Home

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)

2003L0087 — NL — 02.02.2009 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 oktober 2003

tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 275, 25.10.2003, p.32)

Gewijzigd bij:




▼B

RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 oktober 2003

tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het groenboek over de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie heeft in geheel Europa een discussie op gang gebracht over de geschiktheid en de eventuele werking van handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie. In het Europees Programma inzake klimaatverandering worden communautaire beleidslijnen en maatregelen overwogen die berusten op een proces waarbij veel belanghebbenden betrokken zijn, waaronder een regeling voor handel in broeikasgasemissierechten in de Gemeenschap („de Gemeenschapsregeling”), die op het groenboek gebaseerd is. In zijn conclusies van 8 maart 2001 erkent de Raad het bijzondere belang van het Programma inzake klimaatverandering en het werk dat op het groenboek gebaseerd is, en onderstreept hij de dringende noodzaak van concrete acties op communautair niveau.

(2)

In het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap, vastgesteld bij Beschikking nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad (5), wordt klimaatverandering aangemerkt als een prioriteit waarvoor maatregelen moeten worden genomen en wordt voorzien in de invoering van een voor de gehele Gemeenschap geldende regeling voor de handel in emissierechten voor 2005. In dit programma wordt erkend dat de Gemeenschap gehouden is in de periode van 2008 tot en met 2012 8 % minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990, en dat, op de langere termijn, de mondiale emissies van broeikasgassen ten opzichte van 1990 met circa 70 % moeten worden verminderd.

(3)

Het uiteindelijke doel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende het sluiten van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (6), is het bewerkstelligen van een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen.

(4)

Het Protocol van Kyoto, goedgekeurd bij Beschikking 2002/358/EG van de Raad van 25 april 2002 betreffende de goedkeuring, namens de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de gezamenlijke nakoming van de in dat kader aangegane verplichtingen (7), zal, zodra het in werking is getreden, de Gemeenschap en haar lidstaten ertoe verplichten hun gezamenlijke antropogene emissies van de in bijlage A bij het protocol genoemde broeikasgassen in de periode van 2008 tot en met 2012 ten opzichte van 1990 met 8 % te verlagen.

(5)

De Gemeenschap en haar lidstaten zijn overeengekomen gezamenlijk aan hun verplichtingen uit hoofde van het Protocol van Kyoto betreffende de reductie van de antropogene broeikasgasemissies te voldoen, overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG. De richtlijn draagt ertoe bij dat de Europese Gemeenschap en haar lidstaten door middel van een efficiënte Europese markt voor broeikasgasemissierechten doeltreffender en met een zo gering mogelijke teruggang van de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid aan hun verplichtingen voldoen.

(6)

Beschikking 93/389/EEG van de Raad van 24 juni 1993 inzake een bewakingssysteem voor de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen (8) voorziet in een systeem voor de bewaking van de broeikasgasemissies en de evaluatie van de vorderingen die worden gemaakt met de nakoming van de met betrekking tot deze emissies aangegane verplichtingen. Met dit systeem zullen de lidstaten de totale hoeveelheid van toe te wijzen rechten kunnen vaststellen.

(7)

Gemeenschapsbepalingen inzake de toewijzing van emissierechten door de lidstaten zijn noodzakelijk om de eenheid van de interne markt te helpen bewaren en concurrentieverstoring te voorkomen.

(8)

Bij de toewijzing van rechten dienen de lidstaten rekening te houden met de mogelijkheden om de uitstoot als gevolg van industriële activiteiten te verminderen.

(9)

De lidstaten kunnen bepalen dat zij aan personen voor geannuleerde emissierechten slechts emissierechten voor een periode van vijf jaar — te beginnen in 2008 — toekennen die overeenkomen met de emissiereducties welke die personen op het nationale grondgebied hebben bereikt tijdens een periode van drie jaar, te beginnen in 2005.

(10)

Met ingang van de bedoelde periode van vijf jaar moet bij overdrachten van emissierechten naar een andere lidstaat een daarmee overeenstemmende aanpassing van de overeenkomstig het Protocol van Kyoto toegewezen hoeveelheid plaatsvinden.

(11)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat exploitanten van bepaalde activiteiten een vergunning voor broeikasgasemissies bezitten en hun emissies van in verband met deze activiteiten gespecificeerde broeikasgassen bewaken en rapporteren.

(12)

De lidstaten dienen regels vast te stellen inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze richtlijn en zorgen ervoor dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(13)

Ter wille van de transparantie heeft het publiek toegang tot informatie over de toewijzing van emissierechten en de resultaten van de emissiebewaking, slechts onder voorbehoud van de beperkingen opgenomen in Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 28 januari 2003 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie (9).

(14)

De lidstaten behoren een verslag in te dienen over de uitvoering van deze richtlijn, dat wordt opgesteld op basis van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (10).

(15)

Bij de opneming van verdere installaties in de Gemeenschapsregeling worden de bepalingen van deze richtlijn in acht genomen. Daarbij kan het toepassingsgebied van de Gemeenschapsregeling worden uitgebreid met emissies van andere broeikasgassen dan kooldioxide, o.a. van de aluminium- en de chemische sector.

(16)

De bepalingen van deze richtlijn beletten de lidstaten niet om nationale handelsregelingen te handhaven of in te voeren voor het reguleren van de emissie van broeikasgassen uit andere dan de in bijlage I genoemde of in de Gemeenschapsregeling opgenomen activiteiten, of van installaties die tijdelijk uitgesloten zijn van de Gemeenschapsregeling.

(17)

De lidstaten kunnen deelnemen aan internationale emissierechtenhandel als partijen bij het Protocol van Kyoto met iedere andere in bijlage B bij het protocol genoemde partij.

(18)

Een koppeling tussen de Gemeenschapsregeling en regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten in derde landen zal leiden tot een hogere kosteneffectiviteit van de verwezenlijking van de communautaire doelstelling van emissiereductie die is vastgelegd in Besluit 2002/358/EG over de gezamenlijke nakoming van de verplichtingen.

(19)

Op projecten gebaseerde mechanismen — waaronder gemeenschappelijke uitvoering (JI) en het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) — zijn belangrijk om de doelstellingen van reductie van de wereldwijde broeikasgasemissies en verbetering van de kosteneffectieve werking van de Gemeenschapsregeling te bereiken. Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Protocol van Kyoto en de Akkoorden van Marrakesj dient het gebruik van deze mechanismen een aanvulling te vormen op het binnenlandse optreden, zodat het binnenlandse optreden een aanzienlijk aandeel zal hebben in de geleverde inspanning.

(20)

Met deze richtlijn wordt beoogd het gebruik te bevorderen van energiezuiniger technologieën, waaronder warmtekrachtkoppeling, waarmee de uitstoot per eenheid output wordt verminderd, terwijl de toekomstige richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt in het bijzonder de warmtekrachtkoppeling zal bevorderen.

(21)

Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (11) geeft een algemene kaderregeling inzake de preventie en bestrijding van verontreiniging, waarbinnen vergunningen voor broeikasgasemissies kunnen worden verleend. Richtlijn 96/61/EG dient aldus te worden gewijzigd, dat er geen emissiegrenswaarden worden vastgesteld voor de directe broeikasgasemissies van een installatie die onder deze richtlijn valt, en dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingsinstallaties en andere installaties die ter plaatse kooldioxide uitstoten, onverminderd andere eisen uit hoofde van Richtlijn 96/61/EG.

(22)

Deze richtlijn is verenigbaar met het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto. Zij zal worden geëvalueerd in het licht van de ontwikkelingen op dit gebied en om rekening te houden met de bij de uitvoering opgedane ervaring en de met de bewaking van de broeikasgasemissies gemaakte vorderingen.

(23)

De handel in emissierechten zou deel moeten uitmaken van een alomvattend, samenhangend pakket van beleidslijnen en maatregelen die door de lidstaten en op Gemeenschapsniveau worden uitgevoerd. Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag kunnen de lidstaten, wanneer activiteiten onder de Gemeenschapsregeling vallen, rekening houden met de gevolgen van regulerende, fiscale en andere beleidsmaatregelen waarmee dezelfde doelstellingen worden nagestreefd. Bij de evaluatie van de richtlijn, zal worden nagegaan in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt.

(24)

Belastingheffing kan een nationaal beleidsinstrument zijn om de emissies van tijdelijk uitgesloten installaties te beperken.

(25)

Er zouden door de lidstaten en op Gemeenschapsniveau beleidslijnen en maatregelen moeten worden uitgevoerd in alle economische sectoren, en niet alleen in de sectoren industrie en energie, teneinde substantiële emissiereducties te bewerkstelligen. De Commissie dient met name beleidslijnen en maatregelen op Gemeenschapsniveau in overweging te nemen die ervoor zorgen dat de vervoerssector er substantieel toe bijdraagt dat de Gemeenschap en haar lidstaten aan hun in het Protocol van Kyoto omschreven verplichtingen inzake klimaatverandering voldoen.

(26)

Ondanks de rijk geschakeerde mogelijkheden die marktgerichte mechanismen bieden, moet de EU-strategie voor het tegengaan van klimaatverandering berusten op een evenwicht tussen de regeling voor de handel in emissierechten en andere communautaire, nationale en internationale maatregelen.

(27)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

(28)

De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (12).

(29)

De in bijlage III vermelde criteria (1), (5) en (7) mogen niet via de comitologieprocedure worden gewijzigd. Wijzigingen die betrekking hebben op perioden na 2012 mogen alleen overeenkomstig de medebeslissingsprocedure worden vastgesteld.

(30)

Aangezien de doelstelling van het voorgestelde optreden, namelijk de invoering van een Gemeenschapsregeling, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de individuele lidstaten, en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden beter op Gemeenschapsniveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 5 van het EG-Verdrag, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in dat artikel is opgenomen gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om de genoemde doelstelling te bereiken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



▼M2

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

▼B

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze richtlijn wordt een Gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten, hierna „de Gemeenschapsregeling” genoemd, teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op emissies uit de in bijlage I genoemde activiteiten en de in bijlage II genoemde broeikasgassen.

2. Deze richtlijn is van toepassing onverminderd eventuele uit Richtlijn 96/61/EG voortvloeiende voorschriften.

▼M2

3. De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

▼B

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)„emissierecht”: overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn overdraagbaar recht om, uitsluitend teneinde aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;

▼M2

b)„emissie”: emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door in een installatie aanwezige bronnen, of de emissie door een vliegtuig dat een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent, van de met betrekking tot die activiteit gespecificeerde gassen;

▼B

c)„broeikasgassen”: de in bijlage II genoemde gassen;

d)„vergunning voor broeikasgasemissies”: overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning;

e)„installatie”: vaste technische eenheid waarin één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;

f)„exploitant”: persoon die een installatie exploiteert of beheert, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische beschikkingsmacht over de technische werking is overgedragen;

g)„persoon”: natuurlijke persoon of rechtspersoon;

h)„nieuwkomer”: installatie waar een of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden, die een vergunning dan wel de bijstelling van een vergunning voor broeikasgasemissies wegens een verandering in de aard of de werking van de installatie of wegens een uitbreiding van de installatie heeft verkregen nadat het nationale toewijzingsplan aan de Commissie is meegedeeld;

i)„het publiek”: een of meer personen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of het gebruik, verenigingen, organisaties of groepen personen;

j)„ton kooldioxide-equivalent”: een metrische ton kooldioxide (CO2) of een hoeveelheid van een van de andere in bijlage II genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen;

▼M1

k)„partij van bijlage I”: een in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij die het Protocol van Kyoto heeft bekrachtigd, zoals gespecificeerd in artikel 1, punt 7, van het Protocol van Kyoto;

l)„projectactiviteit”: een projectactiviteit die door één of meer partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

m)„emissiereductie-eenheid” (ERU): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

n)„gecertificeerde emissiereductie” (CER): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

▼M2

o)„vliegtuigexploitant”: persoon die een luchtvaartuig exploiteert op het moment dat dit een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent of, wanneer die persoon niet bekend is of niet is geïdentificeerd door de eigenaar van het vliegtuig, de eigenaar van het vliegtuig;

p)„commerciële luchtvervoersonderneming”: een exploitant die voor het publiek tegen vergoeding, geregelde of niet-geregelde luchtdiensten uitvoert voor het vervoer van passagiers, vracht of post;

q)„administrerende lidstaat”: lidstaat die verantwoordelijk is voor de administratie van de Gemeenschapsregeling met betrekking tot een vliegtuigexploitant, overeenkomstig artikel 18 bis;

r)„aan de luchtvaart toegewezen emissies”: emissies van alle vluchten die onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallen, die vertrekken vanuit een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchtvaartterrein of aldaar vanuit een derde land aankomen;

s)„historische luchtvaartemissies”: het rekenkundige gemiddelde van de jaarlijkse emissies in de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 door vliegtuigen die in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uitoefenen.



HOOFDSTUK II

LUCHTVAART

Artikel 3 bis

Toepassingsgebied van hoofdstuk II

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.

Artikel 3 ter

Luchtvaartactiviteiten

Uiterlijk op 2 augustus 2009 worden volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren opgesteld voor de uitvoerige interpretatie van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.

Artikel 3 quater

Totale hoeveelheid emissierechten voor de luchtvaart

1. Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 97 % van de historische luchtvaartemissies.

2. Voor de in artikel 11, lid 2, bedoelde periode die ingaat op 1 januari 2013, en, indien er na de in artikel 30, lid 4, bedoelde evaluatie geen wijzigingen zijn aangebracht, voor iedere volgende periode, is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 95 % van de historische luchtvaartemissies vermenigvuldigd met het aantal jaren in de periode.

Dit percentage kan in het kader van de algemene evaluatie van deze richtlijn worden herzien.

3. De Commissie evalueert de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten overeenkomstig artikel 30, lid 4.

4. Uiterlijk op 2 augustus 2009 stelt de Commissie op grond van de beste beschikbare gegevens de historische luchtvaartemissies vast, inclusief de op actuele verkeersinformatie gebaseerde ramingen. Die vaststelling wordt door het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité bestudeerd.

Artikel 3 quinquies

Toewijzingsmethode voor emissierechten voor de luchtvaart middels veiling

1. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode wordt 15 % van de rechten geveild.

2. Vanaf 1 januari 2013 wordt 15 % van de rechten geveild. Dit percentage kan worden verhoogd, als onderdeel van de algehele evaluatie van deze richtlijn.

3. Er wordt een verordening vastgesteld met gedetailleerde voorschriften voor de veiling door lidstaten van emissierechten die niet kosteloos behoeven te worden verleend in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of artikel 3 septies, lid 8. Voor alle lidstaten geldt dat het aantal in elke periode te veilen emissierechten evenredig is met het aandeel van de betreffende lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor de referentiejaren, als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd ingevolge artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt.

Die verordening, die is bedoeld om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing, als bedoeld in artikel 23, lid 3.

4. De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. De opbrengsten zouden moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Europese Unie en in derde landen aan te pakken, onder meer om de emissie van broeikasgassen terug te dringen, om de aanpassing aan het effect van de klimaatverandering in de Europese Unie en derde landen, met name ontwikkelingslanden te bevorderen, om onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief met name in de luchtvaart en het luchtvervoer, om de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en om de beheerskosten van de Gemeenschapsregeling te dekken. De veilingopbrengsten moeten ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die overeenkomstig dit lid worden ondernomen.

5. De verstrekking van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de verplichting tot kennisgeving uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

Artikel 3 sexies

Toewijzing en verlening van emissierechten aan vliegtuigexploitanten

1. Voor elke in artikel 3 quater bedoelde periode kan elke vliegtuigexploitant een aanvraag indienen voor een toewijzing van kosteloos toe te wijzen emissierechten. Een aanvraag kan worden ingediend door aan de bevoegde instantie in de administrerende lidstaat geverifieerde tonkilometergegevens over te leggen over de in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteiten die door die vliegtuigexploitant zijn uitgevoerd in het jaar waarop de bewaking betrekking heeft. Voor de toepassing van dit artikel is het jaar waarop de bewaking betrekking heeft het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt, overeenkomstig bijlage IV en V, of voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, 2010. Aanvragen moeten ten minste 21 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend, of uiterlijk op 31 maart 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1.

2. Ten minste 18 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, of uiterlijk op 30 juni 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, leggen de lidstaten de op grond van lid 1 ontvangen aanvragen voor aan de Commissie.

3. Ten minste 15 maanden voor het begin van iedere in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, of uiterlijk op 30 september 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, berekent de Commissie in een besluit:

a)de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater voor die periode zal worden toegewezen;

b)de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quinquies in die periode zal worden geveild;

c)de hoeveelheid rechten in de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten in die periode overeenkomstig artikel 3 septies, lid 1;

d)de hoeveelheid voor die periode kosteloos toe te wijzen rechten, zijnde de totale hoeveelheid rechten waartoe onder a) is besloten, minus de hoeveelheid rechten onder b) en c), en

e)de benchmark die zal worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van emissierechten aan vliegtuigexploitanten wier aanvragen overeenkomstig lid 2 zijn ingediend bij de Commissie.

De onder e) bedoelde benchmark, uitgedrukt als rechten per tonkilometer, wordt berekend door het aantal onder d) bedoelde emissierechten te delen door de som van de tonkilometergegevens in de overeenkomstig lid 2 bij de Commissie ingediende aanvragen.

4. Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie een besluit krachtens lid 3 neemt, berekent en publiceert iedere administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:

a)de totale hoeveelheid van emissierechten die voor de periode wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant van wie de aanvraag overeenkomstig lid 2 is ingediend bij de Commissie, berekend door de in de aanvraag opgenomen tonkilometergegevens te vermenigvuldigen met de in lid 3, onder e), bedoelde benchmark, en

b)de hoeveelheid van emissierechten die voor elk jaar aan iedere vliegtuigexploitant wordt toegewezen; die wordt bepaald door diens onder a) berekende totale hoeveelheid emissierechten voor de betreffende periode te delen door het aantal jaren in de periode waarin die vliegtuigexploitant een in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteit uitvoert.

5. Vóór 28 februari 2012 en vóór 28 februari van elk daaropvolgend jaar, verleent de bevoegde autoriteit van de administrerende lidstaat iedere vliegtuigexploitant het aantal emissierechten dat die vliegtuigexploitant krachtens dit artikel of artikel 3 septies voor dat jaar is toegewezen.

Artikel 3 septies

Bijzondere reserve voor bepaalde vliegtuigexploitanten

1. In elke in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, wordt 3 % van de totale toe te wijzen hoeveelheid rechtens opzijgezet in een bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten:

a)die een luchtvaartactiviteit in de zin van bijlage I aanvangen na het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend volgens artikel 3 sexies, lid 1, met betrekking tot een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, of

b)wier tonkilometergegevens gemiddeld met meer dan 18 % per jaar zijn gestegen tussen het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 1, betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,

en waarvan de activiteit onder a), of bijkomende activiteit onder b), niet geheel of gedeeltelijk een voortzetting is van een eerder door een andere vliegtuigexploitant uitgevoerde luchtvaartactiviteit.

2. Een vliegtuigexploitant die volgens lid 1 in aanmerking komt, kan bij de bevoegde instantie van zijn administrerende lidstaat een verzoek voor een kosteloze toewijzing van rechten uit de bijzondere reserve indienen. Het verzoek moet worden gedaan vóór 30 juni in het derde jaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het betrekking heeft.

Een toewijzing aan een luchtvaartexploitant overeenkomstig lid 1 ter mag 1 000 000 rechten niet overschrijden.

3. Het in lid 2 bedoelde verzoek bevat:

a)de geverifieerde tonkilometergegevens overeenkomstig bijlagen IV en V voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, door die vliegtuigexploitant heeft uitgevoerd in het tweede kalenderjaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het verzoek betrekking heeft,

b)bewijzen waaruit blijkt dat aan de in lid 1 bedoelde criteria is voldaan, en

c)voor vliegtuigexploitanten in de zin van lid 1, onder b):

i)de procentuele stijging van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,

ii)de absolute groei van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode, en

iii)de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode.

4. Binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek leggen de lidstaten het verzoek voor aan de Commissie.

5. Binnen 12 maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek besluit de Commissie welke benchmark dient te worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van rechten aan vliegtuigexploitanten wier verzoek overeenkomstig lid 4 aan haar is voorgelegd.

Met inachtneming van lid 6 wordt de benchmark berekend door het aantal rechten in de bijzondere reserve te delen door de som van:

a)het aantal tonkilometers dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder a), en

b)het aantal tonkilometers van de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder b).

6. De in lid 5 bedoelde benchmark mag er niet toe leiden dat de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer hoger ligt dan de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer aan onder artikel 3 sexies, lid 4, vallende vliegtuigexploitanten.

7. Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie het in lid 5 bedoelde besluit neemt, berekent en publiceert de administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:

a)de hoeveelheid rechten die uit de bijzondere reserve wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant wiens verzoek overeenkomstig lid 4 aan de Commissie is voorgelegd. Deze toewijzing wordt berekend door de volgens lid 5 bedoelde benchmark te vermenigvuldigen met,

i)voor een onder lid 1, onder a), vallende vliegtuigexploitant, de tonkilometergegevens die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd,

ii)voor een onder lid 1, onder b), vallende vliegtuigexploitant, de absolute groei in tonkilometers boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, en

b)de hoeveelheid rechten die aan iedere vliegtuigexploitant voor elk jaar is toegewezen, die wordt bepaald door het hem volgens a) aantal toegewezen rechten te delen door het aantal volledige kalenderjaren dat overblijft in de in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode waarop het verzoek betrekking heeft.

8. Niet toegewezen rechten in de bijzondere reserve worden door de lidstaten geveild.

9. De Commissie kan gedetailleerde voorschriften opstellen voor de werking van de bijzondere reserve in het kader van dit artikel, onder meer voor de toetsing van de naleving van de in lid 1 bedoelde toekenningscriteria. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 3 octies

Plannen voor bewaking en rapportage

De administrerende lidstaat zorgt ervoor dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde instantie in die lidstaat een bewakingsplan met maatregelen voor bewaking van en rapportage over emissies en tonkilometergegevens indient ter fine van het in artikel 3 quinquies bedoelde verzoek en dat het plan overeenkomstig de volgens artikel 14 aangenomen richtsnoeren door de bevoegde instantie wordt goedgekeurd.



HOOFDSTUK III

VASTE INSTALLATIES

Artikel 3 nonies

Toepassingsgebied

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vergunningen voor broeikasgasemissies en het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde niet-luchtvaartactiviteiten.

▼B

Artikel 4

Vergunningen voor broeikasgasemissies

De lidstaten dragen er zorg voor dat vanaf 1 januari 2005 geen installatie een in bijlage I genoemde activiteit verricht welke een voor die activiteit gespecificeerde emissie tot gevolg heeft, tenzij haar exploitant in het bezit is van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning, of de installatie uit hoofde van artikel 27 tijdelijk is uitgesloten van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap.

Artikel 5

Aanvragen van vergunningen voor broeikasgasemissies

Een tot de bevoegde autoriteit gerichte aanvraag van een vergunning voor broeikasgasemissies omvat een beschrijving van:

a)de installatie en haar activiteiten, met inbegrip van de gebruikte technologie;

b)de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik waarschijnlijk tot emissies van in bijlage I genoemde gassen zal leiden;

c)de bronnen van de in bijlage I genoemde emissies van gassen uit de installatie; en

d)de maatregelen die zijn voorgenomen om de emissies van gassen in het milieu te bewaken en te rapporteren, in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 14 vastgestelde richtsnoeren.

De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de eerste alinea bedoelde gegevens.

Artikel 6

Voorwaarden voor en inhoud van de vergunning voor broeikasgasemissies

1. De bevoegde autoriteit verleent een vergunning waarin toestemming wordt verleend broeikasgassen uit de gehele installatie of een deel daarvan uit te stoten, indien zij ervan overtuigd is dat de exploitant in staat is de emissies te bewaken en te rapporteren.

Een vergunning voor broeikasgasemissies kan betrekking hebben op een of meer installaties op dezelfde plaats die door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd.

2. Vergunningen voor broeikasgasemissies bevatten:

a)de naam en het adres van de exploitant;

b)een beschrijving van de activiteiten en de emissies uit de installatie;

c)de bewakingsvoorschriften, met vermelding van de bewakingsmethode en de frequentie;

d)de rapportagevoorschriften, en

▼M2

e)de verplichting binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installatie voor dat jaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15.

▼B

Artikel 7

Wijzigingen in installaties

De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van voorgenomen wijzigingen in de aard of de werking, en van voorgenomen uitbreidingen van de installatie, waarvoor een aanpassing van de vergunning vereist kan zijn. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij. Bij een verandering in de identiteit van de exploitant van de installatie past de bevoegde autoriteit de vergunning aan door vermelding van de naam en het adres van de nieuwe exploitant.

Artikel 8

Coördinatie met Richtlijn 96/61/EG

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer installaties activiteiten verrichten die in bijlage I bij Richtlijn 96/61/EG zijn vermeld, de voorwaarden voor en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasemissies worden gecoördineerd met die voor de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 96/61/EG vastgelegde procedure of procedures.

Artikel 9

Nationaal toewijzingsplan

1. Voor elke in artikel 11, leden 1 en 2, bedoelde termijn stelt elke lidstaat een nationaal plan op, waarin de totale hoeveelheid emissierechten wordt vermeld die hij voornemens is voor die periode toe te wijzen, alsmede de manier waarop hij voornemens is deze rechten toe te wijzen. Het plan wordt gebaseerd op objectieve en transparante criteria, waaronder de in bijlage III genoemde, waarbij terdege rekening wordt gehouden met reacties vanuit het publiek. De Commissie geeft onverminderd het Verdrag uiterlijk 31 december 2003 richtsnoeren voor de toepassing van de in bijlag III genoemde criteria.

Voor de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode wordt het plan uiterlijk op 31 maart 2004 gepubliceerd en aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Voor latere perioden wordt het plan ten minste achttien maanden voor de aanvang van de betrokken periode gepubliceerd en aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld.

2. De nationale toewijzingsplannen worden bestudeerd door het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité.

3. Binnen drie maanden nadat een lidstaat uit hoofde van lid 1 een nationaal toewijzingsplan heeft meegedeeld, kan de Commissie het plan of een deel daarvan verwerpen als het niet met de in bijlage III genoemde criteria of met artikel 10 verenigbaar is. De lidstaten nemen pas een besluit krachtens artikel 11, lid 1, of lid 2, wanneer de voorgestelde wijzigingen door de Commissie zijn aanvaard. Een besluit tot verwerping wordt door de Commissie gemotiveerd.

Artikel 10

Toewijzingsmethode

Voor de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005 wijzen de lidstaten ten minste 95 % van de emissierechten kosteloos toe. Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 wijzen de lidstaten ten minste 90 % van de emissierechten kosteloos toe.

Artikel 11

Toewijzing en verlening van emissierechten

1. Voor de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005 neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en over de toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie. Dit besluit wordt ten minste drie maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het nationale toewijzingsplan dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.

2. Voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 en voor elke volgende periode van vijf jaar neemt iedere lidstaat een besluit over de totale hoeveelheid emissierechten die hij voor die periode zal toewijzen en leidt hij het proces van toewijzing van die emissierechten aan de exploitant van elke installatie in. Het besluit wordt ten minste twaalf maanden voor het begin van die periode genomen en is gebaseerd op het toewijzingsplan van de lidstaat dat is opgesteld ingevolge artikel 9 en in overeenstemming met artikel 10, met inachtneming van de opmerkingen van het publiek.

3. Krachtens lid 1 of lid 2 genomen besluiten zijn in overeenstemming met de voorschriften van het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88. Bij hun besluit over de toewijzing houden de lidstaten rekening met de noodzaak emissierechten beschikbaar te houden voor nieuwkomers.

4. De bevoegde autoriteit verleent elk jaar uiterlijk op 28 februari van dat jaar voor de in lid 1 of 2 bedoelde periode een percentage van de totale hoeveelheid emissierechten.



▼M2

HOOFDSTUK IV

BEPALINGEN VOOR LUCHTVAART EN VASTE INSTALLATIES

▼M1

Artikel 11 bis

Gebruik van CER's en ERU's uit projectactiviteiten in de Gemeenschapsregeling

1. Onverminderd lid 3, kunnen lidstaten exploitanten toestaan CER's en ERU's van projectactiviteiten te gebruiken in de Gemeenschapsregeling gedurende elke in artikel 11, lid 2, bedoelde periode tot een percentage van de aan iedere installatie toegewezen hoeveelheid die door iedere lidstaat moet worden gespecificeerd in zijn nationale toewijzingsplan voor de periode in kwestie. Zulks geschiedt door het verlenen en de onmiddellijke inlevering van één emissierecht door de lidstaat in ruil voor één CER of ERU die de exploitant volgens het nationale register bezit.

▼M2

1bis. Gedurende de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode kan een vliegtuigexploitant CER’s en ERU’s gebruiken tot 15 % van het aantal emissierechten dat hij ingevolge artikel 12, lid 2 bis, moet inleveren.

Voor daaropvolgende periodes wordt het percentage van de CER’s en ERU’s dat in verband met luchtvaartactiviteiten kan worden gebruikt, geëvalueerd als onderdeel van de algemene evaluatie van deze richtlijn en met inachtneming van de ontwikkeling van de internationale klimaatveranderingsregeling.

De Commissie publiceert dit percentage ten minste zes maanden voor het begin van elke in artikel 3 quater bedoelde periode.

▼M1

2. Onverminderd lid 3, kunnen lidstaten exploitanten gedurende de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode toestaan CER's van projectactiviteiten te gebruiken in de Gemeenschapsregeling. Zulks geschiedt door het verlenen en de onmiddellijke inlevering van één emissierecht door de lidstaat in ruil voor één CER. De lidstaten annuleren CER's die door exploitanten zijn gebruikt tijdens de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode.

3. Alle CER's en ERU's die worden uitgegeven en kunnen worden gebruikt overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en vervolgbesluiten in het kader daarvan kunnen worden gebruikt in de Gemeenschapsregeling:

a)uitgezonderd, in overweging genomen dat de lidstaten overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en latere op grond daarvan genomen besluiten moeten afzien van het gebruik van CER's en ERU's die worden gegenereerd uit nucleaire installaties, teneinde te kunnen voldoen aan hun verplichtingen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het Protocol van Kyoto en beschikking 2002/358/EG, dat exploitanten CER's en ERU's, die in dergelijke installaties worden gegenereerd gedurende de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode en de eerste periode van vijf jaar waarnaar wordt verwezen in artikel 11, lid 2, niet mogen gebruiken in de Gemeenschapsregeling,

en

b)met uitzondering van uit landgebruik, verandering in het landgebruik en bosbouwactiviteiten afkomstige CER's en ERU's.

Artikel 11 ter

Projectactiviteiten

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de referentieniveaus voor projectactiviteiten, zoals omschreven in latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, welke worden ondernomen in landen die een toetredingsverdrag met de Unie hebben ondertekend, volledig voldoen aan het acquis communautaire, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen als bepaald in dat toetredingsverdrag.

2. Met uitzondering van het bepaalde in de leden 3 en 4, dragen lidstaten die als gastland voor projectactiviteiten fungeren, er zorg voor dat geen ERU's of CER's worden verleend voor reducties of beperkingen van broeikasgasemissies uit onder deze richtlijn vallende ►M2 activiteiten.

3. Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien door de exploitant van de installatie in kwestie een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd.

4. Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd uit het nationale register van de lidstaat waaruit de ERU's of CER's afkomstig zijn.

5. Een lidstaat die particuliere of openbare organisaties machtigt deel te nemen aan projectactiviteiten blijft verantwoordelijk voor het nakomen van haar verplichtingen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en ziet erop toe dat deze deelname strookt met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

6. Wat betreft projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW zien de lidstaten er bij de goedkeuring van dergelijke projectactiviteiten op toe dat gedurende de ontwikkeling van dergelijke projectactiviteiten de hand wordt gehouden aan de desbetreffende internationale normen en richtsnoeren, o.a. die welke deel uitmaken van het in 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen: „Dams and Development - A new Framework for Decision-Making”.

7. Bepalingen inzake de uitvoering van de leden 3 en 4, met name indien zij betrekking hebben op het voorkomen van dubbeltellingen, alsook iedere bepaling die noodzakelijk is voor de uitvoering van lid 5 indien het gastland voldoet aan alle eisen om in aanmerking te komen voor JI project activiteiten, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 23, lid 2.

▼B

Artikel 12

Overdracht, inlevering en annulering van rechten

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat emissierechten kunnen worden overgedragen tussen

a)personen binnen de Gemeenschap;

b)personen in de Gemeenschap en personen in derde landen, waar zulke emissierechten worden erkend volgens de procedure van artikel 25, zonder andere beperkingen dan de bij of krachtens deze richtlijn vastgestelde beperkingen.

2. De lidstaten dragen er zorg voor, dat de door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verleende rechten als geldig worden erkend voor ►M2 de nakoming van de verplichtingen van een vliegtuigexploitant ingevolge lid 2 bis of de nakoming van de verplichtingen van een exploitant ingevolge lid 3.

▼M2

2bis. De administrerende lidstaten dragen er zorg voor dat elke vliegtuigexploitant uiterlijk 30 april van elk jaar een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies, gedurende het voorgaande kalenderjaar, van in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor deze de vliegtuigexploitant is, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15. De lidstaten dragen er zorg voor dat de overeenkomstig dit lid ingeleverde rechten vervolgens worden geannuleerd.

▼M2

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk 30 april van ieder jaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II, inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd.

▼B

4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat emissierechten te allen tijde worden geannuleerd op verzoek van de persoon die de rechten in zijn bezit heeft.

Artikel 13

Geldigheid van emissierechten

1. Emissierechten zijn geldig voor de emissies in de in artikel 11, lid 1 of lid 2, bedoelde periode waarvoor zij zijn verleend.

2. Vier maanden na het begin van de eerste periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 11, lid 2, worden emissierechten die niet meer geldig zijn en niet overeenkomstig artikel 12, lid 3, zijn ingeleverd en geannuleerd, door de bevoegde autoriteit geannuleerd.

De lidstaten kunnen personen emissierechten verlenen voor de lopende periode ter vervanging van emissierechten die zij bezaten en welke krachtens de eerste alinea zijn geannuleerd.

3. Vier maanden na het begin van elke volgende periode van vijf jaar als bedoeld in artikel 11, lid 2, worden emissierechten die niet meer geldig zijn en niet overeenkomstig ►M2 artikel 12, lid 2 bis of lid 3, zijn ingeleverd en geannuleerd, door de bevoegde autoriteit geannuleerd.

De lidstaten verlenen personen emissierechten voor de lopende termijn ter vervanging van emissierechten die zij bezaten en welke krachtens de eerste alinea zijn geannuleerd.

Artikel 14

Richtsnoeren voor emissiebewaking en -rapportage

1. De Commissie stelt►M2 —————30 september 2003 volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure richtsnoeren vast voor de bewaking van en rapportage over emissies uit de in bijlage I genoemde activiteiten van voor die activiteiten gespecificeerde broeikasgassen►M2 en over tonkilometergegevens ten behoeve van een aanvraag op grond van artikel 3 sexies of septies. De richtsnoeren worden gebaseerd op de in bijlage IV vermelde beginselen voor de bewaking en rapportage.

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de emissies worden bewaakt volgens de richtsnoeren.

▼M2

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat iedere exploitant of vliegtuigexploitant over de emissies gedurende elk kalenderjaar van de installatie, of, vanaf 1 januari 2010, van het vliegtuig die/dat hij exploiteert na afloop van dat jaar overeenkomstig de richtsnoeren verslag uitbrengt aan de bevoegde autoriteit.

Artikel 15

Verificatie

De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de exploitanten of vliegtuigexploitanten overeenkomstig artikel 14, lid 3, ingediende verslagen worden geverifieerd volgens de in bijlage V vermelde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen en dat de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wordt gesteld.

De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten en vliegtuigexploitanten wiens verslag over de emissies tijdens het voorgaande jaar uiterlijk 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd als bevredigend overeenkomstig de in bijlage V genoemde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen, geen emissierechten meer mag overdragen, totdat een verslag van die exploitant of vliegtuigexploitant als bevredigend is geverifieerd.

De Commissie kan volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure gedetailleerde bepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten ingevolge artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, inclusief de verificatieprocedures die de verificateurs moeten volgen.

▼B

Artikel 16

Sancties

1. De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen die bepalingen►M2 —————31 december 2003 aan de Commissie mede en melden onverwijld eventuele wijzigingen daarvan.

▼M2

2. De lidstaten dragen er zorg voor dat de namen worden bekendgemaakt van de exploitanten en vliegtuigexploitanten die zich niet houden aan de voorschriften van deze richtlijn inzake het inleveren van voldoende emissierechten.

3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een boete wegens overmatige emissie wordt opgelegd aan elke exploitant of vliegtuigexploitant die uiterlijk 30 april van elk jaar niet voldoende emissierechten heeft ingeleverd ter dekking van zijn emissies in het voorgaande jaar. De boete wegens overmatige emissie bedraagt 100 EUR voor elke ton uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd. De betaling van de boete wegens overmatige emissie ontslaat de exploitant niet van de verplichting bij de inlevering van emissierechten in verband met het volgende kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan die emissieoverschrijding.

▼B

4. In de periode van drie jaar die ingaat op 1 januari 2005 leggen de lidstaten een lagere boete wegens overmatige emissie op; deze bedraagt 40 EUR voor elke ton door de installatie uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd. De betaling van de boete wegens overmatige emissie ontslaat de exploitant niet van de verplichting, bij de inlevering van emissierechten in verband met het volgende kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan die emissieoverschrijding.

▼M2

5. De administrerende lidstaat kan de Commissie verzoeken een exploitatieverbod op te leggen aan een vliegtuigexploitant die niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, indien zulks niet met andere dwangmaatregelen kon worden gewaarborgd.

6. Het verzoek van een administrerende lidstaat overeenkomstig lid 5 bevat:

a)het bewijs dat de vliegtuigexploitant zijn verplichtingen krachtens deze richtlijn niet is nagekomen;

b)gegevens over de stappen die die lidstaat heeft ondernomen om naleving af te dwingen;

c)de motivering voor het opleggen van een exploitatieverbod op communautair niveau, en

d)een aanbeveling voor de reikwijdte van een exploitatieverbod op communautair niveau en de toe te passen voorwaarden.

7. Het in lid 5 bedoelde verzoek wordt door de Commissie ter kennis gebracht van de andere lidstaten via hun vertegenwoordigers in het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité en volgens het reglement van orde van dat comité.

8. Voordat er op het verzoek een besluit wordt genomen, wordt er, indien passend en mogelijk, overleg gepleegd met de instanties die belast zijn met het regelgevend toezicht op de betrokken vliegtuigexploitant. Zo mogelijk houden de Commissie en de lidstaten gezamenlijk overleg.

9. Bij haar beslissing op het verzoek, deelt de Commissie aan de vliegtuigexploitant de essentiële feiten en overwegingen mee die aan het besluit ten grondslag liggen. De vliegtuigexploitant krijgt de gelegenheid om binnen 10 werkdagen na de mededeling schriftelijke opmerkingen aan de Commissie voor te leggen.

10. Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie, volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de betrokken vliegtuigexploitant een exploitatieverbod opleggen.

11. De overeenkomstig lid 10 getroffen maatregelen worden door de lidstaten op hun grondgebied gehandhaafd. Zij stellen de Commissie in kennis van de maatregelen genomen ter uitvoering van die besluiten.

12. Indien nodig worden de in dit artikel vermelde procedures nader geregeld. Deze regeling, die bedoeld is om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, wordt volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing vastgesteld.

▼M1

Artikel 17

Toegang tot informatie

Besluiten over de toekenning van emissierechten, informatie in het bezit van de bevoegde autoriteit over projectactiviteiten waaraan een lidstaat of een door hem gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, en de uitstootverslagen die verplicht zijn overeenkomstig de vergunning voor de uitstoot van broeikasgassen, worden door de bevoegde autoriteit voor het publiek toegankelijk gemaakt, overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.

▼B

Artikel 18

Bevoegde autoriteit

De lidstaten zorgen voor de nodige administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit of autoriteiten, voor de uitvoering van deze richtlijn. Wanneer meer dan één bevoegde autoriteit wordt aangewezen, moet het werk van die autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn worden gecoördineerd.

▼M1

De lidstaten zorgen met name voor coördinatie tussen hun aangewezen centrale punt voor de goedkeuring van projectactiviteiten overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), van het Protocol van Kyoto en hun aangewezen nationale autoriteit voor de uitvoering van artikel 12 van het Protocol van Kyoto respectievelijk aangewezen overeenkomstig latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten.

▼M2

Artikel 18 bis

De administrerende lidstaat

1. De administrerende lidstaat voor een vliegtuigexploitant is:

a)voor een vliegtuigexploitant met een geldige, door een lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen verleende exploitatievergunning (13), de lidstaat die de exploitatievergunning met betrekking tot die vliegtuigexploitant heeft verleend, en

b)in alle andere gevallen, de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in het referentiejaar uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.

2. Indien gedurende de eerste twee jaar van de in artikel 3 quater genoemde periode geen van de toegewezen luchtvaartemissies van vluchten door een onder lid 1, onder b), van dit artikel, vallende vliegtuigexploitant aan zijn administrerende lidstaat is toegewezen, wordt de vliegtuigexploitant voor de volgende periode naar een andere administrerende lidstaat overgeheveld. De nieuwe administrerende lidstaat is de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in de eerste twee jaar van de vorige periode uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.

3. Op basis van de best beschikbare informatie, publiceert de Commissie:

a)vóór 1 februari 2009, een lijst van vliegtuigexploitanten die op of na 1 januari 2006 een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, met vermelding van de administrerende lidstaat voor elke vliegtuigexploitant overeenkomstig lid 1, en

b)vóór 1 februari van elk daaropvolgend jaar, een bijgewerkte lijst waaraan de vliegtuigexploitanten die later een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, zijn toegevoegd.

4. De Commissie kan volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren opstellen voor het beheer van vliegtuigexploitanten door de beherende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn.

5. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „referentiejaar” verstaan: met betrekking tot een vliegtuigexploitant die na 1 januari 2006 zijn exploitatie in de Gemeenschap is begonnen, het eerste kalenderjaar van die exploitatie; in alle andere gevallen, het kalenderjaar dat is ingegaan op 1 januari 2006.

Artikel 18 ter

Bijstand van Eurocontrol

Voor de uitvoering van haar verplichtingen krachtens artikel 3 quater, lid 4, en artikel 18 bis, kan de Commissie Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie om bijstand verzoeken en kan zij daartoe met deze organisaties de nodige overeenkomsten sluiten.

▼B

Artikel 19

Registers

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat een register wordt aangelegd en bijgehouden teneinde te zorgen voor de nauwkeurige registratie van de verlening, het bezit en de overdracht en annulering van emissierechten. De lidstaten kunnen hun registers in een geconsolideerd systeem samen met een of meer andere lidstaten bijhouden.

2. Elke persoon kan emissierechten bezitten. De registers zijn toegankelijk voor het publiek en bevatten afzonderlijke rekeningen voor de registratie van de emissierechten die iedere persoon bezit aan wie of van wie emissierechten worden verleend of overgedragen.

3. Voor de uitvoering van deze richtlijn stelt de Commissie volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure een verordening vast inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers in de vorm van elektronische gegevensbanken, die gemeenschappelijke gegevens bevatten om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering van emissierechten te volgen, om voor toegang van het publiek en de nodige geheimhouding te zorgen en om te waarborgen dat er geen overdrachten geschieden die met uit het Protocol van Kyoto voortvloeiende verplichtingen onverenigbaar zijn►M2 , alsmede bepalingen om rekening te houden met de opname van luchtvaartactiviteiten in de Gemeenschapsregeling.

▼M2

Door de verordening inzake een gestandaardiseerd en beveiligd stelsel van registers wordt gewaarborgd dat de door vliegtuigexploitanten ingeleverde emissierechten, CER’s en ERU’s slechts naar de afboekingsrekeningen van de lidstaten voor de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto worden overgedragen voor zover deze overeenstemmen met emissies die in de nationale totalen van de nationale inventarissen van de lidstaten voor die periode zijn opgenomen.

▼B

Artikel 20

Centrale administrateur

1. De Commissie benoemt een centrale administrateur voor het bijhouden van een onafhankelijk transactielogboek waarin de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering van emissierechten worden vastgelegd.

2. De centrale administrateur oefent via het onafhankelijke transactielogboek een geautomatiseerde controle uit op elke transactie in de registers om te verzekeren dat er bij de verlening, de overdracht en de annulering van emissierechten geen onregelmatigheden geschieden.

3. Wanneer bij de geautomatiseerde controle onregelmatigheden worden vastgesteld, stelt de centrale administrateur de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan in kennis, welke de betrokken transactie en alle verdere transacties in verband met de betrokken emissierechten niet registreren voordat de onregelmatigheden zijn opgelost.

Artikel 21

Rapportage door de lidstaten

1. De lidstaten brengen bij de Commissie elk jaar verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. ►M1 In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten, het gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling, het functioneren van de nationale registers, de toepassing van richtsnoeren voor bewaking en rapportage, de verificatie en kwesties die met de naleving van de richtlijn verband houden en aan de eventuele fiscale behandeling van emissierechten. Het eerste verslag wordt uiterlijk 30 juni 2005 aan de Commissie toegezonden. Het verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een ontwerp dat door de Commissie is uitgewerkt volgens de procedure van artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG. De vragenlijst of het kader wordt ten minste zes maanden voor de uiterste termijn voor het inzenden van het eerste verslag aan de lidstaten toegezonden.

2. De Commissie publiceert op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen binnen drie maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een verslag over de toepassing van deze richtlijn.

▼M1

3. De Commissie organiseert een uitwisseling, tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, van gegevens betreffende ontwikkelingen in verband met de verlening van emissierechten, gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling, het functioneren van de nationale registers, de bewaking, de rapportage, de verificatie en de naleving van deze richtlijn.

▼M1

Artikel 21 bis

Overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en verdere voor de uitvoering ervan genomen besluiten trachten de Commissie en de lidstaten capaciteit opbouwende activiteiten in ontwikkelingslanden en landen die een overgang naar een markteconomie doormaken, te steunen, teneinde hen in staat te stellen ten volle te profiteren van JI en het CDM op een wijze die hun strategie voor duurzame ontwikkeling ten goede komt en het betrekken van organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van JI- en CDM-projecten te vergemakkelijken.

▼B

Artikel 22

Wijzigingen van bijlage III

De Commissie kan bijlage III, met uitzondering van de criteria (1), (5) en (7), voor de periode van 2008 tot en met 2012 volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure wijzigen op grond van de in artikel 21 bedoelde verslagen en de ervaring die met de toepassing van deze richtlijn is opgedaan.

Artikel 23

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Beschikking 93/389/EEG ingestelde comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt gesteld op drie maanden.

▼M2

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

▼B

Artikel 24

Procedures voor de unilaterale opneming van verdere activiteiten en gassen

1. Vanaf 2008 mogen de lidstaten handel in emissierechten overeenkomstig deze richtlijn toepassen op in bijlage I niet genoemde activiteiten, installaties en broeikasgassen, op voorwaarde dat de opneming van dergelijke activiteiten, installaties en broeikasgassen door de Commissie wordt goedgekeurd volgens de procedure van artikel 23, lid 2, met inachtneming van alle relevante criteria, in het bijzonder de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoringen, de milieu-integriteit van de regeling en de betrouwbaarheid van het geplande bewakings- en rapportagesysteem.

Met ingang van 2005 kunnen de lidstaten emissierechtenhandel op dezelfde voorwaarden toestaan voor installaties die de in bijlage I genoemde activiteiten verrichten waarvan de capaciteit onder de aldaar genoemde drempelwaarden ligt.

2. Toewijzingen aan installaties die dergelijke activiteiten verrichten worden gespecificeerd in het in artikel 9 bedoelde nationale toewijzingsplan.

3. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 23, lid 2, op eigen initiatief bewakings- en rapportagerichtsnoeren vaststellen, of doet zulks op verzoek van een lidstaat, voor in bijlage I niet genoemde emissies, installaties en broeikasgassen, indien de bewaking van en de rapportage over deze emissies met voldoende nauwkeurigheid kan geschieden.

4. Indien zulke maatregelen worden ingevoerd, wordt bij evaluaties krachtens artikel 30 ook beoordeeld of bijlage I zodanig moet worden gewijzigd dat de emissies van die activiteiten in de gehele Gemeenschap onder een geharmoniseerde regeling vallen.

Artikel 25

Koppelingen met andere regelingen voor de handel in broeikasgasemissies

1. Er zouden overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag overeenkomsten moeten worden gesloten met de in bijlage B bij het protocol van Kyoto genoemde derde landen die het protocol hebben bekrachtigd om te zorgen voor de wederzijdse erkenning van emissierechten op grond van de Gemeenschapsregeling en andere regelingen voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen.

2. Wanneer een overeenkomst als bedoeld in lid 1 is gesloten, stelt de Commissie volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure de nodige bepalingen in verband met de wederzijdse erkenning van emissierechten op.

▼M2

Artikel 25 bis

Maatregelen van derde landen om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering te verminderen

1. Indien een derde land maatregelen vaststelt om het klimaatveranderingseffect van vluchten die vanuit dat land vertrekken en in de Gemeenschap aankomen, te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat derde land en met de lidstaten in het comité, bedoeld in artikel 23, lid 1, welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen de Gemeenschapsregeling en de maatregelen van dat land te voorzien.

Indien nodig kan de Commissie wijzigingen aannemen om vluchten vanuit het betreffende derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten, of met het oog op andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten ingevolge overeenkomsten uit hoofde van de vierde alinea. Deze maatregelen, die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

De Commissie kan aan het Europees Parlement en de Raad andere wijzigingen van deze richtlijn voorstellen.

De Commissie kan ook, indien passend, overeenkomstig artikel 300, lid 1, van het Verdrag aanbevelingen aan de Raad doen om onderhandelingen te openen met het oog op het sluiten van een overeenkomst met het betrokken derde land.

2. De Gemeenschap en haar lidstaten blijven ijveren om een akkoord te bereiken over algemene maatregelen met het oog op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart. In het licht van dat akkoord gaat de Commissie na of wijzigingen van deze richtlijn nodig zijn wat betreft de toepassing ervan op vliegtuigexploitanten.

▼B

Artikel 26

Wijziging van Richtlijn 96/61/EG

Aan lid 3 van artikel 9 van Richtlijn 96/61/EG worden de volgende alinea's toegevoegd:

„Wanneer broeikasgasemissies uit een installatie in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (14) in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, omvat de vergunning geen emissiegrenswaarde voor directe emissies van dat gas, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.

Wat betreft de in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten kunnen de lidstaten ervoor kiezen om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden en andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten.

Zo nodig wijzigen de bevoegde autoriteiten de vergunning op gepaste wijze.

De drie voorgaande alinea's zijn niet van toepassing op installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG tijdelijk zijn uitgesloten van de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.

Artikel 27

Tijdelijke uitsluiting van bepaalde installaties

1. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken installaties tijdelijk buiten de Gemeenschapsregeling te houden tot en met uiterlijk 31 december 2007. Een dergelijk verzoek bevat een lijst van alle betrokken installaties en wordt bekendgemaakt.

2. Als de Commissie, na eventuele reacties van het publiek op dit verzoek in overweging te hebben genomen, volgens de procedure van artikel 23, lid 2, besluit dat de betrokken installaties:

a)als gevolg van nationale beleidsmaatregelen hun emissies evenveel zullen beperken als wanneer deze richtlijn op hen van toepassing zou zijn;

b)onderworpen zijn aan voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie die gelijkwaardig zijn aan die welke uit hoofde van de artikelen 14 en 15 worden opgelegd, en

c)onderworpen zijn aan sancties die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 16, leden 1 en 4, bedoelde sancties in geval van het niet voldoen aan de nationale voorschriften;

bepaalt zij dat die installaties tijdelijk buiten de Gemeenschapsregeling blijven.

Er dient te worden gewaarborgd dat er geen verstoring van de interne markt optreedt.

Artikel 28

Pooling

1. De lidstaten kunnen de exploitanten van installaties die een van de in bijlage I genoemde activiteiten verrichten, toestaan voor de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode en/of de in artikel 11, lid 2, bedoelde eerste periode van vijf jaar een pool van installaties van dezelfde activiteit te vormen overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van onderhavig artikel.

2. Exploitanten die een in bijlage I genoemde activiteit verrichten en een pool wensen te vormen dienen daartoe bij de bevoegde autoriteit een verzoek in waarin zij vermelden met welke installaties en voor welke periode zij wensen te poolen, en aantonen dat een trustee in staat zal zijn de in de leden 3 en 4 bedoelde verplichtingen te vervullen.

3. Exploitanten die een pool wensen te vormen, benoemen een trustee:

a)aan wie, in afwijking van artikel 11 de totale hoeveelheid emissierechten, berekend per installatie van de betrokken exploitanten, wordt verleend;

▼M2

b)aan wie, in afwijking van artikel 6, lid 2, onder e), en artikel 12, lid 3, de verantwoordelijkheid wordt verleend een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installaties in de pool; en

▼B

c)aan wie de bevoegdheid wordt ontzegd om nog langer emissierechten over te dragen, indien het verslag van een exploitant niet als bevredigend is geverifieerd overeenkomstig artikel 15, tweede alinea.

▼M2

4. In afwachting van artikel 16, leden 2, 3 en 4, zijn de sancties voor het schenden van het voorschrift om voldoende emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren ter dekking van de totale emissie van de installaties in de pool van toepassing op de trustee.

▼B

5. Een lidstaat die toestemming wil geven tot de vorming van een of meer pools, dient het in lid 2 bedoelde verzoek in bij de Commissie. Onverminderd het Verdrag kan de Commissie binnen drie maanden na ontvangst een verzoek afwijzen dat niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoet. Een besluit van die strekking wordt met redenen omkleed. Wordt een verzoek afgewezen, dan mag de lidstaat slechts toestemming tot de vorming van de pool verlenen indien de voorgestelde wijzigingen door de Commissie worden aanvaard.

6. Indien de trustee de in lid 4 bedoelde sanctiebepalingen niet naleeft, is iedere exploitant van een installatie in de pool aansprakelijk krachtens artikel 12, lid 3, en artikel 16 voor de emissies van zijn eigen installatie.

Artikel 29

Overmacht

1. Tijdens de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken om toestemming voor het verlenen van extra rechten aan bepaalde installaties op grond van overmacht. De Commissie bepaalt of overmacht is aangetoond, en geeft, indien dat het geval is, toestemming voor het verlenen van extra, niet-overdraagbare rechten door die lidstaat aan de exploitanten van die installaties.

2. Onverminderd het Verdrag stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2003 richtsnoeren op waarin zij omschrijft onder welke voorwaarden er van aangetoonde overmacht sprake is.

Artikel 30

Evaluatie en verdere ontwikkeling

1. Uitgaande van de bij de bewaking van broeikasgasemissies gemaakte vorderingen kan de Commissie uiterlijk 31 december 2004 een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen om bijlage I aldus te wijzigen dat deze ook andere activiteiten en emissies van andere in bijlage II genoemde broeikasgassen omvat.

2. Uitgaande van de ervaring met de toepassing van deze richtlijn en de bij de bewaking van broeikasgasemissies gemaakte vorderingen en in het licht van de ontwikkelingen in internationaal verband stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn, waarin zij het volgende beoordeelt:

a)hoe en of bijlage I dient te worden gewijzigd om andere relevante sectoren, o.a. de chemische, de aluminium- en de vervoerssector, activiteiten en de emissies van andere in bijlage II vermelde broeikasgassen op te nemen, met het oogmerk de economische efficiëntie van de regeling verder te vergroten;

b)de verhouding tussen de handel in emissierechten binnen de Gemeenschap en de in 2008 beginnende internationale handel in emissierechten;

c)verdere harmonisatie van de toewijzingsmethode, met inbegrip van het veilen van rechten voor de periode na 2012, en van de criteria voor nationale toewijzingsplannen, bedoeld in bijlage III;

▼M1

d)het gebruik van kredieten afkomstig van projectactiviteiten, met inbegrip van de noodzaak van harmonisatie van het toegestane gebruik van ERU's en CER's in de Gemeenschapsregeling;

▼B

e)de verhouding van de handel in emissierechten tot andere beleidslijnen en -maatregelen die op nationaal en communautair vlak worden uitgevoerd, daaronder begrepen belastingmaatregelen die dezelfde doeleinden nastreven;

f)of het passend is dat er één enkel communautair register is; en

g)de hoogte van de boetes wegens overmatige emissie, waarbij zij onder meer rekening houdt met de inflatie, en

h)de werking van de markt van de emissierechten, waarbij in het bijzonder alle mogelijke verstoringen van de markt worden behandeld;

i)hoe de Gemeenschapsregeling moet worden aangepast aan de uitgebreide Europese Unie;

j)pooling;

k)of het praktisch uitvoerbaar is communautaire benchmarks te ontwikkelen als basis voor de toewijzing, rekening houdende met de beste beschikbare technieken en een kosten-batenanalyse;

▼M1

l)het effect van projectgebonden mechanismen op gastlanden, vooral op hun ontwikkelingsdoelstellingen, of er JI- en CDM-projecten voor grote waterkrachtcentrales met een opwekkingsvermogen van meer dan 500 MW zijn goedgekeurd die negatieve sociale of milieueffecten hebben, en het toekomstige gebruik van CER's of ERU's die voortkomen uit dergelijke projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht in de Gemeenschapsregeling;

m)de steun aan capaciteitsontwikkeling in ontwikkelingslanden en landen wier economie zich in een overgangsfase bevindt;

n)de uitvoeringsvoorwaarden en procedures voor goedkeuring door de lidstaten van binnenlandse projectactiviteiten en voor de uitgifte van emissierechten in verband met uitstootverminderingen of -beperkingen die voortvloeien uit dergelijke activiteiten vanaf 2008;

o)technische bepalingen in verband met de tijdelijke aard van kredieten en de grens van 1 %, waarbinnen landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouwprojectactiviteiten in aanmerking komen, zoals bepaald bij Besluit 17/CP.7, en bepalingen in verband met de resultaten van de evaluatie van mogelijke gevaren die verband houden met het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen en mogelijk invasieve vreemde soorten via projectactiviteiten met betrekking tot bebossing en herbebossing, om exploitanten vanaf 2008 in staat te stellen CER's en ERU's te gebruiken in de Gemeenschapsregeling die afkomstig zijn van projectactiviteiten op het gebied van landgebruik, wijziging van landgebruik en bosbouwprojecten, overeenkomstig de besluiten die zijn genomen op basis van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto.

▼B

De Commissie dient dat verslag uiterlijk 30 juni 2006 bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig vergezeld van voorstellen.

▼M1

3. Voorafgaand aan iedere in artikel 11, lid 2 bedoelde periode maakt iedere lidstaat in zijn nationale toewijzingsplan bekend welk gebruik hij voornemens is te maken van ERU's en CER's, alsook het percentage van de toewijzing aan iedere installatie dat exploitanten in het kader van de Gemeenschapsregeling gedurende die periode maximaal aan ERU's en CER's mogen gebruiken. Het totaalgebruik van ERU's en CER's moet stroken met de desbetreffende supplementariteitsverplichtingen overeenkomstig het Protocol van Kyoto en het UNFCCC en de in het kader daarvan genomen besluiten.

Overeenkomstig artikel 3 van Beschikking nr. 208/2004/EG van de Commissie van 16 oktober 2003 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (15) brengen de lidstaten om de twee jaar aan de Commissie verslag uit over de mate waarin de binnenlandse activiteiten een aanzienlijk element vormen van de op nationaal vlak geleverde inspanningen, en van de mate waarin het gebruik van de projectgebonden mechanismen daadwerkelijk een aanvulling betekent op binnenlandse maatregelen, alsook van de verhouding hiertussen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in het Protocol van Kyoto en de in het kader daarvan genomen besluiten. De Commissie brengt ter zake overeenkomstig artikel 5 van bedoelde beschikking verslag uit. Tegen de achtergrond van dit verslag doet de Commissie zo nodig wetgevende of andere voorstellen ter aanvulling van de door de lidstaten vastgestelde bepalingen om ervoor te zorgen dat het gebruik van de mechanismen een aanvulling is op binnenlandse maatregelen in de Gemeenschap.

▼M2

4. Uiterlijk op 1 december 2014 evalueert de Commissie de werking van deze richtlijn wat betreft de in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteiten, op basis van de bewaking van en de ervaring met de toepassing van deze richtlijn, en dient zij indien nodig voorstellen in bij het Europees Parlement en de Raad uit hoofde van artikel 251 van het Verdrag. De Commissie besteedt in het bijzonder aandacht aan de volgende punten:

a)de gevolgen en de effecten van deze richtlijn voor de algemene werking van de Gemeenschapsregeling;

b)de werking van de markt van de emissierechten voor de luchtvaart, waarbij in het bijzonder alle mogelijke verstoringen van de markt worden behandeld;

c)de milieueffectiviteit van de Gemeenschapsregeling en de mate waarin de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater aan vliegtuigexploitanten dient te worden toegewezen, verminderd moet worden in overeenstemming met de algemene emissiereductiedoelstellingen van de Europese Unie;

d)de effecten van de Gemeenschapsregeling op de luchtvaartsector, inclusief kwesties op het gebied van concurrentievermogen, met name rekening houdend met het effect van het beleid op het gebied van klimaatverandering dat voor de luchtvaart buiten de Europese Unie wordt gevoerd;

e)het handhaven van de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten, rekening houdend met de waarschijnlijke convergentie van de groeipercentages in de sector;

f)de gevolgen van de Gemeenschapsregeling voor de structurele afhankelijkheid van het luchtvervoer van eilanden, niet aan zee grenzende gebieden, perifere gebieden en de ultraperifere regio’s van de Gemeenschap;

g)de vraag of moet worden voorzien in een loketsysteem teneinde de handel in emissierechten tussen vliegtuigexploitanten en exploitanten van installaties te vergemakkelijken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat transacties niet resulteren in de netto-overdracht van emissierechten van vliegtuigexploitanten naar exploitanten van installaties;

h)de gevolgen van de in bijlage I bedoelde uitzonderingsdrempels in termen van de gecertificeerde maximumstartmassa en het aantal vluchten dat een vliegtuigexploitant jaarlijks uitvoert;

i)de gevolgen van de uitzondering voor bepaalde vluchten in het kader van de openbaredienstverplichting die uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (16) op de Gemeenschapsregeling van toepassing is;

j)de ontwikkelingen, inclusief het potentieel voor toekomstige ontwikkelingen, wat de efficiëntie van de luchtvaart betreft, met name de vooruitgang in de richting van het halen van de doelstelling van de Adviesraad voor luchtvaartonderzoek in Europa (Advisory Council for Aeronautics Research in Europe, ACARE) om technologie te ontwikkelen en in gebruik te nemen waarmee het brandstofverbruik kan worden verminderd met 50 % tegen 2020, en de vraag of bijkomende maatregelen om de efficiëntie te verbeteren nodig zijn, en

k)de ontwikkelingen op het gebied van het wetenschappelijke begrip van de klimaatveranderingsaspecten van condensatiestrepen en cirruswolken die door de luchtvaart worden veroorzaakt, met het oog op de voorstelling van doeltreffende beperkingsmaatregelen.

De Commissie brengt vervolgens verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad.



HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

▼B

Artikel 31

Uitvoering

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 31 december 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 33

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

▼M2

CATEGORIEËN ACTIVITEITEN WAAROP DEZE RICHTLIJN VAN TOEPASSING IS

▼B

1.Installaties of delen van installaties, gebruikt voor onderzoek, ontwikkeling en beproeving van nieuwe producten en processen, vallen niet onder deze richtlijn.

2.De onderstaande grenswaarden hebben over het algemeen betrekking op productie of productiecapaciteit. Wanneer een exploitant verscheidene activiteiten verricht die in dezelfde installatie of op hetzelfde bedrijfsterrein onder dezelfde subrubriek vallen, worden de capaciteiten van dergelijke activiteiten bij elkaar opgeteld.

Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.



Activiteiten

Broeikasgassen

Energieactiviteiten

Verbrandingsinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of stadsafval)

Kooldioxide

Aardolieraffinaderijen

Kooldioxide

Cokesfabrieken

Kooldioxide

Productie en verwerking van ferrometalen

Roost- of sinterinstallaties voor metaalerts (waaronder sulfide-erts)

Kooldioxide

Installaties voor de vervaardiging van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur

Kooldioxide

Delfstoffenindustrie

Installaties voor de vervaardiging van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag of de bereiding van kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, dan wel in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.

Kooldioxide

Installaties voor de vervaardiging van glas, inclusief glasvezel, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.

Kooldioxide

Installaties voor de vervaardiging van ceramische producten door vuren, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag en/of met een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een zetdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.

Kooldioxide

Overige activiteiten

Industriële installaties voor de vervaardiging van

a) pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen

Kooldioxide

b) papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag

Kooldioxide

▼M2

Luchtvaart

Vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is.

Buiten deze activiteit vallen:

a) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan;

b) militaire vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen en douane- en politievluchten;

c) vluchten in verband met opsporing en redding, vluchten in het kader van brandbestrijding, humanitaire vluchten en medische noodvluchten waarvoor toestemming is verleend door de ter zake bevoegde autoriteit;

d) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd volgens zichtvliegvoorschriften als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago;

e) vluchten die eindigen op het luchtvaartterrein van waar het luchtvaartuig is opgestegen en tijdens welke geen tussenlanding is gemaakt;

f) lesvluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het behalen van een vliegbrevet, of van een bevoegdverklaring in het geval van cockpitpersoneel, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige opmerking in het vluchtplan, met uitzondering van vluchten die dienen voor het vervoer van passagiers en/of lading en van veerdienstvluchten en positioneringsvluchten;

g) vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek of het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur, en

h) vluchten die worden uitgevoerd door luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van minder dan 5 700 kg;

i) vluchten, uitgevoerd in het kader van de openbaredienstverplichtingen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2408/92 worden opgelegd op routes in de ultraperifere gebieden, zoals gedefinieerd in artikel 299, lid 2, van het Verdrag, of op routes waar de aangeboden capaciteit 30 000 zitplaatsen per jaar niet overschrijdt, en

j) vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, uitgevoerd door commerciële luchtvervoersondernemingen die:

— gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren, of

— vluchten met een totale emissie van minder dan 10 000 t per jaar uitvoeren.

Vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van een regering van lidstaat, mogen krachtens dit punt niet worden uitgesloten.

Kooldioxide

▼B




BIJLAGE II

BROEIKASGASSEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 30

Kooldioxide (CO2)

Methaan (CH4)

Distikstofoxide (N2O)

Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK's)

Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)

Zwavelhexafluoride (SF6)




BIJLAGE III

CRITERIA VOOR NATIONALE TOEWIJZINGSPLANNEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 9, 22 EN 30

1.De totale hoeveelheid voor de betrokken periode toe te wijzen emissierechten moet enerzijds overeenstemmen met de verplichtingen van de lidstaat om de emissies te beperken overeenkomstig Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto, met inachtneming van het aandeel in de totale emissies dat deze vertegenwoordigen in vergelijking met de emissies uit bronnen die niet onder deze richtlijn en het nationale energiebeleid vallen en moeten anderzijds overeenstemmen met het nationaal programma inzake klimaatverandering. De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten mag niet groter zijn dan de hoeveelheid die waarschijnlijk nodig is voor de strikte toepassing van de in deze bijlage vermelde criteria. Vóór 2008 moet de hoeveelheid in overeenstemming zijn met een ontwikkeling waarmee elke lidstaat zijn streefdoel uit hoofde van Beschikking 2002/358/EG en het Protocol van Kyoto kan halen of overtreffen.

2.De totale hoeveelheid toe te wijzen emissierechten moet overeenstemmen met evaluaties die overeenkomstig Beschikking 93/389/EEG zijn gemaakt van de feitelijke en de te verwachten vorderingen bij het realiseren van de bijdragen van de lidstaten aan de communautaire verplichtingen.

3.De hoeveelheden toe te wijzen emissierechten moeten overeenstemmen met de mogelijkheden, waaronder de technologische mogelijkheden, van de door deze regeling bestreken activiteiten om de emissies terug te dringen. De lidstaten kunnen hun verdeling van emissierechten baseren op de gemiddelde emissies van broeikasgassen per product bij elke activiteit en de haalbare vooruitgang bij elke activiteit.

4.Het plan moet in overeenstemming zijn met andere wetgevende instrumenten en beleidsinstrumenten van de Gemeenschap. Er moet rekening worden gehouden met de onvermijdelijke toename van emissies als gevolg van nieuwe wettelijke eisen.

5.Het plan mag geen zodanig onderscheid maken tussen ondernemingen of sectoren dat bepaalde ondernemingen of activiteiten onrechtmatig worden bevoordeeld, in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag, in het bijzonder de artikelen 87 en 88.

6.Het plan moet informatie bevatten over de manier waarop nieuwkomers aan de Gemeenschapsregeling in de betrokken lidstaat kunnen gaan deelnemen.

7.Het plan kan rekening houden met vroegtijdige maatregelen en bevat informatie over de manier waarop vroegtijdige maatregelen in aanmerking worden genomen. De lidstaten mogen bij de ontwikkeling van hun nationale toewijzingsplannen gebruik maken van aan referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken ontleende benchmarks, en vroegtijdige maatregelen kunnen in die benchmarks worden verwerkt.

8.Het plan bevat informatie over de manier waarop rekening wordt gehouden met schone technologie, waaronder energie-efficiënte technologieën.

9.Het plan moet bepalingen bevatten inzake opmerkingen door het publiek, alsmede informatie over de regelingen die moeten waarborgen dat er terdege met die opmerkingen rekening wordt gehouden alvorens een besluit over de toewijzing van emissierechten wordt genomen.

10.Het plan moet een lijst bevatten van de installaties die in deze richtlijn worden opgenomen met de hoeveelheden emissierechten bestemd om te worden toegewezen aan ieder van hen.

11.Het plan kan informatie bevatten over de manier waarop rekening wordt gehouden met het bestaan van concurrentie uit derde landen of uit entiteiten buiten de Unie.

▼M1

12.In het plan wordt het maximale aantal CER's en ERU's gespecificeerd dat door exploitanten in het kader van de Gemeenschapsregeling mag worden gebruikt als een percentage van de aan iedere installatie toegewezen hoeveelheid. Dit percentage moet stroken met de supplementariteitsverplichtingen van de lidstaat overeenkomstig het Protocol van Kyoto en de besluiten die zijn genomen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

▼B




BIJLAGE IV

BEGINSELEN VOOR DE BEWAKING EN RAPPORTAGE, BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1

▼M2

DEEL A — Bewaking van en rapportage over emissies door vaste installaties

▼B

Bewaking van kooldioxide-emissies

De emissies moeten door middel van berekeningen of metingen worden bewaakt.

Berekeningen

De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:

Activiteitsgegevens × emissiefactor × oxidatiefactor

Activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, productieomvang enz.) worden bewaakt op basis van toevoergegevens of metingen.

Er worden geaccepteerde emissiefactoren gebruikt. Voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn voor alle brandstoffen aanvaardbaar. Default-factoren zijn aanvaardbaar voor alle brandstoffen, behalve niet-commerciële (afvalbrandstoffen zoals banden en industriële procesgassen). Laagspecifieke defaults voor steenkool, en voor de EU of het producentland specifieke defaults voor aardgas worden verder uitgewerkt. IPCC-defaults zijn voor raffinaderijproducten aanvaardbaar. De emissiefactor voor biomassa is nul.

Als de emissiefactor geen rekening houdt met het feit dat een deel van de koolstof niet wordt geoxideerd, wordt een oxidatiefactor gebruikt. Als voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn berekend die al rekening houden met oxidatie, behoeft geen oxidatiefactor te worden toegepast.

Er worden default-oxidatiefactoren overeenkomstig Richtlijn 96/61/EEG gebruikt, tenzij de exploitant kan aantonen, dat voor de activiteit specifieke factoren nauwkeuriger zijn.

Voor elke activiteit, elke installatie en elke brandstof wordt een afzonderlijke berekening gemaakt.

Metingen

Bij de meting van de emissies wordt gebruik gemaakt van genormaliseerde of aanvaarde methoden en het resultaat moet worden bevestigd door een ondersteunende emissieberekening.

Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen

Er moeten genormaliseerde of aanvaarde methoden worden gebruikt die door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld en volgens de in artikel 23, lid 2, bedoelde procedure worden goedgekeurd.

Emissierapportage

Elke exploitant neemt in zijn verslag over een installatie de onderstaande informatie op.

A.Gegevens ter identificatie van de installatie, waaronder:

—naam van de installatie;

—adres van de installatie, met postcode en land;

—soort en aantal van de activiteiten als bedoeld in bijlage I, die in de installatie worden verricht;

—adres, telefoon-, fax- en e-mailgegevens van een contactpersoon, en

—naam van de eigenaar van de installatie en van een eventuele moedermaatschappij.

B.Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden berekend:

—activiteitsgegevens;

—emissiefactoren;

—oxidatiefactoren;

—totale emissies; en

—onzekerheid.

C.Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden gemeten:

—totale emissies;

—informatie over de betrouwbaarheid van de meetmethoden, en

—onzekerheid.

D.Voor de emissies als gevolg van verbranding ten behoeve van energieproductie wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij bij de uitwerking van een voor de activiteit specifieke emissiefactor al met de oxidatie rekening is gehouden.

De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de rapportagevoorschriften te coördineren met eventuele reeds bestaande rapportagevoorschriften, teneinde het bedrijfsleven in dit opzicht zo veel mogelijk werk te besparen.

▼M2

DEEL B — Bewaking van en rapportage over emissies door luchtvaartactiviteiten

Bewaking van kooldioxide-emissies

De emissies moeten door middel van berekeningen worden bewaakt. De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:

Brandstofverbruik × emissiefactor

Het brandstofverbruik omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat. Waar mogelijk wordt het daadwerkelijke brandstofverbruik voor elke vlucht gebruikt, dat met behulp van de volgende formule wordt berekend:

Hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de vlucht - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de volgende vlucht + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht.

Als er geen gegevens beschikbaar zijn over het daadwerkelijke brandstofverbruik, wordt een gedifferentieerde standaardmethode gebruikt om op basis van de beste beschikbare informatie de gegevens over het brandstofverbruik te schatten.

Tenzij activiteitspecifieke emissiefactoren die door onafhankelijke, erkende laboratoria met behulp van aanvaarde analysemethoden zijn afgeleid, nauwkeuriger zijn, worden de standaardemissiefactoren van het IPCC gebruikt, die worden ontleend aan de IPCC-richtsnoeren voor nationale inventarissen van broeikasgassen van 2006 of latere herzieningen van deze richtsnoeren. De emissiefactor voor biomassa is nul.

Voor iedere vlucht en voor iedere brandstof wordt een aparte berekening gemaakt.

Rapportage over emissies

Elke vliegtuigexploitant dient de volgende informatie op te nemen in zijn verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3:

A.Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:

—naam van de vliegtuigexploitant;

—zijn administrerende lidstaat;

—zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, zijn contactadres in de administrerende lidstaat;

—de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;

—het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;

—adres, telefoonnummer, fax en e-mailadres van een contactpersoon, en

—naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.

B.Voor ieder type brandstof waarvoor de emissies worden berekend:

—brandstofverbruik;

—emissiefactor;

—het totaal van de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;

—de cumulatieve emissies van:

—alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die zijn vertrokken van een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat en zijn aangekomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van dezelfde lidstaat;

—alle andere vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;

—de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die:

—zijn vertrokken vanuit elke lidstaat, en

—zijn aangekomen in elke lidstaat vanuit een derde land;

—onzekerheid.

Bewaking van de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies

Voor het aanvragen van een toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2, wordt de omvang van de luchtvaartactiviteit in tonkilometers berekend met de volgende formule:

tonkilometers = afstand × vracht

waarbij:

„afstand”: de orthodromische afstand tussen het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst, plus een extra vaste component van 95 km, en

„vracht”: de totale massa aan vracht, post en passagiers die wordt vervoerd.

Voor het berekenen van de vracht:

—is het aantal passagiers het aantal personen aan boord exclusief bemanningsleden;

—mag een vliegtuigexploitant in zijn documentatie over massa en zwaartepunt voor de desbetreffende vluchten naar keuze de werkelijke of de standaardmassa’s voor passagiers en geregistreerde bagage gebruiken, of een standaardwaarde van 100 kg voor iedere passagier, en diens geregistreerde bagage.

Rapportage over de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies

Elke vliegtuigexploitant neemt de volgende informatie op in zijn aanvraag uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2:

A.Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:

—naam van de vliegtuigexploitant;

—zijn administrerende lidstaat;

—zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, zijn contactadres in de administrerende lidstaat;

—de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;

—het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;

—adres, telefoonnummer, fax en e-mailadres van een contactpersoon, en

—naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.

B.Tonkilometergegevens:

—aantal vluchten per luchtvaartterreincombinatie;

—aantal passagierskilometers per luchtvaartterreincombinatie;

—aantal tonkilometers per luchtvaartterreincombinatie;

—gekozen methode voor de berekening van de massa van passagiers en geregistreerde bagage;

—totaal aantal tonkilometers voor alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de vliegtuigexploitant is.

▼B




BIJLAGE V

CRITERIA VOOR DE VERIFICATIE, BEDOELD IN ARTIKEL 15

▼M2

DEEL A — Verificatie van emissies door vaste installaties

▼B

Algemene beginselen

1.De emissies van elke in bijlage I genoemde activiteit moeten aan een verificatie worden onderworpen.

2.Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar worden bezien. Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, en naar informatie inzake de emissies, in het bijzonder:

a)de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;

b)de keuze en het gebruik van emissiefactoren;

c)de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies, en

d)indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden.

3.De emissies waarover verslag is uitgebracht kunnen alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat:

a)de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;

b)de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen, en

c)de desbetreffende documenten van de installatie volledig en consistent zijn.

4.De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.

5.De verificateur houdt rekening met de vraag of de installatie geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem).

Methode

Strategische analyse

6.De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de installatie verrichte activiteiten. Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de installatie.

Procesanalyse

7.De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de installatie. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.

Risicoanalyse

8.De verificateur moet alle bronnen van emissies in de installatie evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale emissies van de installatie bijdraagt.

9.Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur uitdrukkelijk de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies. Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure.

10.De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden.

Verslag

11.De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is, als, naar de mening van de verificateur, de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.

Aan de bevoegdheid van de verificateur te stellen minimumeisen

12.De verificateur is onafhankelijk van de exploitant, voert zijn werk serieus uit op een objectieve, professionele wijze en is vertrouwd met:

a)de bepalingen van deze richtlijn, alsmede de door de Commissie conform artikel 14, lid 1, goedgekeurde normen en richtsnoeren;

b)de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op te verifiëren activiteiten, en

c)de totstandkoming van alle informatie over elke emissiebron in de installatie, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens betreft.

▼M2

DEEL B — Verificatie van emissies door luchtvaartactiviteiten

13.De algemene beginselen en de methode die in deze bijlage worden beschreven, zijn van toepassing op de verificatie van emissieverslagen over vluchten die vallen onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit.

Te dien einde:

a)dient in punt 3, de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant en dient in punt c) daarvan, de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft, gebruikte luchtvaartuig;

b)dient in punt 5 de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de vliegtuigexploitant;

c)dient in punt 6 de verwijzing naar „in de installatie verrichte activiteiten” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar door de vliegtuigexploitant verrichte luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;

d)dient in punt 7 de verwijzing naar „het terrein van de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de locaties die de vliegtuigexploitant heeft gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;

e)dient in de punten 8 en 9 de verwijzing naar „bronnen van emissies in de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het luchtvaartuig waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, en

f)dient in de punten 10 en 12 de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant.

Aanvullende bepalingen voor de verificatie van luchtvaartemissieverslagen

14.De verificateur moet zich er in het bijzonder van vergewissen dat:

a)alle onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallende vluchten in aanmerking zijn genomen. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over dienstregelingen en andere gegevens over het verkeer van de vliegtuigexploitant, waaronder door hem opgevraagde gegevens van Eurocontrol;

b)de cumulatieve gegevens over het brandstofverbruik en de gegevens over de voor het luchtvaartuig dat de luchtvaartactiviteit verricht, aangekochte of anderszins verschafte brandstof, consistent zijn.

Aanvullende bepalingen voor de verificatie van voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies overgelegde tonkilometergegevens

15.De in deze bijlage beschreven algemene beginselen en methode voor de verificatie van verslagen uit hoofde van artikel 14, lid 3, vinden, indien van toepassing, overeenkomstige toepassing voor de verificatie van luchtvaart-tonkilometergegevens.

16.De verificateur dient zich er in het bijzonder van te vergewissen dat alleen daadwerkelijk uitgevoerde en onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit vallende vluchten waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, in aanmerking zijn genomen in de aanvraag van die exploitant uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, en artikel 3 septies, lid 2. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over het verkeer van de exploitant, waaronder door de exploitant opgevraagde gegevens van Eurocontrol. Bovendien dient de verificateur na te gaan of de door de vliegtuigexploitant gerapporteerde vracht overeenkomt met de door hem voor veiligheidsdoeleinden bijgehouden documenten over de vracht.



(1) PB C 75 E van 26.3.2002, blz.33.

(2) PB C 221 van 17.9.2002, blz. 27.

(3) PB C 192 van 12.8.2002, blz. 59.

(4) Advies van het Europees Parlement van 10 oktober 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 maart 2003 (PB C 125 E van 27.5.2003, blz. 72), besluit van het Europees Parlement van 2 juli 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 juli 2003.

(5) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(6) PB L 33 van 7.2.1994, blz. 11.

(7) PB L 130 van 15.5.2002, blz. 1.

(8) PB L 167 van 9.7.1993, blz. 31. Beschikking als gewijzigd bij Beschikking 1999/296/EG (PB L 117 van 5.5.1999, blz. 35).

(9) PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(10) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

(11) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.

(12) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.

(14) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.”

(15) PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.

(16) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 8.