Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 60 en 301,
Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB inzake Irak en tot intrekking van de Gemeenschappelijke Standpunten 1996/741/GBVB en 2002/599/GBVB(1),
Overeenkomstig Resolutie 661 (1990) van de VN-Veiligheidsraad en daaropvolgende relevante resoluties, met name Resolutie 986 (1995), heeft de Raad een uitgebreid embargo ingesteld op de handel met Irak. Dit embargo is op dit moment vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2465/96 van de Raad van 17 december 1996 betreffende de onderbreking van de economische en financiële betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Irak(2).
Bij Resolutie 1483 (2003) van 22 mei 2003 heeft de Veiligheidsraad besloten dat, afgezien van bepaalde uitzonderingen, de verbodsbepalingen met betrekking tot de handel met Irak en de verlening van financiële of economische middelen aan Irak niet langer van toepassing zijn.
De resolutie voorziet in intrekking van de uitgebreide restricties op de handel, met uitzondering van het verbod op de uitvoer van wapens en verwant materieel naar Irak, en in vervanging van deze uitgebreide restricties door specifieke restricties op de opbrengsten van de uitvoer van aardolie, aardolieproducten en aardgas uit Irak en op de handel in goederen die deel uitmaken van het cultureel erfgoed van Irak, teneinde de veilige terugkeer van deze goederen te vergemakkelijken.
De resolutie stelt ook dat bepaalde tegoeden en economische middelen, met name die van de voormalige Iraakse president Saddam Hussein en hoge functionarissen van zijn regime, bevroren dienen te worden, op voorwaarde dat daartoe is besloten door het bij punt 6 van Resolutie 661 (1990) van de VN-Veiligheidsraad opgerichte comité, en dat deze tegoeden vervolgens aan het Ontwikkelingsfonds voor Irak moeten worden overgedragen.
Teneinde de lidstaten in staat te stellen de overdracht van bevroren tegoeden, economische middelen en opbrengsten uit economische middelen naar het Ontwikkelingsfonds voor Irak te laten plaatsvinden, moet er worden voorzien in een bepaling om deze tegoeden en economische middelen vrij te geven.
De resolutie bepaalt verder dat door Irak uitgevoerde aardolie, aardolieproducten en aardgas, alsmede de betalingen voor dergelijke goederen, gevrijwaard dienen te blijven voor juridische procedures, conservatoir beslag, derdenbeslag of executie door al degenen die vorderingen hebben op Irak. Deze tijdelijke maatregel is noodzakelijk met het oog op de bevordering van de economische wederopbouw van Irak en de herschikking van de schuld van Irak. Dit dient ertoe bij te dragen dat de bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid die de huidige situatie in Irak vormt, uit de weg wordt geruimd, in het gezamenlijk belang van de internationale gemeenschap, met name de Gemeenschap en haar lidstaten.
Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB voorziet in wijziging van de huidige regeling van de Gemeenschap, teneinde die aan te passen aan Resolutie 1483 (2003).
Deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag. Derhalve is, met name ter voorkoming van concurrentievervalsing, communautaire wetgeving nodig om de betreffende besluiten van de Veiligheidsraad uit te voeren voor wat het grondgebied van de Gemeenschap betreft. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht, overeenkomstig de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden, de grondgebieden van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, mede te omvatten.
Met het oog op de totstandbrenging van maximale juridische zekerheid binnen de Gemeenschap, dienen de namen en andere relevante gegevens die betrekking hebben op door de VN-autoriteiten geïdentificeerde natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren dienen te worden, te worden gepubliceerd, en dient verder binnen de Gemeenschap een procedure te worden vastgesteld om deze lijsten te wijzigen.
Om praktische redenen is het wenselijk dat de Commissie wordt gemachtigd de bijlagen bij deze verordening met de lijst van cultuurgoederen, de lijsten van personen, instellingen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren, en de lijst van bevoegde autoriteiten, te wijzigen.
De bevoegde instanties van de lidstaten dienen in voorkomend geval de bevoegdheid te krijgen om toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze verordening.
De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te houden van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van verdere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken, en dienen met het bij Resolutie 661(1990) ingestelde comité samen te werken, in het bijzonder door dat comité informatie te verstrekken.
De lidstaten dienen regels vast te stellen met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en erop toe te zien dat deze worden geïmplementeerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Aangezien de uitgebreide handelssancties van Verordening (EG) nr. 2465/96 vervangen worden door de specifieke handelsrestricties van deze verordening, en deze verordening maatregelen tot bevriezing omvat die door de economische actoren onmiddellijk dienen te worden toegepast, dient erop te worden toegezien dat de sancties bij schendingen van deze verordening kunnen worden opgelegd zodra deze in werking treedt.
Ter wille van de duidelijkheid dient Verordening (EG) nr. 2465/96 in haar geheel te worden ingetrokken.
Verordening (EEG) nr. 3541/92 van de Raad van 7 december 1992 waarbij het verboden wordt gevolg te geven aan Iraakse eisen in verband met contracten en transacties op de uitvoering waarvan Resolutie 661 (1990) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en verwante resoluties van toepassing zijn(3) moet van kracht blijven,