaties voor de verwerking of recyclage van dierlijke karkassen en dierlijk afval met een bepaalde verwerkingscapaciteit. Onnodige risico's ingevolge het verbranden van kadavers op brandstapels of door het begraven in massagraven moeten worden vermeden.
Verbreiding van de ziekte moet van meet af aan worden voorkomen door een scherp toezicht op alle verplaatsingen van dieren en op het gebruik van mogelijk verontreinigde stoffen en, indien nodig, vooral in gebieden met een hoge veedichtheid, door noodvaccinatie.
De bestrijding van de uitbraken van mond- en klauwzeer, waar bepaalde lidstaten in 2001 door getroffen zijn, heeft laten zien dat de internationale en communautaire regels en de daaruit voortvloeiende praktijk onvoldoende rekening houden met de mogelijkheid om door middel van noodvaccinaties en daarop aansluitende tests besmette dieren op te sporen in een gevaccineerde populatie. Er werd te veel belang gehecht aan handelsbeleidsaspecten, zodat beschermende vaccinaties zelfs werden nagelaten indien hiervoor wel toestemming was gegeven.
Er zijn verschillende strategieën om MKZ te controleren. Bij een uitbraak moet bij het kiezen van een bestrijdingsstrategie mede rekening worden gehouden met de vraag welke strategie de minst ingrijpende economische gevolgen heeft voor economische sectoren buiten de landbouw.
Door middel van noodvaccinaties zonder daarna de gevaccineerde dieren te doden, kan het aantal dieren dat gedood wordt om de ziekte onder controle te krijgen aanzienlijk worden verminderd. Naderhand dient de afwezigheid van besmetting met passende tests te worden gestaafd.
Reinigen en ontsmetten dienen een integrerend deel uit te maken van het communautaire beleid inzake de bestrijding van mond- en klauwzeer. Het gebruik van ontsmettingsmiddelen moet in overeenstemming zijn met Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(18).
Sperma, eicellen en embryo's die zijn gewonnen bij ziektegevoelige dieren die effectief met het mond- en klauwzeervirus zijn besmet, kunnen bijdragen tot de verspreiding van de ziekte en hiervoor moeten bijgevolg beperkende maatregelen worden vastgesteld bovenop de veterinairrechtelijke voorschriften die met betrekking tot het intracommunautaire handelsverkeer zijn vastgelegd in de volgende richtlijnen:
-
Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautair handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan(19),
-
Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautair handelsverkeer in embryo's van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen(20),
-
Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt(21).
In geval van een uitbraak kan het nodig zijn bestrijdingsmaatregelen toe te passen niet alleen voor besmette dieren van ziektegevoelige soorten, maar ook voor verontreinigde dieren van niet-ziektegevoelige soorten, aangezien die dieren als vector voor het virus kunnen fungeren. Tijdens de epizoötie van mond- en klauwzeer in 2001 zijn ook beperkende maatregelen toegepast voor verplaatsingen van paardachtigen afkomstig van bedrijven waar ziektegevoelige dieren werden gehouden of van aan dergelijke bedrijven grenzende bedrijven, en onverminderd de bepalingen van Richtlijn 90/426/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen(22), diende ook te worden voorzien in bijzondere certificering met het oog op de controle van het handelsverkeer van paardachtigen uit met mond- en klauwzeer besmette lidstaten.
Op het vlak van de diergezondheid zijn de voorschriften voor het in de handel brengen, het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten vastgelegd in de volgende richtlijnen:
-
Richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees(23);
-
Richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vleesproducten en bepaalde andere producten van dierlijke oorsprong(24);
-
Richtlijn 80/215/EEG van de Raad van 22 januari 1980 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesproducten(25);
-
Richtlijn 91/495/EEG van de Raad van 27 november 1990 inzake gezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van konijnenvlees en vlees van gekweekt wild(26);
-
Richtlijn 94/65/EG van de Raad van 14 december 1994 tot vaststelling van voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van gehakt vlees en vleesbereidingen(27).
-
Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong(28).
Er wordt momenteel aan gewerkt om deze richtlijnen te vervangen. Teneinde het verwijzen te vergemakkelijken is de behandeling van vlees en vleesproducten van ziektegevoelige dieren, die vereist is om vernietiging van eventueel aanwezig mond- en klauwzeervirus te garanderen, gespecificeerd in de bijlagen VII tot en met IX die zijn gebaseerd op de bepalingen van die richtlijnen en die in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van het OIE.
De veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong zijn vastgesteld in Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002(29).
Richtlijn 92/46/EEG van de Raad van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk(30) voorziet in de behandeling van melk verkregen van dieren die worden gehouden in de overeenkomstig de communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer ingestelde toezichtsgebieden. De bepalingen van die richtlijn zijn evenwel onvoldoende, aangezien zij niet voorzien in de behandeling van melk die afkomstig is uit beschermingsgebieden of van melk van gevaccineerde dieren. Bovendien gaat de bij die richtlijn voorgeschreven behandeling van melk voor menselijke consumptie verder dan de eisen die zijn vervat in de OIE-code betreffende het vernietigen van mond- en klauwzeervirus in melk, wat leidt tot logistieke problemen bij de afzet van aanzienlijke hoeveelheden melk die worden geweigerd door de zuivelbedrijven. In de richtlijn moeten nadere bepalingen worden opgenomen betreffende het verzamelen en het vervoeren van melk van ziektegevoelige dieren in gebieden waarvoor maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer gelden. De in bijlage IX bij de richtlijn beschreven behandeling van melk en melkproducten voldoet aan de aanbevelingen van het OIE inzake de vernietiging van eventueel mond- en klauwzeervirus in melk en melkproducten. Richtlijn 92/46/EEG moet daarom dienovereenkomstig worden aangepast.
Met betrekking tot producten van dierlijke oorsprong moet rekening worden gehouden met Richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG(31). Sommige bepalingen van Richtlijn 92/118/EEG zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1774/2002.
Door toepassing van het principe van de regionalisatie moet het mogelijk zijn stringente bestrijdingsmaatregelen, inclusief noodvaccinatie, toe te passen in een bepaald deel van de Gemeenschap zonder dat daardoor de belangen van de Gemeenschap in het algemeen in gevaar worden gebracht. Melk- en vleesproducten van gevaccineerde dieren kunnen in de handel worden gebracht overeenkomstig de desbetreffende Gemeenschapswetgeving en deze richtlijn in het bijzonder.
Richtlijn 64/432/EEG bevat een definitie van gebieden. Bij Beschikking 2000/807/EG van de Commissie van 11 december 2000 tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad(32) zijn de administratieve gebieden in de lidstaten met betrekking tot de ziektebestrijdingsmaatregelen en de melding van dierziekten vastgelegd.
Voor noodgevallen heeft de Gemeenschap overeenkomstig Beschikking 91/666/EEG van de Raad van 11 december 1991 betreffende de vorming van communautaire reserves van mond- en klauwzeervaccins(33) reserves van geïnactiveerd antigeen van het mond- en klauwzeervirus aangelegd die in daartoe aangewezen vestigingen zijn opgeslagen, en een communautaire antigeen- en vaccinbank opgericht. Er moeten transparante en doeltreffende procedures worden vastgesteld waardoor de onmiddellijke beschikbaarheid van het antigeen kan worden gegarandeerd. Verder hebben sommige lidstaten nationale vaccin- en antigeenbanken opgericht.
Krachtens Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik(34) is, behoudens enkele kleine uitzonderingen, voor alle geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht, een vergunning voor het in de handel brengen vereist. In de richtlijn worden voorts criteria vastgesteld voor het afgeven van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, inclusief immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik. Krachtens de richtlijn mogen de lidstaten toestaan dat, in geval van ernstige epizoötische ziekten onder bepaalde voorwaarden een product wordt gebruikt zonder dat een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven. Mond- en klauwzeer kan een ernstige epizoötie veroorzaken. Aangezien het antigeen dat in noodgevallen vereist is om dieren van gevoelige soorten op efficiënte wijze te beschermen, snel kan veranderen, komen vaccins tegen mond- en klauwzeer in aanmerking voor de in deze richtlijn bedoelde afwijking.
Verder zou het communautair referentielaboratorium de Commissie en de lidstaten moeten adviseren over de behoefte aan vaccins en antigeen, met name als er virusstammen zijn gevonden waartegen de vaccins die op basis van het in de antigeen- en vaccinbanken van de Gemeenschap opgeslagen antigeen zijn aangemaakt, onvoldoende bescherming bieden.
In verband met het risico dat mond- en klauwzeer doelbewust wordt geïntroduceerd, moeten als voorzorgmaatregel specifieke procedures worden toegepast voor de aanschaf van antigeen uit de communautaire antigeen- en vaccinbank en voor de bekendmaking van bepaalde details betreffende de ziektebestrijdingsmaatregelen.
Aangezien alle ziektegevoelige dieren in de lidstaten ook vatbaar zijn, moet men voortdurend op de ziekte bedacht zijn. De epizoötie van mond- en klauwzeer in 2001 heeft nogmaals bewezen dat gedetailleerde rampenplannen noodzakelijk zijn. Bij Beschikking 93/455/EEG van de Commissie van 23 juli 1993 houdende goedkeuring van bepaalde rampenplannen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer(35) zijn momenteel voor alle lidstaten rampenplannen goedgekeurd door de Commissie. Die rampenplannen moeten regelmatig opnieuw worden bezien, onder andere in het licht van de resultaten van real time-alarmoefeningen in de lidstaten en van de bij de epizoötie van 2001 opgedane ervaring, en teneinde daarin milieubeschermingsmaatregelen op te nemen. De lidstaten moeten worden aangemoedigd tot een nauwe en grensoverschrijdende samenwerking bij het organiseren en het houden van dergelijke oefeningen. De Commissie moet worden aangemoedigd om in samenwerking met de lidstaten te komen tot de instelling van technische bijstand die ter beschikking van de lidstaten kan worden gesteld als deze door een besmettelijke veeziekte worden getroffen.
Om de veestapel in de Gemeenschap te beschermen moeten, op basis van een risico-evaluatie, voorzieningen worden getroffen om naburige derde landen die met mond- en klauwzeer zijn besmet of dreigen te worden besmet, bij te staan, met name door in noodgevallen onmiddellijk antigeen of vaccin te leveren. Die bepalingen moeten evenwel van toepassing zijn onverminderd tussen het betrokken derde land en de Gemeenschap gesloten overeenkomsten inzake de toegang tot de communautaire antigeen- en vaccinbank.
Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied(36) is van toepassing wanneer mond- en klauwzeer uitbreekt en voorziet in het verlenen van communautaire bijstand aan referentielaboratoria en antigeen- en vaccinbanken. Vergoedingen die de Gemeenschap aan de lidstaten betaalt om hun uitgaven in verband met bestrijdingsmaatregelen voor de aanpak van mond- en klauwzeer te dekken, moeten aan deze richtlijn worden getoetst.
Om te garanderen dat de lidstaten en de Commissie bij de bestrijding van mond- en klauwzeer nauw met elkaar samenwerken en om rekening te houden met de aard van de ziekte, moet de Commissie worden gemachtigd bepaalde technische aspecten van de bestrijdingsmaatregelen te wijzigen en aan te passen. Waar nodig moet de Commissie dergelijke wijzigingen of aanpassingen baseren op de resultaten van een veterinair inspectiebezoek dat wordt uitgevoerd overeenkomstig Beschikking 98/139/EG van de Commissie van 4 februari 1998 houdende enige bepalingen inzake de door deskundigen van de Commissie in de lidstaten op veterinair gebied verrichte controles ter plaatse(37).
De lidstaten moeten voorschriften vaststellen inzake straffen die van toepassing zijn in geval van overtreding van de bepalingen van deze richtlijn en zij moeten erop toezien dat die voorschriften ook ten uitvoer worden gelegd. De straffen moeten doelmatig zijn, in verhouding staan tot de geconstateerde overtreding en ontradend werken.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten, voor het bereiken van de basisdoelstelling betreffende het handhaven en, in geval van een uitbraak, de snelle herwinning van de status van elke lidstaat als vrij van mond- en klauwzeer en van besmetting, bepalingen worden vastgesteld inzake maatregelen om beter voorbereid te zijn op een eventuele ziekteuitbraak en om elke uitbraak zo snel mogelijk te bestrijden, zo nodig aan de hand van noodvaccinatie, en om de nadelige effecten voor de productie en het handelsverkeer van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong te beperken. Deze richtlijn gaat niet verder dan wat noodzakelijk is om de overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Verdrag na te streven doeleinden ook te bereiken,
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(38).