Home

Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96

Verordening (EG) nr. 1210/2003 van de Raad van 7 juli 2003 betreffende bepaalde specifieke restricties op de economische en financiële betrekkingen met Irak en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2465/96

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 60 en 301,

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB inzake Irak en tot intrekking van de Gemeenschappelijke Standpunten 1996/741/GBVB en 2002/599/GBVB(1),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Overeenkomstig Resolutie 661 (1990) van de VN-Veiligheidsraad en daaropvolgende relevante resoluties, met name Resolutie 986 (1995), heeft de Raad een uitgebreid embargo ingesteld op de handel met Irak. Dit embargo is op dit moment vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2465/96 van de Raad van 17 december 1996 betreffende de onderbreking van de economische en financiële betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Irak(2).

  2. Bij Resolutie 1483 (2003) van 22 mei 2003 heeft de Veiligheidsraad besloten dat, afgezien van bepaalde uitzonderingen, de verbodsbepalingen met betrekking tot de handel met Irak en de verlening van financiële of economische middelen aan Irak niet langer van toepassing zijn.

  3. De resolutie voorziet in intrekking van de uitgebreide restricties op de handel, met uitzondering van het verbod op de uitvoer van wapens en verwant materieel naar Irak, en in vervanging van deze uitgebreide restricties door specifieke restricties op de opbrengsten van de uitvoer van aardolie, aardolieproducten en aardgas uit Irak en op de handel in goederen die deel uitmaken van het cultureel erfgoed van Irak, teneinde de veilige terugkeer van deze goederen te vergemakkelijken.

  4. De resolutie stelt ook dat bepaalde tegoeden en economische middelen, met name die van de voormalige Iraakse president Saddam Hussein en hoge functionarissen van zijn regime, bevroren dienen te worden, op voorwaarde dat daartoe is besloten door het bij punt 6 van Resolutie 661 (1990) van de VN-Veiligheidsraad opgerichte comité, en dat deze tegoeden vervolgens aan het Ontwikkelingsfonds voor Irak moeten worden overgedragen.

  5. Teneinde de lidstaten in staat te stellen de overdracht van bevroren tegoeden, economische middelen en opbrengsten uit economische middelen naar het Ontwikkelingsfonds voor Irak te laten plaatsvinden, moet er worden voorzien in een bepaling om deze tegoeden en economische middelen vrij te geven.

  6. De resolutie bepaalt verder dat door Irak uitgevoerde aardolie, aardolieproducten en aardgas, alsmede de betalingen voor dergelijke goederen, gevrijwaard dienen te blijven voor juridische procedures, conservatoir beslag, derdenbeslag of executie door al degenen die vorderingen hebben op Irak. Deze tijdelijke maatregel is noodzakelijk met het oog op de bevordering van de economische wederopbouw van Irak en de herschikking van de schuld van Irak. Dit dient ertoe bij te dragen dat de bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid die de huidige situatie in Irak vormt, uit de weg wordt geruimd, in het gezamenlijk belang van de internationale gemeenschap, met name de Gemeenschap en haar lidstaten.

  7. Gemeenschappelijk Standpunt 2003/495/GBVB voorziet in wijziging van de huidige regeling van de Gemeenschap, teneinde die aan te passen aan Resolutie 1483 (2003).

  8. Deze maatregelen vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag. Derhalve is, met name ter voorkoming van concurrentievervalsing, communautaire wetgeving nodig om de betreffende besluiten van de Veiligheidsraad uit te voeren voor wat het grondgebied van de Gemeenschap betreft. Voor de toepassing van deze verordening wordt het grondgebied van de Gemeenschap geacht, overeenkomstig de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden, de grondgebieden van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, mede te omvatten.

  9. Met het oog op de totstandbrenging van maximale juridische zekerheid binnen de Gemeenschap, dienen de namen en andere relevante gegevens die betrekking hebben op door de VN-autoriteiten geïdentificeerde natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen bevroren dienen te worden, te worden gepubliceerd, en dient verder binnen de Gemeenschap een procedure te worden vastgesteld om deze lijsten te wijzigen.

  10. Om praktische redenen is het wenselijk dat de Commissie wordt gemachtigd de bijlagen bij deze verordening met de lijst van cultuurgoederen, de lijsten van personen, instellingen en entiteiten waarvan de tegoeden en economische middelen dienen te worden bevroren, en de lijst van bevoegde autoriteiten, te wijzigen.

  11. De bevoegde instanties van de lidstaten dienen in voorkomend geval de bevoegdheid te krijgen om toe te zien op de naleving van de bepalingen van deze verordening.

  12. De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te houden van de krachtens deze verordening getroffen maatregelen en van verdere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken, en dienen met het bij Resolutie 661(1990) ingestelde comité samen te werken, in het bijzonder door dat comité informatie te verstrekken.

  13. De lidstaten dienen regels vast te stellen met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening en erop toe te zien dat deze worden geïmplementeerd. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  14. Aangezien de uitgebreide handelssancties van Verordening (EG) nr. 2465/96 vervangen worden door de specifieke handelsrestricties van deze verordening, en deze verordening maatregelen tot bevriezing omvat die door de economische actoren onmiddellijk dienen te worden toegepast, dient erop te worden toegezien dat de sancties bij schendingen van deze verordening kunnen worden opgelegd zodra deze in werking treedt.

  15. Ter wille van de duidelijkheid dient Verordening (EG) nr. 2465/96 in haar geheel te worden ingetrokken.

  16. Verordening (EEG) nr. 3541/92 van de Raad van 7 december 1992 waarbij het verboden wordt gevolg te geven aan Iraakse eisen in verband met contracten en transacties op de uitvoering waarvan Resolutie 661 (1990) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en verwante resoluties van toepassing zijn(3) moet van kracht blijven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening gelden de onderstaande definities:

  1. „Sanctiecomité”: het bij Resolutie 661 (1990) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ingestelde comité;

  2. „tegoeden”: financiële activa en economische voordelen van enigerlei aard, inclusief, maar niet daartoe beperkt:

    1. contanten, cheques, geldvorderingen, wissels, postwissels en andere betaalmiddelen;

    2. deposito's bij financiële instellingen of andere entiteiten, saldi op rekeningen, schulden en schuldbewijzen;

    3. in het openbaar en ondershands verhandelde waardepapieren en schuldbewijzen, inclusief aandelen, certificaten van waardepapieren, obligaties, promesses, warrants, schuldbekentenissen en derivatencontracten;

    4. interesten, dividenden of andere inkomsten over of waarde voortkomende uit of gegenereerd door activa;

    5. krediet, recht op compensatie, garanties, uitvoeringsgaranties of andere financiële verplichtingen;

    6. kredietbrieven, connossementen, koopbrieven;

    7. bewijsstukken van een belang in fondsen of financiële middelen;

    8. ieder ander exportfinancieringsbewijs.

  3. „economische middelen”: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden vormen, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen;

  4. „bevriezing van tegoeden”: het voorkomen van het op enigerlei wijze muteren, overmaken, corrigeren en gebruiken van of omgaan met tegoeden met als gevolg wijzigingen van hun omvang, bedrag, locatie, eigenaar, bezit, onderscheidende kenmerken, bestemming of verdere wijzigingen waardoor het gebruik van bedoelde tegoeden, inclusief het beheer van een beleggingsportefeuille, mogelijk zou worden gemaakt;

  5. „bevriezing van economische middelen”: het voorkomen van het gebruiken van economische middelen om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, inclusief, maar niet daartoe beperkt, door deze te verkopen, verhuren of verhypothekeren;

  6. „Ontwikkelingsfonds voor Irak”: het Ontwikkelingsfonds voor Irak dat wordt beheerd door de Centrale Bank van Irak.

Artikel 2

Alle opbrengsten van de uitvoer van aardolie, aardolieproducten en aardgas uit Irak, als bedoeld in bijlage I, worden vanaf 22 mei 2003 overgedragen aan het Ontwikkelingsfonds voor Irak onder de voorwaarden van Resolutie 1483 (2003) van de Veiligheidsraad, en met name van de punten 20 en 21, totdat een internationaal erkende, representatieve Iraakse regering naar behoren is samengesteld.

Artikel 3

1.

Het volgende is verboden:

  1. de invoer of het binnenbrengen op het grondgebied van de Gemeenschap van,

  2. de uitvoer of het verwijderen van het grondgebied van de Gemeenschap van en

  3. de handel in Iraakse cultuurgoederen en andere voorwerpen van archeologisch, historisch, cultureel, groot wetenschappelijk en religieus belang, met inbegrip van de in bijlage II opgenomen voorwerpen, indien deze illegaal uit Irak zijn meegenomen, met name indien

    1. de voorwerpen een integrerend onderdeel vormen van de openbare collecties die worden vermeld in de inventarissen van Iraakse musea, archieven of vaste collecties van bibliotheken, of in de inventarissen van Irakese religieuze instellingen, of

    2. redelijkerwijs kan worden vermoed dat de goederen Irak hebben verlaten zonder de toestemming van hun rechtmatige eigenaar of in strijd met de Iraakse wet- en regelgeving.

2.

Deze verbodsbepalingen zijn niet van toepassing indien wordt aangetoond dat

  1. de culturele voorwerpen vóór 6 augustus 1990 uit Irak zijn uitgevoerd, of

  2. de culturele voorwerpen aan de Iraakse instellingen worden teruggegeven overeenkomstig de doelstelling van veilige terugkeer in punt 7 van Resolutie 1483 (2003) van de VN-Veiligheidsraad.

Artikel 4

1.

Alle tegoeden en economische middelen van de vorige regering van Irak, of van overheidsinstellingen, overheidsondernemingen, met inbegrip van bedrijven naar privaat recht waarin de overheid een meerderheidsaandeel heeft, dan wel een aandeel dat zeggenschap verleent, of van agentschappen van die regering, als geïdentificeerd door het Sanctiecomité en opgenomen in bijlage III, die zich op 22 mei 2003 buiten Irak bevonden, worden bevroren.

2.

Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van of in het bezit zijn van de volgende personen, als geïdentificeerd door het Sanctiecomité en opgenomen in bijlage IV, worden bevroren:

  1. voormalig president Saddam Hussein;

  2. hoge functionarissen van zijn regime;

  3. hun naaste familieleden, of

  4. rechtspersonen, instanties of entiteiten waarvan de eigendom of de zeggenschap, rechtstreeks of onrechtstreeks, berust bij de onder de punten a), b) en c) bedoelde personen of bij enige natuurlijke of rechtspersoon die namens hen of op hun aanwijzing handelt.

3.

Er mogen geen tegoeden rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking worden gesteld van of ten behoeve van de in bijlage IV genoemde natuurlijke of rechtspersonen, instanties of entiteiten.

4.

Er mogen geen economische middelen rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking worden gesteld van of ten behoeve van de in bijlage IV genoemde natuurlijke of rechtspersonen, instanties of entiteiten, indien die personen, instanties of entiteiten daardoor in staat worden gesteld tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE IIILijst van de in artikel 4 bedoelde overheidsinstellingen, overheidsondernemingen, natuurlijke personen en rechtspersonen, organen en entiteiten van de voormalige Irakese regering

BIJLAGE IVLijst van in artikel 4, leden 2, 3 en 4, bedoelde natuurlijke en rechtspersonen, instanties of entiteiten die banden hebben met het regime van voormalig president Saddam Hussein

BIJLAGE VLijst van de in de artikelen 6, 7 en 8 bedoelde bevoegde autoriteiten