Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften
Verordening (EG) nr. 2287/2003 van de Raad van 19 december 2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften
[Regeling ingetrokken per 19-06-2009]
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op de Toetredingsakte van 2003 (1), en met name op artikel 24, en de bijlagen VI, VIII, IX en XII,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (2), en met name op artikel 20,
Gelet op Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren (3), en met name op artikel 21,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld. |
(2) |
Op grond van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad de totaal toegestane vangsten (TAC's) vaststellen per visserijtak of groep van visserijtakken. De vangstmogelijkheden moeten over de lidstaten en derde landen worden verdeeld overeenkomstig artikel 20 van genoemde verordening. |
(3) |
Voor een efficiënt beheer van deze TAC's en quota moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld. |
(4) |
De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen de vaartuigen die onder hun vlag varen, te beheren. |
(5) |
Op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (4), moet worden bepaald voor welke bestanden de verschillende, bij de verordening vastgestelde maatregelen worden toegepast. |
(6) |
De Gemeenschap heeft, volgens de procedure die is vastgesteld in de overeenkomsten of protocollen inzake de visserijrelaties, over de visserijrechten overleg gepleegd met Noorwegen (5), de Faeröer (6), Groenland (7), IJsland (8), Letland (9), Litouwen (10) en Estland (11). |
(7) |
Overeenkomstig artikel 124 van de Toetredingsakte van 1994 wordt het beheer van de visserijovereenkomsten van Zweden en Finland met derde landen waargenomen door de Gemeenschap. Uit hoofde van die overeenkomsten heeft de Gemeenschap overleg gepleegd met Polen. |
(8) |
Overeenkomstig de Toetredingsakte van 2003 moeten de bepalingen betreffende vangstmogelijkheden voor Estland, Letland, Litouwen en Polen vanaf de datum van toetreding in overeenstemming zijn met het Toetredingsverdrag. Voor de periode van 1 januari 2004 tot de datum van toetreding moet echter dezelfde grondslag voor de toewijzing van vangstmogelijkheden worden gebruikt. |
(9) |
De Gemeenschap is verdragsluitende partij bij verscheidene regionale visserijorganisaties. Deze visserijorganisaties hebben aanbevolen om voor bepaalde vissoorten vangstbeperkingen en andere instandhoudingsmaatregelen goed te keuren en de Gemeenschap is derhalve gehouden deze aanbevelingen uit te voeren. |
(10) |
Tijdens haar jaarlijkse vergadering heeft de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) tabellen aangenomen van de onderbenutting en de overbenutting van de vangstmogelijkheden van de bij de ICCAT aangesloten partijen. In dit verband heeft de ICCAT geconstateerd dat de Europese Gemeenschap in 2002 zijn quota voor verschillende bestanden heeft onderbenut. |
(11) |
Om rekening te houden met de door de ICCAT in de quota van de Gemeenschap aangebrachte aanpassingen, is het noodzakelijk de onderbenutting over de lidstaten te spreiden op basis van het respectieve aandeel van elke lidstaat daarin, zonder te raken aan de bij deze verordening voor de jaarlijkse verdeling van de TAC's bepaalde verdeelsleutel. |
(12) |
Bij de toepassing van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de communautaire wetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (12), Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (13), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (14), Verordening (EG) nr. 1626/94 van de Raad van 27 juni 1994 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Middellandse Zee (15), Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (16), Verordening (EG) nr. 66/98 van de Raad, Verordening (EG) nr. 88/98 van de Raad van 18 december 1997 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund (17), Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (18), en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad van 29 juni 1998 tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie (19). |
(13) |
Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij in het jaar 2004 ten uitvoer worden gelegd. |
(14) |
Er moeten communautaire bepalingen worden vastgesteld betreffende de visserij in de Golf van Riga overeenkomstig de richtsnoeren in de Toetredingsakte van 2003. Het is dienstig speciale visdocumenten verplicht te stellen voor de toegang tot deze wateren. |
(15) |
Tijdens haar vergadering in oktober 2003 heeft de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) een bijzondere stopzetting van de zegenvissers besloten, gepaard gaande met technische maatregelen betreffende het aan boord houden, bepalingen betreffende de bij-vangst en bepalingen betreffende zeeschildpadden. Hoewel de Gemeenschap geen lid is van deze organisatie, dienen deze vangstbeperkingen te worden uitgevoerd om een duurzaam beheer van dit visbestand mogelijk te maken. |
(16) |
De TAC's voor bestanden waarvoor in 2004 reeds herstelplannen kunnen worden uitgevoerd, moeten overeenkomen met de in die plannen vastgelegde herstelstrategieën. Voor bestanden waarvoor in 2004 nog geen herstelplan kan worden uitgevoerd, moet echter een restrictiever kortetermijnbeleid worden gevoerd. |
(17) |
In afwachting van de goedkeuring van herstelplannen en de uitvoering van de daarin vervatte inspanningsbeperkingsregelingen moeten ten minste voor de meest bedreigde soorten, namelijk de soorten waarvoor de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) in 2004 een nul-TAC voorstelt, voorlopige inspanningsbeperkingsregelingen worden toegepast. |
(18) |
Volgens het advies van de ICES is het noodzakelijk een tijdelijke regeling voor het beheer van de visserij-inspanning toe te passen voor de industriële visserij op zandspiering in ICES-deelgebied IV (Skagerrak en Noordzee). |
(19) |
Tijdens haar 25e jaarlijkse vergadering van 15 tot en met 19 september 2003 heeft de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (Northwest Atlantic Fisheries Organisation, NAFO) een herstelplan goedgekeurd voor de zwarte heilbot in NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO. Het plan voorziet in een verlaging van de TAC tot 2007 en in extra maatregelen om de doeltreffendheid van het plan te bevorderen. Deze maatregelen moeten dan ook reeds met ingang van 2004 worden toegepast in afwachting van een verordening van de Raad inzake meerjarige maatregelen voor het herstel van het zwarteheilbotbestand. |
(20) |
Om te voldoen aan de internationale verplichtingen die de Gemeenschap is aangegaan als verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR), en bijgevolg aan de verplichting om de door de CCAMLR-commissie vastgestelde maatregelen toe te passen, zijn de door laatstgenoemde commissie voor het seizoen 2003-2004 goedgekeurde TAC's opgenomen in bijlage IF en moeten zij in de in die bijlage vermelde periode worden toegepast. |
(21) |
Tijdens haar XXIIe jaarlijkse vergadering in 2003 heeft de CCAMLR-commissie ingestemd met de deelname van vaartuigen die de vlag van een EU-lidstaat voeren, aan de experimentele visserij op Dissostichus spp. in FAO-deelgebieden 88.1 en 48.6, en heeft zij voor de betrokken visserijactiviteiten vangst- en bijvangstbeperkingen vastgesteld, die zijn opgenomen in bijlage XVI, evenals bepaalde specifieke technische maatregelen, die zijn opgenomen in artikel 43. |
(22) |
Om het inkomen van de vissers in de Gemeenschap veilig te stellen, is het belangrijk dat deze visgronden op 1 januari 2004 worden opengesteld. Gezien de urgentie van deze kwestie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, als vermeld in punt I.3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen gehechte Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Onderwerp
Bij deze verordening worden voor het jaar 2004 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld, alsmede de bij de visserij in acht te nemen specifieke voorschriften.
Voor bepaalde Antarctische bestanden worden echter vangstmogelijkheden en specifieke voorschriften vastgesteld voor de in bijlage IF vermelde periode.
Artikel 2 Werkingssfeer
Deze verordening is van toepassing op:
a) vissersvaartuigen van de Gemeenschap, hierna ook „vaartuigen van de Gemeenschap” genoemd, en
b) vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land, hierna „vaartuigen van derde landen” genoemd, in wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten, hierna „Gemeenschapswateren” of „EG-wateren” genoemd.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) „vangstmogelijkheden”:
i) de totaal toegestane vangsten („TAC's”) of het aantal vaartuigen waarvoor visvergunningen zijn toegekend en/of de geldigheidsduur daarvan,
ii) delen van de voor de Gemeenschap beschikbare TAC's,
iii) aan de Gemeenschap in de wateren van derde landen toegewezen quota,
iv) een verdeling van de onder b) en c) bedoelde vangstmogelijkheden van de Gemeenschap over de lidstaten in de vorm van quota,
v) aan derde landen in Gemeenschapswateren toegewezen quota;
b) „internationale wateren”: wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;
c) „het gereglementeerde gebied van de NAFO”: het deel van het onder het Verdrag betreffende de visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO-verdrag) vallende gebied waarover de kuststaten geen soevereiniteitsrechten of jurisdictie uitoefenen;
d) het „Skagerrak”: het gebied dat in het westen wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar die van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust;
e) het „Kattegat”: het gebied dat in het noorden wordt begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar die van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbij gelegen punt op de Zweedse kust, en in het zuiden door een lijn van Kaap Hasenøre naar Kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen;
f) „de Noordzee”: ICES-deelgebied IV en het gedeelte van ICES-sector IIIa dat geen deel uitmaakt van het Skagerrak zoals omschreven onder d);
g) „Management Unit 3”: de ICES-deelsectoren 30 en 31 en het gedeelte van deelsector 29 benoorden 59°30′ NB;
h) de „Golf van Riga”: de wateren begrensd in het westen door een lijn van de vuurtoren van Ovisi (57° 34,1234′ NB, 21° 42,9574′ OL) op de westkust van Letland rechtwijzend naar de zuidelijke rots van Kaap Loode (57° 57,4760′ NB, 21° 58,2789′ OL) op het eiland Saaremaa, vandaar rechtwijzend naar het meest zuidelijke punt van het schiereiland Sõrve en vandaar rechtwijzend in noordoostelijke richting langs de oostkust van het eiland Saaremaa; en in het noorden door een lijn van 58°30,0′ NB 23°13,2′OL tot 58°30,0′NB 23°41,1′OL;
i) „de nieuwe lidstaten”: de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek.
Artikel 4 Visserijzones
Voor de toepassing van deze verordening geldt:
a) voor de zones van de ICES (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea) de afbakening van Verordening (EEG) nr. 3880/91;
b) voor de zones van de CECAF (Visserijcomité voor de centraal-oostelijke Atlantische Oceaan, Fishery Committee for the Eastern Central Atlantic, of FAO-gebied 34) de afbakening van Verordening (EG) nr. 2597/95;
c) voor de zones van de NAFO (Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, Northwest Atlantic Fisheries Organisation) de afbakening van Verordening (EEG) nr. 2018/93;
d) voor de zones van de CCAMLR (Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources) de afbakening van Verordening (EG) nr. 66/98.
HOOFDSTUK II
VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP
Artikel 5 Vangstmogelijkheden en toewijzingen
1. De vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap in Gemeenschapswateren of in bepaalde wateren buiten de Gemeenschap en de verdeling van deze vangstmogelijkheden per lidstaat worden vastgesteld zoals aangegeven in de bijlagen I en II.
2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 9, 16 en 17 vastgestelde voorschriften, vissen in de wateren die onder de visserijjurisdictie vallen van Estland, de Faeröer, Groenland, IJsland, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen en de visserijzone rond Jan Mayen, en de Russische Federatie.
3. De Commissie stelt de vangstmogelijkheden voor lodde in de zones V en XIV (wateren van Groenland) voor de Gemeenschap vast op 70 % van het aandeel van Groenland in de TAC voor lodde, zodra de TAC is vastgesteld. Na de overdracht van 30 000 ton aan IJsland, 10 000 ton aan de Faeröer en 6 700 ton aan Noorwegen is de resterende hoeveelheid beschikbaar voor alle lidstaten.
4. De vangstmogelijkheden voor de bestanden blauwe wijting in de gebieden I-XIV (EG-wateren en internationale wateren) en haring in de gebieden I en II (EG-wateren en internationale wateren) mogen door de Commissie worden verhoogd volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 indien derde landen deze bestanden niet op verantwoordelijke wijze beheren.
Artikel 6 Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen
De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig de bijlagen I en II aan de lidstaten toegewezen onverminderd:
a) het ruilen van quota op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,
b) nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,
c) het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,
d) het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,
e) verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.
Artikel 7 Flexibiliteit
Voor 2004 zijn de bestanden waarvoor een bij wijze van voorzorgsmaatregel vastgestelde of een analytische TAC geldt, de bestanden waarop flexibiliteit volgens de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing is en de bestanden waarop de in artikel 5, lid 2, van die verordening bedoelde kortingen van toepassing zijn, als vermeld in bijlage I.
Artikel 8 Aanvoervoorwaarden voor vangsten en bijvangsten
1. Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits:
a) die vis is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft en zijn quotum niet heeft opgebruikt, of
b) die vis deel uitmaakt van een aandeel van de Gemeenschap dat niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, en dat niet is opgebruikt, of
c) wat andere soorten dan haring en makreel betreft, de vangsten uit verschillende soorten bestaan en overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 850/98 met netten met een maaswijdte van minder dan 32 mm zijn gedaan en noch aan boord, noch bij aanvoer zijn gesorteerd, of
d) wat haring betreft, de vangsten voldoen aan het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98, of
e) het aandeel van makreel in gemengde vangsten van makreel met horsmakreel of sardines niet meer dan 10 % van het totale gewicht aan makreel, horsmakreel en sardines aan boord bedraagt, en de vangsten niet gesorteerd zijn, of
f) het gaat om vangsten voor wetenschappelijk onderzoek op grond van Verordening (EG) nr. 850/98.
2. Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten bedoeld in lid 1, onder c), d), e) en f).
3. Ongeacht het bepaalde in lid 1 is het, wanneer een van de in bijlage II vastgestelde vangstmogelijkheden is opgebruikt, voor vissersvaartuigen actief in visserijtakken waarvoor de betreffende vangstbeperkingen gelden, verboden om ongesorteerde vangsten aan te voeren die ook haring bevatten.
4. Het percentage en de bestemming van de bijvangsten worden bepaald overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 850/98.
Artikel 9 Toegangsbeperkingen
1. Het is vaartuigen van de Gemeenschap verboden in het Skagerrak binnen een zone van 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Noorwegen te vissen. Vaartuigen die de vlag van Denemarken of Zweden voeren, mogen evenwel tot 4 mijl vanaf de basislijnen van Noorwegen vissen.
2. Vaartuigen van de Gemeenschap mogen in de wateren onder jurisdictie van IJsland uitsluitend vissen in het gebied dat binnen de volgende met rechte lijnen onderling verbonden coördinaten valt:
Zuidwestelijk Gebied
1. 63°12′NB en 23°05′WL via 62°00′NB en 26°00′WL,
2. 62°58′NB en 22°25′WL,
3. 63°06′NB en 21°30′WL,
4. 63°03′NB en 21°00′WL en vervolgens 180°00′ rechtwijzend zuid;
Zuidoostelijk Gebied
1. 63°14′NB en 10°40′WL,
2. 63°14′NB en 11°23′WL,
3. 63°35′NB en 12°21′WL,
4. 64°00′NB en 12°30′WL,
5. 63°53′NB en 13°30′WL,
6. 63°36′NB en 14°30′WL,
7. 63°10′NB en 17°00′W en vervolgens 180°00′ rechtwijzend zuid.
Artikel 10 Bijzondere voorschriften voor Noordzeeharing
De in bijlage III vastgestelde maatregelen gelden voor het vangen, het sorteren en het aanvoeren van haring uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat.
Artikel 11 Overige technische en controlemaatregelen
De in bijlage IV vastgestelde technische maatregelen gelden in het jaar 2004 naast die van de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 88/98, (EG) nr. 1626/94 en (EG) nr. 973/2001.
Nadere bepalingen voor de uitvoering van de punten 11 en 12 van bijlage IV kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.
Artikel 12 Inspanningsbeperkingen en daaraan verbonden voorwaarden voor het beheer van bestanden
1. Van 1 januari 2004 tot en met 31 januari 2004, gelden voor het beheer van de kabeljauw in het Skagerrak, het Kattegat, de Noordzee en de wateren ten westen van Schotland, de inspanningsbeperkingen en daaraan verbonden voorwaarden die zijn vastgelegd in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 2341/2002 (20).
2. Van 1 februari 2004 tot en met 31 december 2004 gelden voor het beheer van de kabeljauw in het Skagerrak, het Kattegat, de Noordzee en het Oostelijke Kanaal, de Ierse Zee en de wateren ten westen van Schotland, de inspanningsbeperkingen en daaraan verbonden voorwaarden die zijn vastgelegd in bijlage V.
3. Voor het beheer van de zandspieringbestanden in ICES-deelgebied IV (Skagerrak en Noordzee) gelden de inspanningsbeperkingen en daaraan verbonden voorwaarden die zijn vastgelegd in bijlage VI.
4. Nadere bepalingen voor de tenuitvoerlegging van punt 6 van bijlage VI kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.
HOOFDSTUK III
VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN
Artikel 13 Toestemming
Vaartuigen die de vlag voeren van Barbados, Estland, Guyana, Japan, Zuid-Korea, Letland, Litouwen, Noorwegen, Polen, de Russische Federatie, Suriname, Trinidad en Tobago of Venezuela, alsook vaartuigen die in de Faeröer geregistreerd staan, mogen, met inachtneming van de in bijlage I vastgestelde quota en de in de artikelen 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 24 vastgestelde voorschriften, in de Gemeenschapswateren vissen.
Artikel 14 Geografische beperkingen
Vaartuigen die de vlag voeren van:
a) Noorwegen of die geregistreerd zijn op de Faeröer, mogen slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Noordzee, het Kattegat, de Oostzee en de Atlantische Oceaan benoorden 43°00′ noorderbreedte, met uitzondering van het gebied bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2371/2002; vaartuigen die de vlag voeren van Noorwegen mogen in het Skagerrak vissen buiten 4 zeemijl vanaf de basislijnen van Denemarken en Zweden;
b) Estland, Letland of Litouwen, mogen slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van de lidstaten in de Oostzee bezuiden 59°30′ noorderbreedte;
c) Polen of de Russische Federatie, mogen slechts vissen in de delen van het Zweedse deel van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van Zweden in de Oostzee bezuiden 59°30′ noorderbreedte;
d) Barbados, Guyana, Suriname, Trinidad en Tobago, Japan, Zuid-Korea of Venezuela, mogen slechts vissen in de delen van de 200-mijlszone buiten 12 zeemijl vanaf de basislijnen van het Franse departement Guyana.
Artikel 15 Aanvoervoorwaarden voor vangsten en bijvangsten
Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits die vis is gevangen met vaartuigen van een derde land dat een quotum heeft en zijn quotum niet heeft opgebruikt.
HOOFDSTUK IV
VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP
Artikel 16 Vergunningen en vergunningsvoorwaarden
1. Onverminderd de algemene bepalingen inzake visvergunningen en speciale visdocumenten van Verordening (EG) nr. 1627/94, mag in de wateren van derde landen slechts worden gevist op grond van een vergunning die door de autoriteiten van het betrokken derde land is uitgereikt.
De eerste alinea geldt bij de visserij in de Noorse wateren in de Noordzee evenwel niet voor:
a) vaartuigen van 200 GT of minder,
b) vaartuigen die op andere soorten dan makreel vissen en waarvan de vangsten voor menselijke consumptie bestemd zijn,
c) vaartuigen van Zweden die traditioneel in het betrokken gebied vissen.
2. Het maximumaantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage VII, deel I, is aangegeven. Vergunningsaanvragen dienen, met vermelding van de visserijtak en de naam en kenmerken van de vaartuigen waarop de aanvragen betrekking hebben, door de autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie te worden gericht. De Commissie stuurt de aanvragen door naar de autoriteiten van het betrokken derde land.
3. De vaartuigen van de Gemeenschap houden zich aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften welke van toepassing zijn in de zone waar zij actief zijn.
Artikel 17 Faeröer
Vaartuigen van de Gemeenschap die vergunning hebben om in de wateren van de Faeröer gericht te vissen op een bepaalde soort, mogen een andere tak van gerichte visserij uitoefenen mits zij de autoriteiten van de Faeröer tevoren kennis geven van deze wijziging.
HOOFDSTUK V
VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN
Artikel 18 Verplichtingen inzake visvergunningen en speciale visdocumenten
1. Onverminderd artikel 28ter van Verordening (EG) nr. 2847/93 hoeven Noorse vaartuigen van minder dan 200 GT niet in het bezit te zijn van een visvergunning en een speciaal visdocument.
2. De vergunning en het speciale visdocument dienen aan boord te zijn. Deze verplichting geldt niet voor vaartuigen die de vlag van Noorwegen voeren of op de Faeröer geregistreerd staan.
3. Vaartuigen van derde landen die op 31 december 2003 mogen vissen, mogen hun activiteiten in het begin van het jaar 2004 voortzetten totdat de lijsten van vaartuigen met vergunning aan de Commissie zijn voorgelegd en door haar zijn goedgekeurd.
Artikel 19 Aanvragen om vergunningen en speciale visdocumenten
Aanvragen van de autoriteiten van derde landen aan de Commissie om vergunningen en speciale visdocumenten dienen de volgende gegevens te bevatten:
a) de naam van het vaartuig;
b) registratienummer;
c) op het vaartuig aangebrachte identificatieletters en -nummers;
d) haven van registratie;
e) naam en adres van de eigenaar van het vaartuig of van de partij die het chartert;
f) brutotonnage (GT) en lengte over alles;
g) motorvermogen;
h) oproepnummer en radiofrequentie;
i) vismethode waarvan gebruik zal worden gemaakt;
j) gebied waarin gevist zal worden;
k) vissoorten waarop gevist zal worden;
l) periode waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.
Artikel 20 Aantal vergunningen
Het aantal vergunningen en de vergunningsvoorwaarden worden vastgesteld zoals in bijlage VII, deel II, is aangegeven.
Artikel 21 Annulering en intrekking
1. Vergunningen en speciale visdocumenten kunnen worden geannuleerd met het oog op de afgifte van nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten. Dergelijke annuleringen worden van kracht op de dag vóór de datum van afgifte van de nieuwe vergunning of het nieuwe speciale visdocument door de Commissie. De nieuwe vergunningen en speciale visdocumenten treden in werking op de dag waarop zij worden afgegeven.
2. Vergunningen en speciale visdocumenten worden vóór de datum waarop zij aflopen geheel of gedeeltelijk ingetrokken als de in bijlage I voor het betrokken bestand vastgestelde quota zijn opgebruikt.
3. Vergunningen en speciale visdocumenten worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de in deze verordening vastgestelde verplichtingen.
Artikel 22 Niet-naleving
1. Voor vaartuigen die de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet zijn nagekomen, worden gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden geen vergunningen en speciale visdocumenten afgegeven.
2. De Commissie stelt de autoriteiten van het betrokken derde land in kennis van de naam en de kenmerken van de vaartuigen die naar aanleiding van een overtreding van de voorschriften de volgende maand of maanden niet meer in het visserijgebied van de Gemeenschap mogen vissen.
Artikel 23 Verplichtingen van de vergunninghouder
1. Vaartuigen van derde landen houden zich in de zone waar zij actief zijn aan de instandhoudings- en controlemaatregelen en alle andere voorschriften die daar voor vaartuigen van de Gemeenschap gelden, met name de bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94, (EG) nr. 88/98, (EG) nr. 850/98, nr. 1434/98 en Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie.
2. De in lid 1 bedoelde vaartuigen dienen een logboek bij te houden waarin de in bijlage VIII, deel I, genoemde gegevens zijn opgenomen.
3. Vaartuigen van derde landen, met uitzondering van die van Noorwegen die vissen in ICES-sector IIIa, delen de Commissie de in bijlage IX bepaalde gegevens mee overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde voorschriften.
Artikel 24 Bijzondere bepalingen betreffende het Franse departement Guyana
1. Visvergunningen voor de wateren van het Franse departement Guyana worden slechts afgegeven als de eigenaar van het betrokken vaartuig zich ertoe verbindt om een waarnemer aan boord van zijn vaartuig toe te laten als de Commissie daarom verzoekt.
2. Kapiteins van vaartuigen met een vergunning om in de wateren van het Franse departement Guyana te vissen op vis of tonijn, moeten na iedere visreis bij aanvoer van de vangst bij de Franse autoriteiten een aangifte indienen waarin de hoeveelheden garnaal worden opgegeven die sinds de laatste aangifte gevangen en aan boord gehouden zijn. Voor deze aangifte wordt een formulier gebruikt van het model in bijlage VII, deel III. Voor de juistheid van de aangifte is alleen de kapitein verantwoordelijk. De Franse autoriteiten nemen de nodige maatregelen om de juistheid van de aangiften te controleren, met name door ze te vergelijken met het in artikel 23, lid 2, genoemde logboek. Na controle wordt de aangifte door de bevoegde beambte ondertekend. De Franse autoriteiten zenden de Commissie vóór het einde van iedere maand alle aangiften met betrekking tot de vorige maand.
3. Vaartuigen die vissen in de wateren van het Franse departement Guyana moeten een logboek bijhouden naar het model in bijlage VIII, deel II. Binnen 30 dagen, te rekenen vanaf de laatste dag van elke visreis, moet een afschrift daarvan aan de Commissie worden toegezonden via de Franse autoriteiten.
4. Als de Commissie gedurende 1 maand geen mededeling ontvangt over een vaartuig met een visvergunning voor de wateren van het Franse departement Guyana, wordt de vergunning van dat vaartuig ingetrokken.
HOOFDSTUK VI
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VISSERIJ DOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP IN HET NAFO-GEBIED
DEEL 1
Deelname van de Gemeenschap
Artikel 25 Lijst van vaartuigen
1. Uitsluitend vaartuigen van de Gemeenschap van meer dan 50 GT die van de autoriteiten van hun vlaggenlidstaat een speciaal visdocument hebben ontvangen, mogen met inachtneming van de voorwaarden van hun vergunning vis uit het gereglementeerde gebied van de NAFO vangen, aan boord houden, overladen en aanvoeren.
2. Iedere lidstaat deelt de Commissie in computerleesbare vorm een lijst mee van alle zijn vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen van meer dan 50 GT die in het gereglementeerde gebied van de NAFO mogen vissen.
3. De in lid 2 bedoelde lijst wordt binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening meegedeeld en bij wijziging ten minste vijf dagen voor het vaartuig het NAFO-gebied binnenvaart. De Commissie zendt deze informatie onverwijld door aan het secretariaat van de NAFO.
4. De in lid 2 bedoelde lijst bevat de volgende gegevens:
a) het intern nummer van het vaartuig overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie van 30 september 1998 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen (21);
b) de internationale roepnaam van het vaartuig;
c) in voorkomend geval de partij die het vaartuig chartert;
d) het type vaartuig.
5. Voor vaartuigen die tijdelijk de vlag van een lidstaat voeren (gecharterd vaartuig), verstrekken de lidstaten de volgende gegevens:
a) de datum met ingang waarvan het vaartuig de vlag van de lidstaat mag voeren;
b) de datum met ingang waarvan het vaartuig door de lidstaat is toegestaan in het gereglementeerde gebied van de NAFO te vissen;
c) de naam van de staat waar het vaartuig is geregistreerd of vroeger was geregistreerd en de datum met ingang waarvan het niet langer de vlag van die staat voert;
d) de naam van het vaartuig;
e) het officiële, door de bevoegde nationale instanties aan het vaartuig toegekende registratienummer;
f) de thuishaven van het vaartuig na de overdracht;
g) de naam van de eigenaar van het vaartuig of van de partij die het chartert;
h) een verklaring waaruit blijkt dat de kapitein een exemplaar van de in het gereglementeerde gebied van de NAFO geldende voorschriften heeft ontvangen;
i) de belangrijkste soorten waarop met het vaartuig in het gereglementeerde gebied van de NAFO kan worden gevist;
j) de deelgebieden waar het vaartuig zal vissen.
DEEL 2
Technische maatregelen
Artikel 26 Maaswijdte van de netten
Bij de gerichte visserij op de in bijlage X vermelde soorten mogen geen sleepnetten worden gebruikt met waar dan ook mazen van minder dan 130 mm. Bij de gerichte visserij op kortvinnige pijlinktvissen (Illex illecebrosus) mag de maaswijdte niet kleiner zijn dan 60 mm. Voor de gerichte visserij op roggen (Rajidae) wordt deze maaswijdte verhoogd tot ten minste 280 mm in de kuil en 220 mm in alle andere delen van het sleepnet.
Vaartuigen die op Noorse garnaal (Pandalus borealis) vissen moeten netten gebruiken met een maaswijdte van ten minste 40 mm.
Artikel 27 Voorzieningen aan netten
1. Het is verboden andere dan de in dit artikel vermelde voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen van het net versperren of waardoor de maaswijdte wordt verkleind.
2. Zeildoek, want of ander materiaal mag aan de onderzijde van de kuil van het net worden bevestigd om beschadiging te verminderen of te voorkomen.
3. Er mogen voorzieningen aan de bovenzijde van de kuil worden bevestigd, mits de mazen van de kuil daardoor niet worden versperd. Alleen de in bijlage XI vermelde bovennetbeschermers zijn toegestaan.
4. Vaartuigen die op Noorse garnaal (Pandalus borealis) vissen, gebruiken een sorteerrooster met een maximumafstand van 22 mm tussen de staven. Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal in sector 3L moeten bovendien voor het bevestigen van de klossenpees kettingen van minimaal 72 cm gebruiken.
Artikel 28 Bijvangsten
1. De kapiteins van vissersvaartuigen mogen niet gericht vissen op soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden. Er wordt aangenomen dat er gericht op een soort wordt gevist wanneer die soort in gewicht procentueel het grootste deel van de vangst van een trek uitmaakt.
2. Bijvangsten van in bijlage ID vermelde soorten ten aanzien waarvan de Gemeenschap voor een bepaald deel van het gereglementeerde gebied van de NAFO geen quota heeft vastgesteld en die in dit deel worden gevangen bij welke gerichte visserij dan ook, mogen voor elk van de soorten aan boord van het vaartuig niet meer bedragen dan 2 500 kg of 10 % van het gewicht van de totale vangst aan boord als dat meer is. Bijvangsten van de in bijlage ID vermelde soorten in een deel van het gereglementeerde gebied van de NAFO waar gerichte visserij op bepaalde soorten verboden is, mogen echter niet meer bedragen dan respectievelijk 1 250 kg of 5 %.
3. Als de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de in lid 2 vastgestelde limieten, moet het vissersvaartuig onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen voordat een nieuwe trek wordt gedaan. Als bij een volgende trek de totale hoeveelheden van soorten waarvoor bijvangstbeperkingen gelden, groter zijn dan de genoemde limieten, moet het vissersvaartuig weer onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen ten opzichte van de plaats waar de vorige trekken zijn gedaan en ten minste 48 uur niet naar dit gebied terugkeren.
4. Vaartuigen die vissen op Noorse garnaal (Pandalus borealis) en waarvan de bijvangst van de vissoorten vermeld in bijlage ID in een trek in sector 3M meer dan 5 % en in sector 3L meer dan 2,5 % van het totale gewicht uitmaakt, moeten onmiddellijk ten minste 5 zeemijl verder varen.
Vangsten van garnaal worden niet gebruikt bij de berekening van het percentage van de bijvangst van bodemvis.
Artikel 29 Minimummaat van de vissen
Vis uit het gereglementeerde gebied van de NAFO die niet de in bijlage XII vermelde minimummaat heeft, mag niet worden verwerkt of aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moet onmiddellijk in zee worden teruggezet. Als de gevangen hoeveelheid ondermaatse vis meer bedraagt dan 10 % van de totale vangst, moet het vissersvaartuig zich ten minste vijf zeemijl van alle posities tijdens de vorige trek verwijderen alvorens verder te vissen. Als verwerkte vis van de soorten waarvoor een minimummaat is vastgesteld, kleiner is dan de betrokken in bijlage XII vastgestelde grootte, wordt die verwerkte vis geacht afkomstig te zijn van ondermaatse vis.
DEEL 3
Controlemaatregelen
Artikel 30 Logboek en opslagplattegrond
1. Kapiteins van vissersvaartuigen moeten de artikelen 6, 8, 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 naleven en bovendien in hun logboek de in bijlage XIII genoemde gegevens noteren.
2. Iedere lidstaat deelt de Commissie vóór de 15e van iedere maand in computerleesbare vorm de tijdens de voorgaande maand aangelande hoeveelheden mee van de in bijlage XIV vermelde bestanden, en delen haar alle ontvangen informatie mee als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van Verordening (EEG) nr. 2847/93.
3. Door kapiteins van vaartuigen van de Gemeenschap, wordt over de vangst van de in bijlage ID genoemde soorten:
a) een productielogboek bijgehouden waarin zij, per soort en per verwerkt product, de cumulatieve productie vermelden, of
b) een plattegrond bijgehouden van de opslag van de verwerkte producten, waarop per soort wordt aangegeven waar de producten zich in het ruim bevinden.
4. Kapiteins moeten de nodige assistentie verlenen voor controle van de in het logboek aangegeven hoeveelheden en de aan boord opgeslagen verwerkte producten.
Artikel 31 Netten
Bij gerichte visserij op een of meer van de in bijlage X genoemde soorten zijn geen netten aan boord met een maaswijdte kleiner dan in artikel 26 is bepaald. Vaartuigen waarmee tijdens dezelfde visreis in andere zones dan het gereglementeerde gebied van de NAFO wordt gevist, mogen echter dergelijke netten aan boord hebben op voorwaarde dat deze zijn vastgesjord en dat ze niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt. Dit houdt in dat:
a) de netten moeten zijn losgemaakt van de borden en van de sleepkabels en -lijnen, en
b) indien deze zich op of boven het dek bevinden, goed aan een deel van de bovenbouw moeten zijn vastgesjord.
Artikel 32 Overlading
Vaartuigen van de Gemeenschap mogen in het gereglementeerde gebied van de NAFO geen vangsten overladen, tenzij de kapiteins daarvoor vooraf de toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten.
Artikel 33 Controle op de visserij-inspanning
1. Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de visserij-inspanning van zijn in artikel 25 bedoelde vaartuigen in verhouding staat tot de vangstmogelijkheden waarover die lidstaat in het gereglementeerde gebied van de NAFO beschikt.
2. De lidstaten delen de visplannen voor hun vaartuigen die in het gereglementeerde gebied van de NAFO vissen, uiterlijk op 31 januari 2004, en daarna ten minste 30 dagen vóór het voorgenomen aanvangstijdstip van de betrokken visserijactiviteiten, aan de Commissie mee. In dat visplan staat onder meer welk(e) vaartuig(en) aan deze activiteiten deelneemt/deelnemen. In het visplan wordt de totale voorgenomen visserij-inspanning met betrekking tot de visactiviteiten afgezet tegen de vangstmogelijkheden waarover de lidstaat die de mededeling doet, beschikt.
Uiterlijk op 31 december 2004 brengen de lidstaten verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van hun visplannen, inclusief het aantal vaartuigen dat bij die visactiviteit wordt ingezet en het totale aantal visdagen.
DEEL 4
Bijzondere bepalingen voor Noorse garnalen
Artikel 34 Visserij op Noorse garnalen
Iedere lidstaat meldt de Commissie dagelijks de hoeveelheden Noorse garnaal (Pandalus borealis) die in sector 3L van het gereglementeerde gebied van de NAFO zijn gevangen door vaartuigen die zijn vlag voeren en geregistreerd zijn in de Gemeenschap. Er mag uitsluitend in wateren van ten minste 200 meter diep worden gevist en nooit door meer dan één vaartuig per lidstaatquotum tegelijk.
DEEL 5
Bijzondere bepalingen voor zwarte heilbot
Artikel 35 Speciaal visdocument voor zwarte heilbot
1. Vaartuigen van de Gemeenschap met een lengte over alles van meer dan 24 meter die niet staan vermeld in de in lid 2 bedoelde lijst, is het niet toegestaan zwarte heilbot te vangen, aan boord te houden, over te laden of aan te voeren.
2. Iedere lidstaat deelt de Commissie een lijst mee van alle zijn vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 meter die in NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO op zwarte heilbot mogen vissen.
3. De in lid 2 bedoelde lijst bevat het intern nummer overeenkomstig bijlage I van Verordening (EG) nr. 2090/98 van de Commissie.
4. Deze lijst wordt binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in computerleesbare vorm meegedeeld en bij wijziging ten minste vijf dagen voor het vaartuig NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO binnenvaart. De Commissie zendt deze informatie onverwijld door aan het secretariaat van de NAFO.
5. Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om zijn quota voor zwarte heilbot te verdelen over zijn in lid 2 bedoelde vaartuigen die daarop mogen vissen. De lidstaten zenden de Commissie de informatie betreffende de quotaverdeling binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening toe.
Artikel 36 Mededelingen
1. De kapiteins van de in artikel 35, lid 2, bedoelde vaartuigen delen de vlaggenlidstaat het volgende mee:
a) De hoeveelheden zwarte heilbot aan boord op het moment dat het vaartuig van de Gemeenschap NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO binnenvaart. Deze mededeling vindt niet vroeger dan 12 uur en niet later dan 6 uur vóór het binnenvaren van het gebied plaats.
b) De wekelijkse vangsten aan zwarte heilbot. Deze mededeling wordt voor de eerste maal niet later dan het einde van de zevende dag nadat het vaartuig deelgebied 2 en de sectoren 3KLMNO is binnengevaren, dan wel, wanneer de visreis langer duurt dan zeven dagen, ten laatste op de maandag voor vangsten die gedurende de voorgaande week eindigend op zondag middernacht in deelgebied 2 en de sectoren 3KLMNO zijn opgehaald.
c) De hoeveelheden zwarte heilbot aan boord op het moment dat het vaartuig van de Gemeenschap NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO verlaat. Deze mededeling vindt niet vroeger dan 12 uur en niet later dan 6 uur vóór het verlaten van het gebied plaats, en moet vergezeld gaan van het aantal visdagen en de totale vangst in het gebied.
d) De hoeveelheden zwarte heilbot die bij iedere overlading tijdens het verblijf van het vaartuig in NAFO-deelgebied 2 en sectoren 3KLMNO zijn geladen of gelost. Deze mededeling vindt niet later dan 24 uur na het voltooien van de overlading plaats.
2. Na ontvangst sturen de lidstaten de in lid 1, onder a), c) en d) bedoelde mededelingen door aan de Commissie.
3. Wanneer wordt geacht dat de vangsten van zwarte heilbot die overeenkomstig lid 2 zijn aangegeven 70 % van de quota van de Gemeenschap hebben benut, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om de controle op de vangsten op te voeren en delen zij de Commissie mee welke maatregelen zij daartoe hebben getroffen.
Artikel 37 Aangewezen havens
1. Het is niet toegestaan hoeveelheden zwarte heilbot aan te voeren in andere dan de door de verdragsluitende partijen van de NAFO aangewezen havens. De aanvoer van zwarte heilbot in havens van niet-verdragsluitende partijen is niet toegestaan.
2. Elke lidstaat wijst de havens aan waar zwarte heilbot mag worden aangevoerd en stellen de in dit verband geldende inspectie- en toezichtprocedures vast, met inbegrip van de voorwaarden voor de registratie en de opgave van de aangevoerde hoeveelheden zwarte heilbot bij iedere aanvoer.
3. Elke lidstaat zendt de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening de lijst toe van de aangewezen havens en geeft haar binnen 15 dagen daarna kennis van alle in lid 2 bedoelde inspectie- en toezichtprocedures. De Commissie zendt deze informatie onverwijld door aan het secretariaat van de NAFO.
4. De Commissie zendt alle lidstaten onverwijld een lijst toe van de in lid 2 bedoelde aangewezen havens en van de havens aangewezen door de overige verdragsluitende partijen van de NAFO.
Artikel 38 Inspectie in de haven
1. De lidstaten zien erop toe dat alle vaartuigen die een aangewezen haven aandoen om zwarte heilbot aan te voeren en/of over te laden, worden onderworpen aan een inspectie in de haven overeenkomstig de haveninspectieregeling van de NAFO.
2. Het is niet toegestaan vangsten van vaartuigen als bedoeld in lid 1 te lossen en/of over te laden voordat de inspecteurs ter plaatse zijn.
3. Alle geloste hoeveelheden worden per soort gewogen alvorens naar de koelopslag of enige andere bestemming te worden vervoerd.
4. De lidstaten doen het betrokken haveninspectieverslag uiterlijk 7 werkdagen na de datum waarop de inspectie is voltooid, aan de NAFO toekomen met een kopie aan de Commissie.
Artikel 39 Verbod op aanvoer of overlading voor vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen
De lidstaten verbieden de aanvoer en overlading van zwarte heilbot door vaartuigen van niet-verdragsluitende partijen die in het gereglementeerde gebied van de NAFO hebben gevist.
Artikel 40 Follow-up van visserijactiviteiten
De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 31 december 2004 een verslag over de uitvoering van de in de artikelen 34 tot en met 39 bedoelde maatregelen toekomen met onder meer het totale aantal visdagen.
DEEL 6
Bijzondere bepalingen voor roodbaars
Artikel 41 Visserij op roodbaars
1. De kapiteins van vaartuigen van de Gemeenschap, die in deelgebied 2 en sectoren IF, 3K en 3M van het gereglementeerde gebied van de NAFO op roodbaars vissen, delen de bevoegde instanties van de lidstaat waarvan hun schip de vlag voert of waar het geregistreerd is, om de andere maandag mee welke hoeveelheden roodbaars in die gebieden zijn gevangen in de periode van twee weken die de voorafgaande zondag middernacht is geëindigd.
Wanneer de som van de vangsten gelijk is aan 50 % van de TAC of meer, moet deze mededeling wekelijks op maandag plaatsvinden.
2. De lidstaten melden de Commissie om de twee weken op dinsdag vóór 12 uur 's middags, voor de periode van twee weken die de voorafgaande zondag om 12 uur 's nachts is geeindigd, welke hoeveelheden roodbaars zijn gevangen in deelgebied 2 en sectoren IF, 3K en 3M van het gereglementeerde gebied van de NAFO door vaartuigen die hun vlag voeren en op hun grondgebied geregistreerd zijn.
Wanneer de som van de vangsten gelijk is aan 50 % van de TAC of meer, moet deze mededeling wekelijks plaatsvinden.
HOOFDSTUK VII
BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VISSERIJ DOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP IN HET CCAMLR-GEBIED
DEEL 1
Beperkingen
Artikel 42 Verboden en vangstbeperkingen
1. Gerichte visserij op de in bijlage XV vermelde soorten is verboden in de daarin aangegeven zones en perioden.
2. Voor nieuwe en experimentele visserij zijn de maximale vangsten en bijvangsten per deelgebied/sector vastgelegd in bijlage XVI.
DEEL 2
Experimentele visserij
Artikel 43 Deelname aan experimentele visserij
1. Vissersvaartuigen die de vlag van Spanje voeren en in Spanje geregistreerd zijn en die bij de CCAMLR zijn aangemeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/98 mogen in de FAO-deelgebieden 48.6 en 88.1 aan de experimentele visserij met de beug op de Dissostichus spp. deelnemen. In deelgebied 48.6 mag nooit meer dan één vissersvaartuig tegelijk vissen. De maximale totale vangsten en bijvangsten per deelgebied en de verdeling daarvan over de kleine onderzoeksvakken (Small Scale Research Units, SSRU's) in elk deelgebied staan vermeld in bijlage XVI.
2. De visserijactiviteiten moeten plaatsvinden in een zo groot mogelijk geografisch gebied en op zoveel verschillende diepten als mogelijk om de nodige informatie te verzamelen voor het bepalen van het visserijpotentieel en om overconcentratie van vangsten en inspanningen te voorkomen. Hiertoe worden de visserijactiviteiten in een SSRU stopgezet zodra de gemelde vangsten het toegestane maximum hebben bereikt en blijft dit vak vervolgens gedurende de rest van het seizoen voor de visserij gesloten.
Artikel 44 Meldingsregelingen
Op vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als bedoeld in artikel 43, zijn de volgende stelsels voor de melding van vangsten en inspanningen van toepassing:
a) het in artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 66/98 bedoelde stelsel van vijfdaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen;
b) het in artikel 12, van Verordening (EG) nr. 66/98 bedoelde stelsel van maandelijkse meldingen van gedetailleerde vangst- en visserij-inspanningsgegevens;
c) de melding van het totale aantal vissen en het gewicht aan Dissostichus eleginoides en Dissostichus mawsoni, met inbegrip van vissen met „jellymeat”-verschijnselen.
Artikel 45 Bijzondere vereisten
1. De in artikel 43 bedoelde experimentele visserij moet voldoen aan de bepalingen van artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 66/98 met betrekking tot de toepasselijke maatregelen ter beperking van de incidentele sterfte van zeevogels bij de beugvisserij. Naast bedoelde maatregelen geldt bij deze visserijactiviteiten een verbod op de teruggooi van afval.
2. Voor vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als in FAO-deelgebied 88.1 gelden bovendien de volgende extra vereisten:
a) het is de vaartuigen niet toegestaan het volgende op zee te lozen:
i) olie, olieproducten of residuen van olie, tenzij toegestaan op grond van bijlage I van MARPOL 73/78;
ii) afval;
iii) voedselresten die niet door een rooster met een maaswijdte van maximaal 25 mm kunnen;
iv) pluimvee of delen daarvan (met inbegrip van eierschalen); of
v) afvalwater binnen 12 zeemijlen van land of ijs of terwijl het vaartuig een snelheid van minder dan vier knopen heeft;
b) levend pluimvee of andere levende vogels mogen deelgebied 88.1 niet worden binnengebracht en niet-geconsumeerd bereid gevogelte moet uit deelgebied 88.1 worden verwijderd;
(c) de visserij op Dissostichus spp. in deelgebied 88.1 is verboden binnen 10 zeemijlen van de kust van de Balleny Islands.
Artikel 46 Definitie van uitzettingen
1. Voor de toepassing van dit deel wordt onder „uitzetting” het uitzetten van een of meer beuglijnen op een bepaalde visgrond verstaan. Voor de melding van vangsten en visserij-inspanningen geldt als de juiste geografische positie van een uitzetting bij de beugvisserij het middelpunt van de uitgezette beuglijn(en).
2. Een uitzetting geldt als onderzoeksuitzetting, mits:
a) de afstand tussen twee onderzoeksuitzettingen ten minste 5 zeemijlen bedraagt, gemeten vanaf het geografische middelpunt van iedere onderzoeksuitzetting;
b) bij iedere uitzetting minimaal 3 500 en maximaal 10 000 haken worden gebruikt; daarbij mag op dezelfde locatie ook een reeks aparte lijnen worden uitgezet;
c) de uitzettijd van iedere beug ten minste zes uur bedraagt, gemeten vanaf het moment waarop het uitzetten is voltooid tot het moment waarop met het ophalen wordt begonnen;
Artikel 47 Onderzoeksplannen
Vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als bedoeld in artikel 43, moeten onderzoeksplannen toepassen in alle afzonderlijke SSRU's waarin FAO-deelgebieden 88.1 en 48.6 zijn verdeeld. Het onderzoeksplan moet als volgt worden toegepast:
a) wanneer een vaartuig een SSRU voor het eerst binnenvaart, gelden de eerste tien uitzettingen, „eerste reeks” te noemen, als „onderzoeksuitzettingen”, welke moeten voldoen aan de in artikel 46, lid 2, vermelde criteria;
b) de volgende 10 uitzettingen of de eerste 10 ton gevangen vis, als die hoeveelheid eerder wordt behaald, worden aangeduid als de „tweede reeks”. Uitzettingen tijdens de tweede reeks kunnen naar goeddunken van de kapitein worden gevist als onderdeel van normale experimentele visserij. Indien de uitzettingen beantwoorden aan de vereisten van artikel 46, lid 2, mogen zij echter ook worden beschouwd als onderzoeksuitzettingen;
c) na de eerste en de tweede reeks moet het vaartuig, als de kapitein in de SSRU wil blijven vissen, een „derde reeks” uitzettingen verrichten, tot er uiteindelijk tijdens de drie reeksen 20 onderzoeksuitzettingen hebben plaatsgevonden. De derde reeks uitzettingen moet plaatsvinden tijdens het zelfde verblijf in de SSRU als de eerste en de tweede reeks;
d) nadat er 20 onderzoeksuitzettingen hebben plaatsgevonden, mag het vaartuig in de SSRU blijven vissen;
e) in SSRU's A, B, C, E en G van deelgebied 88.1 waar de bevisbare bodemoppervlakte kleiner is dan 15 000 km2, is het bepaalde onder b), c), en d) niet van toepassing en mag het vaartuig na 10 onderzoekstrekken de visserij in de SSRU voortzetten.
Artikel 48 Gegevensverzamelingsplannen
1. Vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als bedoeld in artikel 43, moeten gegevensverzamelingsplannen toepassen in alle afzonderlijke SSRU's waarin FAO-deelgebieden 88.1 en 48.6 zijn verdeeld. Het gegevensverzamelingsplan moet het volgende omvatten:
a) de positie en diepte van de uiteinden van iedere lijn in een uitzetting;
b) de tijden waarop de beug is uitgezet, in het water is gebleven en is opgehaald;
c) het aantal en de soorten vissen verloren gegaan aan de oppervlakte;
d) het aantal haken dat is aangebracht;
e) het type aas;
f) het percentage aas dat is aangenomen;
g) het type haken; en
h) de gesteldheid van zee en wolken en de maanfase ten tijde van het uitzetten van de lijnen.
2. Alle in lid 1 genoemde gegevens moeten bij ieder onderzoek voor iedere onderzoeksuitzetting worden verzameld; met name moeten bij iedere onderzoeksuitzetting de eerste 100 vissen worden gemeten en moet voor biologisch onderzoek een monster van ten minste 30 vissen worden genomen. Als er meer dan 100 vissen worden gevangen moeten een willekeurige steekproef van de vissen worden genomen.
Artikel 49 Merkprogramma
Vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als bedoeld in lid 43, moeten bovendien onderstaand merkprogramma uitvoeren:
a) gedurende het gehele seizoen moet per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. één exemplaar worden gemerkt en vrijgelaten. Het merken mag pas worden gestaakt zodra het vaartuig 500 exemplaren heeft gemerkt of wanneer de visgrond wordt verlaten en per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. steeds één exemplaar is gemerkt;
b) het programma moet vooral worden gericht op kleinere exemplaren van minder dan 100 cm, al moeten grotere exemplaren ook worden gemerkt als dit nodig is om te voldoen aan de vereiste om per ton gevangen onverwerkte Dissostichus spp. één exemplaar te merken. Alle teruggezette exemplaren moeten worden voorzien van twee merktekens en over een zo groot mogelijk geografisch gebied gespreid worden vrijgelaten;
c) alle merktekens moeten duidelijk zijn bedrukt met een uniek serienummer en een retouradres zodat de oorsprong van de merktekens kan worden bepaald ingeval een exemplaar opnieuw wordt gevangen;
d) alle gegevens betreffende merktekens en eventuele opnieuw op de visgrond gevangen exemplaren van Dissostichus spp. moeten uiterlijk twee maanden na het verlaten van de visgrond in computerleesbare vorm aan de CCAMLR worden gemeld.
Artikel 50 Wetenschappelijke waarnemers
Vissersvaartuigen die deelnemen aan de experimentele visserij als bedoeld in artikel 43, moeten bij alle visserijactiviteiten in het visserijseizoen ten minste twee wetenschappelijk waarnemers aan boord hebben waarvan er één is aangewezen volgens de CCAMLR-regeling voor internationale wetenschappelijke waarneming.
HOOFDSTUK VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 51 Gegevensoverdracht
Overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2847/93 doen de lidstaten de gegevens met betrekking tot het aanlanden van hoeveelheden gevangen vis in computerleesbare vorm met gebruikmaking van de in iedere tabel vermelde codes voor de bestanden aan de Commissie toekomen.
Artikel 52 Quota voor de nieuwe lidstaten
De vangsten van vaartuigen van de nieuwe lidstaten worden van 1 januari 2004 tot de toetredingsdatum afgeboekt tegen de in bijlage I vermelde quota.
Uiterlijk 2 weken na de toetredingsdatum delen de nieuwe lidstaten de Commissie de in de periode van 1 januari 2004 tot de toetredingsdatum gevangen hoeveelheden mee.
Artikel 53 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004.
Voor TAC's voor het CCAMLR-gebied die gelden voor perioden die ingaan vóór 1 januari 2004, is artikel 42 van toepassing vanaf de begindatum van de betrokken TAC-toepassingsperioden.
Het bepaalde in punt 12 van bijlage IV treedt in werking op 1 februari 2004 behalve de punten 12.3 en 12.7, onder 2), die op 1 januari 2004 in werking treden.
De artikelen 13 en 14 zijn niet van toepassing op Estland, Letland, Litouwen en Polen vanaf de datum van toetreding van deze landen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
VANGSTMOGELIJKHEDEN, PER SOORT EN PER GEBIED (IN TON LEVEND GEWICHT, TENZIJ ANDERS VERMELD), VOOR VAARTUIGEN VAN DE GEMEENSCHAP IN GEBIEDEN MET VANGSTBEPERKINGEN EN VOOR VAARTUIGEN VAN DERDE LANDEN IN DE WATEREN VAN DE GEMEENSCHAP
Alle vangstbeperkingen die in deze bijlage zijn vastgesteld, worden voor de toepassing van artikel 9 van de verordening als quota beschouwd en daarom gelden daarvoor de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2847/93, en met name de artikelen 14 en 15.
Per gebied staan de visbestanden vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de vissoort. Voor de toepassing van deze verordening volgt hieronder een concordantietabel van de gebruikelijke namen in het Nederlands en de overeenkomstige Latijnse namen.
Gebruikelijke naam |
Alpha-3 code |
Wetenschappelijke naam |
Witte tonijn |
ALB |
Thunnus alalunga |
Beryciden |
ALF |
Beryx spp. |
Lange schol |
PLA |
Hippoglossoides platessoides |
Ansjovis |
ANE |
Engraulis encrasicolus |
Zeeduivels |
ANF |
Lophiidae |
IJsvis |
ANI |
Champsocephalus gunnari |
Zwarte Patagonische ijsheek |
TOP |
Dissostichus eleginoides |
Zeewolf |
CAT |
Anarhichas lupus |
Heilbot |
HAL |
Hippoglossus hippoglossus |
Zalm |
SAL |
Salmo salar |
Reuzenhaai |
BSK |
Cetorhinus maximus |
Grootoogtonijn |
BET |
Thunnus obesus |
Spitssnuitdoornhaai |
DCA |
Deania calcea |
Zwarte haarstaart |
BSF |
Aphanopus carbo |
Scotiazee ijsvis |
SSI |
Chaenocephalus aceratus |
Blauwe leng |
BLI |
Molva dypterigia |
Blauwe marlijn |
BUM |
Makaira nigricans |
Blauwe wijting |
WHB |
Micromesistius poutassou |
Blauwvintonijn |
BFT |
Thunnus thynnus |
Lodde |
CAP |
Mallotus villosus |
Kabeljauw |
COD |
Gadus morhua |
Tong |
SOL |
Solea solea |
Krabben |
PAI |
Paralomis spp. |
Schar |
DAB |
Limanda limanda |
Platvissen |
FLX |
Pleuronectiformes |
Bot |
FLX |
Platichthys flesus |
Gaffelkabeljauwen |
FOX |
Phycis spp. |
Grote zilvervis |
ARU |
Argentina silus |
Zwarte heilbot |
GHL |
Reinhardtius hippoglossoides |
Grenadiervissen |
GRV |
Macrourus spp. |
Grote lantaarnhaai |
ETR |
Etmopterus princeps |
Grijze zuidpoolkabeljauw |
NOS |
Lepidonotothen squamifrons |
Schelvis |
HAD |
Melanogrammus aeglefinus |
Heek |
HKE |
Merluccius merluccius |
Atlantische haring |
HER |
Clupea harengus |
Horsmakrelen |
JAX |
Trachurus spp. |
Groene zuidpoolkabeljauw |
NOG |
Gobionotothen gibberifrons |
Zwarte haai |
SCK |
Dalatias licha |
Krielgarnaal |
KRI |
Euphausia superba |
Lantaarnvis |
LAC |
Lampanyctus achirus |
Donkere doornhaai |
GUQ |
Centrophorus squamosus |
Tongschar |
LEM |
Microstomus kitt |
Leng |
LIN |
Molva molva |
Makreel |
MAC |
Scomber scombrus |
Gemarmerde zuidpoolkabeljauw |
NOR |
Notothenia rossii |
Scharretongen |
LEZ |
Lepidorhombus spp. |
Noorse garnaal |
PRA |
Pandalus borealis |
Langoestine (of Noorse kreeft) |
NEP |
Nephrops norvegicus |
Kever |
NOP |
Trisopterus esmarki |
Orange roughy |
ORY |
Hoplostethus atlanticus |
Garnaal „Penaeus” |
PEN |
Penaeus spp |
Schol |
PLE |
Pleuronectes platessa |
Arctische kabeljauw |
POC |
Boreogadus saida |
Pollak |
POL |
Pollachius pollachius |
Haringhaai |
POR |
Lamna nasus |
Portugese hondshaai |
CYO |
Centroscymnus coelolepis |
Roodbaars |
RED |
Sebastes spp. |
Zeebrasem |
SBR |
Pagellus bogaraveo |
Noordelijke grenadiervis |
RHG |
Macrourus berglax |
Grenadiervis |
RNG |
Coryphaenoides rupestris |
Koolvis |
POK |
Pollachius virens |
Zandspieringen |
SAN |
Ammodytidae |
Zeebaars |
BSS |
Dicentrarchus labrax |
Kortvinnige pijlinktvis |
SQI |
Illex illecebrosus |
Roggen |
SRX-RAJ |
Rajidae |
Gladde lantaarnhaai |
ETP |
Etmopterus pusillus |
Sneeuwkrab |
PCR |
Chionoecetes spp. |
Georgia-ijsvis |
SGI |
Pseudochaenichthys georgianus |
Middellandse-Zeeleng |
SLI |
Molva macrophthalmus |
Sprot |
SPR |
Sprattus sprattus |
Doornhaai |
DGS |
Squalus acanthias |
Zwaardvis |
SWO |
Xiphias gladius |
Zwarte Patagonische ijsheek |
TOP |
Dissostichus eleginoides |
Ruwe haai |
GAG |
Galeorhinus galeus |
Tarbot |
TUR |
Psetta maxima |
Torsk |
USK |
Brosme brosme |
Langsnuitijsvis |
LIC |
Channichthys rhinoceratus |
Zwarte doornhaai |
ETX |
Etmopterus spinax |
Witte marlijn |
WHM |
Tetrapturus alba |
Wijting |
WHG |
Merlangius merlangus |
Witje |
WIT |
Glyptocephalus cynoglossus |
Geelvintonijn |
YFT |
Thunnus albacares |
Zandschar |
YEL |
Limanda ferruginea |
BIJLAGE I A
OOSTZEE
Alle TAC's in dit gebied, behalve die voor schol, zijn vastgesteld in de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee (IBSFC).
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
Management Unit 3 HER/MU3 |
Finland |
50 175 | ||
Zweden |
11 025 | ||
EG |
61 200 | ||
TAC |
61 200 |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
IIIbcd (EG-wateren) uitgezonderd Management Unit 3 en de Golf van Riga |
Denemarken |
8 279 | ||
Duitsland |
25 106 | ||
Estland |
10 406 (1) | ||
Finland |
9 386 | ||
Letland |
2 704 (1) | ||
Litouwen |
2 568 | ||
Polen |
28 870 | ||
Zweden |
36 499 | ||
EG |
123 820 | ||
TAC |
132 090 | ||
(1) Mag worden gevist in de Golf van Riga (HER/O3D-RG). |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
Golf van Riga HER/03D-RG |
Estland |
18 130 | ||
Letland |
21 130 | ||
EG |
39 260 | ||
TAC |
39 260 |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
Sectoren 25-32 (EG-wateren) COD/25/32- |
Denemarken |
12 040 (1) | ||
Duitsland |
5 265 (1) | ||
Estland |
781 (1) | ||
Finland |
625 (1) | ||
Letland | |||
Litouwen |
1 951 (1) | ||
Polen |
9 251 (1) | ||
Zweden |
8 770 (1) | ||
EG |
41 650 (1) | ||
TAC |
45 400 |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | |
(1) Mag worden gevist in sectoren 22-24. (2) Waarvan 350 t mag worden gevist in de wateren van de Russische Federatie in zone III d. |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
Sectoren 22-24 (EG-wateren) (1) COD/22/24- |
Denemarken |
8 557 (7) | ||
Duitsland |
3 742 (7) | ||
Estland | |||
Finland |
444 (7) | ||
Letland | |||
Litouwen | |||
Polen | |||
Zweden |
6 233 (7) | ||
EG |
29 600 (6) | ||
TAC |
29 600 (8) | ||
(1) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten omvat deze zone de wateren van de EG en die van Polen. (2) Mag in EG-wateren worden gevangen binnen een totaal quotum voor de subsectoren 22-32 van 650 t. (3) Mag in EG-wateren worden gevangen binnen een totaal quotum voor de subsectoren 22-32 van 1 450 t. (4) Mag in EG-wateren worden gevangen binnen een totaal quotum voor de subsectoren 22-32 van 1 100 t. (5) Mag niet in de wateren van de EG worden gevist. (6) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 18 975 t. (7) Mag worden gevist in de subsectoren 25-32. (8) TAC zal worden herzien in het licht van de nieuwe vangstvooruitzichten van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee. De voetnoten 2, 3, 4 en 5 zijn van toepassing tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten. |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
IIIbcd (EG-wateren) (1) PLE/3BCD-C |
Denemarken |
2 697 | ||
Duitsland |
300 | ||
Zweden |
203 | ||
Polen |
565 (2) | ||
EG |
3 766 (3) | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten omvat deze zone de wateren van de EG en die van Polen. (2) Mag niet in de wateren van de EG worden gevist. (3) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 3 200 t. Voetnoot 2 is van toepassing tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten. |
Soort: |
Atlantische zalm Salmo salar |
Zone: |
IIIbcd (EG-wateren) uitgezonderd sector 32 (1) SAL/3BCD-C |
Denemarken | |||
Duitsland | |||
Estland | |||
Finland | |||
Letland | |||
Litouwen | |||
Polen | |||
Zweden | |||
EG | |||
TAC |
460 000 (2) | ||
(1) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten omvat deze zone de wateren van de EG en die van Estland, Letland, Litouwen en Polen. (2) Uitgedrukt in aantal stuks. (3) Mag alleen in EG-wateren worden gevangen, behalve 2 000 stuks die mogen worden gevist in de Estse wateren (SAL/03D-E) binnen een totaal quotum voor de EG van 2 000 stuks. (4) Waarvan 2 000 stuks mogen worden gevist in de wateren van de EG. (5) Mag alleen in EG-wateren worden gevangen, behalve 3 000 stuks die mogen worden gevist in de Litouwse wateren (SAL/03D-LA) binnen een totaal quotum voor de EG van 3 000 stuks. (6) Waarvan 3 000 stuks mogen worden gevist in de wateren van de EG. (7) Mag niet in de wateren van de EG worden gevist. (8) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 346 918 stuks. De voetnoten 3, 4, 5, 6 en 7 zijn van toepassing tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten. |
Soort: |
Atlantische zalm Salmo salar |
Zone: |
IBSFC-sector 32 (1) SAL/03D-32 |
Finland |
28 490 (2) | ||
Estland | |||
EG | |||
TAC |
35 000 (2) | ||
(1) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten omvat deze zone de wateren van de EG en die van Estland. (2) Uitgedrukt in aantal stuks. (3) Mag niet in de wateren van de EG worden gevist. (4) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 28 490 stuks. Voetnoot 3 is van toepassing tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten. |
Soort: |
Sprot Sprattus sprattus |
Zone: |
IIIbcd (EG-wateren) SPR/3BCD-C |
Denemarken |
37 254 | ||
Duitsland |
23 601 | ||
Estland |
43 260 | ||
Finland |
19 501 | ||
Letland |
52 249 | ||
Litouwen |
18 901 | ||
Polen |
110 880 | ||
Zweden |
72 019 | ||
EG |
377 665 | ||
Russische Federatie |
3 000 (1) | ||
TAC |
420 000 |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | |
(1) Te vangen in de Letse zone van de EG-wateren, inclusief maximaal 150 t haring als bijvangst. |
BIJLAGE I B
SKAGERRAK, KATTEGAT, NOORDZEE, EN WESTELIJKE WATEREN VAN DE GEMEENSCHAP ICES-gebieden Vb (EG-wateren), VI, VII, VIII, IX en X, CECAF (EG-wateren) en Frans Guyana
Soort: |
Zandaal Ammodytidae |
Zone: |
IV (Noorse wateren) SAN/04-N. |
Denemarken |
124 450 | ||
Verenigd Koninkrijk |
6 550 | ||
EG |
131 000 ►M1 ◄ | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Zandaal Ammodytidae |
Zone: |
IIa (1), Skagerrak, Kattegat, Noordzee (1) SAN/24. |
Denemarken |
727 472 | ||
Verenigd Koninkrijk |
15 901 | ||
Alle lidstaten |
27 826 (2) | ||
EG |
771 200 | ||
Noorwegen |
45 000 (3) | ||
Faeröer | |||
TAC |
836 200 |
Voorzorgs-TAC waarop de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | |
(1) Gemeenschapswateren exclusief wateren binnen 6 mijl van de basislijnen van het Verenigd Koninkrijk bij Shetland, Fair Isle en Foula. (2) Uitgezonderd Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. (3) Te vangen in de Noordzee. (4) Met inbegrip van kever en een maximum van 4 000 t sprot. De sprot en maximaal 6 000 t kever mogen worden gevist in sector VIa ten noorden van 56o 30' NB. |
Soort: |
Reuzenhaai Cetorhinus maximus |
Zone: |
EU-wateren van de zones IV, VI en VII BSK/467 |
EG |
0 | ||
TAC |
0 |
Soort: |
Haring (1) Clupea harengus |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat HER/03A. |
Denemarken |
29 177 (3) | ||
Duitsland |
467 (3) | ||
Zweden |
30 521 (3) | ||
EG |
60 164 | ||
Faeröer |
500 (2) | ||
TAC |
70 000 |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | |
(1) Aangeland als totale vangst of gesorteerd van de overige vangst. (2) Te vangen in het Skagerrak. (3) Waarvan 50 %, als ad-hoc maatregel voor 2004, mag worden gevangen in de Noordzee (EG-wateren) ten zuiden van 60° NB en ten oosten van 4° OL. |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
Noorse wateren bezuiden 62° NB HER/04-N. |
Zweden |
1 076 | ||
EG |
1 076 | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Bijvangst van kabeljauw, schelvis, pollak, wijting en koolvis wordt in mindering gebracht op de quota voor die soorten. |
Soort: |
Haring (1) Clupea harengus |
Zone: |
IVc (2), VIId HER/4CXB7D |
België |
9 159 (3) | ||
Denemarken |
1 526 (3) | ||
Duitsland |
953 (3) | ||
Frankrijk |
17 178 (3) | ||
Nederland |
30 621 (3) | ||
Verenigd Koninkrijk |
6 662 (3) | ||
EG |
66 098 | ||
TAC |
460 000 (4) | ||
(1) Aangeland als totale vangst of gesorteerd van de overige vangst. (2) Uitgezonderd Blackwater-bestand: het gaat om het haringbestand van het zeegebied van de Theemsmonding in een gebied dat wordt begrensd door een lijn die rechtwijzend zuid gaat vanaf Landguard Point (51°56° NB, 1°19,1° OL) tot 51°33° NB en vandaar rechtwijzend west naar een punt op de kust van het Verenigd Koninkrijk. (3) Tot 50 % van dit quotum mag worden overgedragen naar ICES-sector IV b. Deze overdrachten moeten evenwel vooraf aan de Commissie worden gemeld. (4) Voorlopige TAC in afwachting van de conclusies van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004. |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
Vb, VIaN (1), VIb HER/5B6ANB |
Duitsland |
3 280 | ||
Frankrijk |
621 | ||
Ierland |
4 432 | ||
Nederland |
3 280 | ||
Verenigd Koninkrijk |
17 727 | ||
EG |
29 340 | ||
Faeröer |
660 (2) | ||
TAC |
30 000 | ||
(1) Bedoeld is het haringbestand in ICES-sector VI a, benoorden 56°00° NB, en in het gedeelte van VI a ten oosten van 07°00° WL en benoorden 55°00° NB, met uitzondering van de Clyde. (2) Mag enkel worden gevangen in sector VI a benoorden 56°30° NB. |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
VIIe,f HER/7EF. |
Frankrijk |
500 | ||
Verenigd Koninkrijk |
500 | ||
EG |
1 000 | ||
TAC |
1 000 |
Soort: |
Ansjovis Engraulis encrasicolus |
Zone: |
IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) ANE/9/3411 |
Spanje |
3 826 | ||
Portugal |
4 174 | ||
EG |
8 000 | ||
TAC |
8 000 |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
Kattegat COD/03AS. |
Denemarken |
841 | ||
Duitsland |
17 | ||
Zweden |
505 | ||
EG |
1 363 | ||
TAC |
1 363 |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV COD/561214 |
België |
1 | ||
Duitsland |
13 | ||
Frankrijk |
135 | ||
Ierland |
191 | ||
Verenigd Koninkrijk |
508 | ||
EG |
848 | ||
TAC |
848 | ||
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
VIIa COD/07A. |
België |
29 | ||
Frankrijk |
79 | ||
Ierland |
1 416 | ||
Nederland |
7 | ||
Verenigd Koninkrijk |
620 | ||
EG |
2 150 | ||
TAC |
2 150 |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
VIIb-k, VIII, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) COD/7X7A34 |
België |
242 | ||
Frankrijk |
4 149 | ||
Ierland |
824 | ||
Nederland |
35 | ||
Verenigd Koninkrijk |
450 | ||
EG |
5 700 | ||
TAC |
5 700 |
Soort: |
Scharretong Lepidorhombus spp. |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) LEZ/2AC4-C |
België |
6 | ||
Denemarken |
5 | ||
Duitsland |
5 | ||
Frankrijk |
31 | ||
Nederland |
24 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 819 | ||
EG |
1 890 | ||
TAC |
1 890 |
Soort: |
Scharretong Lepidorhombus spp. |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV LEZ/561214 |
Spanje |
409 | ||
Frankrijk |
1 596 | ||
Ierland |
466 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 129 | ||
EG |
3 600 | ||
TAC |
3 600 |
Soort: |
Scharretong Lepidorhombus spp. |
Zone: |
VII LEZ/07. |
België |
489 | ||
Spanje |
5 430 | ||
Frankrijk |
6 589 | ||
Ierland |
2 996 | ||
Verenigd Koninkrijk |
2 595 | ||
EG |
18 099 | ||
TAC |
18 099 |
Soort: |
Scharretong Lepidorhombus spp. |
Zone: |
VIIIabde LEZ/8ABDE. |
Spanje |
1 163 | ||
Frankrijk |
938 | ||
EG |
2 101 | ||
TAC |
2 101 |
Soort: |
Scharretong Lepidorhombus spp. |
Zone: |
VIIIc, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) LEZ/8C3411 |
Spanje |
1 233 | ||
Frankrijk |
62 | ||
Portugal |
41 | ||
EG |
1 336 | ||
TAC |
1 336 |
Soort: |
Schar en bot Limanda limanda en Platichthys flesus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) D/F/2AC4-C |
België |
533 | ||
Denemarken |
2 003 | ||
Duitsland |
3 004 | ||
Frankrijk |
208 | ||
Nederland |
12 112 | ||
Zweden |
7 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 684 | ||
EG |
19 551 | ||
TAC |
19 551 |
Soort: |
Zeeduivel Lophiidae |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) ANF/2AC4-C |
België |
247 | ||
Denemarken |
546 | ||
Duitsland |
266 | ||
Frankrijk |
51 | ||
Nederland |
187 | ||
Zweden |
6 | ||
Verenigd Koninkrijk |
5 697 | ||
EG |
7 000 | ||
TAC |
7 000 |
Soort: |
Zeeduivel Lophiidae |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV ANF/561214 |
België |
114 | ||
Duitsland |
130 | ||
Spanje |
122 | ||
Frankrijk |
1 408 | ||
Ierland |
318 | ||
Nederland |
110 | ||
Verenigd Koninkrijk |
978 | ||
EG |
3 180 | ||
TAC |
3 180 |
Soort: |
Zeeduivel Lophiidae |
Zone: |
VII ANF/07. |
België |
1 931 | ||
Duitsland |
215 | ||
Spanje |
768 | ||
Frankrijk |
12 395 | ||
Ierland |
1 584 | ||
Nederland |
250 | ||
Verenigd Koninkrijk |
3 759 | ||
EG |
20 902 | ||
TAC |
20 902 |
Soort: |
Zeeduivel Lophiidae |
Zone: |
VIIIa,b,d,e ANF/8ABDE. |
Spanje |
883 | ||
Frankrijk |
4 915 | ||
EG |
5 798 | ||
TAC |
5 798 |
Soort: |
Zeeduivel Lophiidae |
Zone: |
VIIIc, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) ANF/8C3411 |
Spanje |
1 917 | ||
Frankrijk |
2 | ||
Portugal |
381 | ||
EG |
2 300 | ||
TAC |
2 300 |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat, IIIbcd (EG-wateren) HAD/3A/BCD |
België |
18 | ||
Denemarken |
3 096 | ||
Duitsland |
197 | ||
Nederland |
4 | ||
Zweden |
366 | ||
EG |
3 681 (1) | ||
TAC |
4 755 | ||
(1) Op grond van de goedgekeurde notulen van het overleg tussen de Europese Gemeenschap namens Zweden en Noorwegen voor het jaar 2004. |
Land |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee HAD/2AC4. |
België |
625 | ||
Denemarken |
4 300 | ||
Frankrijk |
4 769 | ||
Duitsland |
2 736 | ||
Nederland |
469 | ||
Zweden |
303 | ||
Verenigd Koninkrijk |
45 773 (1) | ||
EG |
58 975 (2) | ||
Noorwegen |
15 391 | ||
TAC |
77 000 | ||
(1) Waarvan 29 500 t mag worden vervangen en aangeland door vaartuigen die in het bezit zijn van speciale visdocumenten overeenkomstig punt 17 van bijlage IV. (2) Exclusief naar schatting 2 634 t industriële bijvangst. |
Bijzondere voorwaarden:
In de betrokken zones mogen, binnen de limieten van bovenstaande quota, niet meer dan de hieronder opgegeven hoeveelheden worden gevangen.
Schelvis Melanogrammus aeglefinus | |
Zone: |
Noorse wateren bezuiden 62° NB |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
Noorse wateren bezuiden 62° NB HAD/04-N. |
Zweden |
956 | ||
EG |
956 | ||
TAC |
Niet relevant. |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
VIb, XII, XIV HAD/61214. |
België |
2 | ||
Duitsland |
2 | ||
Frankrijk |
77 | ||
Ierland |
55 | ||
Verenigd Koninkrijk |
566 | ||
EG |
702 | ||
TAC |
702 |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
Vb, VIa (EG-wateren), HAD/5BC6A. |
België |
12 | ||
Duitsland |
14 | ||
Frankrijk |
571 | ||
Ierland |
1 010 | ||
Verenigd Koninkrijk |
4 897 | ||
EG |
6 503 | ||
TAC |
6 503 |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
VII, VIII, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) HAD/7/3411 |
België |
107 | ||
Frankrijk |
6 400 | ||
Ierland |
2 133 | ||
Verenigd Koninkrijk |
960 | ||
EG |
9 600 | ||
TAC |
9 600 (1) | ||
Soort: |
Wijting Merlangius merlangus |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV WHG/561214 |
Duitsland |
5 | ||
Frankrijk |
98 | ||
Ierland |
466 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 032 | ||
EG |
1 600 | ||
TAC |
1 600 |
Soort: |
Wijting Merlangius merlangus |
Zone: |
VIIa WHG/07A. |
België |
1 | ||
Frankrijk |
18 | ||
Ierland |
296 | ||
Nederland |
0 | ||
Verenigd Koninkrijk |
199 | ||
EG |
514 | ||
TAC |
514 |
Soort: |
Wittling Merlangius merlangus |
Zone: |
VIIb-k WHG/7X7A. |
België |
263 | ||
Frankrijk |
16 200 | ||
Ierland |
7 507 | ||
Nederland |
132 | ||
Verenigd Koninkrijk |
2 898 | ||
EG |
27 000 | ||
TAC |
27 000 |
Soort: |
Wijting Merlangius merlangus |
Zone: |
VIII WHG/08. |
Spanje |
1 800 | ||
Frankrijk |
2 700 | ||
EG |
4 500 | ||
TAC |
4 500 |
Soort: |
Wijting Merlangius merlangus |
Zone: |
IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) WHG/9/3411 |
Portugal |
1 020 | ||
EG |
1 020 | ||
TAC |
1 020 |
Soort: |
Heek Merluccius merluccius |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, VII, XII, XIV HKE/571214 |
België |
202 | ||
Spanje |
6 463 | ||
Frankrijk |
9 982 | ||
Ierland |
1 209 | ||
Nederland |
130 | ||
Verenigd Koninkrijk |
3 940 | ||
EG |
21 926 | ||
TAC |
21 926 (1) | ||
Soort: |
Heek Merluccius merluccius |
Zone: |
VIIIa,b,d,e HKE/8ABDE. |
België |
7 | ||
Spanje |
4 499 | ||
Frankrijk |
10 104 | ||
Nederland |
13 | ||
EG |
14 623 | ||
TAC |
14 623 (1) | ||
Soort: |
Heek Merluccius merluccius |
Zone: |
VIIIc, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) HKE/8C3411 |
Spanje |
3 807 | ||
Frankrijk |
366 | ||
Portugal |
1 777 | ||
EG |
5 950 | ||
TAC |
5 950 |
Soort |
Blauwe wijting |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) | |||||
Micromesistius poutassou |
WHB/2AC4-C | |||||||
Denemarken |
97 058 | |||||||
Duitsland |
160 | |||||||
Nederland |
294 | |||||||
Zweden |
313 | |||||||
Verenigd Koninkrijk |
2 141 | |||||||
EG |
99 966 | |||||||
Noorwegen |
40 000 | |||||||
TAC |
Niet relevant |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | ||||||
(1) Binnen een totaal quotum van 120 000 ton in EG-wateren. |
Soort: |
Blauwe wijting Micromesistius poutassou |
Zone: |
IV (Noorse wateren) |
Denemarken |
18 050 | ||
Verenigd Koninkrijk |
950 | ||
EG |
19 000 ►M1 ◄ | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort |
Blauwe wijting |
Zone: |
V, VI, VII, XII, en XIV | |||||
Micromesistius poutassou |
WHB/571214 | |||||||
Denemarken |
8 031 | |||||||
Duitsland |
31 087 | |||||||
Spanje |
51 812 | |||||||
Frankrijk |
43 263 | |||||||
Ierland |
62 174 | |||||||
Nederland |
97 665 | |||||||
Portugal |
3 886 | |||||||
Verenigd Koninkrijk |
90 671 | |||||||
EG |
388 589 | |||||||
Noorwegen |
120 000 | |||||||
Faeröer |
45 000 | |||||||
TAC |
Niet relevant |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | ||||||
Soort |
Blauwe wijting |
Zone: |
VIIIa, b, d, e | |||||
Micromesistius poutassou |
WHB/8ABDE. | |||||||
Spanje |
19 993 | |||||||
Frankrijk |
15 513 | |||||||
Portugal |
2 999 | |||||||
Verenigd Koninkrijk |
14 477 | |||||||
EG |
52 982 | |||||||
TAC |
Niet relevant. |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | ||||||
Bijzondere voorwaarden: Alle delen van bovengenoemde quota mogen in ICES-sector Vb (EG-wateren), deelgebieden VI, VII, XII en XIV worden gevangen. |
Soort |
Blauwe wijting |
Zone: |
VIIIc, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) | |||||
Micromesistius poutassou |
WHB/8C3411 | |||||||
Spanje |
87 970 | |||||||
Portugal |
21 993 | |||||||
EG |
109 963 |
(1) | ||||||
TAC |
Niet relevant. |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | ||||||
Soort: |
Tongschar en witje Microstomus kitt en Glyptocephalus cynoglossus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) L/W/2AC4-C |
België |
380 | ||
Denemarken |
1 048 | ||
Duitsland |
135 | ||
Frankrijk |
287 | ||
Nederland |
872 | ||
Zweden |
12 | ||
Verenigd Koninkrijk |
4 289 | ||
EG |
7 023 | ||
TAC |
7 023 |
Soort: |
Leng Molva molva |
Zone: |
EU-wateren van de zones IIa, IV, Vb, VI, VII LIN/2A47-C |
Noorwegen | |||
Faeröer | |||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Waarvan in bijvangsten van andere soorten tot 25 % per vaartuig in de deelgebieden VI en VII is toegestaan. Dit percentage mag worden overschreden in de eerste 24 uur na het begin van de visserijactiviteiten op een bepaalde visgrond. De totale bijvangsten van andere soorten in de deelgebieden VI en VII mogen echter niet meer bedragen dan pm ton. (2) Inclusief torsk. De quota voor Noorwegen zijn: 9 500 t leng, 5 000 t torsk. Deze quota mogen tot 2 000 t onderling gewisseld worden en de betrokken soorten mogen in sector V b en in de deelgebieden VI en VII slechts worden gevangen met beuglijnen. (3) Inclusief blauwe leng en torsk. In de sectoren VI a (benoorden 56°30′ NB) en VI b mogen deze soorten slechts worden gevangen met beuglijnen. (4) Waarvan in bijvangsten van andere soorten tot 20 % per vaartuig in deelgebied VI is toegestaan. Dit percentage mag worden overschreden in de eerste 24 uur na het begin van de visserijactiviteiten op een bepaalde visgrond. De totale bijvangsten van andere soorten in deelgebied VI mogen echter niet meer bedragen dan 75 t. |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat (EG-wateren), IIIbcd (EG-wateren) NEP/3A/BCD |
Denemarken |
3 380 | ||
Duitsland |
10 | ||
Zweden |
1 210 | ||
EG |
4 600 | ||
TAC |
4 600 |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) NEP/2AC4-C |
België |
993 | ||
Denemarken |
993 | ||
Duitsland |
15 | ||
Frankrijk |
29 | ||
Nederland |
511 | ||
Verenigd Koninkrijk |
16 446 | ||
EG |
18 987 | ||
TAC |
18 987 (1) | ||
(1) TAC zal op 21 350 ton worden gebracht en verdeeld over de lidstaten wanneer de Raad beheersregelingen vaststelt ter controle van de vangst van Nephrops en kabeljauw. |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI NEP/5BC6. |
Spanje |
23 | ||
Frankrijk |
92 | ||
Ierland |
153 | ||
Verenigd Koninkrijk |
11 032 | ||
EG |
11 300 | ||
TAC |
11 300 |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
VII NEP/07. |
Spanje |
1 047 | ||
Frankrijk |
4 243 | ||
Ierland |
6 436 | ||
Verenigd Koninkrijk |
5 724 | ||
EG |
17 450 | ||
TAC |
17 450 |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
VIIIa,b,d,e NEP/8ABDE. |
Spanje |
189 | ||
Frankrijk |
2 961 | ||
EG |
3 150 | ||
TAC |
3 150 |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
VIIIc NEP/08C. |
Spanje |
173 | ||
Frankrijk |
7 | ||
EG |
180 | ||
TAC |
180 |
Soort: |
Langoestine Nephrops norvegicus |
Zone: |
IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) NEP/9/3411 |
Spanje |
150 | ||
Portugal |
450 | ||
EG |
600 | ||
TAC |
600 |
Soort: |
Peneide garnalen Penaeus spp |
Zone: |
Frans-Guyana PEN/FGU. |
Frankrijk |
4 000 (1) | ||
EG |
4 000 (1) | ||
Barbados |
24 (1) | ||
Guyana |
24 (1) | ||
Suriname |
0 (1) | ||
Trinidad en Tobago |
60 (1) | ||
TAC |
4 108 (1) | ||
(1) Vissen op garnalen van de soort Penaeus subtilis en Penaeus brasiliensis is verboden in wateren met een diepte van minder dan 30 m. |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
Kattegat PLE/03AS. |
Denemarken |
1 658 | ||
Duitsland |
19 | ||
Zweden |
186 | ||
EG |
1 863 | ||
TAC |
1 863 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee PLE/2AC4. |
België |
3 624 | ||
Denemarken |
11 778 | ||
Duitsland |
3 397 | ||
Frankrijk |
680 | ||
Nederland |
22 649 | ||
Verenigd Koninkrijk |
16 761 | ||
EG |
58 889 | ||
Noorwegen |
2 111 | ||
TAC |
61 000 |
Analytische TAC waarop kortingen overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. |
Bijzondere voorwaarden:
In de betrokken zones mogen, binnen de limieten van bovenstaande quota, niet meer dan de opgegeven hoeveelheden worden gevangen:
Koolvis Pollachius virens | |
Zone: |
Noorse wateren bezuiden 62° NB |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV PLE/561214 |
Frankrijk |
34 | ||
Ierland |
447 | ||
Verenigd Koninkrijk |
746 | ||
EG |
1 227 | ||
TAC |
1 227 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIIa PLE/07A. |
België |
34 | ||
Frankrijk |
15 | ||
Ierland |
876 | ||
Nederland |
10 | ||
Verenigd Koninkrijk |
404 | ||
EG |
1 340 | ||
TAC |
1 340 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIIb,c PLE/7BC. |
Frankrijk |
16 | ||
Ierland |
144 | ||
EG |
160 | ||
TAC |
160 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIId,e PLE/7DE. |
België |
992 | ||
Frankrijk |
3 305 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 763 | ||
EG |
6 060 | ||
TAC |
6 060 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIIf,g PLE/7FG. |
België |
139 | ||
Frankrijk |
251 | ||
Ierland |
39 | ||
Verenigd Koninkrijk |
131 | ||
EG |
560 | ||
TAC |
560 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIIh,j,k PLE/7HJK. |
België |
29 | ||
Frankrijk |
58 | ||
Ierland |
203 | ||
Nederland |
117 | ||
Verenigd Koninkrijk |
58 | ||
EG |
466 | ||
TAC |
466 |
Soort: |
Schol Pleuronectes platessa |
Zone: |
VIII, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) PLE/8/3411 |
Spanje |
75 | ||
Frankrijk |
298 | ||
Portugal |
75 | ||
EG |
448 | ||
TAC |
448 |
Soort: |
Witte koolvis Pollachius pollachius |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV POL/561214 |
Spanje |
10 | ||
Frankrijk |
337 | ||
Ierland |
99 | ||
Verenigd Koninkrijk |
258 | ||
EG |
704 | ||
TAC |
704 |
Soort: |
Witte koolvis Pollachius pollachius |
Zone: |
VII POL/07. |
België |
529 | ||
Spanje |
32 | ||
Frankrijk |
12 177 | ||
Ierland |
1 298 | ||
Verenigd Koninkrijk |
2 964 | ||
EG |
17 000 | ||
TAC |
17 000 |
Soort: |
Witte koolvis Pollachius pollachius |
Zone: |
VIIIa,b,d,e POL/8ABDE. |
Spanje |
286 | ||
Frankrijk |
1 394 | ||
EG |
1 680 | ||
TAC |
1 680 |
Soort: |
Witte koolvis Pollachius pollachius |
Zone: |
VIIIc POL/08C. |
Spanje |
369 | ||
Frankrijk |
41 | ||
EG |
410 | ||
TAC |
410 |
Soort: |
Witte koolvis Pollachius pollachius |
Zone: |
IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) POL/9/3411 |
Spanje |
348 | ||
Portugal |
12 | ||
EG |
360 | ||
TAC |
360 |
Soort: |
Koolvis Pollachius virens |
Zone: |
Noorse wateren bezuiden 62° NB POK/04-N. |
Zweden |
1 190 | ||
EG |
1 190 | ||
TAC |
190 000 |
Soort: |
Koolvis Pollachius virens |
Zone: |
VII, VIII, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) POK/7X1034 |
België |
18 | ||
Frankrijk |
3 921 | ||
Ierland |
1 960 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 069 | ||
EG |
6 968 | ||
TAC |
6 968 |
Soort: |
Tarbot en griet Psetta maxima en Scopthalmus rhombus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) T/B/2AC4-C |
België |
358 | ||
Denemarken |
764 | ||
Duitsland |
195 | ||
Frankrijk |
92 | ||
Nederland |
2 710 | ||
Zweden |
5 | ||
Verenigd Koninkrijk |
753 | ||
EG |
4 877 | ||
TAC |
4 877 |
Soort: |
Roggen Rajidae |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) SRX/2AC4-C |
België |
590 | ||
Denemarken |
23 | ||
Duitsland |
29 | ||
Frankrijk |
92 | ||
Nederland |
503 | ||
Verenigd Koninkrijk |
2 266 | ||
EG |
3 503 | ||
TAC |
3 503 |
Soort: |
Makreel Scomber scombrus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Skagerrak en Kattegat, IIIbcd (EG-wateren), Noordzee MAC/2A34- |
België |
453 | ||
Denemarken |
11 951 | ||
Duitsland |
473 | ||
Frankrijk |
1 428 | ||
Nederland |
1 437 | ||
Zweden | |||
Verenigd Koninkrijk |
1 331 | ||
EG | |||
Noorwegen |
37 246 (6) | ||
TAC |
545 500 (7) |
Analytische TAC waarop de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. | |
(1) Met inbegrip van een vangst door deze lidstaat van 1 865 t makreel in ICES-sector IIIa en in de EG-wateren van ICES-sector IVab (MAC/3A/4AB (2) Inclusief 214 t te vangen in Noorse wateren van ICES-deelgebied IV (MAC/04-N) (3) Bij het vissen in Noorse wateren wordt bijvangst van kabeljauw, schelvis, pollak, wijting en koolvis in mindering gebracht op de quota voor die soorten (4) Met inbegrip van 1 865 t op grond van voetnoot 2 van de bijlage bij de goedgekeurde notulen van het visserijoverleg tussen de Europese Gemeenschap en Noorwegen, Brussel, 9 december 1995 (5) Met inbegrip van 636 t op grond van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Noorwegen voor 2004 inzake het beheer van het gezamenlijke aandeel van de Europese Unie en Noorwegen in de TAC die is overeengekomen in de NEAFC (6) Af te trekken van het Noorse TAC-aandeel („access quota”). Dit quotum mag enkel in sector IVa worden gevangen, behalve 3 000 t die mag worden gevangen in sector IIIa (7) TAC overeengekomen door de Gemeenschap, Noorwegen en de Faeröer voor het noordelijke gebied |
Bijzondere voorwaarden:
In de betrokken zones mogen, binnen de limieten van bovenstaande quota, niet meer dan de opgegeven hoeveelheden worden gevangen:
IIIa MAC/03A. |
IIIa, IVb, c MAC/3A/4BC |
IVb MAC/04B. |
IVc MAC/04C. |
IIa (niet-EG-wateren), VI, van 1 januari tot en met 31 maart 2004 MAC/2A6. |
Denemarken |
4 130 | |||
Frankrijk |
440 | |||
Nederland |
440 | |||
Zweden |
340 |
10 | ||
Verenigd Koninkrijk |
440 | |||
Noorwegen |
3 000 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat, IIIbcd (EG-wateren) SOL/3A/BCD |
Denemarken |
436 | ||
Duitsland |
25 | ||
Nederland |
42 | ||
Zweden |
16 | ||
EG |
520 | ||
TAC |
520 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
II, Noordzee SOL/24. |
België |
1 417 | ||
Denemarken |
648 | ||
Duitsland |
1 133 | ||
Frankrijk |
283 | ||
Nederland |
12 790 | ||
Verenigd Koninkrijk |
729 | ||
EG |
17 000 | ||
TAC |
17 000 |
Analytische TAC waarop de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing zijn. |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, XII, XIV SOL/561214 |
Ierland |
68 | ||
Verenigd Koninkrijk |
17 | ||
EG |
85 | ||
TAC |
85 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIa SOL/07A. |
België |
394 | ||
Frankrijk |
5 | ||
Ierland |
98 | ||
Nederland |
125 | ||
Verenigd Koninkrijk |
178 | ||
EG |
800 | ||
TAC |
800 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIb,c SOL/7BC. |
Frankrijk |
10 | ||
Ierland |
55 | ||
EG |
65 | ||
TAC |
65 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIId SOL/07D. |
België |
1 588 | ||
Frankrijk |
3 177 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 135 | ||
EG |
5 900 | ||
TAC |
5 900 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIe SOL/07E. |
België |
11 | ||
Frankrijk |
113 | ||
Verenigd Koninkrijk |
176 | ||
EG |
300 | ||
TAC |
300 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIf,g SOL/7FG. |
België |
656 | ||
Frankrijk |
66 | ||
Ierland |
33 | ||
Verenigd Koninkrijk |
295 | ||
EG |
1 050 | ||
TAC |
1 050 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIh,j,k SOL/7HJK. |
België |
32 | ||
Frankrijk |
65 | ||
Ierland |
176 | ||
Nederland |
52 | ||
Verenigd Koninkrijk |
65 | ||
EG |
390 | ||
TAC |
390 |
Soort: |
Tong Solea solea |
Zone: |
VIIIa,b SOL/8AB. |
België |
45 | ||
Spanje |
8 | ||
Frankrijk |
3 300 | ||
Nederland |
247 | ||
EG |
3 600 | ||
TAC |
3 600 |
Soort: |
Tong Solea spp. |
Zone: |
VIIIc,d,e, IX, X, CECAF 34.1.1 (EG-wateren) SOX/8CDE34 |
Spanje |
572 | ||
Portugal |
948 | ||
EG |
1 520 | ||
TAC |
1 520 |
Soort: |
Sprot Sprattus sprattus |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat SPR/03A. |
Denemarken |
33 504 (1) | ||
Duitsland |
70 (1) | ||
Zweden |
12 676 (1) | ||
EG |
46 250 (1) | ||
TAC |
50 000 (2) | ||
(1) Dit quotum mag worden gevangen met gesleepte netten met een maaswijdte van niet minder dan 16 mm en valt niet onder de voorwaarden van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98. (2) Voorlopige TAC in afwachting van de conclusies van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004. |
Soort: |
Sprot Sprattus sprattus |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) SPR/2AC4-C |
België |
2 738 | ||
Denemarken |
216 683 | ||
Duitsland |
2 738 | ||
Frankrijk |
2 738 | ||
Nederland |
2 738 | ||
Zweden |
1 330 (1) | ||
Verenigd Koninkrijk |
9 035 | ||
EG |
238 000 ►M1 ◄ | ||
Noorwegen | |||
Faeröer |
4 000 (3) | ||
TAC |
257 000 | ||
(1) Inclusief zandspiering. (2) Mag alleen in deelgebied IV (wateren van de EG) worden gevangen. (3) In mindering te brengen op het quotum voor zandspiering in de Noordzee. |
Soort: |
Sprot Sprattus sprattus |
Zone: |
VIIde SPR/7DE. |
België |
50 | ||
Denemarken |
3 120 | ||
Duitsland |
50 | ||
Frankrijk |
670 | ||
Nederland |
670 | ||
Verenigd Koninkrijk |
5 040 | ||
EG |
9 600 | ||
TAC |
9 600 |
Soort: |
Doornhaai/hondshaai Squalus acanthias |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) DGS/2AC4-C |
België |
76 | ||
Denemarken |
435 | ||
Duitsland |
79 | ||
Frankrijk |
139 | ||
Nederland |
119 | ||
Zweden |
6 | ||
Verenigd Koninkrijk |
3 618 | ||
EG |
4 472 ►M1 ◄ | ||
Noorwegen | |||
TAC |
4 672 | ||
(1) Met inbegrip van beuglijnvangsten van ruwe haai, zwarte doornhaai, spitssnuitdoornhaai, donkere doornhaai, grote lantaarnhaai, gladde lantaarnhaai en Portugese hondshaai. Mag enkel worden gevangen in ICES-deelgebieden IV, VI en VII. |
Soort: |
Horsmakreel Trachurus spp. |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Noordzee (EG-wateren) JAX/2AC4-C |
België |
74 | ||
Denemarken |
31 811 | ||
Duitsland |
2 399 | ||
Frankrijk |
51 | ||
Ierland |
1 846 | ||
Nederland |
5 161 | ||
Zweden |
750 | ||
Verenigd Koninkrijk |
4 696 | ||
EG |
46 788 ►M1 ◄ | ||
Noorwegen | |||
Faeröer |
7 000 (2) | ||
TAC |
50 267 | ||
(1) Mag alleen in deelgebied IV (wateren van de EG) worden gevangen. (2) Binnen een totaal quotum van 7 000 t voor deelgebied IV en sectoren VIa (benoorden 56°30′NB) en VII e,f,h. |
Soort: |
Horsmakreel Trachurus spp. |
Zone: |
Vb (EG-wateren), VI, VII, VIIIa,b,d,e, XII, XIV JAX/578/14 |
Denemarken |
11 966 | ||
Duitsland |
9 564 | ||
Spanje |
13 062 | ||
Frankrijk |
6 320 | ||
Ierland |
31 137 | ||
Nederland |
45 631 | ||
Portugal |
1 264 | ||
Verenigd Koninkrijk |
12 935 | ||
EG |
131 879 | ||
Faeröer | |||
TAC |
137 000 | ||
(1) Mag enkel worden gevangen in deelgebied IV, sector VI a (benoorden 56°30° NB) en sectoren VIIe,f,h. (2) Binnen een totaal quotum van 7 000 t voor deelgebied IV en sectoren VIa (benoorden 56°30′NB) en VII e,f,h. |
Soort: |
Horsmakreel Trachurus spp. |
Zone: |
VIIIc, IX JAX/8C9. |
Spanje |
29 587 (1) | ||
Frankrijk |
377 (1) | ||
Portugal |
25 036 (1) | ||
EG |
55 000 | ||
TAC |
55 000 | ||
(1) Waarvan niet meer dan 5 % mag bestaan uit horsmakreel van 12 tot 14 cm, onverminderd het bepaalde in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 850/98. Voor de controle op deze hoeveelheid wordt het gewicht van de betrokken aanvoer vermenigvuldigd met 1,2. |
Soort: |
Noorse kever Trisopterus esmarki |
Zone: |
IIa (EG-wateren), Skagerrak en Kattegat, Noordzee (EG-wateren) NOP/2A3A4- |
Denemarken |
172 840 | ||
Duitsland |
33 | ||
Nederland |
127 | ||
EG |
173 000 ►M1 ◄ | ||
Noorwegen | |||
Faeröer | |||
TAC |
198 000 | ||
(1) Mag enkel worden gevangen in sector VI a benoorden 56°30′ NB. (2) Maximaal 5 000 t mag worden gevangen als zandspiering. (3) In mindering te brengen op het quotum voor zandspiering in sector IIa (EG-wateren) en de Noordzee (EG-wateren). (4) Maximaal 6 000 t mag worden gevangen in sector VI a benoorden 56°30′ NB. |
Soort: |
Andere soorten |
Zone: |
EG-wateren van de zones IIa, IV, VIa (benoorden 56° 30' NB) OTH/2A46AN |
EG |
Geen beperkingen | ||
Noorwegen |
5 000 (1) | ||
Faeröer |
400 (2) | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Beperkt tot IIa en IV. Met inbegrip van niet specifiek vermelde visserijtakken, waarvan maximaal 350 t tong mag worden gevist. (2) In de gebieden IV en VIa beperkt tot bijvangsten van magere vis. |
BIJLAGE I C
NOORDOOSTELIJKE ATLANTISCHE OCEAAN EN GROENLAND
ICES-gebieden I, II, IIIA, IV, V, XII, XIV en NAFO 0, 1 (wateren van Groenland)
Soort: Sneeuwkrabben Chionoecetes spp. |
Zone: NAFO 0,1 (wateren van Groenland) PRC/NO1GRN | |
Ierland |
125 | |
Spanje |
875 | |
EG |
1 000 | |
TAC |
niet relevant |
Soort: |
Haring Clupea harengus |
Zone: |
I, II (EG-wateren en internationale wateren) HER/1/2. |
België |
25 | ||
Denemarken |
24 946 | ||
Duitsland |
4 368 | ||
Spanje |
82 | ||
Frankrijk |
1 076 | ||
Ierland |
6 458 | ||
Nederland |
8 927 | ||
Polen |
1 262 | ||
Portugal |
82 | ||
Finland |
386 | ||
Zweden |
9 244 | ||
Verenigd Koninkrijk |
15 948 | ||
EG |
72 804 | ||
Faeröer |
6 (1) | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Mag worden gevist in de EG-wateren. |
Bijzondere voorwaarden:
Binnen de grenzen van bovenvermelde quota, mogen niet meer dan onderstaande hoeveelheden worden gevist in de betrokken zone.
II, Vb benoorden 62o N (wateren van de Faeröer) HER/2A5B-F | |
België |
2 |
Denemarken |
2 398 |
Duitsland |
420 |
Spanje |
8 |
Frankrijk |
103 |
Ierland |
621 |
Nederland |
858 |
Polen |
121 |
Portugal |
8 |
Finland |
37 |
Zweden |
888 |
Verenigd Koninkrijk |
1 533 |
Soort: Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: I, II (Noorse wateren) COD/1N2AB- | |
Duitsland |
2 431 | |
Griekenland |
301 | |
Spanje |
2 712 | |
Ierland |
301 | |
Frankrijk |
2 232 | |
Portugal |
2 712 | |
Verenigd Koninkrijk |
9 431 | |
EG |
20 120 | |
TAC |
486 000 |
Soort: |
Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: |
I, II b COD/1/2B. |
Duitsland |
3 216 | ||
Spanje |
8 313 | ||
Frankrijk |
1 372 | ||
Polen |
1 507 | ||
Portugal |
1 755 | ||
Verenigd Koninkrijk |
2 059 | ||
Alle lidstaten |
100 (1) | ||
EG | |||
TAC |
486 000 | ||
(1) Uitgezonderd Duitsland, Spanje, Frankrijk, Polen, Portugal en het Verenigd Koninkrijk. (2) De toewijzing van het aandeel van het beschikbare kabeljauwbestand aan de Gemeenschap in de zone Spitsbergen en Bereneiland laat de uit het Verdrag van Parijs van 1920 voortvloeiende rechten en verplichtingen geheel onverlet. (3) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 18 618 t. |
Soort: Kabeljauw Gadus morhua |
Zone: Wateren van Groenland COD/N01514 | |
Duitsland |
„pm” | |
Koninkrijk |
„pm” | |
EG |
„pm” | |
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Kabeljauw en schelvis Gadus morhua en Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
Vb (wateren van de Faeröer) C/H/05B-F. |
Duitsland |
10 | ||
Frankrijk |
60 | ||
Verenigd Koninkrijk |
430 | ||
EG |
500 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: Heilbot Hippoglossus hippoglossus |
Zone: V, XIV (wateren van Groenland) HAL/514GRN | |
Portugal |
800 | |
EG | ||
TAC |
Niet relevant | |
(1) Waarvan 200 ton, uitsluitend met beuglijnen te vangen, aan Noorwegen is toegewezen. (2) Indien in de trawlvisserij op kabeljauw en roodbaars dit quotum voor heilbot wordt overschreden als gevolg van bijvangsten van heilbot, zullen de Groenlandse autoriteiten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de visserij op kabeljauw en roodbaars kan blijven doorgaan totdat de respectieve quota zijn opgebruikt. |
Soort: |
Heilbot Hippoglossus hippoglossus |
Zone: |
NAFO 0, 1 (wateren van Groenland) HAL/N01GRN |
EG | |||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Waarvan 200 t, uitsluitend met beuglijnen te vangen, aan Noorwegen is toegewezen, in afwachting van de conclusies van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004. (2) Indien in de trawlvisserij op kabeljauw en roodbaars dit quotum voor heilbot wordt overschreden als gevolg van bijvangsten van heilbot, zullen de Groenlandse autoriteiten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de visserij op kabeljauw en roodbaars kan blijven doorgaan totdat de respectieve quota zijn opgebruikt. |
Soort: Lodde Mallotus villosus |
Deelgebied: V, XIV (wateren van Groenland) CAP/514/GRN | |
Alle lidstaten |
0 (1) | |
EG |
25 795 (2) | |
TAC |
Niet relevant | |
(1) Beschikbaar voor alle lidstaten. (2) Dit quotum wordt volledig toegewezen aan de Faeröer, IJsland en Noorwegen op basis van bilaterale visserijovereenkomsten. |
Soort: |
Schelvis Melanogrammus aeglefinus |
Zone: |
I, II (Noorse wateren) HAD/1N2AB- |
Duitsland |
428 | ||
Frankrijk |
257 | ||
Verenigd Koninkrijk |
1 315 | ||
EG |
2 000 | ||
TAC |
Niet relevant. |
Soort |
Blauwe wijting |
Zone: |
I, II (internationale wateren) | |||||
Micromesistius poutassou | ||||||||
EG |
70 000 | |||||||
TAC |
Niet relevant | |||||||
Soort: |
Blauwe wijting Micromesistius poutassou |
Zone: |
I, II (Noorse wateren) WHB/1/2-N. |
Duitsland |
500 | ||
Frankrijk |
500 | ||
EG |
1 000 ►M1 ◄ | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Blauwe wijting Micromesistius poutassou |
Zone: |
Vb (wateren van de Faeröer) WHB/05B-F. |
Denemarken |
7 040 | ||
Verenigd Koninkrijk |
7 040 | ||
Alle lidstaten |
1 920 | ||
EG |
16 000 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Leng en blauwe leng Molva molva en Molva dypterigia |
Zone: |
Vb (wateren van de Faeröer) B/L/05B-F. |
Duitsland |
950 (1) | ||
Frankrijk |
2 106 (1) | ||
Verenigd Koninkrijk |
184 (1) | ||
EG |
3 240 (1) | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Bijvangsten van maximaal 1 080 t grenadiervis en haarstaartvis worden op dit quotum in mindering gebracht. |
Soort: Noordse garnaal Pandalus borealis |
Zone: NAFO 0,1 (wateren van Groenland) PRA/NO1GRN | |
Denemarken |
2 000 | |
Frankrijk |
2 000 | |
EG |
4 000 | |
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Koolvis Pollachius virens |
Zone: |
I, II (internationale wateren) POK/1/2INT |
EG |
0 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Koolvis Pollachius virens |
Zone: |
Vb (wateren van de Faeröer) POK/05B-F. |
België |
50 | ||
Duitsland |
310 | ||
Frankrijk |
1 510 | ||
Nederland |
50 | ||
Verenigd Koninkrijk |
580 | ||
EG |
2 500 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Zwarte heilbot Reinhardtius hippoglossoides |
Zone: |
I, II (Noorse wateren) GHL/1N2AB- |
Duitsland |
50 | ||
Verenigd Koninkrijk |
50 | ||
EG |
100 ►M1 ◄ | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Zwarte heilbot Reinhardtius hippoglossoides |
Zone: |
I, II (internationale wateren) GHL/1/2INT |
EG |
0 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Zwarte heilbot Reinhardtius hippoglossoides |
Zone: |
NAFO 0,1 (wateren van Groenland) GHL/N01GRN |
Duitsland |
550 | ||
EG |
1 500 (1) | ||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Waarvan 800 t is toegewezen aan Noorwegen, in afwachting van de conclusies van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004, en 150 ton aan de Faeröer. |
Soort: |
Roodbaars Sebastes spp. |
Zone: |
RED/51214. |
Estland |
350 | ||
Duitsland |
11 175 (2) | ||
Spanje |
1 963 (2) | ||
Frankrijk |
1 044 (2) | ||
Ierland |
4 (2) | ||
Nederland |
5 (2) | ||
Polen |
1 007 (2) | ||
Portugal |
2 346 (2) | ||
Verenigd Koninkrijk |
27 (2) | ||
EG | |||
TAC |
120 000 (2) | ||
(1) EG-wateren en internationale wateren. (2) Mag worden gevangen in sectoren IF en 3K van gereglementeerd deelgebied 2 van de NAFO, maar wordt in mindering gebracht op de quota voor V, XII en XIV binnen een totaal quotum van 25 000 t. (3) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 16 563 t. |
Soort: |
Roodbaars Sebastes spp. |
Zone: |
I, II (Noorse wateren) RED/1N2AB- |
Duitsland |
512 | ||
Spanje |
63 | ||
Frankrijk |
56 | ||
Portugal |
269 | ||
Verenigd Koninkrijk |
100 | ||
EG |
1 000 ►M1 ◄ | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Roodbaars Sebastes spp. |
Zone: |
V, XIV (wateren van Groenland) RED/514GRN |
Duitsland |
19 533 | ||
Frankrijk |
99 | ||
Verenigd Koninkrijk |
138 | ||
EG | |||
TAC |
Niet relevant | ||
(1) Ten hoogste 20 000 t te vangen met pelagische trawls. Vangsten met de bodemtrawl en met de pelagische trawl moeten afzonderlijk worden aangegeven. Mag oostelijk of westelijk worden gevist. (2) Waarvan 5 230 t, uitsluitend met pelagische trawls te vangen, aan Noorwegen is toegewezen. (3) Waarvan 500 t is toegewezen aan de Faeröer. Vangsten met de bodemtrawl en met de pelagische trawl moeten afzonderlijk worden aangegeven. |
Soort: |
Roodbaars Sebastes spp. |
Zone: |
Vb (wateren van de Faeröer) RED/05B-F. |
België |
45 | ||
Duitsland |
5 796 | ||
Frankrijk |
392 | ||
Verenigd Koninkrijk |
67 | ||
EG |
6 300 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: Bijvangst |
Zone: NAFO 0,1 (wateren van Groenland) XBC/NO1GRN | |
EG |
2 000 (1) | |
TAC |
Niet relevant | |
(1) Gecombineerde bijvangst van kabeljauw, zeewolf, rog, leng en torsk. De totale hoeveelheid kabeljauw in de bijvangst mag niet meer dan 100 ton bedragen. Mag worden gevangen in de deelgebieden XIV en V (wateren van Groenland). |
BIJLAGE I D
NOORDWESTELIJKE ATLANTISCHE OCEAAN
(NAFO-gebied)
Alle TAC's en visserijvoorschriften zijn vastgesteld in het kader van de NAFO.
Soort: |
Kortvinpijl-inktvis Ilex illecebrosus |
Zone: |
NAFO-deelgebieden 3 en 4 SQI/N34. |
Estland |
128 (2) | ||
Letland |
128 (2) | ||
Litouwen |
128 (2) | ||
Polen |
227 (2) | ||
EG | |||
TAC |
34 000 | ||
(1) Er is geen specifiek aandeel van de Gemeenschap; er is 29 467 t beschikbaar voor Canada en de EG-lidstaten behalve Estland, Letland, Litouwen en Polen. (2) Te vissen tussen 1 juli en 31 december. |
Soort: |
Geelstaartschar Limanda ferruginea |
Zone: |
NAFO 3LNO YEL/N3LNO. |
Estland | |||
Letland | |||
Litouwen | |||
Polen | |||
EG |
290 (1) | ||
TAC |
14 500 | ||
(1) Alle lidstaten behalve Estland, Letland, Litouwen en Polen en alleen als bijvangst. De visserij wordt gestaakt zodra het quotum is opgevist. (2) De vaartuigen van deze nieuwe lidstaten mogen in totaal 73 t vangen, maar alleen als bijvangst. (3) De bevoegde autoriteiten van Estland, Letland, Litouwen en Polen stellen het secretariaat van de NAFO minimaal 48 uur voordat hun vaartuigen het NAFO-gebied binnenvaren in kennis van het voornemen van hun vaartuigen om het gebied binnen te varen en overeenkomstig de NAFO-voorschriften binnen deze quota te vissen. Vangsten van vaartuigen binnen deze quota worden aan de vlaggenlidstaat gemeld en iedere 48 uur aan het secretariaat van de NAFO overgemaakt. |
Soort: |
Noorse garnaal Pandalus borealis |
Zone: |
NAFO 3L (1) PRA/N3L. | |||
Estland |
144 (2) | |||||
Letland |
144 (2) | |||||
Litouwen |
144 (2) | |||||
Polen |
144 (2) | |||||
EG | ||||||
TAC |
13 000 | |||||
(1) Uitgezonderd de box tussen de volgende coördinaten: (2) Te bevissen van 1 januari tot en met 31 maart, 1 juli tot en met 14 september en 1 december tot en met 31 december. (3) Alle lidstaten behalve Estland, Letland, Litouwen en Polen. |
Soort: |
Noorse garnaal Pandalus borealis |
Zone: |
NAFO 3M (1) PRA/N3M. | |||||||||
TAC | ||||||||||||
(1) De vaartuigen mogen ook op dit bestand vissen in sector 3 L, in het vak dat door de volgende coördinaten wordt begrensd: (2) Niet relevant. De visserij wordt beheerd door middel van beperkingen van de visserijinspanning. De betrokken lidstaten geven speciale visdocumenten af voor hun vaartuigen die deze tak van visserij uitoefenen en stellen de Commissie vóór het begin van de activiteiten van de vaartuigen van de afgifte daarvan in kennis overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1672/94. In afwijking van artikel 8 van deze verordening, worden deze documenten slechts geldig indien de Commissie binnen vijf werkdagen na de kennisgeving geen bezwaar heeft gemaakt. |
Soort: |
Zwarte heilbot Reinhardtius hippoglossoides |
Zone: |
NAFO 3LMNO GHL/N3LMNO |
Estland | |||
Duitsland |
408 | ||
Letland | |||
Litouwen | |||
Polen | |||
Spanje |
5 482 | ||
Portugal |
2 313 | ||
EG |
8 203 | ||
TAC |
14 820 | ||
(1) In totaal is 985 t beschikbaar voor de vissersvaartuigen van deze nieuwe lidstaten. (2) De bevoegde autoriteiten van Estland, Letland, Litouwen en Polen stellen het secretariaat van de NAFO minimaal 48 uur voordat hun vaartuigen het NAFO-gebied binnenvaren in kennis van het voornemen van de vaartuigen die een speciaal visdocument hebben overeenkomstig artikel 34, lid 2, om overeenkomstig de NAFO-voorschriften binnen andere quota op zwarte heilbot te vissen. Vangsten van die vaartuigen binnen deze quota worden aan de vlaggenlidstaat gemeld en iedere 48 uur aan het secretariaat van de NAFO overgemaakt. |
Soort: |
Roodbaars Sebastes spp. |
Zone: |
NAFO 3M RED/N3M. |
Estland |
1 571 (1) | ||
Duitsland |
513 (1) | ||
Spanje |
233 (1) | ||
Letland |
1 571 (1) | ||
Litouwen |
1 571 (1) | ||
Portugal |
2 354 (1) | ||
EG | |||
Polen | |||
TAC |
5 000 (1) | ||
(1) Op voorwaarde dat de voor dit bestand vastgestelde TAC van 5 000 t wordt gerespecteerd. Wanneer deze TAC is opgevist, moet de gerichte visserij op het bestand worden stopgezet, ongeacht het niveau van de vangsten. (2) Tot de datum van toetreding van de nieuwe lidstaten bedraagt het EG-quotum 3 100 t. (3) Mag worden gevangen binnen een totaal quotum van 124 t. (4) De bevoegde autoriteiten van Polen stellen het secretariaat van de NAFO minimaal 48 uur voordat hun vaartuigen het NAFO-gebied binnenvaren in kennis van het voornemen van hun vaartuigen om het gebied binnen te varen en overeenkomstig de NAFO-voorschriften binnen deze quota te vissen. Vangsten van vaartuigen binnen deze quota worden aan de vlaggenlidstaat gemeld en iedere 48 uur aan het secretariaat van de NAFO overgemaakt. |
BIJLAGE I E
OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE SOORTEN
Alle gebieden
Deze TAC's worden vastgesteld in het kader van de internationale organisaties voor de tonijnvisserij, zoals ICCAT en IATTC.
Soort: |
Blauwvintonijn Thunnus thynnus |
Zone: |
Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en Middellandse Zee BFT/AE045W |
Cyprus | |||
Griekenland |
326 | ||
Spanje |
6 317 | ||
Frankrijk |
6 233 | ||
Italië |
4 920 | ||
Malta | |||
Portugal |
594 | ||
Alle lidstaten |
60 (2) | ||
EG |
18 450 | ||
TAC |
32 000 | ||
(1) Cyprus en Malta mogen onder het ICCAT-quotum voor „overige” vissen, overeenkomstig de beperkingstabellen die tijdens de ICCAT-jaarvergadering van 2003 zijn aangenomen. (2) Behalve Cyprus, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Malta en Portugal, en enkel als bijvangst. |
Soort: |
Zwaardvis Xiphias gladius |
Zone: |
Atlantische Oceaan, bezuiden 5° NB SWO/AS05N |
Spanje |
5 488,5 | ||
Portugal |
361,5 | ||
EG |
5 850 | ||
TAC |
15 776 |
Soort: |
Noordelijke witte tonijn Germo alalunga |
Zone: |
Atlantische Oceaan, benoorden 5° NB ALB/AN05N | ||
Ierland | |||||
Spanje | |||||
Frankrijk | |||||
Verenigd Koninkrijk | |||||
Portugal | |||||
EG | |||||
TAC |
34 500 | ||||
(1) Het gebruik van drijfnetten, geankerde kieuwnetten, schakels of warnetten is niet toegestaan. (2) Het maximale aantal vaartuigen van de Gemeenschap dat gericht op noordelijke witte tonijn mag vissen, is overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 973/2001, vastgesteld op 1 253. (3) Het maximale aantal vaartuigen van de Gemeenschap dat gericht op noordelijke witte tonijn mag vissen, is overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 973/2001, als volgt over de lidstaten verdeeld. |
Soort: |
Zuidelijke witte tonijn Germo alalunga |
Zone: |
Atlantische Oceaan, bezuiden 5° NB ALB/AS05N |
Spanje |
1 216,6 | ||
Frankrijk |
223,6 | ||
Portugal |
474,5 | ||
EG |
1 914,7 | ||
TAC |
29 200 |
Soort: |
Grootoogtonijn Thunnus obesus |
Zone: |
Atlantische Oceaan BET/ATLANT |
Spanje |
18 838,2 | ||
Frankrijk |
8 177 | ||
Portugal |
8 922 | ||
EG |
35 937,2 | ||
TAC |
Gemiddelde vangsten van 1991-1992 |
Soort: |
Blauwe marlijn Makaira nigricans |
Zone: |
Atlantische Oceaan BUM/ATLANT |
EG |
103 | ||
TAC |
Niet relevant |
Soort: |
Witte marlijn Tetrapturus alba |
Zone: |
Atlantische Oceaan WHM/ATLANT |
EG |
46,5 | ||
TAC |
Niet relevant |
BIJLAGE I F
ANTARCTISCH GEBIED
CCAMLR-gebied
Deze door de CCAMLR vastgestelde TAC's zijn niet aan de aangesloten partijen toegewezen, zodat het aandeel van de Gemeenschap onbepaald is. De vangsten staan onder toezicht van het secretariaat van de verdragsorganisatie, dat meedeelt wanneer de visserij moet worden stopgezet omdat de TAC opgevist is.
Soort: |
Langsnuitijsvis Channichthys rhinoceratus |
Zone: |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren LIC/F5852. |
TAC |
150 (1) | ||
(1) TAC voor de bijvangsten in de visserij op Dissostichus eleginoides en Champsocephalus gunnari. Wanneer deze bijvangsten-TAC is opgebruikt, moet de gerichte visserij op de betrokken soorten worden gesloten. |
Soort: |
IJsvis Champsocephalus gunnari |
Zone: |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren (2) ANI/F5852. |
TAC |
292 (1) | ||
(1) Van toepassing voor de periode van 1 december 2003 tot en met 30 november 2004. (2) In het kader van deze TAC mag visserij worden bedreven in het gedeelte van statistische sector 58.5.2 van de FAO afgebakend door de lijn die loopt: |
Soort: |
Antarctische ijsheek Dissostichus eleginoides |
Zone: |
FAO 48.3 Antarctische wateren TOP/F483. |
TAC | |||
(1) Van toepassing voor beugvisserij voor de periode van 1 mei tot en met 31 augustus 2004 en voor korfvisserij voor de periode van 1 december tot en met 30 november 2004. (2) Met inbegrip van 221 ton roggen en 221 ton Macrorus spp. als bijvangst. |
Soort: |
Antarctische ijsheek Dissostichus eleginoides |
Zone: |
FAO 48.4 Antarctische wateren TOP/F484. |
TAC | |||
(1) Te vangen met de beuglijn. (2) Van toepassing gedurende dezelfde periode als bepaald voor zone 48.3 of, als dat vroeger is, totdat de TAC voor Dissostichus eleginoides in zone 48.4 of die in zone 48.3 is gehaald. |
Soort: |
Antarctische ijsheek Dissostichus eleginoides |
Zone: |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren TOP/F5852. |
TAC | |||
(1) Van toepassing voor trawlvisserij voor de periode van 1 december 2003 tot en met 30 november 2004 en voor de beugvisserij voor de periode van 1 mei tot en met 31 augustus 2004. (2) Uitsluitend van toepassing ten westen van 79°20′OL. Het is niet toegestaan ten oosten van deze meridiaan in deze zone te vissen (zie bijlage XV). |
Soort: |
Krill Euphausia superba |
Zone: |
FAO 48 KRI/F48. |
TAC |
4 000 000 (1) | ||
Soort: |
Krill Euphausia superba |
Zone: |
FAO 58.4.1 Antarctische wateren KRI/F5841. |
TAC |
440 000 (1) | ||
Soort: |
Grenadiers Macrourus spp. |
Zone: |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren GRV/F5852. |
TAC |
360 (1) | ||
(1) TAC voor de bijvangsten in de visserij op Dissostichus eleginoides en Champsocephalus gunnari. Wanneer deze bijvangsten-TAC is opgebruikt, moet de gerichte visserij op de betrokken soorten worden gesloten. |
Soort: |
Roggen Rajae |
Zone: |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren SRX/F5852. |
TAC | |||
(1) TAC voor de bijvangsten in de visserij op Dissostichus eleginoides en Champsocephalus gunnari. Wanneer deze bijvangsten-TAC is opgebruikt, moet de gerichte visserij op de betrokken soorten worden gesloten. (2) Voor de toepassing van deze TAC worden alle roggen als een enkele soort beschouwd. |
BIJLAGE II
VANGSTMOGELIJKHEDEN VOOR 2004 VAN HARING DIE ONGESORTEERD VOOR ANDERE DOELEINDEN DAN MENSELIJKE CONSUMPTIE MAG WORDEN AANGEVOERD (IN TON LEVEND GEWICHT)
Alle vangstbeperkingen die in deze bijlage zijn vastgesteld, worden voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening als quota beschouwd en daarom gelden daarvoor de bepalingen die zijn vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2847/93, en met name in de artikelen 14 en 15 daarvan.
Soort: |
Haring (1) Clupea harengus |
Zone: |
Skagerrak en Kattegat HER/03A-BC |
Denemarken |
17 950 | ||
Duitsland |
160 | ||
Zweden |
2 890 | ||
EG |
21 000 | ||
TAC |
21 000 (2) | ||
(1) Ongesorteerd aangelande bijvangsten van haring bij de visserij op andere soorten. (2) Voorlopige TAC in afwachting van de conclusies van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004. |
BIJLAGE III
BIJZONDERE MAATREGELEN VOOR NOORDZEEHARING
1. De lidstaten stellen bijzondere maatregelen vast met betrekking tot de vangst, het sorteren en het aanvoeren van haring uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat om ervoor te zorgen dat de vangstbeperkingen, in het bijzonder die van bijlage II, worden nageleefd. Deze maatregelen omvatten met name:
— bijzondere controle- en inspectieprogramma's;
— programma's voor de visserij-inspanning, met inbegrip van lijsten van vaartuigen met vergunning en, als dat nodig wordt geoordeeld omdat een quotum voor meer dan 70 % is opgevist, beperkingen ten aanzien van de activiteit van vaartuigen met een vergunning;
— controle op het overladen en op praktijken die leiden tot het weer overboord zetten van vis (teruggooi);
— zo mogelijk, een tijdelijk visverbod voor wateren waarvan bekend is dat er een hoge bijvangst is van haring, en met name jonge haring.
2. Lidstaten waar ongesorteerde vangsten worden aangevoerd die ook uit haring bestaan, zorgen ervoor dat er adequate bemonsteringsprogramma's bestaan voor een effectief toezicht op alle aanvoer van bijvangst van haring. Het wordt verboden ongesorteerde vangsten die ook uit haring bestaan, aan te landen in havens zonder een dergelijk bemonsteringsprogramma.
3. Inspecteurs van de Commissie voeren, overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EEG) nr. 2847/93, en telkens wanneer de Commissie dat voor het bepaalde in de punten 1 en 2 noodzakelijk acht, onafhankelijke inspecties uit om de toepassing, door de bevoegde autoriteiten, van de bemonsteringsprogramma's en de in punt 1 omschreven bijzondere maatregelen te verifiëren.
4. De Commissie verbiedt de aanvoer van haring als wordt aangenomen dat de uitvoering van de in de punten 1 en 2 genoemde maatregelen niet voldoende waarborgen biedt dat bij alle visserijactiviteiten een strikte beheersing van de visserijsterfte bij haring wordt bereikt.
5. Alle aanvoer van haring gevangen in de ICES-zones III a, IV en VII d door vaartuigen die aan boord alleen sleepnetten hebben met een minimummaaswijdte van 32 mm of meer bij het vissen in de betrokken zones, wordt afgeboekt op het betrokken quotum dat is vastgesteld in bijlage I.
6. Alle aanvoer van haring gevangen in de ICES-zones IIIa, IV en VIId door vaartuigen die aan boord alleen sleepnetten hebben met een minimummaaswijdte van minder dan 32 mm bij het vissen in de betrokken zones, wordt afgeboekt op het betrokken quotum dat is vastgesteld in bijlage II. Haring die is aangeland door vaartuigen die vissen zoals hierboven aangegeven, mag niet te koop aangeboden worden voor menselijke consumptie.
BIJLAGE IV
TECHNISCHE OVERGANGSMAATREGELEN
1. Type vistuig dat mag worden gebruikt bij de kabeljauwvisserij in de Oostzee
1.1. Sleepnetten
1.1.1. Zonder ontsnappingspanelen
Sleepnetten zonder ontsnappingspanelen zijn verboden.
1.1.2. Met ontsnappingspanelen
In afwijking van de voorschriften van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 88/98 inzake speciale voorzieningen voor selectiviteit, is het bepaalde in aanhangsel 1 van deze bijlage van toepassing.
1.1.3. Eén-net-regel
Wanneer sleepnetten met ontsnappingspanelen worden gebruikt, is het niet toegestaan andere soorten vistuig aan boord te houden.
1.2. Kieuwnetten
In afwijking van het bepaalde in bijlage IV van Verordening (EG) nr. 88/98 is de minimummaaswijdte voor kieuwnetten 110 mm.
Voor vaartuigen met een lengte over alles tot en met 12 meter bedraagt de lengte van de netten maximaal 12 km.
Voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 meter bedraagt de lengte van de netten maximaal 24 km.
De uitzettijd van de netten bedraagt ten hoogste 48 uur, ingaand bij de eerste tewaterlating en eindigend wanneer de netten volledig weer zijn ingehaald.
2. Bijvangst van kabeljauw in de Oostzee
In afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 88/98 mag geen ondermaatse kabeljauw aan boord worden gehouden. In afwijking evenwel van het bepaalde in artikel 3, lid 5, van Verordening (EG) nr. 88/98, mag de bijvangst van kabeljauw bij de visserij op haring en sprot met netten met een maaswijdte van 32mm of kleiner niet meer bedragen dan 3 gewichtspercenten van het totale gewicht van de vangsten. Van de toegestane bijvangst van kabeljauw aan boord mag niet meer dan 5 % ondermaats zijn.
Bij de visserij op andere soorten dan haring en sprot met andere trawlnetten en Deense zegennetten dan die vermeld in punt 1.1.2, mogen de bijvangsten van kabeljauw niet meer dan 10 % bedragen.
3. Minimummaat voor kabeljauw
In afwijking van het bepaalde in bijlage III van Verordening (EG) nr. 88/98 is de minimummaat voor kabeljauw 38 cm.
4. Verbod om in de zomer in de Oostzee op kabeljauw te vissen
In de periode van 1 juni tot en met 31 augustus 2004 is het verboden om in de Oostzee, de Belten en de Øresund op kabeljauw te vissen.
5. Sluiting van het Bornholm Deep
In de periode van 15 mei tot en met 31 augustus 2004 geldt een volledig visverbod in het Bornholm Deep in het gebied binnen de volgende coördinaten:
— 55° 30′ NB, 15° 30′ OL.
— 55° 30′ NB, 16° 30′ OL.
— 55° 00′ NB, 16° 30′ OL,
— 55° 00′ NB, 16° 00′ OL,
— 55° 15′ NB, 16° 00′ OL.
— 55° 15′ NB, 15° 30′ OL.
— 55° 30′ NB, 15° 30′ OL.
7. Rockall-schelvisbox
Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in de communautaire en internationale wateren in het gebied binnen de volgende coördinaten:
Punt nr. |
Breedtegraad |
Lengtegraad |
1 |
57.00° NB |
15.00° WL |
2 |
57.00° NB |
14.00° WL |
3 |
56°30′NB |
14°00′WL |
4 |
56°30′NB |
15°00′WL |
8. Haringvissers in gebied IIa (EG-wateren)
Vissen met gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 54 mm of met ringzegens in gebied IIa (EG-wateren) is alleen toegestaan van 1 maart tot en met 15 mei.
9. Technische instandhoudingsmaatregelen in de Middellandse Zee
De lopende visserijactiviteiten waarvoor een afwijking geldt op grond van artikel 3, leden 1 en 1bis, en artikel 6, leden 1 en 1bis, van Verordening (EG) nr. 1626/94, mogen in 2004 tijdelijk worden voortgezet.
10. Sluiting van een gebied voor zandspiering
Het is verboden zandspiering aan land te brengen of aan boord te houden die gevangen is in het geografisch gebied begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en de lijn die de volgende coördinaten verbindt:
— de oostkust van Engeland op 55°30′ NB,
— 55°30′ NB, 1°00′ WL,
— 58°00′ NB en 1°00′ WL,
— 58°00′ NB en 2°00′ WL,
— de oostkust van Schotland op 2°00′ WL,
— de oostkust van Schotland op 2°00′ WL.
Een beperkte vangst is echter toegestaan om het zandspieringbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting in het oog te houden.
11. Specifieke bepalingen voor de Golf van Riga
11.1. Speciaal visdocument
1. Voor de visserij in de Golf van Riga moeten vaartuigen beschikken over een speciaal visdocument dat is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen waaraan een speciaal visdocument is afgegeven overeenkomstig punt 1, voorkomen op een door elke lidstaat aan de Commissie mee te delen lijst waarin hun naam en intern registratienummer is vermeld.
De vaartuigen op die lijst moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) het totaal motorvermogen van de in de lijsten opgenomen vaartuigen mag niet groter zijn dan het vermogen dat voor de betrokken lidstaat in de jaren 2000-2001 in de Golf van Riga is geconstateerd;
b) hun motorvermogen mag nooit groter zijn dan 221 kilowatt (kW).
11.2. Vervanging van vaartuigen of motoren
1. Elk vaartuig op de in punt 11.1.2 bedoelde lijst mag worden vervangen door een of meer andere vaartuigen, op voorwaarde dat:
a) vervanging in geen enkel geval leidt tot een verhoging van het in punt 11.1.2, onder a), bedoelde totale motorvermogen per lidstaat; en
b) het motorvermogen van vervangende vaartuigen 221 kW nooit overschrijdt.
2. De motoren van de vaartuigen die voorkomen op de in punt 11.1.2 bedoelde lijsten van de lidstaten mogen worden vervangen, op voorwaarde dat:
a) de vervanging van een motor er nooit toe leidt dat het motorvermogen van een vaartuig 221 kW overschrijdt, en
b) het vermogen van de ruilmotor niet zodanig is dat de vervanging leidt tot een verhoging van het totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat als bedoeld in punt 11.1.2, onder a).
12. Weegprocedures voor haring, makreel en horsmakreel
12.1. De volgende procedures zijn van toepassing op aanvoer in de Europese Gemeenschap door vaartuigen uit de Gemeenschap en uit derde landen van hoeveelheden die per aanvoer meer dan 10 ton haring, makreel, horsmakreel of een combinatie daarvan bedragen, gevangen in:
voor haring, ICES-deelgebieden I, II en afdelingen III a Noord, IV, Vb, VI en VII b, c, d,
voor makreel en horsmakreel in ICES-deelgebied II a en afdelingen III a, b, d, IV, VI en VII.
12.2. In punt 12.1 bedoelde aanvoer is alleen toegestaan in daartoe aangewezen havens.
12.3. Elke betrokken lidstaat stuurt vóór 15 januari 2004 de lijst van aangewezen havens toe waarin haring, makreel en horsmakreel mag worden aangevoerd, en binnen 30 dagen daarna inspectie- en controleprocedures voor die havens, inclusief de regels en voorwaarden voor het registreren en aangeven van de hoeveelheden voor elk van de in punt 12.1 bedoelde bestanden en soorten per aanvoer. De Commissie zendt deze informatie en de door derde landen aangewezen havens toe aan alle betrokken lidstaten.
12.4. De kapitein van een in punt 12.1 bedoeld vaartuig stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de aanvoer zal plaatsvinden ten minste 4 uur vóór het binnenlopen van de aanvoerhaven van de betrokken lidstaat in kennis van:
a) de haven die hij van plan is binnen te lopen,
b) de geschatte tijd van aankomst in die haven,
c) de hoeveelheid in kilogram in levend gewicht per aan boord aanwezige soort.
De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verlangen dat het lossen niet begint voordat daartoe toestemming is gegeven.
12.5. In afwijking van het bepaalde in punt 4.2 van bijlage IV van Verordening (EEG) nr. 2807/83 legt de kapitein van een vissersvaartuig onmiddellijk na aankomst in de haven de door de bevoegde autoriteit van de aanvoerhaven gevraagde bladzijde(n) uit het logboek over.
De aan boord aanwezige hoeveelheden die overeenkomstig punt 12.4, onder c), vóór de aanvoer zijn opgegeven dienen gelijk te zijn aan de in het logboek vermelde hoeveelheden nadat dit is ingevuld.
In afwijking van het bepaalde van artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 geldt voor de in het logboek vermelde ramingen van de hoeveelheden van aan boord aanwezige vis (in kilogram) een tolerantiemarge van 7 %.
12.6. Alle kopers van verse vis wegen alle ontvangen hoeveelheden af. Dit wegen gebeurt voordat de vis gesorteerd, verwerkt, gekoeld opgeslagen, uit de haven van aanlanding vervoerd of doorverkocht wordt.
Bij de gewichtsbepaling mag de aftrek voor water niet meer bedragen dan 2 %.
Naast de verplichtingen vermeld in artikel 9, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 2847/93 dient de verwerker of koper van de aangevoerde hoeveelheden bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een kopie van de rekening of een document ter vervanging daarvan, als bedoeld in artikel 22, lid 3, van de zesde richtlijn van de Raad 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (22) over te leggen. Zo'n rekening of document bevat de informatie die vereist wordt in artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2847/93 en wordt op verzoek of binnen 48 uur na het einde van de weging overgelegd.
12.7. Alle kopers of houders van bevroren vis wegen de aangevoerde hoeveelheden af voordat de vis gesorteerd, verwerkt, gekoeld opgeslagen, uit de haven van aanlanding vervoerd of doorverkocht wordt. Eventueel tarragewicht dat overeenstemt met het gewicht van de dozen, plastic of andere kratten waarin de af te wegen vis is verpakt, mag worden afgetrokken van het gewicht van alle aangelande hoeveelheden.
Bij wijze van alternatief mag het gewicht van in dozen verpakte bevroren vis worden bepaald door vermenigvuldiging van het gemiddelde gewicht van een representatief monster gebaseerd op de weging van de uit de doos verwijderde inhoud zonder plastic verpakking, al dan niet na het ontdooien van eventueel ijs dat nog op de vis aanwezig is. De lidstaten geven voor 31 januari 2004 kennis van hun bemonsteringsmethode, die door de Commissie moet worden goedgekeurd.
12.8. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat zorgen ervoor dat de vis wordt gewogen in aanwezigheid van een controleur.
13. Beperkingen voor de visserij op kabeljauw ten westen van Schotland
a) Tot 31 december 2004 is iedere vorm van visserij verboden in het gebied dat binnen de volgende met rechte lijnen onderling verbonden coördinaten valt:
— 59° 05' NB, 06° 45' WL
— 59° 30' NB, 06° 00' WL
— 59° 40' NB, 05° 00' WL
— 60° 00' NB, 04° 00' WL
— 59° 30' NB, 04° 00' WL
— 59° 05' NB, 06° 45' WL.
b) In afwijking van het bepaalde onder a) is de visserij met gebruikmaking van kommen en korven toegestaan mits:
i) er geen ander vistuig dan kommen en korven aan boord wordt gehouden, en
ii) er geen andere organismen dan schaal- en schelpdieren aan boord worden gehouden.
c) In afwijking van het bepaalde onder a) is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm toegestaan mits:
i) er geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden, en
ii) er geen andere vissoorten dan haring, makreel, horsmakreel, blauwe wijting, sardine, sardinella, sprot en zilversmelt aan boord worden gehouden.
14. Maaswijdten, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die van toepassing zijn bij het gebruik van één enkele maaswijdte in Skagerrak en Kattegat
In afwijking van de voorschriften van bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 850/98 inzake gesleept vistuig in Skagerrak en Kattegat, is het bepaalde in aanhangsel 2 van deze bijlage van toepassing met ingang van 1 maart 2004.
15. Ringzegens in het oostelijk deel van de Stille Oceaan (gereglementeerd gebied van de Interamerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn (IATTC)).
Van 1 augustus tot en met 11 september 2004 is het verboden op geelvintonijn (Thunnus albacora), op grootoogtonijn (Thunnus obesus) en op gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis) te vissen in het gebied dat wordt begrensd door de volgende coördinaten:
— de kustlijnen van Amerika langs de Stille Oceaan,
— lengtegraad 150° WL,
— breedtegraad 40° NB,
— breedtegraad 40° ZB.
Vanaf de datum van toepassing van deze verordening moeten ringzegenvissers die in het gereglementeerde gebied van de Interamerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn vissen alle gevangen grootoogtonijnen, gestreepte tonijnen en geelvintonijnen aan boord houden, behalve vis die om andere redenen dan de grootte als ongeschikt voor menselijke consumptie beschouwd wordt. De enige uitzondering hierop is de laatste trek van een visreis.
Vaartuigen die met ringzegens vissen moeten indien mogelijk alle zeeschildpadden, haaien, makreelgepen, roggen, mahi-mahi en andere niet-doelsoorten onverwijld ongedeerd vrijlaten. De vissers worden aangemoedigd technieken en apparatuur te ontwikkelen en te gebruiken om deze dieren snel en veilig vrij te laten.
De volgende specifieke maatregelen moeten worden toegepast voor ingesloten of verstrikte zeeschildpadden:
— wanneer men ziet dat zich in het net een zeeschildpad bevindt, moeten alle redelijke inspanningen worden gedaan om de schildpad te redden, voordat ze in het net verstrikt geraakt, en daartoe moet indien nodig ook een speedboot worden ingezet;
— indien een schildpad in het net verstrikt is, moet de netrol worden stilgelegd zodra de schildpad uit het water komt en pas opnieuw worden gestart als de schildpad is bevrijd en is vrijgelaten;
— indien een schildpad aan boord van een vaartuig wordt gebracht, moeten alle passende methodes worden gebruikt om de schildpad uit het water te halen, voordat ze opnieuw overboord wordt gezet;
— vaartuigen voor de tonijnvisserij moet een verbod worden opgelegd om zoutzakken of andere soorten plastic afval in zee te gooien.
16. Technische instandhoudingsmaatregelen in de Ierse Zee
De in de artikelen 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 254/2002 bedoelde technische instandhoudingsmaatregelen worden tijdelijk toegepast in 2004.
17. Bijzondere voorwaarden voor de schelvisvisserij in de Noordzee
a) In dit punt wordt onder „beschermingszone voor kabeljauw” het gedeelte van ICES-gebied IV in de hierna volgende vakken verstaan, dat verder dan 12 zeemijlen van de basislijn verwijderd ligt:
49E6, 48E6, 47E6, 50E7, 49E7, 48E7, 50E8, 51E9, 50E9, 49E9, 50F0, 49F0, 48F0, 47F0, 46F0, 45F0, 51F1, 50F1, 49F1, 48F1, 47F1, 46F1, 45F1, 44F1, 50F2, 49F2, 48F2, 47F2, 46F2, 45F2, 44F2, 46F3, 45F3, 44F3, 45F4, 44F4, 43F5, 43F6, 43F7, 42F7, 38E9, 37E9, 37F0.
b) Vaartuigen waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor gerichte schelvisvisserij overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 heeft afgegeven moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
i. de nationale autoriteiten moeten ten minste vier uren van tevoren in kennis worden gesteld van de plaats waar en het tijdstip waarop een aanlanding van vis zal plaatsvinden, tenzij de aanlandingen plaatsvinden binnen het door de lidstaat gespecificeerde tijdsbestek;
ii. deze aanlandingen mogen uitsluitend plaatsvinden in havens die door de lidstaat van de vlag zijn vastgesteld;
iii. de terzake dienende logboekbladen moeten aan de nationale autoriteiten worden overgelegd voordat met het lossen van de aan boord gehouden vangsten wordt begonnen;
iv. de aan boord gehouden vangsten mogen niet worden gelost voordat de bevoegde nationale autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven;
v. de hoeveelheid kabeljauw die aan boord wordt gehouden mag niet meer bedragen dan 5 % van het levend gewicht van de hoeveelheid mariene organismen aan boord;
vi. er mag geen vis worden overgeslagen op zee;
vii. er mag uitsluitend worden gevist buiten de beschermingszone voor kabeljauw;
viii. er mag niet in de beschermingszone voor kabeljauw worden gevaren, tenzij het aanwezige vistuig stevig is vastgesjord en opgeborgen;
ix. aan boord mag geen trawltuig met een maaswijdte van minder dan 100 mm worden bewaard of gebruikt.
c) De onder b) bedoelde speciale visdocumenten mogen geen looptijd van meer dan drie maanden hebben.
d) Als de geldigheidsduur van een speciaal visdocument is verstreken, mag in de periode van drie maanden volgend op het verstrijken niet voor hetzelfde vaartuig opnieuw een speciaal visdocument worden verleend als zich gedurende de looptijd van het eerste document een van de volgende gebeurtenissen heeft voorgedaan:
i. bij controle door de nationale dienst voor visserij-inspectie is gebleken dat het vaartuig een hoeveelheid kabeljauw aan boord heeft van meer dan 5 %, in levend gewicht, ten opzichte van alle aan boord behouden vis;
ii. het vaartuig kon geen VMS-verslag of, indien het VMS-systeem niet heeft gewerkt, geen verslag van de manuele positiebepaling overleggen, of legde een vals verslag over;
iii. bij controle van een aanlanding door de nationale dienst voor visserij-inspectie is gebleken dat het vaartuig een hoeveelheid vis van welke soort ook (in levend gewicht) heeft aangeland of aan boord heeft gehouden die meer dan 10 % hoger ligt dan de hoeveelheid die voor de betrokken soort in de uit hoofde van punt 17.b.iii) overgelegde logboekbladen is opgegeven;
iv. het vaartuig is door een nationale dienst voor visserij-inspectie waargenomen terwijl vis werd overgeslagen naar een ander vaartuig op zee;
v. het vaartuig is door een nationale dienst voor visserij-inspectie waargenomen terwijl vis werd aangeland zonder dat daarvoor de in punt 17.b.iv) bedoelde toestemming is gegeven;
vi. het vaartuig is door een nationale dienst voor visserij-inspectie waargenomen in de beschermingszone voor kabeljauw, terwijl het vistuig niet was vastgesjord en opgeborgen;
vii. bij controle door een nationale dienst voor visserij-inspectie is gebleken dat het vaartuig de bepalingen van Verordening nr. 850/98 heeft overtreden;
viii. het vaartuig is door een nationale dienst voor visserij-inspectie waargenomen terwijl er vis werd gelost zonder dat vooraf de in punt 17.b.iii) bedoelde logboekbladen waren overgelegd.
e) Een lidstaat mag schelvis gevist in de periode van 1 januari tot en met 21 april 2004, registreren als gevangen binnen of buiten de onder a) bedoelde zone.
18. Wetenschappelijke monitoring
a) De in de punten 5, 7, 13 en 16 genoemde maatregelen zijn niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappeljk onderzoek en met toestemming en onder toezicht van de betrokken lidstaat worden verricht en waarvan de Commissie en de lidstaat in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, van tevoren in kennis zijn gesteld.
Mariene organismen die voor de onder a) beschreven doeleinden worden gevangen, mogen opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden worden, mits:
zij beantwoorden aan de normen van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 en aan de overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur vastgestelde normen of
rechtstreeks worden verkocht voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.
19. Verbod op trawlvisserij in de wateren rond de Azoren, de Canarische Eilanden en Madera
In wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten vallen, mogen vaartuigen geen bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee, gebruiken in de gebieden die worden begrensd door een lijn die de volgende coördinaten verbindt:
a) Azoren
36° 00′ NB |
23° 00′ WL |
42° 00′ NB |
23° 00′ WL |
42° 00′ NB |
34° 00′ WL |
36° 00′ NB |
34° 00′ WL |
b) Canarische Eilanden en Madeira
27° 00′ NB |
19° 00′ WL |
26° 00′ NB |
15° 00′ WL |
29° 00′ NB |
13° 00′ WL |
36° 00′ NB |
13° 00′ WL |
36° 00′ NB |
19° 00′ WL |
Aanhangsel 1 van bijlage IV
Omschrijving van het ontsnappingspaneel in het bovenste deel van de kuil („BACOMA”)
Het betreft een paneel met vierkante mazen van 110 mm binnendiameter (geopend) in de kuil, met mazen van 105 mm of groter, van trawlnetten, Deense zegennetten of soortgelijke sleepnetten.
Het ontsnappingspaneel is een rechthoekig stuk net in de kuil. Er is slechts één ontsnappingspaneel. Het mag op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte voorzieningen.
Afmetingen van kuil, tunnel en achtereind van de trawl
De kuil bestaat uit twee gelijke netdelen, aan de zijkanten met een naadlijn aan elkaar vastgemaakt.
Het is verboden netten aan boord te hebben met meer dan 100 open ruitvormige mazen in de omtrek van de kuil, met uitsluiting van de aanslag en de naadlijn.
Het aantal open ruitvormige mazen, de mazen in de naadlijnen niet meegerekend, op elk punt waar ook in de omtrek van de tunnel mag niet kleiner noch groter zijn dan het maximumaantal mazen in de omtrek aan de voorkant van de kuil in enge zin en aan het achtereind van de trechter, de mazen in de naadlijnen niet meegerekend (zie figuur 1).
Plaats van bevestiging van de panelen
Het ontsnappingspaneel wordt aangebracht in het bovenste deel van de kuil. Het paneel eindigt niet meer dan 4 mazen van de pooklijn, de rij handgebreide mazen waardoorheen de pooklijn is bevestigd meegerekend (zie figuur 2).
Grootte van de panelen
De breedte van het paneel, uitgedrukt in aantal benen, moet gelijk zijn aan het aantal open ruitvormige mazen in het bovenste netdeel gedeeld door twee. In gevallen waarin zulks noodzakelijk is, zal worden toegestaan dat in het bovenste netdeel maximaal 20 % van het aantal open ruitvormige mazen — gelijk verdeeld aan weerszijden van het ontsnappingspaneel — worden behouden (zie figuur 3).
De lengte van het paneel bedraagt minimaal 3,5 meter.
Netwerk
De mazen in het ontsnappingspaneel moeten een maaswijdte van ten minste 110 mm hebben. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit knooploos enkelvoudig getwijnd garen of netmateriaal met dezelfde bewezen selectieve eigenschappen (stijfheid, sterkte en stabiliteit). Het garen moet een diameter van ten minste 4,9 mm hebben.
Overige voorschriften
In de figuren 4a, 4b en 4c tot en met c wordt gespecificeerd hoe het paneel moet worden aangebracht. De verdeelstrop moet ten minste 4 meter lang zijn.
Figuur 1
Op basis van vorm en functie kunnen bij trawlnetten drie secties worden onderscheiden. De trawl bevat altijd een trechtervormig gedeelte dat vaak tussen 10 en 40 m lang is. De tunnel is cilindervormig en vervaardigd uit één of twee netten van 49,5 mazen diep, hetgeen overeenkomt met een lengte in gestrekte toestand van 6 tot 12 meter. De kuil is eveneens cilindervormig en vaak vervaardigd van dubbelgetwijnd garen voor een betere slijtagebestendigheid. De kuil heeft vaak een diepte van 49,5 mazen, oftewel circa 6 meter, maar kan bij kleinere vaartuigen korter (2 tot 4 meter) zijn. Het deel onder de verdeelstrop wordt de zak genoemd.
Figuur 2
Tussen het ontsnappingspaneel en de pooklijn zitten vier mazen: 3,5 ruitvormige mazen van de bovenkant van de kuil en één rij van een halve handgebreide maas waardoorheen de pooklijn is bevestigd.
Figuur 3
Aan de bovenkant mogen twintig procent ruitvormige mazen — in de dwarsrichting van het net van de ene naadlijn tot de andere — worden behouden. Bijvoorbeeld (zoals op figuur 3) bij een net van 30 open mazen breed, is dat 6 ruitvormige mazen. De verdeling is dan drie mazen aan weerszijden van het ontsnappingspaneel. Het ontsnappingspaneel is dan 12 benen breed (30 − 6 = 24 ruitvormige mazen, gedeeld door 2).
Figuur 4a
Opbouw onderpaneel van 49,5 mazen diep
Figuur 4b
Opbouw toppaneel, afmetingen en positie van ontsnappingspaneel, in netten met een ontsnappingspaneel dat van naadlijn tot naadlijn loopt
Figuur 4c
Opbouw toppaneel in netten met 20 % ruitvormige mazen, gelijk verdeeld aan weerszijden van het ontsnappingspaneel
Aanhangsel 2 van bijlage IV
GESLEEPT VISTUIG: Skagerrak en Kattegat
Maaswijdten, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die van toepassing zijn bij het gebruik van één enkele maaswijdte
Soort |
Maaswijdte (mm) | |||||||
<16 |
16-31 |
32-69 |
32-69 |
35-69 |
70-89 (5) |
≥90 | ||
Minimumpercentage doelsoorten | ||||||||
50 % (6) |
50 % (6) |
20 % (6) |
50 % (6) |
20 % (6) |
20 % (7) |
30 % (8) |
geen | |
Zandspiering (Ammodytidae) (3) |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
x |
Zandspiering (Ammodytidae) (4) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Kever (Trisopterus esmarkii) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Blauwe wijting (Micromesistius poutassou) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Grote Pieterman (Trachinus draco) (1) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Weekdieren (behalve Sepia) (1) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Geep (Belone belone) (1) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Grauwe poon (Eutrigla gurnardus) (1) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Zilvervis (Argentina spp.) |
x |
x |
x |
x |
x | |||
Sprot (Sprattus sprattus) |
x |
x |
x |
x |
x |
x | ||
Paling (Anguilla anguilla) |
x |
x |
x |
x |
x | |||
Noordzeegarnaal/Oostzeegarnaal (Crangon spp., Palaemon adspersus) (2) |
x |
x |
x |
x |
x | |||
Makreel (Scomber spp.) |
x |
x |
x | |||||
Horsmakreel (Trachurus spp.) |
x |
x |
x | |||||
Haring (Clupea harengus) |
x |
x |
x | |||||
Noordse garnaal (Pandalus borealis) |
x |
x |
x | |||||
Noordzeegarnaal/Oostzeegarnaal (Crangon spp., Palaemon adspersus) (1) |
x |
x |
x | |||||
Wijting (Merlangius merlangus) |
x |
x | ||||||
Noorse kreeft, langoestine (Nephrops norvegicus) |
x |
x | ||||||
Alle andere mariene organismen |
x | |||||||
(1) Alleen binnen vier mijl vanaf de basislijnen. (2) Buiten vier mijl vanaf de basislijnen. (3) Van 1 maart tot en met 31 oktober in het Skagerrak en van 1 maart tot en met 31 juli in het Kattegat. (4) Van 1 november tot en met de laatste dag van februari in het Skagerrak en van 1 augustus tot en met de laatste dag van februari in het Kattegat. (5) Bij toepassing van deze maaswijdte moeten de kuil en de tunnel zijn vervaardigd van vierkant gemaasde panelen. (6) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, makreel, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis, langoestine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 10 % bedragen. (7) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, haring, makreel, schartong, wijting, schar, zwarte koolvis, langoestine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 50 % bedragen. (8) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tarbot, griet, bot, schartong, schar, zwarte koolvis en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 60 % bedragen. |
BIJLAGE V
TIJDELIJKE BEPERKING VAN DE VISSERIJ-INSPANNING EN AANVULLENDE VOORWAARDEN OP HET GEBIED VAN CONTROLE, INSPECTIE EN TOEZICHT IN DE CONTEXT VAN HET HERSTEL VAN BEPAALDE VISBESTANDEN
Algemene bepalingen
1) De in deze bijlage vastgestelde voorwaarden zijn van toepassing op communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 10 m.
2) Deze bijlage geldt voor de als volgt omschreven geografische gebieden:
a) Kattegat (ICES-sector IIIa zuid),
Skagerrak en Noordzee (ICES-sectoren IVa, b, c, IIIa noord en IIa EG),
wateren ten westen van Schotland (ICES-sector VIa),
oostelijk deel van het Kanaal (ICES-sector VIId), en
Ierse Zee (ICES-sector VIIa);
b) voor vaartuigen waarvan aan de Commissie is meegedeeld dat zij zijn uitgerust met passende volgsystemen, geldt de volgende definitie van de wateren ten westen van Schotland (ICES-sector VIa):
ICES-sector VIa met uitzondering van het gebied ten westen van de rechte lijnen die de volgende geografische coördinaten verbinden:
60° 00′ N, 04° 00′ W
59° 45′ N, 05° 00′ W
59° 30′ N, 06° 00′ W
59° 00′ N, 07° 00′ W
58° 30′ N, 08° 00′ W
58° 00′ N, 08° 00′ W
58° 00′ N, 08° 30′ W
56° 00′ N, 08° 30′ W
56° 00′ N, 09° 00′ W
55° 00′ N, 09° 00′ W
55° 00′ N, 10° 00′ W
54° 30′ N, 10° 00′ W.
3) In deze bijlage wordt onder een dag van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid verstaan:
a) de periode van 24 uur die aanvangt om 00.00 uur op een welbepaalde kalenderdag en eindigt om 24.00 uur op dezelfde kalenderdag of een deel van deze periode gedurende welke een vaartuig in een van de in punt 2 omschreven gebieden aanwezig en buitengaats is, ofwel
b) een in het EG-logboek vermelde ononderbroken periode van 24 uur gedurende welke een vaartuig in een van de onder punt 2 omschreven gebieden aanwezig en buitengaats is, of enig gedeelte van die periode.
Een lidstaat die de onder b) vermelde definitie van een dag van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid wenst te gebruiken, moet de Commissie meedelen op welke wijze de activiteiten van de vaartuigen zullen worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat aan de onder b) vermelde voorwaarden wordt voldaan.
4) Deze bijlage heeft betrekking op de volgende categorieën vistuig:
a) bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van ten minste 100 mm, met uitzondering van boomkorren;
b) boomkorren met een maaswijdte van ten minste 80 mm;
c) staande demersale netten met inbegrip van kieuwnetten, schakels en warnetten;
d) demersale beuglijnen;
e) bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 70 mm en 99 mm, met uitzondering van boomkorren met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm;
f) bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 16 mm en 31 mm, met uitzondering van boomkorren.
Visserij-inspanning
5) De lidstaten zien erop toe dat vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn, wanneer ze een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord hebben, niet langer dan het in punt 6 bepaalde aantal dagen in het gebied aanwezig en buitengaats zijn.
a) Het maximale aantal dagen in een kalendermaand waarop een vaartuig in het gebied aanwezig en buitengaats mag zijn terwijl het een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord heeft, staat vermeld in tabel I.
Tabel I
Maximum aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid per vistuig
Gebied omschreven in punt |
Categorie vistuig genoemd in punt | |||||
4a |
4b |
4c |
4d |
4e |
4f | |
2a kattegat, Skagerrak en Noordzee, wateren ten westen van Schotland, oostelijk deel van het Kanaal, Ierse Zee |
10 |
14 |
14 |
17 |
22 |
20 |
b) Een lidstaat mag het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid bijeentellen binnen beheersperioden van maximaal elf kalendermaanden. De lidstaten delen de Commissie vóór het begin van een bijeengetelde periode mee dat zij voornemens zijn beheersperioden bijeen te tellen.
c) Op basis van de resultaten die zijn behaald met de sinds 1 januari 2002 uitgevoerde oplegprogramma's kan de Commissie de lidstaten extra dagen toekennen waarop een vaartuig in een gebied aanwezig en buitengaats mag zijn terwijl het een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord heeft.
Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik willen maken, dienen hiertoe bij de Commissie een verzoek in, dat vergezeld moet gaan van een verslag met bijzonderheden over de voltooide oplegprogramma's.
Op basis van dit verzoek kan de Commissie, na overleg met de lidstaten, het onder punt a) vastgestelde aantal dagen voor de betrokken lidstaat wijzigen.
d) Afwijkingen van het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid kunnen door de lidstaten aan vaartuigen worden toegestaan onder de voorwaarden van tabel II.
Lidstaten die van dit grotere aantal dagen gebruik wensen te maken, delen de Commissie ten minste twee weken vóór het tijdstip van toewijzing van het grotere aantal dagen de bijzonderheden van de begunstigde vaartuigen en hun precieze vangstcijfers mee.
Tabel II
Afwijkingen van het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid en daaraan verbonden voorwaarden
Gebied omschreven in punt 2 |
Vistuig genoemd in punt 4 |
Vangstcijfers van het vaartuig voor 2002 (1) |
Dagen |
2a |
4a, 4e |
minder dan 5 % van elk van de volgende soorten: kabeljauw, tong en schol |
geen beperking (3) |
2a |
4a, 4b |
minder dan 5 % kabeljauw |
100 < 120 mm maximaal 14 ≥ 120 mm maximaal 15 |
2a Kattegat (ICES-sector IIIa zuid), Noordzee |
4c vistuig met een maaswijdte van tenminste 220 mm |
minder dan 5 % kabeljauw en meer dan 5 % tarbot en snotdolf |
maximaal 16 |
2a oostelijk deel van het Kanaal (ICES-sector VIId) |
4c vistuig met een maaswijdte van ten hoogste 110 mm |
vaartuigen van minder dan 15 m lengte die meer dan 35 % niet-gereglementeerde soorten aanlanden en die niet langer dan 24 uur buitengaats zijn (2) |
maximaal 20 |
(1) Zoals bevestigd door het EG-logboek — gemiddelde jaarlijkse aanlanding in levend gewicht. (2) Onverminderd deze bepaling is de afwijking ook van toepassing op ten hoogste 6 vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren, geregistreerd zijn in de Gemeenschap en een lengte over alles hebben van ten minste 15 m. Een lijst van zulke vaartuigen wordt vóór 1 februari 2004 aan de Commissie meegedeeld. (3) Het vaartuig mag gedurende het aantal dagen van de betrokken maand in het gebied aanwezig zijn. |
Indien een vaartuig als gevolg van zijn lage vangstcijfers voor bepaalde soorten een groter aantal dagen krijgt toegewezen, mag dat vaartuig nooit meer dan de in tabel II vermelde percentages van die soorten aan boord houden. Wanneer een vaartuig niet aan deze voorwaarde voldoet, verliest het met onmiddellijke ingang het recht op de extra dagen.
e) Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie overeenkomstig de eerste regel van tabel II voor de koolvisvisserij een afwijking toestaan zonder de vereiste dat de bijvangst aan respectievelijk kabeljauw, tong en schol in eerdere visjaren minder dan 5 % bedroeg. De lidstaat doet zijn verzoek vergezeld gaan van de bijzonderheden van de in aanmerking komende vaartuigen, alsmede van bewijzen van hun quotumrecht en gegevens over hun geplande activiteiten. Het verzoek wordt ten minste vier weken vóór het begin van de eerste beheersperiode waarin de dagen zullen worden toegewezen, bij de Commissie ingediend.
Een vaartuig waaraan op grond van deze bepaling extra dagen zijn toegewezen, mag nooit meer dan 5 % aan respectievelijk kabeljauw, tong en schol aan boord houden.
De bevoegde autoriteiten oefenen op zee en in de haven controle en toezicht uit om na te gaan of aan bovenstaande eis wordt voldaan. Een vaartuig dat niet aan de eis blijkt te voldoen, verliest met onmiddellijke ingang het recht op de extra dagen.
f) Rekening houdend met de gebiedssluiting in de Ierse Zee voor de bescherming van paaivis en de veronderstelde vermindering van de visserijsterfte bij kabeljauw zullen twee extra dagen beschikbaar zijn voor vaartuigen uit de vistuigcategorieën 4a en 4b die meer dan de helft van de hun toegewezen dagen in een beheersperiode besteden aan het vissen in de Ierse Zee.
7) Vóór de eerste dag van elke beheersperiode deelt de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger de autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee welk vistuig hij tijdens de komende beheersperiode wenst te gebruiken. Zolang die mededeling niet is gedaan heeft het vaartuig niet het recht om met het in punt 4 genoemde vistuig binnen de in punt 2 omschreven gebieden te vissen.
Wanneer de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger meedeelt dat twee van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig worden gebruikt, is het totale aantal tijdens de komende beheersperiode beschikbare dagen niet meer dan de helft van de som van de dagen waarop het vaartuig voor elk van beide vistuigen recht heeft, zulks afgerond op de dichtstbijzijnde hele dag. Het is niet toegestaan een van beide vistuigen gedurende meer dagen te gebruiken dan het voor dat vistuig in tabel I vermelde aantal dagen.
De mogelijkheid om twee vistuigen te gebruiken, kan alleen worden gebruikt indien aan de volgende controlevoorschriften wordt voldaan:
— tijdens een visreis mag het vissersvaartuig slechts vistuig van één van de in punt 4 genoemde categorieën aan boord hebben;
— voorafgaand aan een visreis deelt de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger aan de bevoegde autoriteiten mee welk type vistuig aan boord zal zijn, tenzij dat type vistuig niet verschilt van het type dat bij de vorige reis is meegedeeld.
De bevoegde autoriteiten oefenen op zee en in de haven controle en toezicht uit om na te gaan of aan bovenstaande twee voorschriften is voldaan. Een vaartuig dat niet aan deze voorschriften blijkt te voldoen, verliest met onmiddellijke ingang het recht om twee categorieën vistuig te gebruiken.
Een vaartuig dat een of meer van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig (gereglementeerd vistuig) wenst te gebruiken in combinatie met ander, niet in punt 4 genoemd vistuig (niet-gereglementeerd vistuig), is niet onderworpen aan beperkingen wat het gebruik van het niet-gereglementeerde vistuig betreft. Er moet vooraf worden meegedeeld wanneer het gereglementeerde vistuig door het betrokken vaartuig zal worden gebruikt. Op tijdstippen waarvoor een dergelijke mededeling niet is gedaan, mag het vaartuig geen in punt 4 genoemd vistuig aan boord hebben. Het betrokken vaartuig moet gemachtigd en toegerust zijn om alternatieve visserijactiviteiten te verrichten.
8) Een vaartuig dat aanwezig is in één van de in punt 2 omschreven gebieden en dat één van de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord heeft, mag niet tegelijkertijd één van de andere in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben.
a) Nadat een vaartuig het aantal in het gebied en buitengaats door te brengen dagen waarop het voor een bepaalde beheersperiode recht heeft, heeft opgebruikt, moet het voor de rest van de beheersperiode in de haven of buiten de in punt 2 omschreven gebieden blijven, tenzij het gebruikmaakt van niet-gereglementeerd vistuig als bedoeld in punt 7.
b) In elke beheersperiode kan een vaartuig andere dan met de visserij verband houdende activiteiten ontplooien zonder dat die tijd wordt meegeteld bij de uit hoofde van punt 6 toegewezen dagen, mits het vaartuig de lidstaat vooraf in kennis stelt van zijn voornemen die activiteiten te ontplooien en van de aard van die activiteiten, en mits het voor de duur van de activiteiten afstand doet van zijn visserijvergunning. Gedurende die activiteiten hebben de vaartuigen geen vistuig of vis aan boord.
a) Een lidstaat kan toestaan dat zijn vissersvaartuigen hun in het gebied en buitengaats door te brengen dagen voor dezelfde beheersperiode en hetzelfde gebied overdragen aan andere vissersvaartuigen van die lidstaat, mits het product van het ontvangen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van het ontvangende vaartuig (kilowattdagen) gelijk is aan of kleiner is dan het product van het overgedragen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig. Als motorvermogen in kilowatt van een vaartuig geldt het voor dat vaartuig in het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen geregistreerde vermogen.
b) Het product van het overeenkomstig a) overgedragen totale aantal in het gebied en buitengaats doorgebrachte dagen en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig mag niet groter zijn dan het product van het geregistreerde gemiddelde aantal dagen per jaar dat het overdragende vaartuig in 2001, 2002 en 2003 in het gebied heeft doorgebracht, zoals bevestigd door het EG-logboek, en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig.
c) Het overdragen van dagen overeenkomstig a) is alleen toegestaan tussen vaartuigen uit dezelfde in punt 6, onder a), genoemde vistuigcategorie, die werken in dezelfde aldaar genoemde gebieden en gedurende dezelfde beheersperiode.
d) Overdrachten van dagen van vaartuigen die de in punt 6, onder d) en e), en punt 7 bedoelde toewijzing genieten, zijn niet toegestaan.
e) Op verzoek van de Commissie brengen de lidstaten verslag uit over de overdrachten die hebben plaatsgevonden.
11) Een vaartuig dat nog niet in één van de in punt 2 omschreven gebieden heeft gevist, mag door deze gebieden varen mits het zijn voornemen daartoe vooraf aan zijn autoriteiten heeft meegedeeld. Terwijl een dergelijk vaartuig zich in één van de in punt 2 omschreven gebieden bevindt, moet eventueel aan boord aanwezig vistuig zijn vastgesjord overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 (23).
12) Een lidstaat mag vaartuigen die zijn vlag voeren, geen toestemming verlenen om met vistuig genoemd in punt 4 te vissen in gebieden omschreven in punt 2, als deze vaartuigen zich in de jaren 2001, 2002 of 2003 in het betrokken gebied niet met dergelijke visserijactiviteiten hebben beziggehouden, tenzij hij ervoor zorgt dat een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, aan de visserij in het gereglementeerde gebied wordt onttrokken.
Een vaartuig dat reeds een in punt 4 genoemd vistuig heeft gebruikt, kan evenwel toestemming krijgen voor het gebruik van een ander in dat punt genoemd vistuig, mits het voor dat laatste vistuig toegewezen aantal dagen ten minste even groot is.
13) Dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een ander vaartuig dringende hulp moest verlenen, of dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een gewond bemanningslid moest vervoeren met het oog op dringende medische verzorging, worden door de lidstaten niet in mindering gebracht op de overeenkomstig deze bijlage aan het betrokken vaartuig toegekende aantal dagen. De betrokken lidstaat dient dergelijke besluiten binnen een maand bij de Commissie te rechtvaardigen en haar daarbij bewijzen van de bevoegde autoriteiten omtrent de noodsituatie over te leggen.
Controle, inspectie en toezicht
14) Onverminderd het bepaalde in artikel 19 bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93, zijn de artikelen 19 ter, 19 quater, 19 quinquies, 19 sexies en 19 duodecies van die verordening van toepassing op de vaartuigen die de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben en die actief zijn in de in punt 2 omschreven gebieden.
15) De lidstaten mogen alternatieve controlemaatregelen toepassen om te voldoen aan de in punt 14 van deze bijlage bedoelde aangifteverplichtingen, mits eerstgenoemde maatregelen even doeltreffend en transparant zijn. Die maatregelen moeten aan de Commissie worden meegedeeld alvorens zij worden toegepast.
16) Na een bezoek aan één van de in tabel III genoemde gebieden, meldt de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger ten minste vier uur voordat hij met meer dan de in die tabel vermelde hoeveelheden van een vissoort aan boord binnenvaart in de haven of aankomt op de plaats van aanlanding van een lidstaat, het volgende aan de bevoegde autoriteiten van die lidstaat:
— naam van de haven of plaats van aanlanding,
— de geschatte aankomsttijd in die haven of op de plaats van aanlanding;
— de hoeveelheden aan boord, in kg levend gewicht, per soort waarvan meer dan 50 kg aan boord is.
17) De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar een vooraf aan te melden aanlanding moet plaatsvinden, kunnen bepalen dat het lossen pas kan beginnen wanneer die autoriteiten daarmee hebben ingestemd.
Tabel III
Aanlandingshoeveelheden in t, per gebied en per soort, waarboven bijzondere voorschriften gelden
Gebied omschreven in punt |
Hoeveelheid per soort in t kabeljauw | |
PN |
DP | |
2a Kattegat, Skagerrak en Noordzee, wateren ten westen van Schotland, oostelijk deel van het Kanaal, Ierse Zee |
1 |
2 |
PN — Voorafgaande kennisgeving overeenkomstig punt 16. DP — Aangewezen haven overeenkomstig punt 19. |
18) Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger een hoeveelheid vis wil overladen of lossen op zee dan wel aanlanden in een haven of op een plaats van aanlanding van een derde land, deelt hij de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat ten minste 24 uur voor het overladen, lossen of aanlanden de in punt 16 genoemde gegevens mee.
19) Vaartuigen die in één van de in tabel III genoemde gebieden zijn geweest, mogen per vissoort niet meer dan de in die tabel (onder DP) vermelde hoeveelheden aanvoeren buiten een aangewezen haven.
Elke lidstaat stelt de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de lijst van aangewezen havens en, uiterlijk 30 dagen later, van de inspectie- en controleprocedures, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden in die havens voor het registreren en melden van de hoeveelheden van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten en bestanden binnen elke aanlanding. De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten.
20) In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (24), bedraagt de toegestane afwijking bij de raming in kg van hoeveelheden vis aan boord van schepen zoals bedoeld in punt 14,8 % ten opzichte van de logboekgegevens.
21) Het is verboden hoeveelheden kabeljauw gemengd met andere soorten mariene organismen in containers aan boord van een vissersvaartuig te houden. Containers met kabeljauw moeten gescheiden van andere containers in het ruim worden geplaatst.
22) De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid kabeljauw die is gevangen in één van de in punt 2 omschreven gebieden en die in de betrokken lidstaat voor het eerst wordt aangeland, in aanwezigheid van controleurs wordt gewogen voordat ze vanuit de haven van eerste aanlanding wordt vervoerd. Van kabeljauw die voor het eerst wordt aangeland in een krachtens punt 19 aangewezen haven, worden representatieve monsters die ten minste 20 % van de aangelande hoeveelheid vertegenwoordigen, in aanwezigheid van door de lidstaten erkende controleurs gewogen voordat de vis voor eerste verkoop wordt aangeboden en wordt verkocht. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening nadere gegevens mee betreffende de te gebruiken bemonsteringsmethode.
23) In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 moeten alle hoeveelheden van meer dan 50 kg van één van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten die worden vervoerd naar een andere plaats dan die van aanlanding of invoer, vergezeld zijn van een afschrift van één van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaringen betreffende de hoeveelheden van die vervoerde soorten. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2847/93 geldt niet.
24) In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor één van de in artikel 12 genoemde bestanden meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding.
BIJLAGE VI
VISSERIJ-INSPANNING VAN VAARTUIGEN DIE VISSEN OP ZANDSPIERING IN NOORDZEE EN SKAGERRAK
1. Van 1 januari tot en met 31 december 2004 zijn de in deze bijlage vastgestelde voorwaarden van toepassing op de communautaire vissersvaartuigen die in de Noordzee en het Skagerrak vissen met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm.
2. In deze bijlage wordt onder een dag buitengaats verstaan:
a) de periode van 24 uur die aanvangt om 00:00 uur op een welbepaalde kalenderdag en eindigt om 24.00 uur op dezelfde kalenderdag of een deel van deze periode;
b) een in het EG-logboek vermelde ononderbroken periode van 24 uur tussen de datum en het tijdstip van vertrek en de datum en het tijdstip van aankomst, of een deel van een dergelijke periode.
3. Iedere lidstaat brengt uiterlijk 1 maart 2004 een gegevensbank tot stand die voor de Noordzee en het Skagerrak voor de jaren 2001, 2002 en 2003, en voor ieder vaartuig dat de vlag van de betrokken lidstaat voert en in het register van de Gemeenschap staat ingeschreven en met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm heeft gevist, de volgende gegevens bevat:
a) de naam en het intern registratienummer van het vaartuig;
b) het motorvermogen van het vaartuig in kilowatt, gemeten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (25);
c) het voor de visserij met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm buitengaats doorgebrachte aantal dagen;
d) het aantal kilowattdagen, d.w.z. het product van het aantal buitengaats doorgebrachte dagen en het motorvermogen in kilowatt.
4. Vervolgens moet iedere lidstaat het volgende berekenen:
a) het totaal aantal kilowattdagen voor ieder jaar, d.w.z. de som van het overeenkomstig punt 3, onder d), berekende gemiddelde aantal kilowattdagen;
b) het gemiddelde aantal kilowattdagen voor de periode 2001-2003.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat het aantal kilowattdagen in 2004 van alle hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vaartuigen niet groter is dan het overeenkomstig punt 4, onder a) berekende aantal voor 2003.
6. Zo spoedig mogelijk, maar voor 15 juni 2004 herziet de Commissie het in punt 5 bedoelde maximale aantal kilowattdagen op basis van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) inzake de omvang van de jaargang van 2003 van het zandspieringbestand in de Noordzee, overeenkomstig het volgende:
a) als leeftijdsklasse 0 van jaargang 2003 van het zandspieringbestand in de Noordzee volgens ramingen van de WTECV gelijk aan of groter is dan 500 000 miljoen stuks, is voor de rest van 2004 het aantal kilowattdagen niet gelimiteerd;
b) als leeftijdsklasse 0 van jaargang 2003 van het zandspieringbestand in de Noordzee volgens ramingen van de WTECV tussen de 300 000 miljoen en 500 000 miljoen stuks is, is het maximale aantal kilowattdagen gelijk aan het niveau van 2003 zoals berekend overeenkomstig punt 4, onder a);
c) als leeftijdsklasse 0 van jaargang 2003 van het zandspieringbestand in de Noordzee volgens ramingen van de WTECV kleiner dan 300 000 miljoen stuks is, is vissen met bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 16 mm voor de rest van 2004 verboden. Een beperkte vangst is echter toegestaan om het zandspieringbestand in de Noordzee en het Skagerrak en de gevolgen van de sluiting in het oog te houden. Daartoe stellen de betrokken lidstaten in samenwerking met de Commissie een plan op voor het in het oog houden van de visserij.
BIJLAGE VII
Visserijzone |
Visserijtak |
Aantal vergunningen |
Maximumaantal vaartuigen in het gebied op enig moment |
Noorse wateren en visserijzone rond Jan Mayen |
Haring, benoorden 62° 00' NB |
75 |
55 |
Demersale soorten, benoorden 62° 00' NB |
80 |
50 | |
Makreelvisserij met de ringzegen, bezuiden 62° 00' NB |
11 |
Niet relevant | |
Makreelvisserij met de trawl, bezuiden 62° 00' NB |
19 |
Niet relevant | |
Makreelvisserij met de ringzegen, benoorden 62° 00' NB |
11 (1) |
Niet relevant | |
Industriële soorten, bezuiden 62° 00' NB |
480 |
150 | |
Wateren van de Faeröer |
Elke vorm van trawlvisserij met vaartuigen van ten hoogste 180 voet in de zone tussen 12 en 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer |
26 |
13 |
Gerichte visserij op kabeljauw en schelvis met netten met een minimummaaswijdte van 135 mm, beperkt tot het gebied ten zuiden van 62° 28' NB en ten oosten van 6° 30' WL |
8 |
4 | |
Trawlvisserij buiten 21 mijl van de basislijnen van de Faeröer. In de perioden 1 maart - 31 mei en 1 oktober - 31 december mogen deze vaartuigen vissen in het gebied tussen 61° 20' NB en 62° 00' NB en tussen 12 en 21 mijl vanaf de basislijnen. |
70 |
26 | |
Trawlvisserij op blauwe leng met netten met een minimummaaswijdte van 100 mm in het gebied ten zuiden van 61° 30' NB en ten westen van 9° 00' WL en in het gebied tussen 7° 00' WL en 9° 00' WL ten zuiden van 60° 30' NB en in het gebied ten zuidwesten van een lijn tussen 60° 30' NB, 7° 00' WL en 60° 00' NB, 6° 00' WL. |
70 |
20 | |
Gerichte trawlvisserij op zwarte koolvis met netten met een minimummaaswijdte van 120 mm, en waarbij verstevigingsstroppen rond de kuil mogen worden gebruikt. |
70 |
22 | |
Visserij op blauwe wijting. Het totale aantal vergunningen kan met vier vaartuigen worden verhoogd om in spannen te vissen indien de autoriteiten van de Faeröer zouden beslissen om bijzondere toegangsregels voor een gebied, „voornaamste gebied voor de visserij op blauwe wijting” genaamd, in te stellen. |
34 |
20 | |
Lijnvisserij |
10 |
6 | |
Makreelvisserij |
12 |
12 | |
Haringvisserij benoorden 62° NB |
21 |
21 | |
IJsland |
Alle visserijtakken |
18 |
5 |
Wateren van de Russische Federatie |
Alle visserijtakken |
p.m. |
p.m. |
Kabeljauwvisserij |
7 (2) |
p.m. | |
Sprotvisserij |
p.m. |
p.m. | |
(1) Te selecteren uit de elf vergunningen voor de makreelvisserij met de ringzegen bezuiden 62° 00' NB. (2) Uitsluitend van toepassing op schepen die onder de vlag van Letland varen. |
Vlaggenstaat |
Visserijtak |
Aantal vergun-ningen |
Maximumaantal vaartuigen in het gebied op enig moment |
Noorwegen (1) |
Haring, benoorden 62° 00' NB |
18 |
18 |
Faeröer |
Makreel, VIa (benoorden 56° 30' NB), VIIe, f, h, horsmakreel, IV, VIa (benoorden 56° 30' NB), VIIe, f, h; haring, VIa (benoorden 56° 30' NB) |
14 |
14 |
Haring (benoorden 62° 00' NB) |
21 |
21 | |
Haring, IIIa |
4 |
4 | |
Industrievisserij op kever en sprot, IV, VIa (benoorden 56° 30' NB); zandspiering, IV (met inbegrip van onvermijdbare bijvangsten van blauwe wijting) |
15 |
15 | |
Leng en lom |
20 |
10 | |
Blauwe wijting, VIa (benoorden 56° 30' NB), VIb, VII (bewesten 12° 00' WL) |
20 |
20 | |
Blauwe leng |
16 |
16 | |
Haringhaai (alle zones, behalve NAFO 3PS) |
3 |
3 | |
Russische Federatie |
Haring, IIId (Zweedse wateren) |
p.m. |
p.m. |
Haring, IIId (Zweedse wateren, niet-vissende moederschepen) |
p.m. |
p.m. | |
Sprot |
4 (2) |
p.m. | |
Barbados |
Peneide garnalen (3) (Frans-Guyanese wateren) |
5 |
p.m. (4) |
Snappers (5) (Frans-Guyanese wateren) |
5 |
p.m. | |
Frans-Guyana |
Peneide garnalen (3) (Frans-Guyanese wateren) |
p.m. |
p.m. (4) |
Suriname |
Peneide garnalen (3) (Frans-Guyanese wateren) |
5 |
p.m. (6) |
Trinidad en Tobago |
Peneide garnalen (3) (Frans-Guyanese wateren) |
8 |
p.m. (7) |
Japan |
Tonijn (8) (Frans-Guyanese wateren) |
p.m. | |
Zuid-Korea |
Tonijn (8)(Frans-Guyanese wateren) |
p.m. |
p.m. (7) |
Venezuela |
Snappers (5)(Frans-Guyanese wateren) |
41 |
p.m. |
Haaien (5)(Frans-Guyanese wateren) |
4 |
p.m. | |
(1) In afwachting van de afsluiting van het visserijoverleg met Noorwegen voor 2004. (2) Uitsluitend van toepassing op de Letse zone van de EG-wateren. (3) De vergunningen voor het vissen op garnaal in de wateren van het Departement Frans-Guyana worden afgegeven op basis van een door de autoriteiten van het betrokken derde land over te leggen en door de Commissie goed te keuren visplan. De geldigheidsduur van ieder van deze vergunningen is beperkt tot de visperiode die in het visplan, op basis waarvan de vergunning is afgegeven, is bepaald (4) Het jaarlijkse aantal dagen op zee blijft beperkt tot 200. (5) Mag uitsluitend worden gevist met beuglijnen of vallen (snappers) of met beuglijnen of maasnetten met een minimummaaswijdte van 100 mm, en op diepten beneden de 30 m (haaien). Voor afgifte van deze vergunningen dient bewijs te worden overgelegd van het bestaan van een geldige overeenkomst tussen de eigenaar van het schip die de vergunning aanvraagt, en een in het Departement Frans-Guyana gelegen verwerkingsbedrijf. Deze overeenkomst dient bovendien de verplichting te bevatten, dat ten minste 75 % van alle snappervangsten, dan wel 50 % van alle haaienvangsten, van het betrokken schip in het Departement Frans-Guyana wordt aangeland, zodat deze vangsten verwerkt kunnen worden in het aldaar gelegen verwerkingsbedrijf. De zover genoemde overeenkomst moet bekrachtigd worden door de Franse autoriteiten, die erop dienen toe te zien dat de overeenkomst klopt met de werkelijke capaciteit van het verwerkingsbedrijf waarmee de overeenkomst is gesloten, alsook met de doelstellingen voor de ontwikkeling van de Frans-Guyanese economie. Een afschrift van de naar behoren bekrachtigde overeenkomst dient bij de aanvraag voor de vergunning te worden gevoegd. Ingeval de bekrachtiging geweigerd wordt, stellen de Franse autoriteiten de betrokken partij en de Commissie hiervan, alsmede van de redenen van de weigering, in kennis. (6) Het jaarlijkse aantal dagen op zee blijft beperkt tot [p.m.]. (7) Het jaarlijkse aantal dagen op zee blijft beperkt tot 350. (8) Mag alleen gevist worden met beuglijnen. |
DEEL III
AANGIFTE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 15, LID 2
BIJLAGE VIII
DEEL I
IN HET LOGBOEK TE NOTEREN GEGEVENS
Bij het vissen in de 200-mijlszone van de lidstaten van de Gemeenschap waarvoor de communautaire visserijvoorschriften gelden, moeten onmiddellijk na de onderstaande activiteiten de volgende gegevens in het logboek worden genoteerd.
Na iedere trek:
1.1. gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);
1.2. datum en tijdstip van de trek;
1.3. geografische positie tijdens de trek;
1.4. gebruikte vismethode.
Na iedere overlading op of vanuit een ander vaartuig:
2.1. de vermelding „ontvangen van” of „overgeladen op”;
2.2. de overgeladen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);
2.3. naam, identificatieletters en -nummers van het vaartuig waarop of waaruit de overlading plaatsvond.
2.4. overlading van kabeljauw is niet toegestaan.
Na iedere aanvoer in een haven van de Gemeenschap
3.1. naam van de haven;
3.2. aangevoerde hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht).
Na ieder bericht aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen
4.1. datum en tijdstip van het bericht;
4.2. aard van het bericht: IN, OUT, ICES, WKL of 2 WKL;
4.3. bij een radiobericht: naam van het radiostation.
DEEL II
LOG-BOOK MODEL
BIJLAGE IX
INHOUD VAN DE BERICHTEN AAN DE COMMISSIE EN TRANSMISSIESPECIFICATIES
De hierna gevraagde gegevens moeten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen worden meegedeeld volgens het onderstaande schema.
1.1. Telkens wanneer het vaartuig de 200-mijlszone van de lidstaten van de Gemeenschap binnenvaart waarvoor communautaire visserijvoorschriften gelden:
a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;
b) de hoeveelheden in het ruim (in kilogram levend gewicht), per vissoort;
c) datum en ICES-sector waar de kapitein zal beginnen te vissen.
Wanneer het vaartuig om visserijtechnische redenen de hierboven bedoelde zone op een bepaalde dag meer dan eenmaal moet binnenvaren, is één mededeling bij het eerste binnenvaren voldoende.
1.2. Telkens wanneer het vaartuig de in punt 1.1 bedoelde zone verlaat:
a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;
b) de hoeveelheden in het ruim (in kg levend gewicht), per vissoort;
c) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);
d) de ICES-sector waarin de vangsten zijn gedaan;
e) de hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort, die op en/of vanuit andere vaartuigen zijn overgeladen sinds het vaartuig de zone is binnengevaren, onder vermelding van het vaartuig waarop de hoeveelheden zijn overgeladen;
f) de hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort, die in een haven van de Gemeenschap zijn aangevoerd sinds het vaartuig de zone is binnengevaren.
Wanneer het vaartuig om visserijtechnische redenen de in punt 1.1 bedoelde zone op een bepaalde dag meer dan eenmaal moet binnenvaren, is een mededeling bij het laatste buitenvaren voldoende.
1.3. Wanneer op haring en makreel wordt gevist, om de drie dagen, te beginnen op de derde dag nadat het vaartuig voor het eerst de in punt 1.1 bedoelde zone is binnengevaren en wanneer op andere soorten dan haring en makreel wordt gevist, elke week, te beginnen op de zevende dag nadat het vaartuig voor het eerst de in punt 1.1 bedoelde zone is binnengevaren:
a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;
b) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);
c) de ICES-sector waar de vangsten zijn gedaan.
1.4. Telkens wanneer het vaartuig van de ene naar de andere ICES-sector vaart:
a) de in punt 1.5 bedoelde gegevens;
b) de na het vorige bericht gevangen hoeveelheid van elke soort (in kg levend gewicht);
c) de ICES-sector waar de vangsten zijn gedaan.
a) Naam, roepnaam, op het vaartuig aangebrachte identificatienummers en -letters van het vaartuig, en de naam van de kapitein;
b) nummer van de eventuele vergunning van het vaartuig;
c) volgnummer van het bericht voor de betrokken reis;
d) aanduiding van de aard van het bericht;
e) datum, tijdstip en geografische positie van het vaartuig.
2.1. De in punt 1 bedoelde gegevens moeten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen in Brussel (telex 24189 FISEU-B) worden meegedeeld via een van de in punt 3 vermelde radiostations en in de in punt 4 aangegeven vorm.
2.2. Indien het bericht wegens overmacht niet door het vaartuig kan worden verzonden, mag het namens dat vaartuig door een ander vaartuig worden doorgezonden.
Naam van het radiostation |
Roepnaam van het radiostation |
Lyngby |
OXZ |
Land's End |
GLD |
Valentia |
EJK |
Malin Head |
EJM |
Torshavn |
OXJ |
Bergen |
LGN |
Farsund |
LGZ |
Florø |
LGL |
Rogaland |
LGQ |
Tjøme |
LGT |
Ålesund |
LGA |
Ørlandet |
LFO |
Bodø |
LPG |
Svalbard |
LGS |
Blåvand |
OXB |
Gryt |
GRYT RADIO |
Göteborg |
SOG |
Turku |
OFK |
4. Vorm van de berichten
De in punt 1 bedoelde gegevens moeten onderstaande elementen bevatten en in onderstaande volgorde worden verstrekt:
— naam van het vaartuig;
— roepnaam van het vaartuig;
— op het vaartuig aangebrachte identificatieletters en -nummers;
— volgnummer van het bericht voor de betrokken visreis;
— aanduiding van de aard van het bericht aan de hand van de volgende code
—— bericht bij het binnenvaren in een van de zones bedoeld in punt 1.1: „IN”,
— bericht bij het binnenvaren in een van de zones bedoeld in punt 1.1: „OUT”,
— bericht bij het varen van de ene naar de andere ICES-sector: „ICES”,
— wekelijks bericht: „WKL”,
— bericht om de drie dagen: „2 WKL”;
— datum, tijdstip en geografische positie;
— ICES-sector/deelgebied waar naar verwachting met de visserijactiviteit zal worden begonnen;
— datum waarop naar verwachting met de visserijactiviteit zal worden begonnen;
— het gewicht (in kg levend gewicht) van de vangsten, per vissoort, die zich in de ruimen bevinden, met gebruikmaking van de in punt 5 opgenomen code;
— de sedert het vorige bericht gevangen hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort, met gebruikmaking van de in punt 5 vermelde code;
— ICES-sector/deelgebied waar de vangsten zijn gedaan;
— de sedert het vorige bericht op en/of vanuit andere vaartuigen overgeladen hoeveelheden (in kg levend gewicht), per vissoort;
— naam en roepnaam van het vaartuig waarop en/of waaruit deze hoeveelheden zijn overgeladen;
— gewicht (in kg levend gewicht) van de hoeveelheden, per vissoort, die sinds het vorige bericht zijn aangevoerd in een haven van de Gemeenschap;
— naam van de kapitein.
Beryciden (Beryx spp.) |
ALF |
Lange schol (Hippoglossoides platessoides), |
PLA |
Ansjovis (Engraulis encrasicolus) |
ANE |
Zeeduivel (Lophius spp.) |
MNZ |
Zilvervis (Argentina silus) |
ARG |
Braam (Brama brama) |
POA |
Reuzenhaai (Cetorinhus maximus) |
BSK |
Zwarte haarstaartvis (Aphanopus carbo) |
BSF |
Blauwe leng (Molva dypterygia) |
BLI |
Blauwe wijting (Micromesistius poutassou) |
WHB |
Atlantische seabobgarnaal (Xyphopenaeus kroyerii) |
BOB |
Kabeljauw (Gadus morhua) |
COD |
Garnaal (Crangon crangon) |
CSH |
Inktvis (Loligo spp.) |
SQC |
Doornhaai (Squalus acanthias) |
DGS |
Gaffelkabeljauwen (Phycis spp.) |
FOR |
Zwarte heilbot (Reinhardtius hippoglossoides) |
GHL |
Schelvis (Melanogrammus aeglefinus) |
HAD |
Heek (Merluccius merluccius) |
HKE |
Heilbot (Hippoglossus hippoglossus) |
HAL |
Haring (Clupea harengus) |
HER |
Horsmakreel (Trachurus trachurus) |
HOM |
Leng (Molva molva) |
LIN |
Makreel (Scomber scombrus) |
MAC |
Schartong (Lepidorhombus spp.) |
LEZ |
Noorse garnaal (Pandalus borealis) |
PRA |
Langoestine (Nephrops norvegicus) |
NEP |
Kever (Trisopterus esmarkii) |
NOP |
Atlantische slijmkop (Hoplostethus atlanticus) |
ORY |
Overige |
OTH |
Schol (Pleuronectes platessa) |
PLE |
Pollak (Pollachius pollachius) |
POL |
Haringhaai (Lamma nasus) |
POR |
Roodbaars (Sebastes spp.) |
RED |
Zeebrasem (Pagellus bogaraveo) |
SBR |
Grenadiervis (Coryphaenoides rupestris) |
RNG |
Koolvis (Pollachius virens) |
POK |
Zalm (Salmo salar) |
SAL |
Zandspiering (Ammodytes spp.) |
SAN |
Sardine (Sardina pilchardus) |
PIL |
Haaien (Selachii, Pleurotremata) |
SKH |
Garnaal „Penaeus” (Penaeidae) |
PEZ |
Sprot (Sprattus sprattus) |
SPR |
Pijlinktvis (Illex spp.) |
SQX |
Tonijn (Thunnidae) |
TUN |
Torsk (Brosme brosme) |
USK |
Wijting (Merlangius merlangus) |
WHG |
Zandschar (Limanda ferruginea) |
YEL |
BIJLAGE X
LIJST VAN VISSOORTEN
Nederlandse naam |
Wetenschappelijke naam |
Alpha-3 code |
Bodemvissen | ||
Kabeljauw |
Gadus morhua |
COD |
Schelvis |
Melanogrammus aeglefinus |
HAD |
Roodbaars |
Sebastes sp. |
RED |
Roodbaars |
Sebastes marinus |
REG |
Diepzeeroodbaars |
Sebastes mentella |
REB |
Amerikaanse roodbaars |
Sebastes fasciatus |
REN |
Zilverheek |
Merluccius bilinearis |
HKS |
Atlantische gaffelkabeljauw (1) |
Urophycis chuss |
HKR |
Koolvis |
Pollachius virens |
POK |
Lange schol |
Hippoglossoides platessoides |
PLA |
Witje |
Glyptocephalus cynoglossus |
WIT |
Geelstaartschar |
Limanda ferruginea |
YEL |
Arctische kabeljauw |
Boreogadus saida |
POC |
Grenadiervis |
Coryphaenoides rupestris |
RNG |
Noordelijke grenadiervis |
Macrourus berglax |
RHG |
Zandspieringen |
Ammodytes sp. |
SAN |
Zeedonderpadden |
Myoxocephalus sp. |
SCU |
Scup |
Stenotomus chrysops |
SCP |
Tautog-lipvis |
Tautoga onitis |
TAU |
Blauwe tegelvis |
Lopholatilus chamaeleonticeps |
TIL |
Witte heek (1) |
Urophycis tenuis |
HKW |
Zeewolven (n.e.g.) |
Anarhicas sp. |
CAT |
Zeewolf |
Anarhichas lupus |
CAA |
Gevlekte zeewolf |
Anarhichas minor |
CAS |
Zwarte heilbot |
Reinharditius hippoglossoides |
GHL |
Heilbot |
Hippoglossus hippoglossus |
HAL |
Amerikaanse winterschol |
Pseudopleuronectes americanus |
FLW |
Zomerbot |
Paralichthys dentatus |
FLS |
Amerikaanse griet |
Scophthalmus aquosus |
FLD |
Platvissen (n.e.g.) |
Pleuronectiformes |
FLX |
Amerikaanse zeeduivel |
Lophius americanus |
ANG |
Amerikaanse ponen |
Prionotus sp. |
SRA |
Atlantische tomcod |
Microgadus tomcod |
TOM |
Blauwe diepzeekabeljauw |
Antimora rostrata |
ANT |
Blauwe wijting |
Micromesistius poutassou |
WHB |
Amerikaanse lipvis |
Tautogolabrus adspersus |
CUN |
Torsk |
Brosme brosme |
USK |
Groenlandse kabeljauw |
Gadus ogac |
GRC |
Blauwe leng |
Molva dypterygia |
BLI |
Leng |
Molva molva |
LIN |
Bodemvissen (n.e.g.) |
GRO | |
Pelagische vissen | ||
Atlantische haring |
Clupea harengus |
HER |
Makreel |
Scomber scombrus |
MAC |
Atlantische botervis |
Peprilus triacanthus |
BUT |
Menhaden |
Brevoortia tyrannus |
MHA |
Makreelgeep |
Scomberesox saurus |
SAU |
Amerikaanse ansjovis |
Anchoa mitchilli |
ANB |
Blauwbaars |
Pomatomus saltatrix |
BLU |
Paardenhorsmakreel |
Caranx hippos |
CVJ |
Fregattonijn |
Auxis thazard |
FRI |
Koningsmakreel |
Scomberomourus cavalla |
KGM |
Gevlekte koningsmakreel |
Scomberomourus maculatus |
SSM |
Zeilvis |
Istiophorus platypterus |
SAI |
Witte marlijn |
Tetrapturus albidus |
WHM |
Blauwe marlijn |
Makaira nigricans |
BUM |
Snotdolf |
Cyclopterus lumpus |
LUM |
Koningsombervis |
Menticirrhus saxatilis |
KGF |
Noordelijke kogelvis |
Sphoeroides maculatus |
PUF |
Puitalen (n.e.g.) |
Lycodes sp. |
ELZ |
Atlantische puitaal |
Macrozoarces americanus |
OPT |
Zwaardvis |
Xiphias gladius |
SWO |
Witte tonijn |
Thunnus alalunga |
ALB |
Boniet |
Sarda sarda |
BON |
Dwergtonijn |
Euthynnus alletteratus |
LTA |
Grootoogtonijn |
Thunnus obesus |
BET |
Gewone tonijn |
Thunnus thynnus |
BFT |
Gestreepte boniet |
Katsuwonus pelamis |
SKJ |
Geelvintonijn |
Thunnus albacares |
YFT |
Tonijnen (n.e.g.) |
Scombridae |
TUN |
Pelagische vissen (n.e.g.) |
PEL | |
Invertebraten | ||
Langvinpijlinktvis |
Loligo pealei |
SQL |
Kortvinpijlinktvis |
Illex illecebrosus |
SQI |
Inktvissen (n.e.g.) |
Loliginidae, Ommastrephidae |
SQU |
Amerikaanse zwaardschede |
Ensis directus |
CLR |
Amerikaanse venusschelp |
Mercenaria mercenaria |
CLH |
Borstelwormen (n.e.g.) |
Polycheata |
WOR |
Degenkrab |
Limulus polyphemus |
HSC |
Invertebraten (n.e.g.) |
Invertebrata |
INV |
Andere vissen | ||
Bastaardelft |
Alosa pseudoharengus |
ALE |
Geelstaarten |
Seriola sp. |
AMX |
Amerikaanse congeraal |
Conger oceanicus |
COA |
Amerikaanse paling |
Anguilla rostrata |
ELA |
Slijmprik |
Myxine glutinosa |
MYG |
Amerikaanse elft |
Alosa sapidissima |
SHA |
Zilversmelten (n.e.g.) |
Argentina sp. |
ARG |
Noordkromp |
Arctica islandica |
CLQ |
Grote strandgaper |
Mya arenaria |
CLS |
Stevige strandschelp |
Spisula solidissima |
CLB |
Stimpsons strandschelp |
Spisula polynyma |
CLT |
Tweekleppigen (n.e.g.) |
Prionodesmacea, Teleodesmacea |
CLX |
Kamschelp |
Argopecten irradians |
SCB |
Calico-scallop |
Argopecten gibbus |
SCC |
Noordelijke kamschelp |
Chylamys islandica |
ISC |
Amerikaanse grote mantel |
Placopecten magellanicus |
SCA |
Mantels en kamschelpen (n.e.g.) |
Pectinidae |
SCX |
Noord-Amerikaanse oester |
Crassostrea virginica |
OYA |
Mossel |
Mytilus edulis |
MUS |
Busyconwulken (n.e.g.) |
Busycon sp. |
WHX |
Alikruiken (n.e.g.) |
Littorina sp. |
PER |
Weekdieren (n.e.g.) |
Mollusca |
MOL |
Atlantische ombervis |
Micropogonias undulatus |
CKA |
Atlantische geep |
Strongylura marina |
NFA |
Zalm |
Salmo salar |
SAL |
Atlantische koornaarvis |
Menidia menidia |
SSA |
Atlantische draadvinnige haring |
Opisthonema oglinum |
THA |
Glijkop |
Alepocephalus bairdii |
ALC |
Zwarte trommelvis |
Pogonias cromis |
BDM |
Zwarte zeebaars |
Centropristis striata |
BSB |
Canadese elft |
Alosa aestivalis |
BBH |
Lodde |
Mallotus villosus |
CAP |
Riddervissen |
Salvelinus sp. |
CHR |
Cobia |
Rachycentron canadum |
CBA |
Gele pompano |
Trachinotus carolinus |
POM |
Draadvinnige elft |
Dorosoma cepedianum |
SHG |
Knorvissen (n.e.g.) |
Pomadasyidae |
GRX |
Atlantische rotskrab |
Cancer irroratus |
CRK |
Blauwe krab |
Callinectes sapidus |
CRB |
Strandkrab |
Carcinus maenas |
CRG |
Jonaskrab |
Cancer borealis |
CRJ |
Arctische sneeuwkrab |
Chionoecetes opilio |
CRQ |
Rode diepzeekrab |
Geryon quinquedens |
CRR |
Augustinuskrab |
Lithodes maia |
KCT |
Zeekrabben (n.e.g.) |
Reptantia |
CRA |
Amerikaanse kreeft |
Homarus americanus |
LBA |
Noorse garnaal |
Pandalus borealis |
PRA |
Ringsprietgarnaal |
Pandalus montagui |
AES |
Peneide garnalen (n.e.g.) |
Penaeus sp. |
PEN |
Pandalide garnalen |
Pandalus sp. |
PAN |
Zeewaterschelpdieren |
Crustacea |
CRU |
Zee-egels |
Strongylocentrotus sp. |
URC |
West-Atlantische fint |
Alosa mediocris |
SHH |
Lantaarnvis |
Notoscopelus sp. |
LAX |
Harders (n.e.g.) |
Mugilidae |
MUL |
Grootbek |
Peprilus alepidotus (=paru) |
HVF |
Varkenvis |
Orthopristis chrysoptera |
PIG |
Amerikaanse spiering |
Osmerus mordax |
SMR |
Rode ombervis |
Sciaenops ocellatus |
RDM |
Gewone zeebrasem |
Pagrus pagrus |
RPG |
Ruwe horsmakreel |
Trachurus lathami |
RSC |
Zandbaars |
Diplectrum formosum |
PES |
Schaapskopzeebrasem |
Archosargus probatocephalus |
SPH |
Puntombervis |
Leiostomus xanthurus |
SPT |
Gevlekte ombervis |
Cynoscion nebulosus |
SWF |
Koningsombervis |
Cynoscion regalis |
STG |
Gestreepte baars |
Morone saxatilis |
STB |
Steuren (n.e.g.) |
Acipenseridae |
STU |
Tarpoen |
Tarpon (=megalops) atlanticus |
TAR |
Zalmachtigen (n.e.g.) |
Salmo sp. |
TRO |
Amerikaanse zeebaars |
Morone americana |
PEW |
Beryciden (n.e.g.) |
Beryx sp. |
ALF |
Doornhaai |
Squalus acantias |
DGS |
Doornhaaien (n.e.g.) |
Squalidae |
DGX |
Gespikkelde scheurtandhaai |
Odontaspis taurus |
CCT |
Haringhaai |
Lamna nasus |
POR |
Makreelhaai |
Isurus oxyrinchus |
SMA |
Donkere haai |
Carcharhinus obscurus |
DUS |
Blauwe haai |
Prionace glauca |
BSH |
Haaien (n.e.g.) |
Squaliformes |
SHX |
Atlantische melkhaai |
Rhizoprionodon terraenova |
RHT |
Zwarte hondshaai |
Centroscyllium fabricii |
CFB |
Groenlandse haai |
Sonmnousus microcephalus |
GSK |
Reuzenhaai |
Cetorhinus maximus |
BSK |
Roggen (n.e.g.) |
Raja sp. |
SKA |
Kleine rog |
Leucoraja erinacea |
RJD |
Arctische rog |
Amblyraja hyperborea |
RJG |
Deurrog |
Dipturus laevis |
RJL |
Winterrog |
Leucoraja ocellata |
RJT |
Sterrog |
Amblyraja radiata |
RJR |
Gladde rog |
Malcoraja senta |
RJS |
Groenlandse rog |
Bathyraja spinicauda |
RJO |
Gewone vis, andere dan schaal- en schelpdieren (n.e.g.) |
FIN | |
(1) Overeenkomstig een door STACRES tijdens de jaarlijkse vergadering van 1970 aangenomen aanbeveling (ICNAF Redbook 1970, deel I, blz. 67) wordt heek van het geslacht Urophycis met het oog op de statistische rapportering als volgt aangeduid: a) heek afkomstig uit de deelgebieden 1, 2 en 3, en uit de sectoren 4R, S, T en V als witte heek, Urophycis tenuis; b) met lijnen gevangen heek of met gelijk welke methode gevangen heek die langer is dan 55 cm standaardlengte, afkomstig uit de sectoren 4W en X, deelgebied 5 en statistisch vak 6, als witte heek, Urophycis tennuis; c) andere heek van het geslacht Urophycis, afkomstig uit de sectoren 4W en X, deelgebied 5 en statistisch vak 6 als Atlantische gaffelkabeljauw, Urophycis chuss, onverminderd het bepaalde onder b). |
BIJLAGE XI
TOEGESTANE BOVENNETBESCHERMERS
1. Bovennetbeschermer van het door ICNAF aanvaarde type
De bovennetbeschermer van het door ICNAF aanvaarde type is een rechthoekig stuk want, bevestigd aan de bovenzijde van de kuil om beschadiging te verminderen en te voorkomen, dat voldoet aan de volgende voorwaarden:
a) het stuk want mag geen mazen hebben die kleiner zijn dan de mazen die in artikel 10 zijn voorgeschreven voor de kuil;
b) het stuk want mag slechts langs de voor- en zijkant aan de kuil en op geen enkele andere plaats zijn bevestigd en moet zodanig zijn vastgemaakt dat het niet verder naar voren kan reiken dan vier mazen vóór de vaste strop op de kuil en niet minder dan vier mazen vóór de pooklijn eindigt; indien er geen vaste strop op de kuil is, mag het stuk want niet verder reiken dan een derde van de kuil, gemeten vanaf niet minder dan vier mazen vóór de pooklijn;
c) de breedte van het stuk want moet ten minste anderhalf maal zo groot zijn als de breedte van dat beschermde gedeelte van de kuil, met dien verstande dat beide breedten loodrecht op de lengteas van de kuil worden berekend.
2. Bovennetbeschermer met meervoudige, achter elkaar geplaatste bovensleeplappen
Een bovennetbeschermer met meervoudige, achter elkaar geplaatste bovensleeplappen omvat stukken want die op al hun delen mazen hebben die, ongeacht of de stukken want droog of nat zijn, niet kleiner zijn dan de mazen van de kuil, op voorwaarde dat:
i) elk stuk want:
a) slechts aan de voorzijde is vastgemaakt over de kuil en loodrecht staat op de lengteas;
b) ten minste even breed is als de kuil (met dien verstande dat de breedte loodrecht op de lengteas van de kuil wordt gemeten bij het punt waar het is vastgemaakt); en
c) niet langer is dan tien mazen; en
ii) de totale lengte van alle aldus bevestigde stukken want niet meer bedraagt dan twee derde van de lengte van de kuil.
POOLS TYPE
3. Bovennetbeschermer met grote mazen (gewijzigd Pools type)
Een bovennetbeschermer met grote mazen bestaat uit een rechthoekig stuk want dat vervaardigd is van hetzelfde garen als de kuil, of van enkel, dik, knooploos garen, dat is vastgemaakt aan het achterste gedeelte van de bovenzijde van de kuil en dat de bovenzijde van de kuil geheel of gedeeltelijk bedekt, dat op al zijn delen, in natte toestand gemeten, mazen heeft die tweemaal zo groot zijn als die van de kuil, en dat slechts aan de voor-, zij- en achterkant van dat stuk want op een zodanige wijze aan de kuil bevestigd is dat iedere maas van dat stuk want samenvalt met vier mazen van de kuil.
BIJLAGE XII
MINIMUMMATEN VAN DE VISSEN (1)
Soort |
Vis, ontdaan van kieuwen en ingewanden, met of zonder huid; vers, gekoeld, bevroren of gezouten | |||
In gehele staat |
Ontdaan van de kop |
Ontdaan van kop en staart |
Zonder kop en overlangs doorgesneden | |
Kabeljauw |
41 cm |
27 cm |
22 cm |
27/25 cm (2) |
Zwarte heilbot |
30 cm |
nvt |
nvt |
nvt |
Lange schol |
25 cm |
19 cm |
15 cm |
nvt |
Zandschar |
25 cm |
19 cm |
15 cm |
nvt |
(1) Met betrekking tot de visgrootte dient voor kabeljauw te worden uitgegaan van de vorklengte, voor andere soorten van de volledige lengte. (2) Kleinere maat voor gezouten vis. |
BIJLAGE XIII
VANGSTREGISTRATIE (LOGBOEKGEGEVENS)
IN HET LOGBOEK TE NOTEREN GEGEVENS
Gegevens |
Standaardcode |
Naam van het vaartuig |
01 |
Nationaliteit van het vaartuig |
02 |
Registratienummer van het vaartuig |
03 |
Haven van registratie |
04 |
Gebruikte soorten vistuig (uitgesplitst naar de verschillende soorten vistuig) |
10 |
Soort vistuig | |
Datum | |
— dag |
20 |
— maand |
21 |
— jaar |
22 |
Positie | |
— breedtegraad |
31 |
— lengtegraad |
32 |
— statistisch vak |
33 |
Aantal trekken per 24 uur (1) |
40 |
Aantal uren dat per 24 uur met het vistuig is gevist (1) |
41 |
Soortnamen (bijlage II) | |
Dagelijkse vangst per soort (in ton levend gewicht) |
50 |
Dagelijkse vangst per soort voor menselijke consumptie |
61 |
Dagelijkse vangst per soort voor verwerking tot vismeel |
62 |
Dagelijkse vangst die per soort en per dag overboord is gezet |
63 |
Plaats(en) van overlading |
70 |
Datum/data van overlading |
71 |
Handtekening van de kapitein |
80 |
(1) Wanneer er binnen een periode van 24 uur twee of meer soorten vistuig worden gebruikt, dienen de gegevens voor elke soort vistuig apart te worden vermeld. |
VISTUIGCODES
Vistuigcategorieën |
Standaardcode |
Omsluitingsnetten | |
Ringzegens met sluitlijn |
PS |
— door één vaartuig bediend |
PS1 |
— door twee vaartuigen bediend |
PS2 |
Ringzegens zonder sluitlijn (lampara) |
LA |
Zegens | |
Landzegens |
SB |
Bootzegens |
SV |
— Deense zegens |
SDN |
— Schotse zegens |
SSC |
— spanzegens |
SPR |
Zegens (niet nader gespecificeerd) |
SX |
Trawlnetten | |
Korven |
FPO |
Bodemtrawls | |
— boomkorren |
TBB |
— ottertrawls ( ) |
OTB |
— spanrieten |
PTB |
— kreeftentrawls |
TBN |
— garnalentrawls |
TBS |
— bodemtrawls (niet nader gespecificeerd) |
TB |
Pelagische trawls | |
— ottertrawls |
OTM |
— spanrieten |
PTM |
— garnalentrawls |
TMS |
— Pelagische trawls (niet nader gespecificeerd) |
TM |
Dubbele-bordentrawl |
OTT |
Ottertrawls (niet nader gespecificeerd) |
OT |
Spannetten (niet nader gespecificeerd) |
PT |
Andere trawls (niet nader gespecificeerd) |
TX |
Korren | |
Vanaf een schip bediende kor |
DRB |
Handkor |
DRH |
Kruisnetten | |
Draagbare kruisnetten |
LNP |
Vanaf een schip bediende kruisnetten |
LNB |
Vanaf de oever bediende kruisnetten |
LNS |
Kruisnetten (niet nader gespecificeerd) |
LN |
Vallende netten | |
Werpnetten |
FCN |
Vallende netten (niet nader gespecificeerd) |
FG |
Kieuwnetten en warnetten | |
Geankerde kieuwnetten |
GNS |
Drijfnetten |
GND |
Omringende kieuwnetten |
GNC |
Staande kieuwnetten (met palen) |
GNF |
Schakels |
GTR |
Gecombineerde kieuwnetten en schakels |
GTN |
Kieuwnetten en warnetten (niet nader gespecificeerd) |
GEN |
Kieuwnetten (niet nader gespecificeerd) |
GN |
Vallen | |
Onbedekte kommen |
FPN |
Fuiken |
FYK |
Ankerkuilen |
FSN |
Barrières, staande netten, weren, enz. |
FWR |
Luchtnetten |
FAR |
Vallen (niet nader gespecificeerd) |
FIX |
Haken en beuglijnen | |
Handlijnen en hengelsnoeren (met de hand bediend) (2) |
LHP |
Handlijnen en hengelsnoeren (machinaal) (2) |
LHM |
Grondbeugen |
LLS |
Drijvende beugen |
LLD |
Beuglijnen (niet nader gespecificeerd) |
LL |
Sleeplijnen |
LTL |
Haken en beuglijnen (niet nader gespecificeerd) (3) |
LX |
Contact- en verwondingstuig | |
Harpoenen |
HAR |
Verzamelmachines | |
Vispompen |
HMP |
Motordreggen |
HMD |
Verzamelmachines (niet nader gespecificeerd) |
HMX |
Diverse soorten vistuig (4) |
MIS |
Vistuig voor recreatiedoeleinden |
RG |
Onbekend of niet nader gespecificeerd vistuig |
NK |
(1) De visserij-instanties mogen de bodemtrawls met zijde of hek aanduiden met de codes OTB-1 en OTB-2, en de Pelagische trawls met zijde of hek met de codes OTM-1 en OTM-2. (2) Met inbegrip van de peur. (3) Code LDV voor vanaf de sloep bediende lijnen blijft voor historische doeleinden gehandhaafd. (4) Dit punt omvat hand- en landingsnetten, drive-in-netten en technieken waarbij de vis wordt verzameld met eenvoudige handwerktuigen, al dan niet met gebruikmaking van duikapparatuur, gif en explosieven, afgerichte dieren of elektrische hulpmiddelen. |
CODES VAN DE VISSERSVAARTUIGEN
A. Voornaamste vaartuigtypes
FAO-code |
Vaartuigtype |
BO |
Beschermingsvaartuig |
CO |
Visserijopleidingsschip |
DB |
Vaartuig voor de korvisserij (niet-continu) |
DM |
Vaartuig voor de korvisserij (continu) |
DO |
Vaartuig voor de boomkorvisserij |
DOX |
Vaartuig voor de korvisserij (n.e.g.) |
FO |
Visvervoerschip |
FX |
Vissersvaartuig (n.e.g.) |
GO |
Vaartuig voor de kieuwnetvisserij |
HOX |
Moederschip (n.e.g.) |
HSF |
Fabrieksschip |
KO |
Hospitaalschip |
LH |
Vaartuig voor de visserij met de handlijn of de handbeug |
LL |
Beugschip |
LO |
Vaartuig voor de lijnvisserij of de beugvisserij |
LP |
Hengelvisserijvaartuig |
LT |
Vaartuig voor de sleeplijnvisserij |
MO |
Polyvalent vaartuig |
MSN |
Vaartuig voor de visserij met de zegen of de handlijn |
MTG |
Vaartuig voor de trawl- en vleetvisserij |
MTS |
Trawler-purse seiner |
NB |
Vaartuig dat met één enkel kruisnet vist |
NO |
Vaartuig dat met kruisnetten vist |
NOX |
Vaartuig voor de kruisnetvisserij (n.e.g.) |
PO |
Vaartuig dat met vispompen vist |
SN |
Vaartuig dat met het Deens zegennet vist |
SO |
Vaartuig voor de zegenvisserij |
SOX |
Vaartuig voor de zegenvisserij (n.e.g.) |
SP |
Vaartuig voor de ringzegenvisserij |
SPE |
Vaartuig dat met een ringzegen van het Europese type vist |
SPT |
Vaartuig voor tonijnvisserij met de ringzegen |
TO |
Trawler |
TOX |
Trawlers (n.e.g.) |
TS |
Zijtrawler |
TSF |
Zijtrawler met vriesinrichting |
TSW |
Zijtrawler voor verse vis |
TT |
Hektrawler |
TTF |
Hektrawler met vriesinrichting |
TTP |
Fabrieksschip dat over het hek vist |
TU |
Boomkortrawler |
WO |
Vaartuig dat met fuiken of vallen vist |
WOP |
Korvenvisser |
WOX |
Vaartuig dat met fuiken of vallen vist (n.e.g.) |
ZO |
Visserijonderzoeksschip |
DRN |
Vaartuig dat met drijvende beugen vist |
n.e.g. = niet elders gespecificeerd |
B. Voornaamste activiteiten van de vaartuigen
Alfacode |
Categorie |
ANC |
Voor anker |
DRI |
Visserij met drijfnetten |
FIS |
Visserij |
HAU |
Halen van de netten |
PRO |
Be- en verwerking |
STE |
Stomen |
TRX |
Overladen (laden of lossen) |
OTH |
Andere (nader te specificeren) |
BIJLAGE XIV
NAFO-GEBIED
Hieronder volgt een gedeeltelijke lijst met de bestanden die overeenkomstig artikel 30, lid 2, moeten worden gerapporteerd.
ANG/N3NO. |
Lophius americanus |
Amerikaanse zeeduivel |
CAA/N3LMN. |
Anarhichas lupus |
Zeewolf |
CAT/N3LMN. |
Anarhichas spp. |
Zeewolven (n.e.g.) |
HAD/N3NO. |
Melanogrammus aeglefinus |
Schelvis |
HAL/N23KL. |
Hippoglossus hippoglossus |
Heilbot |
HAL/N3M. |
Hippoglossus hippoglossus |
Heilbot |
HAL/N3NO. |
Hippoglossus hippoglossus |
Heilbot |
HKR/N2J3KL |
Urophycis chuss |
Atlantische gaffelkabeljauw |
HKR/N3MNO. |
Urophycis chuss |
Atlantische gaffelkabeljauw |
HKS/N3NLMO |
Merlucius bilinearis |
Zilverheek |
HKW/N2J3KL |
Urophycis tenuis |
Witte heek |
RED/N3O. |
Sebastes spp. |
Roodbaarzen |
RHG/N23. |
Macrourus berglax |
Noordelijke grenadiervis |
SKA/N2J3KL |
Raja spp. |
Roggen |
SKA/N3M. |
Raja spp. |
Roggen |
SKA/N3NO. |
Raja spp. |
Roggen |
VFF/N3LMN. |
— |
Vissen, ongesorteerd, niet geïdentificeerd |
WIT/N3M. |
Glyptocephalus cynoglossus |
Witje |
YEL/N3M. |
Limanda ferruginea |
Geelstaartschar |
BIJLAGE XV
VERBOD OP GERICHTE VISSERIJ IN HET CCAMLR-GEBIED
Doelsoort |
Zone |
Gesloten tijd |
Notothenia rossii |
FAO 48.1 Antarctische wateren, bij het Antarctisch Schiereiland |
Het hele jaar |
FAO 48.2 Antarctische wateren, rond de South Orkneys | ||
FAO 48.3 Antarctische wateren, rond South Georgia | ||
Gewone vis, andere dan schaal- en schelpdieren |
FAO 48.1 Antarctische wateren (1) |
Het hele jaar |
FAO 48.2 Antarctische wateren (1) | ||
Gobionotothen gibberifrons |
FAO 48.3 |
Het hele jaar |
Chaenocephalus aceratus | ||
Pseudochaenichthys georgianus | ||
Lepidonotothen squamifrons | ||
Patagonotothen guntheri | ||
Dissostichus spp |
FAO 48.5 Antarctische wateren |
1.12.2003 tot en met 30.11.2004 |
Dissostichus spp |
FAO 88.3 Antarctische wateren (1) |
Het hele jaar |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren ten oosten van 79°20′OL en buiten de EEZ ten westen van 79°20′OL (1) | ||
FAO 88.2 Antarctische wateren ten noorden van 65° ZB (1) | ||
FAO 58.4.4 Antarctische wateren (1) | ||
FAO 58.6 Antarctische wateren (1) | ||
FAO 58.7 Antarctische wateren (1) | ||
Lepidonotothen squamifrons |
FAO 58.4.4 (1) |
Het hele jaar |
Alle soorten, met uitzondering van Champsocephalus gunnari en Dissostichus eleginoides |
FAO 58.5.2 Antarctische wateren |
1.12.2003 tot en met 30.11.2004 |
Dissostichus mawsoni |
FAO 48.4 Antarctische wateren (2) |
Het hele jaar |
(1) Behalve voor wetenschappelijk onderzoek. (2) Met uitzondering van wateren onder nationale jurisdictie (EEZ's). |
BIJLAGE XVI
VANGST- EN BIJVANGSTBEPERKINGEN VOOR NIEUWE EN EXPERIMENTELE VISSERIJACTIVITEITEN IN HET CCAMLR-GEBIED IN 2003-2004
Deelgebied |
Regio |
Seizoen |
SSRU |
Vangstbeperking voor Dissostichus spp. (ton) |
Bijvangstbeperking (ton) | ||
Vleten en roggen |
Macrourus spp. |
Andere soorten | |||||
48.6 |
Ten noorden van 60°ZB |
1.3.2004 tot en met 31.8.2004 |
A |
455 |
50 |
73 |
20 |
Ten zuiden van 60°ZB |
15.2.2004 tot en met 15.10.2004 |
All |
455 |
50 |
73 |
20 | |
88.1 |
Het hele deelgebied |
1.12.2003 tot en met 31.8.2004 |
A |
0 |
0 | ||
B |
80 |
20 | |||||
C |
223 |
20 | |||||
D |
0 |
0 | |||||
E |
57 |
20 | |||||
F |
0 |
0 | |||||
G |
83 |
20 | |||||
H |
786 |
20 | |||||
I |
776 |
20 | |||||
J |
316 |
20 | |||||
K |
749 |
20 | |||||
L |
180 |
20 | |||||
Het hele deelgebied |
3 250 |
163 |
520 | ||||