Home

Richtlijn 2004/25/EG Van het europees parlement en de raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2004/25/EG Van het europees parlement en de raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 44, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Overeenkomstig artikel 44, lid 2, onder g), van het Verdrag dienen de waarborgen te worden gecoördineerd welke in de lidstaten worden verlangd van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen waarvan de effecten in een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten om de belangen te beschermen zowel van deelnemers in die vennootschappen als van derden, teneinde die waarborgen in de gehele Gemeenschap gelijkwaardig te maken.

  2. Het is noodzakelijk de belangen van de houders van effecten van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen te beschermen wanneer deze vennootschappen met een openbaar overnamebod of een wijziging van de zeggenschap te maken krijgen en ten minste een deel van hun effecten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lidstaat is toegelaten.

  3. Het is noodzakelijk om in de gehele Gemeenschap duidelijkheid en transparantie te creëren met betrekking tot juridische kwesties die in het geval van een openbaar overnamebod moeten worden geregeld en om te voorkomen dat de herstructurering van ondernemingen in de Gemeenschap wordt verstoord door willekeurige verschillen in bestuurs- en managementcultuur.

  4. Gezien de taken van algemeen belang die door de centrale banken van de lidstaten worden vervuld, lijkt het ondenkbaar dat zij het doelwit van een openbaar overnamebod zullen worden. Aangezien de effecten van sommige van deze centrale banken om historische redenen worden genoteerd op een gereglementeerde markt van een lidstaat is het noodzakelijk ze expliciet van het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te zonderen.

  5. Elke lidstaat dient één of meer autoriteiten aan te wijzen die belast zijn met het toezicht op de onder deze richtlijn vallende aspecten van het bod en die ervoor zorgen dat de partijen bij openbare overnamebiedingen de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven. Al deze autoriteiten moeten onderling samenwerken.

  6. Om doeltreffend te zijn, moeten de overnamevoorschriften flexibel zijn en geschikt zijn voor toepassing op gewijzigde omstandigheden wanneer die zich voordoen; zij dienen daartoe ruimte voor uitzonderingen en afwijkingen te bieden. De toezichthoudende autoriteiten dienen evenwel bij de toepassing van vastgestelde voorschriften en uitzonderingen of bij het toestaan van afwijkingen bepaalde algemene beginselen in acht te nemen.

  7. Het toezicht moet kunnen worden uitgeoefend door instanties voor zelfregulering.

  8. Overeenkomstig de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, en meer in het bijzonder het recht op een eerlijke procesgang, moeten de besluiten van een toezichthoudende autoriteit in passende omstandigheden vatbaar zijn voor toetsing door een onafhankelijke rechterlijke instantie. Het verdient echter aanbeveling het aan de lidstaten over te laten om te bepalen of moet worden voorzien in rechten waarop een beroep kan worden gedaan in het kader van een administratieve of gerechtelijke procedure tegen een toezichthoudende autoriteit of tussen de partijen bij een bod.

  9. De lidstaten dienen het nodige te doen ter bescherming van houders van effecten, inzonderheid die met een minderheidsbelang, nadat de zeggenschap over hun vennootschap is gewijzigd. De lidstaten dienen die bescherming te waarborgen door degene die de zeggenschap over een vennootschap heeft verkregen, ertoe te verplichten een tot alle houders van de effecten van die vennootschap gericht bod te doen om al hun effecten te verwerven voor een billijke prijs, welke in een gemeenschappelijke definitie is omschreven. De lidstaten moeten in andere instrumenten ter bescherming van de belangen van de houders van effecten kunnen voorzien, zoals de verplichting om een partieel bod uit te brengen wanneer de bieder niet de zeggenschap over de vennootschap verkrijgt of de verplichting om tegelijk met de verkrijging van de zeggenschap over de vennootschap een bod uit te brengen.

  10. De verplichting om een bod tot alle houders van effecten te richten, mag niet gelden voor zeggenschapsdeelnemingen die reeds bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de nationale wetgeving tot uitvoering van deze richtlijn.

  11. De verplichting tot het uitbrengen van een bod geldt niet bij verwerving van effecten waaraan geen stemrecht in gewone algemene vergaderingen van aandeelhouders verbonden is. De lidstaten moeten evenwel kunnen bepalen dat de verplichting om een bod tot alle houders van effecten te richten, niet alleen betrekking heeft op effecten waaraan stemrechten verbonden zijn, maar ook op effecten waaraan alleen onder specifieke omstandigheden stemrechten verbonden zijn of waaraan geen stemrechten verbonden zijn.

  12. Teneinde de mogelijkheid tot handel met voorkennis te beperken, dienen bieders ertoe te worden verplicht hun besluit om een bod uit te brengen, zo spoedig mogelijk aan te kondigen en de toezichthoudende autoriteit van het bod in kennis te stellen.

  13. De houders van effecten dienen door middel van een biedingsbericht naar behoren te worden ingelicht omtrent de voorwaarden van het bod. De vertegenwoordigers van de werknemers van de doelvennootschap of, bij ontstentenis van vertegenwoordigers, de werknemers rechtstreeks, dienen eveneens afdoende te worden ingelicht.

  14. De termijn voor de aanvaarding van het bod dient te worden geregeld.

  15. Teneinde hun taken naar behoren te kunnen vervullen, moeten de toezichthoudende autoriteiten te allen tijde van de partijen bij het bod kunnen verlangen dat deze inlichtingen over zichzelf verschaffen, op efficiënte en doeltreffende wijze meewerken en onverwijld inlichtingen verstrekken aan andere autoriteiten die toezicht houden op de kapitaalmarkten.

  16. Ter vermijding van handelingen die het bod kunnen dwarsbomen, is het nodig de bevoegdheid van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap tot het verrichten van handelingen met een uitzonderlijk karakter te beperken zonder de doelvennootschap nodeloos te hinderen in de uitoefening van haar normale werkzaamheden.

  17. Het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap dient ertoe te worden verplicht een document openbaar te maken waarin het zijn met redenen omkleed standpunt ten aanzien van het bod uiteenzet en onder meer zijn oordeel geeft over de gevolgen van het bod voor alle belangen van de vennootschap, en met name voor de werkgelegenheid.

  18. Teneinde de doeltreffendheid van de bestaande bepalingen op het gebied van de vrije verhandeling van effecten van de onder deze richtlijn vallende vennootschappen en van de vrije uitoefening van het stemrecht te versterken, is het van belang dat de door deze vennootschappen opgezette beschermingsconstructies transparant zijn en op gezette tijden, beschreven in een verslag, aan de algemene vergadering van aandeelhouders worden voorgelegd.

  19. De lidstaten dienen het nodige te doen om elke bieder de mogelijkheid te geven een meerderheidsbelang in andere vennootschappen te verwerven en zijn zeggenschap volledig uit te oefenen. Hiertoe moeten beperkingen op de overdracht van effecten, beperkingen op stemrechten, speciale benoemingsrechten en meervoudige stemrechten buiten werking worden gesteld of opgeschort gedurende de periode voor de aanvaarding van het bod en wanneer de algemene vergadering van aandeelhouders een besluit neemt over beschermingsmaatregelen of over wijzigingen van de statuten, dan wel over het ontslag of de benoeming van leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan op de eerste algemene vergadering van aandeelhouders na sluiting van het bod. Wanneer de houders van effecten als gevolg van het buiten werking stellen van rechten een verlies lijden, dan moet voorzien worden in een billijke vergoeding overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde technische regelingen.

  20. Alle bijzondere rechten die de lidstaten in vennootschappen hebben, moeten worden beschouwd in het kader van het vrije verkeer van kapitaal en de desbetreffende bepalingen van het Verdrag. Bijzondere door de lidstaten gehouden rechten in vennootschappen waarin het nationale privaat- of publiek recht voorziet, moeten, als ze verenigbaar zijn met het Verdrag, van de „doorbraakregeling” worden uitgezonderd.

  21. Rekening houdend met de bestaande verschillen in de mechanismen en structuren van het vennootschapsrecht van de lidstaten, moet het de lidstaten vrij staan om op hun grondgebied gevestigde vennootschappen niet te verplichten de bepalingen van deze richtlijn toe te passen waardoor de bevoegdheden van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap gedurende de periode voor aanvaarding van een bod worden beperkt en de bepalingen waardoor de in de statuten of in bijzondere overeenkomsten vastgelegde belemmeringen ongedaan worden gemaakt. In dat geval dienen de lidstaten de op hun grondgebied zetelende vennootschappen ten minste de optie te geven, waarop kan worden teruggekomen om deze bepalingen toe te passen. Onverminderd de internationale overeenkomsten waarbij de Europese Gemeenschap partij is, dient aan de lidstaten te worden toegestaan vennootschappen, die de bedoelde bepalingen toepassen op grond van deze keuzemogelijkheid, niet tot toepassing te verplichten wanneer zij het voorwerp worden van een overnamebod dat wordt gedaan door vennootschappen die dezelfde bepalingen niet toepassen als gevolg van het gebruik van deze keuzemogelijkheid.

  22. De lidstaten dienen voorschriften vast te stellen ten aanzien van het vervallen van het bod, het recht van de bieder om zijn bod te herzien, de mogelijkheid tot concurrerende biedingen op de effecten van een vennootschap, de openbaarmaking van het resultaat van het bod, de onherroepelijkheid van het bod en de toegestane voorwaarden.

  23. De informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers van de biedende vennootschap en de doelvennootschap moeten worden geregeld bij de toepasselijke nationale bepalingen, inzonderheid die welke zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(4), Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(5), Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van werknemers(6) en Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap — Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers(7). De werknemers van de betrokken vennootschappen of hun vertegenwoordigers moet echter de gelegenheid worden geboden een eigen advies uit te brengen over de mogelijke gevolgen van het bod voor de werkgelegenheid. Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik)(8), kunnen de lidstaten te allen tijde overgaan tot toepassing of invoering van nationale bepalingen inzake de voorlichting en raadpleging van vertegenwoordigers van werknemers van de biedende vennootschap vóór het uitbrengen van een bod.

  24. De lidstaten dienen het nodige te doen om een bieder die na het uitbrengen van een openbaar overnamebod een bepaald percentage van het kapitaal van een vennootschap heeft verworven waaraan stemrechten zijn verbonden in staat te stellen de houders van de resterende effecten te verplichten hem hun effecten te verkopen. Evenzo dienen in gevallen waarin een bieder na een overnamebod een bepaald percentage van het kapitaal van een vennootschap heeft verworven waaraan stemrechten zijn verbonden, de houders van de resterende effecten de mogelijkheid te hebben de bieder ertoe te verplichten hun effecten te kopen. Deze uitstotings- en verkoopprocedures zijn alleen van toepassing in specifieke omstandigheden die verband houden met een overnamebod. De lidstaten kunnen nationale regelingen blijven toepassen op uitstotings- en verkoopprocedures in andere omstandigheden.

  25. Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden (het vaststellen van minimumrichtsnoeren voor de afwikkeling van openbare overnamebiedingen en het waarborgen van een afdoend beschermingspeil voor houders van effecten in de gehele Gemeenschap) niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, gezien de noodzaak van transparantie en rechtszekerheid bij grensoverschrijdende overnames of verkrijging van zeggenschap en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  26. De vaststelling van een richtlijn is de geschikte procedure om een kader tot stand te brengen dat bestaat uit bepaalde gemeenschappelijke beginselen en een beperkt aantal algemene vereisten waaraan de lidstaten uitvoering moeten geven via meer gedetailleerde voorschriften die met hun nationale rechtsstelsel en hun culturele achtergrond in overeenstemming zijn.

  27. De lidstaten dienen evenwel sancties vast te stellen die in geval van overtreding van de ter uitvoering van deze richtlijn aangenomen nationale bepalingen kunnen worden toegepast.

  28. Technische richtsnoeren en uitvoeringsmaatregelen voor de in deze richtlijn opgenomen voorschriften kunnen van tijd tot tijd noodzakelijk zijn om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen op de financiële markten. Voor zekere bepalingen moet de Commissie dienovereenkomstig de bevoegdheid krijgen voor de vaststelling van uitvoeringsmaatregelen, mits deze geen wijziging inhouden van de essentiële elementen van deze richtlijn en de Commissie handelt overeenkomstig de in deze richtlijn uiteengezette beginselen, na raadpleging van het Europees Comité voor het effectenbedrijf dat is ingesteld bij Besluit 2001/528/EG van de Commissie(9). De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10) en met inachtneming van de verklaring betreffende de uitvoering van de wetgeving inzake financiële diensten die de Commissie op 5 februari 2002 in het Europees Parlement heeft afgelegd. Ten aanzien van de andere bepalingen is het van belang een contactcomité toe te vertrouwen de taak om de lidstaten en de toezichthoudende autoriteiten bij te staan bij de uitvoering van deze richtlijn en de Commissie zo nodig te adviseren over aanvullingen of wijzigingen van deze richtlijn. Daarbij kan het contactcomité gebruikmaken van de informatie die de lidstaten op basis van deze richtlijn verstrekken met betrekking tot openbare overnamebiedingen die op hun gereglementeerde markten hebben plaatsgevonden.

  29. De Commissie dient de overgang naar een eerlijke en evenwichtige harmonisatie van de regels voor overnamen in de Europese Unie te vergemakkelijken. Daartoe dient de Commissie in staat te zijn voorstellen in te dienen voor een tijdige herziening van deze richtlijn,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn schrijft maatregelen voor tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, gedragscodes of andere regelingen van de lidstaten, met inbegrip van regelingen die zijn vastgesteld door organisaties die officieel gemachtigd zijn om de markten te reguleren (hierna „voorschriften” te noemen), betreffende openbare overnamebiedingen op effecten van onder het recht van een lidstaat vallende vennootschappen, wanneer alle of een deel van deze effecten in één of meer lidstaten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van Richtlijn 93/22/EEG(11) (hierna „gereglementeerde markt” te noemen).

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op openbare overnamebiedingen op effecten die zijn uitgegeven door vennootschappen die tot doel hebben uit het publiek aangetrokken kapitaal collectief te beleggen volgens het beginsel van risicospreiding, en waarvan deelnemingsrechten op verzoek van de houders ten laste van de activa van deze vennootschappen direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald. Met dergelijke inkopen of terugbetalingen wordt gelijkgesteld, ieder handelen van een dergelijke vennootschap om te voorkomen dat de waarde van haar deelnemingsrechten ter beurze aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde.

3.

Deze richtlijn is niet van toepassing op openbare overnamebiedingen op effecten die zijn uitgegeven door de centrale banken van de lidstaten.

Artikel 2 Definities

1.

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „openbaar overnamebod” of „bod”: een openbaar aanbod (dat niet uitgaat van de doelvennootschap zelf) aan de houders van effecten van een vennootschap om al die effecten of een deel daarvan te verwerven, ongeacht of het aanbod verplicht dan wel vrijwillig is, mits het volgt op of strekt tot het verkrijgen van zeggenschap over de doelvennootschap overeenkomstig het nationaal recht;

  2. „doelvennootschap”: de vennootschap op de effecten waarvan een bod wordt uitgebracht;

  3. „bieder”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon, beheerst door publiekrecht dan wel privaatrecht die een bod uitbrengt;

  4. „in onderling overleg met … handelende personen”: natuurlijke of rechtspersonen die met de bieder of met de doelvennootschap samenwerken op grond van een uitdrukkelijke of stilzwijgende, mondelinge of schriftelijke overeenkomst die ertoe strekt de zeggenschap over de doelvennootschap te verkrijgen of het welslagen van het bod te dwarsbomen;

  5. „effecten”: overdraagbare effecten waaraan stemrechten in een vennootschap verbonden zijn;

  6. „partijen bij een bod”: de bieder, de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de bieder indien de bieder een vennootschap is, de doelvennootschap, de houders van effecten van de doelvennootschap, de leden van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap, en de personen die in onderling overleg met voornoemde partijen handelen;

  7. „effecten met meervoudig stemrecht”: effecten die tot een onderscheiden, afzonderlijke soort behoren en waaraan meer dan één stem is verbonden.

2.

Voor de toepassing van lid 1, onder d), worden personen over wie een andere persoon de zeggenschap heeft in de zin van artikel 87 van Richtlijn 2001/34/EG(12) beschouwd als met die andere persoon en met elkaar in onderling overleg handelende personen.

Artikel 3 Algemene beginselen

1.

Voor de toepassing van deze richtlijn dragen de lidstaten er zorg voor dat aan de volgende beginselen wordt voldaan:

  1. alle houders van effecten van een doelvennootschap van dezelfde soort moeten op gelijkwaardige wijze worden behandeld; bovendien dienen, indien een persoon de zeggenschap over een vennootschap verkrijgt, de overige houders van effecten te worden beschermd;

  2. de houders van effecten van een doelvennootschap moeten over voldoende tijd en inlichtingen beschikken om met kennis van zaken over het bod te kunnen beslissen; het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap moet in zijn advies aan de houders van effecten zijn visie geven op de gevolgen van de uitvoering van het bod voor de werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en de vestigingsplaatsen van de vennootschap;

  3. het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap dient te handelen in het belang van de vennootschap als geheel en mag de houders van effecten niet de mogelijkheid ontzeggen om over de merites van het bod te beslissen;

  4. er mogen geen oneigenlijke markten ontstaan in effecten van de doelvennootschap, de biedende vennootschap of enige andere bij het bod betrokken vennootschap, waardoor de prijzen van de effecten kunstmatig zouden stijgen of dalen en de normale werking van de markten zou worden verstoord;

  5. een bieder mag zijn bod pas aankondigen nadat hij ervoor heeft gezorgd dat hij een tegenprestatie in geld, indien deze wordt aangeboden, kan opbrengen en indien hij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om elke andere vorm van vergoeding te kunnen verstrekken;

  6. de doelvennootschap mag niet langer dan redelijk is in haar werkzaamheden worden gehinderd door een bod op haar effecten.

2.

Teneinde de naleving van de in lid 1 neergelegde beginselen te waarborgen:

  1. zien de lidstaten erop toe dat wordt voldaan aan de in deze richtlijn opgenomen minimumvereisten;

  2. kunnen de lidstaten aanvullende voorwaarden en strengere voorschriften vaststellen dan die welke bij deze richtlijn met betrekking tot biedingen zijn vereist.

Artikel 4 Toezichthoudende autoriteit en toepasselijk recht

1.

De lidstaten wijzen de autoriteit of autoriteiten aan die belast zijn met het toezicht op een bod dat onder de krachtens deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften valt. De aan te wijzen autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties, ofwel verenigingen of private lichamen die zijn erkend bij de nationale wetgeving dan wel door overheidsinstanties die bij het nationale recht uitdrukkelijk voor dat doel zijn gemachtigd. De lidstaten stellen de Commissie van deze aanwijzing in kennis met vermelding van de eventuele taakverdeling. De lidstaten dragen er zorg voor dat deze autoriteiten hun taken onpartijdig en onafhankelijk van alle partijen bij het bod uitoefenen.

2.

  1. De toezichthoudende autoriteit die ten aanzien van een bod bevoegd is, is de autoriteit van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft, indien de effecten van die vennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat zijn toegelaten.

  2. Zijn de effecten van de doelvennootschap niet toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft, dan is de ten aanzien van het bod bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten wel tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten.

    Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan een lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan is de bevoegde toezichthoudende autoriteit die van de lidstaat waar de effecten voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt werden toegelaten.

  3. Zijn de effecten van de doelvennootschap in meer dan één lidstaat tegelijk voor de eerste maal tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten, dan bepaalt de doelvennootschap welke toezichthoudende autoriteit van deze lidstaten ten aanzien van het bod bevoegd is door die gereglementeerde markten en de desbetreffende toezichthoudende autoriteiten op de eerste handelsdag in kennis te stellen van haar keuze.

    Indien de effecten van de doelvennootschap op de in artikel 21, lid 1, vermelde datum reeds in meer dan één lidstaat tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en die toelatingen gelijktijdig zijn verkregen, komen de toezichthoudende autoriteiten van die lidstaten binnen vier weken na de in artikel 21, lid 1, vermelde datum overeen welke toezichthoudende autoriteit ten aanzien van het bod bevoegd is. Bij gebreke van een besluit van de toezichthoudende autoriteiten wijst de doelvennootschap de bevoegde toezichthoudende autoriteit aan op de eerste handelsdag volgend op het verstrijken van die periode van vier weken.

  4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de onder c) bedoelde besluiten openbaar worden gemaakt.

  5. In de onder b) en c) bedoelde gevallen worden aangelegenheden in verband met de geboden vergoeding, in het bijzonder de prijs, alsmede aangelegenheden in verband met de biedingsprocedure, in het bijzonder informatie over het besluit van de bieder om een bod uit te brengen, de inhoud van het biedingsbericht en de openbaarmaking van het bod, behandeld volgens de voorschriften van de lidstaat van de bevoegde toezichthoudende autoriteit. Voor aangelegenheden in verband met de informatieverstrekking aan de werknemers van de doelvennootschap en aangelegenheden in verband met het vennootschapsrecht, in het bijzonder het percentage van de stemrechten waarmee zeggenschap wordt verkregen en eventuele afwijkingen van de biedplicht, alsmede de voorwaarden waaronder het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap handelingen mag verrichten die het bod zouden kunnen dwarsbomen, zijn de toepasselijke voorschriften die van de lidstaat waar de doelvennootschap haar statutaire zetel heeft en is de toezichthoudende autoriteit van deze lidstaat bevoegd.

3.

De lidstaten dragen er zorg voor dat alle personen die bij hun toezichthoudende autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, gebonden zijn door het beroepsgeheim. Onder het beroepsgeheim vallende gegevens mogen aan geen enkele persoon of autoriteit worden verstrekt, tenzij zulks geschiedt op grond van wettelijke bepalingen.

4.

De toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten in de zin van deze richtlijn en de andere autoriteiten die toezicht houden op kapitaalmarkten, in het bijzonder overeenkomstig Richtlijn 93/22/EEG, Richtlijn 2001/34/EG, Richtlijn 2003/6/EG en Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten, werken samen en wisselen gegevens uit telkens wanneer dat voor de toepassing van de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften noodzakelijk is, en met name in de in lid 2, onder b), c) en e), bedoelde gevallen. Aldus uitgewisselde gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht waaraan eenieder gehouden is die werkzaam is of is geweest bij de toezichthoudende autoriteiten die de gegevens ontvangen. De samenwerking omvat de bevoegdheid om juridische documenten die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van maatregelen van bevoegde toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot biedingen, officieel te doen toekomen, alsmede andere bijstand waarom de betrokken toezichthoudende autoriteiten redelijkerwijs kunnen verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar werkelijke of vermeende inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften.

5.

De toezichthoudende autoriteiten beschikken over alle bevoegdheden die nodig zijn voor de uitoefening van hun taken, waartoe met name behoort de taak er zorg voor te dragen dat de partijen bij het bod de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde voorschriften naleven.

Met inachtneming van de in artikel 3, lid 1, omschreven algemene beginselen kunnen de lidstaten in de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde of ingevoerde voorschriften voorzien in afwijkingen van die voorschriften:

  1. door dergelijke afwijkingen in hun nationale voorschriften op te nemen om rekening te houden met omstandigheden die op nationaal niveau worden vastgesteld,

    en/of

  2. door hun toezichthoudende autoriteiten, op hun bevoegdheidsterreinen de bevoegdheid verlenen om van die nationale voorschriften af te wijken, teneinde rekening te houden met de in punt i) bedoelde omstandigheden of met andere specifieke omstandigheden, waarbij in het laatste geval een met redenen omkleed besluit moet worden vereist.

6.

Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om rechterlijke of andere instanties aan te wijzen die tot taak hebben geschillen te beslechten en uitspraak te doen over onregelmatigheden die zich in een biedingsprocedure hebben voorgedaan; zij laat ook de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om te bepalen of en onder welke omstandigheden partijen bij een bod het recht hebben om een administratieve of gerechtelijke vordering in te stellen. Met name laat deze richtlijn de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat onverlet om een vordering niet ontvankelijk te verklaren en om zich uit te spreken over de vraag of een dergelijke vordering gevolgen heeft voor het resultaat van het bod. Deze richtlijn laat tevens de bevoegdheid van de lidstaten onverlet om rechtsregels vast te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten of de beslechting van geschillen tussen de partijen bij een bod.

Artikel 5 Bescherming van minderheidsaandeelhouders, verplicht bod en billijke prijs

Artikel 6 Informatie over het bod

Artikel 7 Termijn voor de aanvaarding van het bod

Artikel 8 Openbaarmaking van het bod

Artikel 9 Verplichtingen van het leidinggevend of het bestuursorgaan van de doelvennootschap

Artikel 10 Inlichtingen over de in artikel 1, lid 1, bedoelde vennootschappen

Artikel 11 Doorbraak

Artikel 12 Facultatieve regelingen

Artikel 13 Andere op het verloop van een bod toepasselijke voorschriften

Artikel 14 Informatie en raadpleging van de vertegenwoordigers van de werknemers

Artikel 15 Uitstotingsrecht

Artikel 16 Verkooprecht

Artikel 17 Sancties

Artikel 18 Comitéprocedure

Artikel 19 Contactcomité

Artikel 20 Herziening

Artikel 21 Omzetting van de richtlijn

Artikel 22 Inwerkingtreding

Artikel 23 Adressaten