Home

Verordening (EG) n r. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) n r. 2042/2003 van de Commissie van 20 november 2003 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(1), (hierna de „basisverordening” genoemd), en met name op de artikelen 5 en 6,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De basisverordening legt gemeenschappelijke essentiële eisen voor een hoog en uniform niveau van veiligheid in de burgerluchtvaart en de daarmee verband houdende milieubescherming vast; de Commissie dient de voor een uniforme toepassing noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften vast te stellen; de verordening voorziet in de oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (hierna het „Agentschap” genoemd) dat de Commissie bijstand moet verlenen bij de ontwikkeling van dergelijke uitvoeringsvoorschriften.

  2. De bestaande luchtvaartvoorschriften op het gebied van onderhoud, zoals opgesomd in bijlage II bij Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad(2), zullen met ingang van 28 september 2003 worden ingetrokken.

  3. Het is noodzakelijk technische voorschriften aan te nemen en gemeenschappelijke administratieve procedures in te stellen om de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, onderhevig aan de basisverordening, te waarborgen.

  4. De organisaties en personen, belast met het onderhoud van producten, onderdelen en uitrustingsstukken, moeten zich conformeren aan bepaalde technische voorschriften teneinde aan te tonen dat zij beschikken over de mogelijkheden en de middelen om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die aan hun rechten verbonden zijn. De Commissie dient maatregelen te treffen voor het specificeren van de voorwaarden voor het uitgeven, behouden, wijzigen, schorsen of intrekken van certificaten die getuigen van een dergelijke conformiteit.

  5. Om uniformiteit in de toepassing van gemeenschappelijke technische voorschriften op het gebied van permanente luchtwaardigheid van luchtvaartonderdelen en -uitrustingsstukken te kunnen waarborgen, dienen de bevoegde autoriteiten gemeenschappelijke procedures voor het beoordelen van de naleving van voornoemde voorschriften onvoorwaardelijk te volgen.

  6. Het is van belang de luchtvaartindustrie en de autoriteiten in de lidstaten voldoende tijd te geven om zich aan het nieuwe juridische kader aan te passen. Het is ook noodzakelijk het behoud van de geldigheid van certificaten te erkennen, die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven, in overeenstemming met artikel 57 van de basisverordening.

  7. De in deze verordening voorziene maatregelen zijn gebaseerd op het door het Agentschap afgegeven advies(3) in overeenstemming met de artikelen 12, lid 2, sub b), en 14, lid 1, van de basisverordening.

  8. De in deze verordening voorziene maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart(4), ingesteld bij artikel 54, lid 3, van de basisverordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Doelstelling en toepassingsgebied

1.

Deze verordening legt een reeks gemeenschappelijke technische voorschriften en administratieve procedures vast ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, inclusief alle eventuele te monteren componenten, die zijn geregistreerd:

  1. in een lidstaat, of

  2. in een derde land en worden gebruikt door een exploitant voor wie het Agentschap of een lidstaat de uitoefening van bedrijfstoezicht garandeert.

2.

Lid 1 geldt niet voor luchtvaartuigen waarvoor het wettelijk veiligheidstoezicht is overgedragen aan een derde land en die niet gebruikt worden door een exploitant van de Gemeenschap, noch voor luchtvaartuigen die vermeld zijn in bijlage II van de basisverordening.

3.

De bepalingen van deze verordening met betrekking tot commercieel luchttransport zijn van toepassing op luchtvaartmaatschappijen die beschikken over een vliegvergunning zoals gedefinieerd in de Gemeenschapswetgeving.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Binnen het toepassingsgebied van onderhavige verordening wordt verstaan onder:

  1. „luchtvaartuig”: een machine die in de atmosfeer kan worden gehouden door andere reacties van de lucht dan die tussen lucht en het aardoppervlak;

  2. „certificeringspersoneel”: personeel dat verantwoordelijk is voor de vrijgave van een luchtvaartuig of een component na onderhoud;

  3. „component”: alle motoren, propellers, onderdelen of uitrustingsstukken;

  4. „permanente luchtwaardigheid”: alle processen waarmee gewaarborgd wordt dat het luchtvaartuig gedurende de gehele operationele levensduur voldoet aan de geldende normen voor luchtwaardigheid en zich in een toestand voor veilige exploitatie bevindt;

  5. „JAA”: „Joint Aviation Authorities” (gezamenlijke luchtvaartautoriteiten);

  6. „JAR”: „Joint Aviation Requirements” (gezamenlijke luchtvaartvoorschriften);

  7. „groot luchtvaartuig”: een luchtvaartuig dat geclassificeerd is als vliegtuig met een maximaal toelaatbare startmassa van meer dan 5 700 kg, of een meermotorige helikopter;

  8. „onderhoud”: het reviseren, repareren, inspecteren, vervangen, wijzigen of herstellen van een defect van een luchtvaartuig of luchtvaartuigonderdeel, of een combinatie van genoemde werkzaamheden, met uitzondering van een direct aan de vlucht voorafgaande inspectie;

  9. „organisatie”: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of deel van een rechtspersoon. Een dergelijke organisatie kan op meer dan een plaats gevestigd zijn al dan niet op het grondgebied van de lidstaten;

  10. „direct aan de vlucht voorafgaande inspectie”: de inspectie, die direct voor de vlucht wordt uitgevoerd teneinde zeker te stellen dat het luchtvaartuig geschikt is voor de voorgenomen vlucht;

  11. „ELA1-luchtvaartuig”: de volgende bemande European Light Aircraft:

    1. een vleugelvliegtuig met een maximale startmassa van hoogstens 1 200 kg dat niet geclassificeerd is als complex motoraangedreven lucht-vaartuig;

    2. een zweefvliegtuig of gemotoriseerd zweefvliegtuig met een maximale startmassa van hoogstens 1 200 kg;

    3. een ballon ontworpen voor een gas- of heteluchtvolume van ten hoogste 3 400 m3 voor heteluchtballonnen, 1 050 m3 voor gasballonnen, 300 m3 voor Rozier-ballonnen;

    4. een zeppelin ontworpen voor maximaal vier inzittenden en een gas- of heteluchtvolume van hoogstens 3 400 m3 voor heteluchtzeppelins en 1 000 m3 voor gaszeppelins.

  12. „LSA-luchtvaartuig” (LSA — Light Sport Aeroplane): een licht sportvliegtuig met de volgende kenmerken:

    1. een maximale startmassa van ten hoogste 600 kg;

    2. een maximale overtreksnelheid in de landingsconfiguratie (VS0) van ten hoogste 45 knopen gekalibreerde luchtsnelheid (Calibrated Air Speed (CAS)) bij de hoogste gecertificeerde vertrekmassa en de meest kritische zwaartepuntligging van het luchtvaartuig;

    3. niet meer dan twee zitplaatsen, waarvan één voor de piloot;

    4. een enkele niet-turbinemotor uitgerust met een propeller;

    5. zonder drukkajuit;

  13. „hoofdvestiging van de organisatie” betekent het hoofdkantoor of de maatschappelijke zetel van de onderneming waar de belangrijkste financiële taken en de operationele controle van de activiteiten, waarnaar in deze verordening wordt verwezen, worden uitgevoerd.

Artikel 3 Normen voor permanente luchtwaardigheid

1.

De permanente luchtwaardigheid van vliegtuigen en componenten wordt gewaarborgd in overeenstemming met de bepalingen van bijlage I.

2.

De organisaties en personen die betrokken zijn bij de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en componenten, met inbegrip van het onderhoud daarvan, voldoen aan de bepalingen van bijlage I en in voorkomende gevallen met die van de artikelen 4 en 5.

3.

In afwijking van lid 1, wordt de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen welke over een vliegvergunning beschikken, verzekerd aan de hand van de specifieke regels ter waarborging van de permanente luchtwaardigheid die zijn vastgesteld in de overeenkomstig de bijlage (deel 21) bij Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie afgegeven vliegvergunning.

4.

Elk certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid of een gelijkwaardig document afgegeven in overeenstemming met de nationale voorschriften en geldig op 28 september 2008 voor luchtvaartuigen die niet in het commerciële luchttransport worden gebruikt, is geldig tot de vervaldatum of tot 28 september 2009 indien dit eerder is. Nadat de geldigheidstermijn is verstreken, kan de bevoegde autoriteit het certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid of een gelijkwaardig document opnieuw afgeven voor één jaar dan wel eenmalig verlengen met één jaar indien de nationale voorschriften zulks toestaan. Nadat ook die termijn is verstreken kan de bevoegde autoriteit het certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid of een gelijkwaardig document opnieuw afgeven voor één jaar dan wel eenmalig verlengen met één jaar indien de nationale voorschriften zulks toestaan. Daarna is het opnieuw afgeven of verlengen van dit certificaat of een gelijkwaardig document niet meer toegestaan. Indien op grond van deze bepalingen de registratie van luchtvaartuigen binnen de Europese Unie wordt overgedragen, wordt een nieuw certificaat van herbeoordeling van de luchtwaardigheid afgegeven overeenkomstig punt M.A. 904.

Artikel 4 Goedkeuring als onderhoudsorganisatie

1.

Organisaties die betrokken zijn bij het onderhoud van grote luchtvaartuigen of van voor commercieel luchttransport gebruikte luchtvaartuigen en eventuele te monteren componenten, worden in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II goedgekeurd.

2.

Door een lidstaat afgegeven of erkende goedkeuringen voor onderhoud die in overeenstemming zijn met de JAA-voorschriften en -procedures en geldig zijn vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden beschouwd als zijnde afgegeven in overeenstemming met deze verordening. Hiertoe, en in afwijking van de bepalingen van 145.B.50(a)2 krachtens bijlage II kunnen niveau 2-bevindingen in verband met de verschillen tussen JAR 145 en bijlage II binnen één jaar worden behandeld. Bewijzen van vrijgave voor gebruik en certificaten van geschiktheid voor gebruik die door een in overeenstemming met de JAA-voorschriften erkende organisatie zijn afgegeven gedurende dat jaar worden beschouwd als zijnde afgegeven uit hoofde van onderhavige verordening.

3.

De personen die bevoegd zijn om non-destructieve materiaalinspecties van vliegtuigstructuren en/of -componenten uit te voeren respectievelijk te controleren in het licht van de permanente luchtwaardigheid, op basis van een door de lidstaat vóór de inwerkingtreding van voorliggende verordening erkende norm, en die beschikken over een equivalente kwalificatie, mogen dergelijke inspecties blijven uitvoeren respectievelijk controleren.

4.

Bewijzen van vrijgave voor gebruik en certificaten van geschiktheid voor gebruik die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven door een overeenkomstig de nationale voorschriften erkende onderhoudsorganisatie worden gelijkwaardig geacht aan de vereiste certificaten in het kader van de punten M.A.801 en M.A.802 van bijlage I (deel M), naargelang van het geval.

Artikel 5 Certificeringspersoneel

Artikel 6 Eisen betreffende opleidingsinstellingen

Artikel 7 Inwerkingtreding

Artikel 8 Maatregelen van het Agentschap

BIJLAGE I(DEEL M)

Aanhangsel IRegeling betreffende permanente luchtwaardigheid

Aanhangsel II

Aanhangsel III

Aanhangsel IV

Aanhangsel V

Aanhangsel VI

Aanhangsel VIIComplexe onderhoudstaken

Aanhangsel VIII

BIJLAGE II(DEEL 145)

Aanhangsel I

Aanhangsel II

Aanhangsel III

Aanhangsel IV

BIJLAGE III

Aanhangsel I

Aanhangsel II

Aanhangsel III

Aanhangsel IV

Aanhangsel V

Aanhangsel VI

BIJLAGE IV(DEEL 147)

Aanhangsel I

Aanhangsel II

Aanhangsel III