Deze verordening heeft tot doel erop toe te zien dat adequate en doeltreffende maatregelen worden getroffen voor de detectie en de bestrijding van salmonella en andere zoönoseverwekkers in alle stadia van productie, verwerking en distributie, in het bijzonder op het niveau van de primaire productie met inbegrip van diervoeders, teneinde de prevalentie ervan en het risico voor de volksgezondheid te verminderen.
Verordening (EG) n r. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
Verordening (EG) n r. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152, lid 4, onder b),
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),
Overwegende hetgeen volgt:
Levende dieren en producten van dierlijke oorsprong komen voor op de lijst in bijlage I bij het Verdrag. Veeteelt en het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong vormen een belangrijke bron van inkomsten voor de landbouwbevolking. Een rationele ontwikkeling van deze sector kan worden bereikt door de uitvoering van veterinaire maatregelen voor de verbetering van de gezondheid van mens en dier in de Gemeenschap.
De bescherming van de volksgezondheid tegen ziekten en besmettingen die direct of indirect van dieren op de mens kunnen worden overgedragen (zoönoses) is van het allergrootste belang.
Via voedsel overgedragen zoönoses kunnen de oorzaak zijn van menselijk leed, maar ook van economisch verlies bij de voedselproductie en voor de levensmiddelenindustrie.
Ook zoönoses die op een andere wijze dan via voedsel, vooral door wilde dieren en gezelschapsdieren, worden overgedragen, geven aanleiding tot bezorgdheid.
De in het stadium van de primaire productie aanwezige zoönoses moeten op adequate wijze onder controle worden gehouden om te waarborgen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt. In het geval van primaire productie die leidt tot rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten aan eindverbruikers of plaatselijke winkels door de levensmiddelenbedrijfexploitant die die producten produceert, dient de volksgezondheid echter door de nationale wetgeving te worden beschermd. In dat geval bestaat er een nauwe relatie tussen de producent en de consument. Die productie mag echter niet in belangrijke mate bijdragen aan de gemiddelde prevalentie van zoönoses in de veepopulaties van de gehele Gemeenschap. Het is mogelijk dat de algemene voorschriften voor bemonstering en onderzoek onpraktisch of ongeschikt zijn voor producenten met een zeer gering aantal dieren in regio's met speciale problemen van geografische oorsprong.
Bij Richtlijn 92/117/EEG van de Raad van 17 december 1992 inzake maatregelen voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren en in producten van dierlijke oorsprong teneinde door voedsel overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen(4) is voorzien in de invoering van een systeem voor de bewaking van bepaalde zoönoses en van controles op salmonella bij bepaalde pluimveekoppels.
Krachtens die richtlijn moesten de lidstaten de nationale maatregelen die zij hadden genomen om het bij de richtlijn vastgestelde doel te bereiken, voorleggen aan de Commissie en moesten zij plannen opstellen voor het toezicht op salmonella's bij pluimvee. Krachtens Richtlijn 97/22/EG(5) tot wijziging van Richtlijn 92/117/EEG werd deze verplichting evenwel geschorst in afwachting van de in artikel 15 bis van Richtlijn 92/117/EEG bedoelde herziening.
Verschillende lidstaten hebben reeds hun plannen voor het toezicht op salmonella ingediend, die door de Commissie zijn goedgekeurd. Voorts dienden alle lidstaten met ingang van 1 januari 1998 de minimummaatregelen ten uitvoer te leggen die voor salmonella zijn vastgesteld in bijlage III, deel I, bij Richtlijn 92/117/EEG, en dienden zij regels op te stellen voor maatregelen om te voorkomen dat salmonella op een bedrijf wordt binnengebracht.
Deze minimummaatregelen betreffen vooral de bewaking en de controle van salmonella bij fokkoppels van de soort Gallus gallus. Wanneer besmetting met de serotypes Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium bij de betrokken monsters werd geconstateerd en bevestigd, moesten op grond van Richtlijn 92/117/EEG specifieke maatregelen worden genomen om de besmetting te bestrijden.
Voorschriften voor de bewaking en de bestrijding van bepaalde zoönoses bij dieren zijn reeds vastgelegd in andere communautaire regelgeving. Met name Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(6) heeft betrekking op rundertuberculose en runderbrucellose. Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten(7) heeft betrekking op schapen- en geitenbrucellose. De onderhavige verordening mag niet leiden tot onnodige overlapping van deze bestaande verplichtingen.
Voorts dient een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne specifieke elementen voor de preventie, de bestrijding en de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers te bestrijken, en specifieke voorschriften voor de microbiologische kwaliteit van levensmiddelen te bevatten.
Richtlijn 92/117/EEG voorziet in het verzamelen van gegevens over het vóórkomen van zoönoses en zoönoseverwekkers in diervoeders, bij dieren, in levensmiddelen en bij de mens. Hoewel de regeling inzake het verzamelen van de gegevens niet geharmoniseerd is en derhalve geen vergelijking tussen de lidstaten mogelijk maakt, vormt zij toch een basis voor de evaluatie van de huidige situatie met betrekking tot zoönoses en zoönoseverwekkers in de Gemeenschap.
Uit de in het kader van de regeling verzamelde gegevens blijkt dat de meeste gevallen van zoönoses bij de mens worden veroorzaakt door Salmonella spp. en Campylobacter spp. Het aantal gevallen van salmonellose bij de mens lijkt af te nemen, vooral die welke worden veroorzaakt door Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, waaruit mag worden geconcludeerd dat de in de Gemeenschap genomen bestrijdingsmaatregelen hiertegen succes hebben gehad. Toch wordt aangenomen dat vele gevallen niet worden gemeld en dat de verzamelde gegevens bijgevolg geen volledig beeld van de situatie geven.
Het Wetenschappelijk Comité voor veterinaire maatregelen in verband met de volksgezondheid heeft in zijn advies inzake zoönoses van 12 april 2000 gesteld dat de huidige maatregelen voor de bestrijding van door voedsel overgedragen zoönoses ontoereikend zijn en dat de epidemiologische gegevens die momenteel door de lidstaten worden verzameld, onvolledig en niet helemaal vergelijkbaar zijn. Derhalve heeft het comité aanbevolen de bewakingsvoorschriften te verbeteren en heeft het mogelijke maatregelen inzake risicobeheer voorgesteld.
Daarom moeten de bestaande regelingen voor de bestrijding van bepaalde zoönoseverwekkers worden verbeterd. Terzelfder tijd zullen de bij Richtlijn 92/117/EEG vastgestelde systemen voor bewaking en gegevensverzameling worden vervangen door de bepalingen die zijn vastgelegd in Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad(8).
Als beginsel moet worden vastgesteld dat de bestrijdingsmaatregelen betrekking moeten hebben op de hele voedselketen, van bij de boer tot op het bord.
In het algemeen moeten de in de communautaire regelgeving inzake diervoeders, diergezondheid en levensmiddelenhygiëne vastgestelde voorschriften van toepassing zijn op die bestrijdingsmaatregelen.
Voor bepaalde zoönoses en zoönoseverwekkers moeten evenwel specifieke bestrijdingsvoorschriften worden vastgesteld.
Die specifieke bestrijdingsvoorschriften moeten worden gebaseerd op de doelstellingen inzake het terugdringen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers.
De doelstellingen moeten voor zoönoses en zoönoseverwekkers bij dieren worden vastgesteld met inachtneming van de frequentie en de epidemiologische tendensen bij dieren en bij mensen alsook in diervoeder en levensmiddelen, de ernst voor mensen, de potentiële economische gevolgen, het wetenschappelijk advies en het bestaan van adequate maatregelen om de prevalentie terug te dringen. Indien nodig kunnen ook doelstellingen worden vastgesteld voor andere delen van de voedselketen.
Om de doelstellingen tijdig te kunnen verwezenlijken, moeten de lidstaten specifieke bestrijdingsprogramma's opzetten die door de Gemeenschap moeten worden goedgekeurd.
De voornaamste verantwoordelijkheid voor de veiligheid van levensmiddelen dient bij de exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven te berusten. De lidstaten moeten derhalve het opzetten van bestrijdingsprogramma's op bedrijfsniveau stimuleren.
Het kan gebeuren dat lidstaten of exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven in het kader van hun bestrijdingsprogramma's specifieke bestrijdingsmethoden wensen te gebruiken. Bepaalde methoden evenwel zijn misschien niet acceptabel, in het bijzonder omdat zij het bereiken van het gestelde doel in het algemeen in de weg staan, omdat zij specifiek interfereren met noodzakelijke testmethoden, of omdat zij potentiële risico's voor de volksgezondheid opleveren. Daarom moet worden voorzien in adequate procedures waardoor de Gemeenschap kan besluiten dat bepaalde bestrijdingsmethoden niet in het kader van bestrijdingsprogramma's mogen worden gebruikt.
Bestaande of nieuwe bestrijdingsmethoden vallen niet altijd onder een specifieke communautaire regelgeving inzake goedkeuring van producten, maar kunnen misschien wel bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen inzake het terugdringen van de prevalentie van bepaalde zoönoses en zoönoseverwekkers. Daarom moet het mogelijk zijn om het gebruik van die methoden op communautair niveau toe te staan.
Het is van cruciaal belang dat bij het herbevolken uitsluitend dieren worden gebruikt die komen uit koppels of beslagen die overeenkomstig deze verordening zijn gecontroleerd. De in het kader van een specifiek bestrijdingsprogramma verkregen testresultaten moeten worden meegedeeld aan de koper van de dieren. Daartoe moeten specifieke voorschriften worden opgenomen in de desbetreffende communautaire regelgeving inzake het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen, met name betreffende partijen levende dieren en broedeieren. Richtlijn 64/432/EEG, Richtlijn 72/462/EEG van de Raad van 12 december 1972 inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen, varkens en vers vlees uit derde landen(9) en Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren(10) moeten dienovereenkomstig worden aangepast.
De aanneming van deze verordening mag geen afbreuk doen aan de aanvullende garanties die voor Finland en Zweden bij hun toetreding zijn overeengekomen en die door de Beschikkingen 94/968 EG(11), 95/50 EG(12), 95/160/EG(13), 95/161 EG(14), 95/168 EG(15) van de Commissie en de Beschikkingen 95/409/EG(16), 95/410/EG(17) en 95/411/EG(18) van de Raad zijn bevestigd. De verordening moet voorzien in een procedure voor de toekenning, gedurende een overgangsperiode, van garanties aan elke lidstaat met een goedgekeurd nationaal bestrijdingsprogramma dat verder reikt dan de minimumvereisten van de Gemeenschap met betrekking tot salmonella. De resultaten van de tests op levende dieren en broedeieren die met een dergelijke lidstaat verhandeld worden, moeten voldoen aan de in het nationale bestrijdingsprogramma van de lidstaat vastgestelde criteria. De Gemeenschapswetgeving tot vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor voedsel van dierlijke oorsprong dient in een soortgelijke procedure voor vlees en consumptie-eieren te voorzien.
Gelijkwaardige maatregelen voor de bestrijding van zoönoses moeten ook ten uitvoer worden gelegd in derde landen die naar de Gemeenschap exporteren, op hetzelfde moment waarop maatregelen in de Gemeenschap worden toegepast.
Wat de bestrijding van salmonella betreft, duidt de beschikbare informatie erop dat pluimveeproducten een belangrijke bron van salmonellose bij de mens zijn. De bestrijdingsmaatregelen moeten daarom worden toegepast op de productie van deze producten en op die manier de krachtens Richtlijn 92/117/EEG getroffen maatregelen uitbreiden. Wat de productie van consumptie-eieren betreft, is het van belang dat er specifieke maatregelen worden vastgesteld betreffende het in de handel brengen van producten afkomstig van koppels waarvan niet aan de hand van tests is vastgesteld dat zij vrij van de betrokken salmonella's zijn. Wat pluimveevlees betreft, is het streven dat er een redelijke garantie is dat het in de handel gebrachte pluimveevlees vrij is van de betrokken salmonella's. Voor exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moet er een overgangsperiode komen zodat zij zich aan de beoogde maatregelen kunnen aanpassen; deze maatregelen kunnen later naar aanleiding van wetenschappelijke risico-evaluaties verder worden aangepast.
Er dienen nationale en communautaire referentielaboratoria te worden aangewezen om advies en assistentie te verlenen inzake aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
Om de uniforme toepassing van deze verordening te garanderen, moet worden voorzien in de organisatie van communautaire audits en controles overeenkomstig andere communautaire wetgeving terzake.
Voorzien moet worden in de nodige procedures om sommige bepalingen van deze verordening aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang en om de nodige uitvoerings- en overgangsmaatregelen vast te stellen.
Om rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang dient gezorgd te worden voor een nauwe en doeltreffende samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten binnen het Permanent Comité dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(19).
De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(20),
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1 Doel en toepassingsgebied
Deze verordening betreft:
-
de vastlegging van doelstellingen voor de vermindering van de prevalentie van bepaalde zoönoses bij dierpopulaties:
-
in het stadium van de primaire productie en,
-
wanneer zulks naar gelang van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker nodig is, in andere stadia van de voedselketen, inclusief levensmiddelen en diervoeders;
-
-
de goedkeuring van door de lidstaten en door exploitanten van levensmiddelen- of diervoederbedrijven vastgestelde specifieke bestrijdingsprogramma's;
-
de vaststelling van specifieke voorschriften inzake bepaalde bestrijdingsmethoden die worden toegepast om de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers te verminderen;
-
de vaststelling van voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van bepaalde dieren en producten daarvan uit derde landen.
Deze verordening is niet van toepassing op primaire productie:
-
voor particulier huishoudelijk gebruik, of
-
die leidt tot rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of plaatselijke detailhandelszaken die de producten rechtstreeks aan de eindverbruiker leveren.
De lidstaten stellen in het kader van de nationale wetgeving voor de in lid 3, onder b), bedoelde activiteiten regels vast om te waarborgen dat de doelstellingen van deze verordening verwezenlijkt worden.
Deze verordening is van toepassing onverminderd meer specifieke communautaire bepalingen betreffende diergezondheid, diervoeding, voedselhygiëne, overdraagbare menselijke ziekten, gezondheid en veiligheid op het werk, gentechnologie en overdraagbare spongiforme encefalopathieën.
Artikel 2 Definities
In deze verordening worden de volgende definities gebruikt:
-
de definities, vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002;
-
de definities, vastgesteld in Richtlijn 2003/99/EG, en
-
de volgende definities:
- a) „beslag” :
- op een bedrijf als een epidemiologische eenheid gehouden dier of groep dieren; en
- b) „koppel” :
- alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische eenheid vormt. In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen.
Artikel 3 Bevoegde autoriteiten
Elke lidstaat wijst een bevoegde autoriteit of bevoegde autoriteiten in het kader van deze verordening aan en stelt de Commissie daarvan in kennis. Indien een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit aanwijst:
-
deelt hij de Commissie mee welke bevoegde autoriteit als contactpunt voor de contacten met de Commissie zal fungeren en
-
ziet hij erop toe dat de bevoegde autoriteiten samenwerken om te zorgen dat de voorschriften van deze verordening correct worden toegepast.
De bevoegde autoriteit of autoriteiten is of zijn met name verantwoordelijk voor:
-
het opstellen van de in artikel 5, lid 1, bedoelde programma's en van eventuele wijzigingen daarvan die nodig kunnen blijken in het licht van de beschikbare gegevens en resultaten;
-
het verzamelen van de gegevens die nodig zijn voor de evaluatie van de aangewende middelen en van de resultaten die zijn verkregen bij de uitvoering van de nationale bestrijdingsprogramma's bedoeld in artikel 5 en het jaarlijks toezenden van deze gegevens en resultaten, inclusief de resultaten van eventuele onderzoeken, aan de Commissie, overeenkomstig de krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG vastgestelde voorschriften, inclusief de termijnen;
-
het uitvoeren van regelmatige controles ter plaatse van levensmiddelen- en, indien nodig, diervoederbedrijven om na te gaan of de bepalingen van deze verordening in acht worden genomen.