Home

Verordening (EG) n r. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EG) n r. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (Voor de EER relevante tekst)

2004R0725 — NL — 20.04.2009 — 002.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 725/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 31 maart 2004

betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 129, 29.4.2004, p.6)

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 725/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 31 maart 2004

betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Opzettelijke ongeoorloofde acties en in het bijzonder terrorisme behoren tot de ernstigste bedreigingen die er zijn voor de idealen van democratie en vrijheid en de waarden van vrede, die het wezen van de Europese Unie uitmaken.

(2)

Het zeevervoer in de Europese Gemeenschap, de burgers die daarvan gebruik maken en het milieu dienen te allen tijde verzekerd te zijn van beveiliging tegen het gevaar van opzettelijke ongeoorloofde acties zoals terrorisme, piraterij of andere vergelijkbare acties.

(3)

Bij het vervoer van goederen die bijzonder gevaarlijke stoffen bevatten, zoals chemische en radioactieve stoffen, kunnen de gevaren die door opzettelijke ongeoorloofde acties worden veroorzaakt, ernstige gevolgen voor de burgers en het milieu van de Unie met zich meebrengen.

(4)

Op 12 december 2002 heeft de Diplomatieke Conferentie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) wijzigingen op het Verdrag voor beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS) aangenomen, alsmede een Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (ISPS-code). Deze instrumenten ter verbetering van de beveiliging van de in de internationale handel gebruikte schepen en bijbehorende havenfaciliteiten, bevatten dwingende bepalingen. De draagwijdte van enkele van die bepalingen in de Gemeenschap dient te worden bijgesteld; hetzelfde geldt voor de bepalingen met de waarde van aanbevelingen, waarvan enkele in de Gemeenschap een dwingend karakter moeten krijgen.

(5)

Onverminderd de nationale regelgeving van de lidstaten op beveiligingsgebied en de maatregelen die genomen kunnen worden op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dient de in de tweede overweging geformuleerde beveiligingsdoelstelling te worden verwezenlijkt door invoering van nuttige maatregelen voor het zeevervoer in de vorm van gemeenschappelijke normen voor een communautaire interpretatie, implementatie en controle van de op 12 december 2002 door de Diplomatieke Conferentie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) aangenomen bepalingen. Aan de Commissie dienen uitvoeringsbevoegdheden te worden gedelegeerd, zodat zij nadere uitvoeringsmaatregelen kan vaststellen.

(6)

De onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

(7)

Niet alleen de beveiliging van voor internationaal zeevervoer gebruikte schepen en de havenfaciliteiten van afhandeling moet worden verbeterd, maar ook de in de Gemeenschap op binnenlandse routes varende schepen en de bijbehorende havenfaciliteiten moeten beter worden beveiligd, en dan vooral passagiersschepen, vanwege het aantal mensenlevens dat hier op het spel staat.

(8)

Deel B van de ISPS-Code bevat enkele aanbevelingen waarvan de toepassing in de Gemeenschap verplicht dient te worden gesteld, om zo op homogene wijze te kunnen bij- dragen tot verwezenlijking van de in de tweede overweging beschreven beveiligingsdoelstelling.

(9)

Teneinde bij te dragen tot de erkende en noodzakelijke doelstelling van bevordering van het intracommunautair zeevervoer op korte afstand dienen te lidstaten te worden verzocht om veiligheidsregelingen als bedoeld in Voorschrift 11 van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag overeen te komen ten behoeve van het geregeld intracommunautair zeevervoer op vaste routes dat gebruik maakt van specifieke eigen havenfaciliteiten, zonder hiermee afbreuk te doen aan het nagestreefde algemene veiligheidsniveau.

(10)

Voor havenfaciliteiten in havens die incidenteel internationaal zeescheepvaartverkeer afhandelen kan het overdreven zijn om permanent alle beveiligingsregels van deze verordening toe te passen. Het is aan de lidstaten om aan de hand van door hen te verrichten veiligheidsbeoordeling te bepalen welke havens dit zijn en alternatieve maatregelen vast te stellen die voldoende bescherming bieden.

(11)

De lidstaten moeten schepen uit alle landen die om toegang tot een haven van de Gemeenschap vragen streng op naleving van de beveiligingsregels controleren. De lidstaten dienen een „bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging” te benoemen die de door deze verordening voorgeschreven veiligheidsmaatregelen voor schepen en havenfaciliteiten coördineren, ten uitvoer leggen en de toepassing ervan controleren. De autoriteit moet van ieder schip dat om toegang tot de haven vraagt eisen dat het van tevoren inlichtingen geeft over zijn international security certificat en de veiligheidsniveaus waarop het opereert en vroeger geopereerd heeft, alsmede iedere andere praktische inlichting met betrekking tot de beveiliging.

(12)

De lidstaten moeten voor intracommunautaire of binnenlandse geregelde zeevervoerdiensten vrijstelling kunnen geven van de verplichting om systematisch de in overweging 11 bedoelde inlichtingen te verstrekken. Deze inlichtingen moeten wel te allen tijde op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verstrekt kunnen worden door de maatschappijen die genoemde diensten onderhouden.

(13)

De veiligheidscontroles in de haven moeten uitgevoerd worden door de bevoegde autoriteiten voor maritieme veiligheid van de lidstaten, maar wat het international security certificat betreft ook door de inspecteurs van de havenstaatcontrole, zoals is bepaald in Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de naleving, met betrekking tot de schepen die gebruik maken van havens in de Gemeenschap en varen in de onder de jurisdictie van de lidstaten vallende wateren, van internationale normen op het gebied van de veiligheid van schepen, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord (havenstaatcontrole) (3). Wanneer er verschillende autoriteiten zijn, dienen zij elkaar dus aan te vullen.

(14)

Aangezien er op nationaal niveau verschillende partijen een rol spelen bij de tenuitvoerlegging van de veiligheidsmaatregelen, moet iedere lidstaat een centrale bevoegde autoriteit aanwijzen die de toepassing van de veiligheidsmaatregelen in het zeevervoer op nationaal niveau coördineert en controleert. De lidstaten moeten zorgen voor de nodige middelen en een nationaal plan voor de implementatie van deze verordening ter verwezenlijking van de in de tweede overweging beschreven beveiligingsdoelstelling, met onder meer een tijdschema voor de vervroegde implementatie van bepaalde maatregelen, overeenkomstig de aanwijzingen van resolutie 6 die op 12 december 2002 door de Diplomatieke Conferentie van de IMO is aangenomen. De doeltreffendheid van de controles op de implementatie van ieder nationaal systeem moet met inspecties onder toezicht van de Commissie worden gecontroleerd.

(15)

De doeltreffende en uniforme toepassing van de maatregelen in het kader van dit beleid roept belangrijke vragen op die verband houden met de financiering ervan. Financiering van een aantal extra beveiligingsmaatregelen mag geen concurrentieverstoring in de hand werken. De Commissie dient onverwijld een aanvang te maken met een studie (met name naar de verdeling van de financiering tussen de overheid en de operatoren, zonder afbreuk te doen aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschap) en het Europees Parlement en de Raad de resultaten en, in voorkomend geval, eventuele voorstellen voor te leggen.

(16)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4). Er dient te worden voorzien in een procedure volgens welke de onderhavige verordening kan worden aangepast in het licht van de opgedane ervaring teneinde andere bepalingen van deel B van de ISPS-code die aanvankelijk niet door de verordening dwingend zijn verklaard, een dwingend karakter te geven.

(17)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk invoering en implementatie van nuttige maatregelen op het gebied van het zeevervoersbeleid, niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd, en verwezenlijking op communautair niveau, vanwege de Europese dimensie van deze verordening, de voorkeur verdient, kan de Gemeenschap maatregelen nemen volgens het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in dit artikel verwoorde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat voor dat doel nodig is,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Doelstellingen

1. De voornaamste doelstelling van deze verordening is invoering en implementatie van de communautaire maatregelen voor verbetering van de beveiliging van in de internationale handel en voor binnenlands verkeer gebruikte schepen en bijbehorende havenfaciliteiten, tegen het gevaar van opzettelijke ongeoorloofde acties.

2. De verordening beoogt voorts een basis leggen voor een geharmoniseerde interpretatie en implementatie van en communautaire controle op de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging die op 12 december 2002 zijn aangenomen door de Diplomatieke Conferentie van de IMO waarbij het SOLAS-Verdrag van 1974 werd gewijzigd, en de ISPS–Code werd vastgesteld.

Artikel 2

Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

1.„Speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag”: de wijzigingen, opgenomen in Bijlage I van deze verordening, houdende samenstelling van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-Verdrag, in zijn bijgewerkte versie.

2.„ISPS-Code”: de internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (ISPS-Code) in zijn bijgewerkte versie.

3.„Deel A van de ISPS-Code”: de deel A van de ISPS-Code vormende preambule en dwingende voorschriften, opgenomen in bijlage II van deze verordening, betreffende de bepalingen van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-Verdrag in zijn bijgewerkte versie.

4.„Deel B van de ISPS-Code”: de deel B van de ISPS-Code vormende aanbevelingen, opgenomen in bijlage III van deze verordening, betreffende de bepalingen van hoofdstuk XI-2 van het SOLAS-Verdrag voor beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, als gewijzigd, en die van deel A van de ISPS-Code, in zijn bijgewerkte versie.

5.„Maritieme beveiliging”: de combinatie van preventieve maatregelen en personele en materiële middelen die het zeevervoer en de havenfaciliteiten moeten beschermen tegen dreigingen van opzettelijke ongeoorloofde acties.

6.„Instantie voor maritieme beveiliging”: de door iedere lidstaat aangewezen instantie die als contactpunt voor de Commissie en de overige lidstaten dient en die de toepassing van de maatregelen op het gebied van maritieme beveiliging in deze verordening faciliteert, de follow-up verzorgt en informatie verschaft.

7.„Bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging”: een door de lidstaten benoemde autoriteit die de toepassing moet coördineren, ten uitvoer leggen en controleren van de door deze verordening voorgeschreven veiligheidsmaatregelen voor schepen en/of een of meer havenfaciliteiten. De bevoegdheden van deze autoriteit kunnen verschillend zijn, naargelang van de taken waarmee zij wordt belast.

8.„Internationaal zeescheepvaartverkeer”: iedere zeeverbinding per schip tussen een havenfaciliteit van een lidstaat en een havenfaciliteit buiten die lidstaat, en omgekeerd.

9.„Binnenlands zeescheepvaartverkeer”: iedere verbinding die in zeegebieden tussen een havenfaciliteit in een lidstaat en diezelfde havenfaciliteit of een andere havenfaciliteit in die lidstaat per schip wordt onderhouden.

10.„Geregelde dienst”: een reeks overtochten die is georganiseerd om een verbinding tussen twee of meer havenfaciliteiten te onderhouden:

a)volgens een gepubliceerd dienstrooster;

b)met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormt,

11.„Havenfaciliteit”: een locatie waar interactie tussen haven en schip plaatsvindt. Een locatie omvat ankergebieden, ligplaatsen en aanvaarroutes vanuit zee, naar gelang van toepassing.

12.„Schip/haven raakvlak”: interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij activiteiten waarbij sprake is van de verplaatsing van personen of goederen dan wel havendienstverlening aan het schip of vanuit het schip.

13.„Opzettelijke ongeoorloofde actie”, een opzettelijke actie die gezien de aard of context ervan schade kan toebrengen aan schepen in het internationale en nationale maritieme verkeer, aan passagiers en lading en aan de desbetreffende havenfaciliteiten.

Artikel 3

Gemeenschappelijke maatregelen en toepassingsgebied

1. Wat het internationaal zeescheepvaartverkeer betreft passen de lidstaten per 1 juli 2004 onverkort de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging toe van het SOLAS-Verdrag en deel A van de ISPS-Code, als gedefinieerd in bovenstaand artikel 2, onder de in bovengenoemde teksten bedoelde voorwaarden voor de daarin bedoelde schepen, maatschappijen en havenfaciliteiten.

2. Wat het binnenlands zeescheepvaartverkeer betreft passen de lidstaten per 1 juli 2005 de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging toe van het SOLAS-Verdrag en deel A van de ISPS-Code, op de voor binnenlandse reizen gebruikte passagiersschepen die behoren tot de klasse A als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake beveiligingsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (5), alsmede op hun maatschappijen, als omschreven in voorschrift IX/1 van het SOLAS-Verdrag en op de havenfaciliteiten waar zij worden afgehandeld.

3. Na een verplichte risicoanalyse met betrekking tot de beveiliging besluiten de lidstaten in hoeverre zij per 1 juli 2007 de bepalingen van deze verordening toepassen op verschillende categorieën schepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt, anders dan die welke worden bedoeld in lid 2, op hun maatschappijen en de havenfaciliteiten waar zij worden afgehandeld. Het algehele beveiligingsniveau mag door een dergelijk besluit niet worden aangetast.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van besluiten die in dit verband worden genomen, alsmede van de periodieke herziening die tenminste een maal per vijf jaar moet plaatsvinden.

4. Bij de tenuitvoerlegging van de bepalingen die voortvloeien uit de leden 1, 2 en 3 houden de lidstaten zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren van deel B van de ISPS-code, als gedefinieerd in artikel 2, lid 4.

5. De lidstaten houden zich aan de bepalingen van onderstaande paragrafen van deel B van de ISPS-code als waren deze dwingend:

—1.12 (herziening van de scheepsveiligheidsplannen),

—1.16 (veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteiten),

—4.1 (bescherming van de vertrouwelijkheid van de veiligheidsplannen en –beoordelingen),

—4.4. (erkende veiligheidsbedrijven),

—4.5 (minimumbevoegdheden van de erkende veiligheidsbedrijven),

—4.8 (vaststelling veiligheidsniveau),

—4.14, 4.15, 4.16 (aanspreekpunten voor verstrekking van inlichtingen over de veiligheidsplannen van havenfaciliteiten),

—4.18 (identificatiedocumenten),

—4.24 (toepassing door de schepen van de veiligheidsmaatregelen die zijn afgekondigd door de staat in wiens territoriale wateren zij varen),

—4.28 (personeelssterkte van de schepen),

—4.41 (het doorgeven van inlichtingen wanneer een schip wordt uitgewezen of de toegang wordt ontzegd),

—4.45 (schepen van een staat die geen partij is bij het Verdrag),

—6.1 (verplichting van de maatschappij om de kapitein inlichtingen over de exploitanten van het schip te verschaffen),

—8.3 à 8.10 (minimumnormen voor veiligheidsbeoordeling van schepen),

—9.2 (minimumnormen voor het scheepsveiligheidsplan),

—9.4 (onafhankelijkheid van erkende veiligheidsbedrijven),

—13.6 et 13.7 (periodiciteit van de veiligheidsoefeningen en –trainingen van de scheepsbemanningen en de veiligheidsbeambten van maatschappijen en schepen),

—15.3 et 15.4 (minimumnormen voor de veiligheidsbeoordeling van een havenfaciliteit),

—16.3 et 16.8 (minimumnormen voor het veiligheidsplan van een havenfaciliteit),

—18.5 et 18.6 (periodiciteit van de veiligheidsoefeningen en –trainingen in havenfaciliteiten, en voor die van veiligheidsagenten van havenfaciliteiten).

6. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 15.4 van deel A van de ISPS-code vindt de periodieke herziening van de beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten als voorzien in paragraaf 1.16 van deel B van de ISPS-code uiterlijk vijf jaar na de beoordeling of de laatste herziening plaats.

7. Deze verordening is niet van toepassing op oorlogsschepen en troepentransportschepen, vrachtschepen van minder dan 500 BRT, schepen zonder mechanische aandrijving, houten of op primitieve wijze gebouwde schepen, vissersschepen of schepen waarmee geen economische activiteit wordt bedreven.

8. Onverminderd de bepalingen van de leden 2 en 3 zorgen de lidstaten ervoor bij de goedkeuring van de veiligheidsplannen voor schepen en havenfaciliteiten dat die plannen adequate bepalingen bevatten om te waarborgen dat de veiligheid van de schepen waarop deze verordening van toepassing is door geen enkel schip, interactie tussen haven en schip of schip-tot-schip-activiteiten met niet onder deze verordening vallende schepen, in gevaar wordt gebracht

Artikel 4

Verschaffing van inlichtingen

1. Iedere lidstaat zorgt ervoor dat aan de IMO de Commissie en de overige lidstaten de inlichtingen worden verschaft die gevraagd worden overeenkomstig het bepaalde in voorschrift 13 (verschaffing van inlichtingen) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag.

2. Iedere lidstaat stelt de Commissie en de overige lidstaten in kennis van de contactinformatie van de overheidsfunctionarissen als genoemd in paragraaf 4.16 van deel B van de ISPS-Code en van de informatie als bepaald in paragraaf 4.41 van deel B van de ISPS-Code, wanneer een schip uit een communautaire haven is verwijderd of de toegang tot een communautaire haven is ontzegd.

3. Iedere lidstaat stelt een lijst op van de betrokken havenfaciliteiten, op basis van de verrichte veiligheidsbeoordelingen, en stelt vast in hoeverre er maatregelen zijn getroffen tot uitvoering van de bepalingen van voorschrift 2, lid 2 (mate van toepassing op havenfaciliteiten die incidenteel internationale reizen afhandelen) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag.

Iedere lidstaat doet genoemde lijst uiterlijk op 1 juli 2004 toekomen aan de Commissie en de overige lidstaten. De Commissie en de betrokken lidstaten ontvangen tevens voldoende gedetailleerde informatie over de getroffen maatregelen.

Artikel 5

Andere of gelijkwaardige regelingen op beveiligingsgebied

1. Volgens deze verordening kan voorschrift 11 (overeenkomsten betreffende andere regelingen op beveiligingsgebied) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag ook van toepassing zijn op het geregeld intracommunautair zeescheepvaartverkeer dat plaatsvindt op vaste routes en gebruik maakt van eigen havenfaciliteiten.

2. Te dien einde kunnen de lidstaten, ieder wat hem betreft, de bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten die voorzien zijn in genoemd voorschrift. Lidstaten kunnen dergelijke overeenkomsten met name overwegen ter bevordering van het intracommunautair zeescheepvaartverkeer over korte afstand.

De betrokken lidstaten melden de overeenkomsten aan de Commissie en verschaffen voldoende gedetailleerde informatie over de maatregelen om de Commissie in staat te stellen te beoordelen of de overeenkomst het veiligheidsniveau van andere schepen of havenfaciliteiten die niet onder de overeenkomst vallen in gevaar brengt. Indien de gedetailleerde informatie rechtstreeks verband houdt met de nationale veiligheid, hoeft deze niet aan de Commissie te worden gemeld.

De Commissie onderzoekt of de overeenkomsten een adequaat beschermingsniveau garanderen, met name wat betreft de voorschriften van paragraaf 2 van bovengenoemd voorschrift 11, en of zij conform het Gemeenschapsrecht zijn en in overeenstemming met het goed functioneren van de interne markt. Indien de overeenkomsten niet aan deze criteria voldoen, neemt de Commissie binnen vier maanden een besluit overeenkomstig de procedure van artikel 12, lid 3; in een dergelijk geval herroepen de betrokken lidstaten de overeenkomst of passen deze aan.

3. De periodiciteit van de herziening van deze overeenkomsten, die is voorzien in paragraaf 4 van voorschrift 11 van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging, moet minsten om de vijf jaar zijn.

4. De lidstaten mogen voor het in artikel 3, leden 2 en 3 van deze verordening bedoelde binnenlandse zeescheepvaartverkeer en de havenfaciliteiten gelijkwaardige regelingen op beveiligingsgebied treffen als bepaald in voorschrift 12 (gelijkwaardige regelingen op beveiligingsgebied) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag, mits dergelijke regelingen ten minste even doelmatig zijn als de regelingen die worden voorgeschreven in SOLAS XI-2 en de relevante bindende bepalingen van de ISPS-code.

De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van voldoende gedetailleerde informatie over deze regelingen wanneer zij worden getroffen en van de periodieke herzieningen daarvan uiterlijk vijf jaar nadat zij werden getroffen of voor het laatst werden herzien.

De toepassingsvoorwaarden van deze regelingen worden onderworpen aan de door de Commissie uit te voeren in artikel 10, leden 4 tot en met 7 van deze verordening voorziene inspecties volgens de daarin aangegeven modaliteiten.

Artikel 6

Verschaffing van veiligheidsinlichtingen voorafgaande aan het aandoen van een haven van een lidstaat

1. Wanneer een schip waarvoor de voorschriften van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag en de ISPS-code of de voorschriften van artikel 3 van deze verordening gelden meldt dat het een haven in een lidstaat wil aandoen, eist de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging dat de inlichtingen worden verschaft die zijn voorgeschreven in paragraaf 2.1 van voorschrift 9 (schepen die een haven van een andere verdragsluitende regering willen aandoen) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag. De autoriteit onderzoekt de verschafte inlichtingen indien nodig, en past indien nodig de in paragraaf 2 van genoemd voorschrift voorziene procedures toe.

2. De in lid 1 bedoelde inlichtingen worden verschaft:

a)minstens vierentwintig uur van tevoren, of

b)uiterlijk wanneer het schip de vorige haven verlaat, indien de reisduur minder dan vierentwintig uur bedraagt, of

c)indien de aanloophaven niet bekend is of tijdens de reis wordt veranderd, zodra de aanloophaven bekend wordt.

3. Voor elk schip dat te maken krijgt met een veiligheidsincident als gedefinieerd in paragraaf 1.13 van voorschrift 1 (definities) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag wordt een rapport bewaard van de gevolgde procedure.

Artikel 7

Vrijstellingen van de verschaffing van veiligheidsinlichtingen voorafgaande aan het aandoen van een haven

1. De lidstaten mogen de geregelde diensten tussen havenfaciliteiten op hun grondgebied vrijstellen van de eis van artikel 7, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)de maatschappij die de hierboven bedoelde geregelde diensten exploiteert stelt een lijst op, en houdt deze bij, van de betrokken schepen en geeft deze door aan de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging van de betrokken haven,

b)voor iedere reis worden de inlichtingen die zijn voorgeschreven in paragraaf 2.2 van voorschrift 9 van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging, indien deze dit vraagt. De maatschappij moet een intern systeem opzetten dat garandeert dat genoemde inlichtingen 24 op 24 uur direct nadat daarom is gevraagd aan de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging kunnen worden doorgegeven.

2. Wanneer een internationale geregelde dienst tussen twee of meer lidstaten onderhouden wordt, kan ieder van de betrokken lidstaten de overige lidstaten vragen voor deze dienst vrijstelling te verlenen.

3. De lidstaten controleren periodiek of aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 wordt voldaan. Wanneer niet meer wordt voldaan aan minstens één van deze voorwaarden, trekken de lidstaten onmiddellijk de aan de betrokken maatschappij verleende vrijstelling in.

4. De lidstaten stellen een lijst op van de maatschappijen en schepen die op grond van dit artikel zijn vrijgesteld, alsmede iedere bijgewerkte lijst. Zij delen deze lijsten aan de Commissie en aan alle betrokken lidstaten mede.

5. Onverminderd de bepalingen van de leden 1 en 2 kan een lidstaat om veiligheidsredenen en van geval tot geval verzoeken om de informatie waarnaar wordt verwezen in paragraaf 2.1 van voorschrift 9 van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag alvorens het schip de haven aandoet.

Artikel 8

Veiligheidscontroles in de havens van een lidstaat

1. De certificaatcontrole, als omschreven in paragraaf 1.1 van voorschrift 9 (controle van de schepen in de haven) van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag wordt in de haven verricht door de bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging van de haven als gedefinieerd in lid 7 van artikel 2 van deze verordening, of door de inspecteurs als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 95/21/EG.

2. Wanneer de ambtenaar die de in lid 1 bedoelde certificaatcontrole uitvoert ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de voorschriften van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag of de ISPC-code, maar niet ressorteert onder een autoriteit die in de betreffende lidstaat bevoegd is voor de uitvoering van de maatregelen welke zijn voorzien in de paragrafen 1.2 en 1.3 van voorschrift 9 van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag wendt hij zich onverwijld tot genoemde autoriteit.

Artikel 9

Implementatie en conformiteitscontrole

1. De lidstaten kwijten zich van de bestuurlijke en controlerende taken die voortvloeien uit de bepalingen van de speciale maatregelen ter verbetering van de maritieme beveiliging van het SOLAS-Verdrag en de ISPS-code. Zij zorgen ervoor dat alle nodige middelen worden besteed en daadwerkelijk ingezet voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening.

2. De lidstaten wijzen vóór 1 januari 2004 een centrale instantie voor maritieme beveiliging aan.

3. De lidstaten stellen, ieder wat hen betreft, een nationaal programma vast voor de implementatie van deze verordening.

4. Zes maanden na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 3 bedoelde relevante maatregelen begint de Commissie, in samenwerking met de in bovenstaand lid 2 bedoelde instantie, met een aantal inspecties, met inbegrip van inspecties op basis van een adequate steekproef met betrekking tot havenfaciliteiten en relevante maatschappijen teneinde toe te zien op de toepassing van deze verordening door de lidstaten. Bij deze inspecties wordt gekeken naar de door in bovenstaand lid 2 bedoelde instantie verschafte informatie, met name controlerapporten. De uitvoeringsbepalingen van deze inspecties worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 11, lid 2.

5. De ambtenaren die door de Commissie gemachtigd zijn om deze inspecties overeenkomstig lid 4 uit te voeren, oefenen hun bevoegdheden uit na overlegging van een van de Commissie uitgaande schriftelijke machtiging waarin onderwerp, doel en begindatum van de inspecties zijn vermeld. De Commissie stelt de betrokken lidstaten tijdig vóór de inspectie in kennis van de inspectie.

De betrokken lidstaat onderwerpt zich aan deze inspecties en zorgt ervoor dat betrokken instanties of personen dat eveneens doen.

6. De Commissie geeft de inspectierapporten door aan de betrokken lidstaat, die binnen drie maanden na ontvangst op afdoende gedetailleerde wijze meldt welke maatregelen hij genomen heeft om eventuele tekortkomingen te verhelpen. Het rapport en de lijst van genomen maatregelen worden doorgegeven aan het in artikel 11, lid 1, bedoelde comité.

Artikel 10

Opname van wijzigingen van internationale instrumenten

1. De in artikel 2 bedoelde toepasselijke internationale instrumenten, die worden toegepast in overeenstemming met artikel 3, lid 1, zijn die welke internationaal van kracht zijn geworden, met inbegrip van de meest recente wijzigingen daarvan, in voorkomend geval met uitzondering van de wijzigingen die na de conformiteitscontroleprocedure van lid 5 van de toepassing van de communautaire maritieme wetgeving zijn uitgesloten.

▼M2

2. De Commissie beslist over de opname van wijzigingen van de in artikel 2 bedoelde internationale instrumenten met betrekking tot voor binnenlandse reizen gebruikte schepen en de havenfaciliteiten waar zij worden afgehandeld waarop deze verordening van toepassing is, voor zover zij een technische actualisering van de bepalingen van het SOLAS-Verdrag en de ISPS-code inhouden. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; de Commissie mag om dringende urgente redenen gebruikmaken van de spoedprocedure van artikel 11, lid 5. De in lid 5 van dit artikel vastgelegde conformiteitscontroleprocedure is in deze gevallen niet van toepassing.

3. De Commissie kan bepalingen goedkeuren ter vastlegging van de geharmoniseerde procedures voor de toepassing van de verplichte bepalingen van de ISPS-code, zonder het bereik van deze verordening te verbreden. Deze maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 11, lid 5, bedoelde urgentieprocedure.

▼B

4. Voor de toepassing van deze verordening en om het gevaar van strijdigheid van de communautaire maritieme wetgeving met internationale instrumenten te beperken, werken de lidstaten en de Commissie door middel van coördinatievergaderingen en/of elk ander passend middel samen om, indien nodig, een gemeenschappelijk standpunt of een gemeenschappelijke aanpak in de bevoegde internationale instanties vast te stellen.

5. Er wordt een conformiteitscontroleprocedure ingesteld teneinde een wijziging van een internationaal instrument alleen van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten wanneer er, op basis van een evaluatie van de Commissie, een duidelijk risico bestaat dat die wijziging het niveau van maritieme veiligheid verlaagt, of onverenigbaar is met de communautaire wetgeving.

De conformiteitscontroleprocedure mag alleen worden gebruikt voor de invoering van wijzigingen in deze verordening op de uitdrukkelijk door de in artikel 11, lid 2, bedoelde procedure bestreken gebieden en binnen het strikte kader van de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

6. In de in lid 5 bedoelde omstandigheden wordt de conformiteitscontroleprocedure, eventueel op verzoek van een lidstaat, ingeleid door de Commissie.

De Commissie legt het in artikel 11, lid 1, bedoelde comité onverwijld, na de aanneming van een wijziging van een internationaal instrument, een voorstel voor maatregelen voor dat tot doel heeft die wijziging uit te sluiten van het toepassingsgebied van deze verordening.

De conformiteitscontroleprocedure, indien van toepassing met inbegrip van de in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG ingestelde procedures, is voltooid ten minste één maand vóór het verstrijken van de internationaal vastgestelde periode voor stilzwijgende goedkeuring van de betreffende wijziging, of één maand vóór de beoogde datum van inwerkingtreding van die wijziging.

7. In het geval van een risico als bedoeld in lid 5, eerste alinea onthouden de lidstaten zich tijdens de periode van de conformiteitscontroleprocedure van elk initiatief dat erop gericht is de wijziging in de nationale wetgeving op te nemen of in het betreffende internationale instrument aan te brengen.

8. Alle relevante wijzigingen in de internationale instrumenten die overeenkomstig de leden 5 en 6 in de communautaire maritieme regelgeving worden opgenomen, worden ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

▼M2

Artikel 11

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op één maand.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 6 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

De in artikel 6, onder b), respectievelijk onder c), van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen worden vastgesteld op één maand.

4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

5. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

▼B

Artikel 12

Vertrouwelijkheid

De Commissie treft bij de toepassing van deze verordening passende maatregelen in overeenstemming met Besluit 2001/844/EG,EGKS,Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (6) om vertrouwelijke informatie, waartoe zij toegang heeft of die zij van de lidstaten ontvangt, te beschermen.

De lidstaten treffen passende maatregelen in overeenstemming met hun relevante nationale wetgeving.

Personeel dat veiligheidsinspecties uitvoert, of uit hoofde van deze verordening toegang heeft tot vertrouwelijke informatie, moet een passend veiligheidsniveau hebben dat wordt gecontroleerd door de lidstaat waarvan het onderdaan is.

Artikel 13

Verspreiding van informatie

1. Behoudens het recht op toegang van het publiek tot documenten als vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (7), zijn de inspectierapporten en de antwoorden van de lidstaten als bedoeld in artikel 4, lid 3, artikel 5, leden 2 en 4 en artikel 9, lid 6, geheim en worden zij niet openbaar gemaakt. Zij worden alleen ter beschikking gesteld van de relevante autoriteiten, die ze alleen aan de betrokken partijen ter informatie doen toekomen, in overeenstemming met de geldende nationale regelgeving inzake de verspreiding van gevoelige informatie.

2. De lidstaten behandelen informatie uit inspectierapporten en antwoorden van de lidstaten voorzover mogelijk en in overeenstemming met de geldende nationale wetgeving vertrouwelijk wanneer deze informatie betrekking heeft op andere lidstaten.

3. Tenzij duidelijk is dat inspectierapporten en antwoorden al dan niet openbaar worden gemaakt, raadplegen de lidstaten of de Commissie de betrokken lidstaat.

Artikel 14

Sancties

De lidstaten zien erop toe dat de sancties die zijn voorzien in geval van overtreding van de bepalingen van deze verordening doeltreffend, evenredig en ontradend zijn.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2004, met uitzondering van de bepalingen van artikel 3, lid 2 en lid 3, en artikel 9, lid 4, die in werking treden op en van toepassing zijn met ingang van de in die artikelen genoemde data.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

WIJZIGINGEN VAN DE BIJLAGE BIJ HET INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974

„HOOFDSTUK XI-2 SPECIALE MAATREGELEN TER VERBETERING VAN DE BEVEILIGING OP ZEE

Voorschrift 1 Definities

1In dit hoofdstuk wordt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, verstaan onder:

.1Bulkcarrier: een bulkcarrier als omschreven in voorschrift IX/1.6.

.2Chemicaliëntankschip: een chemicaliëntankschip als omschreven in voorschrift VII/8.2.

.3Gastankschip: een gastankschip zoals omschreven in voorschrift VII/11.2.

.4Hogesnelheidsvaartuig: een vaartuig als omschreven in voorschrift X/1.2.

.5Booreenheid: een mechanisch voortbewogen booreenheid als omschreven in voorschrift IX/1, zich niet op locatie bevindend.

.6Olietankschip: een olietankschip als omschreven in voorschrift II-1/2.12.

.7Maatschappij: een maatschappij als omschreven in voorschrift IX/1.

.8Ship/haveninterface: de interacties die optreden bij rechtstreekse en onmiddellijke betrokkenheid van een schip bij acties waarvan sprake is van verplaatsing van personen of goederen, dan wel verlening van havendiensten aan of vanuit het schip.

.9Havenfaciliteit: een door de verdragsluitende regering of de aangewezen autoriteit vastgestelde locatie waar het schip/haven raakvlak plaatsvindt. Deze omvat onder meer ankerplaatsen, ligplaatsen en aanvaarroutes, naar gelang van toepassing.

.10Schip-tot-schip-activiteit: iedere niet met een havenfaciliteit verband houdende activiteit die de overdracht van goederen of personen van het ene schip naar het andere omvat.

.11Aangewezen autoriteit: de organisatie(s) of de bestuurlijke instantie(s) die van de verdragsluitende regering verantwoordelijk worden gesteld voor de implementatie van de bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot de beveiliging van havenfaciliteiten en schip/haveninterfaces, vanuit het oogpunt van de havenfaciliteit.

.12International Ship and Port Facility Security (ISPS) Code: de internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, bestaande uit deel A (waarvan de bepalingen als dwingend worden behandeld) en deel B (waarvan de bepalingen als aanbevelingen worden behandeld), als aangenomen op 12 december 2002 bij resolutie 2 van de Conferentie van verdragsluitende staten bij het Internationaal Verdrag ter beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, als eventueel gewijzigd door de organisatie, op voorwaarde dat:

.1wijzigingen van deel A van de code worden aangenomen, ten uitvoer worden gelegd en in werking treden overeenkomstig artikel VIII van dit Verdrag betreffende de wijzigingsprocedures die voor de Bijlage, met uitzondering van hoofdstuk I, gelden, en

.2wijzigingen van deel B van de code worden aangenomen door de Maritieme Veiligheidcommissie overeenkomst het reglement van orde.

.13Veiligheidsincident: iedere verdachte handeling of omstandigheid die bedreigend is voor de veiligheid van een schip, met inbegrip van de veiligheid van een booreenheid, een hogesnelheidsvaartuig, een havenfaciliteit, een schip/haven raakvlak of een schip-tot-schip-activiteit.

.14Veiligheidsniveau: gradering van het risico dat een poging tot veiligheidsincident wordt ondernomen of dat een veiligheidsincident plaatsvindt.

.15Veiligheidsverklaring: een overeenkomst tussen een schip en een havenfaciliteit dan wel een ander schip waarmee interactie is, waarin de door partijen te nemen veiligheidsmaatregelen vermeld staan.

.16Erkende veiligheidsorganisatie: een organisatie die over de vereiste deskundigheid op veiligheidsgebied en kennis van schip en havenoperaties beschikt, en die gemachtigd is de door dit hoofdstuk of door deel A van de ISPS-Code voorgeschreven beoordelingen, verificaties, goedkeuringen of certificatiewerkzaamheden te verrichten.

2In de voorschriften 3 tot en met 13 omvat de term „schip” ook booreenheden en hogesnelheidsvaartuigen.

3Met de in dit hoofdstuk gebruikte term „alle schepen” worden alle schepen bedoeld waarop dit hoofdstuk van toepassing is.

4Wanneer in de voorschriften 3, 4, 7, 10, 11, 12 en 13 de term „verdragsluitende regering” wordt gebruikt, wordt hiermee ook de „aangewezen autoriteit” bedoeld.

Voorschrift 2 Toepassing

1

Dit hoofdstuk is van toepassing op:

.1de volgende soorten schepen die voor internationale reizen worden gebruikt:

.1.1.passagiersschepen met inbegrip van hogesnelheidspassagiersvaartuigen;

.1.2.vrachtschepen, met inbegrip van hogesnelheidsvaartuigen met een bruto tonnage van 500 of meer; en

.1.3.booreenheden; en

.2havenfaciliteiten die voor internationale reizen gebruikte schepen afhandelen.

2

Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1.2, beslissen de verdragsluitende staten in hoeverre dit hoofdstuk en de relevante hoofdstukken van deel A van de ISPS-Code van toepassing zijn op die havenfaciliteiten op hun grondgebied die niet hoofdzakelijk voor internationale reizen makende schepen worden gebruikt, maar incidenteel schepen die in verband met een internationale reis aankomen of afvaren moeten afhandelen.

2.1

De verdragsluitende staten baseren hun besluiten, krachtens paragraaf 2 op veiligheidsbeoordelingen van havenfaciliteiten die worden verricht overeenkomstig het bepaalde in deel A van de ISPS-Code.

2.2

Geen enkel door een verdragsluitende regering krachtens paragraaf 2 genomen besluit mag ten koste gaan van het door dit hoofdstuk of door deel A van de ISPS-Code beoogde veiligheidsniveau.

3

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op oorlogsschepen, hulpschepen of andere schepen die het eigendom zijn of geëxploiteerd worden door een verdragsluitende regering en uitsluitend voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.

4

Niets in dit hoofdstuk mag afbreuk doen aan de uit het internationaal recht voortvloeiende rechten en verplichtingen van staten.

Voorschrift 3 Verplichtingen van de verdragsluitende staten met betrekking tot de beveiliging

1Administraties stellen veiligheidsniveaus vast en zorgen dat de schepen die het recht hebben om onder hun vlag te varen over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd. In geval van wijzigingen van het veiligheidsniveau wordt de veiligheidsniveau-informatie bijgewerkt zoals de omstandigheden vereisen.

2De verdragsluitende staten stellen veiligheidsniveaus vast en zorgen dat de havenfaciliteiten op hun grondgebied en de schepen, voordat zij een haven binnenlopen of terwijl zij zich in een haven op hun grondgebied bevinden, over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd. In geval van wijzigingen van het veiligheidsniveau wordt de veiligheidsniveau-informatie bijgewerkt naar gelang de omstandigheden dit vereisen.

Voorschrift 4 Eisen voor maatschappijen en schepen

1De maatschappijen leven de relevante eisen van dit hoofdstuk en van deel A van de ISPS-Code na, waarbij ze rekening houden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.

2De schepen leven de relevante eisen van dit hoofdstuk en van deel A van de ISPS-Code na, waarbij ze rekening houden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren. De naleving wordt gecontroleerd en gecertificeerd overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code.

3Alvorens een haven binnen te lopen, of terwijl het zich in een haven op het grondgebied van een verdragsluitende regering bevindt, voldoet een schip aan de eisen met betrekking tot het door die verdragsluitende regering vastgestelde veiligheidsniveau, indien dit veiligheidsniveau hoger is dan het door de Administratie voor dat schip vastgestelde veiligheidsniveau.

4Schepen reageren zo spoedig mogelijk op iedere overschakeling op een hoger veiligheidsniveau.

5Indien een schip zich niet houdt aan de eisen van dit hoofdstuk of van deel A van de ISPS-Code, dan wel niet kan voldoen aan de eisen met betrekking tot het door de Administratie of door een andere verdragsluitende regering vastgestelde en op dat schip van toepassing zijnde veiligheidsniveau, dan meldt het schip dit aan de betreffende bevoegde autoriteit alvorens over te gaan tot enige schip/haven raakvlak of alvorens de haven binnen te lopen, afhankelijk van de situatie die zich het eerst voordoet.

Voorschrift 5 Specifieke verantwoordelijkheid van de maatschappijen

De maatschappij zorgt ervoor dat de kapitein te allen tijde de informatie aan boord heeft aan de hand waarvan bevoegde ambtenaren van een verdragsluitende regering kunnen vaststellen:

.1wie verantwoordelijk is voor de aanwijzing van de bemanningsleden of andere personen die op dat moment in welke hoedanigheid dan ook aan boord van een schip in dienst of te werk gesteld zijn ten behoeve van dat schip;

.2wie degene is die beslist over de bezigheid van het schip; en

.3, wanneer het schip gebruikt wordt in het kader van een charterpartij (charterpartijen), wie de partijen zijn bij deze charterpartij(en)

Voorschrift 6 Scheepsveiligheidsalarmsysteem

1Alle schepen worden uitgerust met een scheepsveiligheidsalarmsysteem, en wel als volgt:

.1op of na 1 juli 2004 gebouwde schepen;

.2vóór 1 juli 2004 gebouwde passagiersschepen, met inbegrip van hogesnelheidspassagiersvaartuigen, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2004;

.3vóór 1 juli 2004 gebouwde olietankschepen, chemicaliëntankers, gastankers, bulkcarriers en hogesnelheidsvrachtvaartuigen, met een brutotonnage van 500 en meer, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2004; en

.4andere vrachtschepen met een brutotonnage van 500 en meer en booreenheden die vóór 1 juli 2004 gebouwd zijn, ten laatste bij de eerste inspectie van de radio-installatie na 1 juli 2006.

2.Wanneer het scheepsveiligheidsalarmsysteem wordt ingeschakeld:

.1stelt het een schip/walveiligheidsalarm in werking en zendt dit naar een door de Overheid aangewezen bevoegde autoriteit, die in deze omstandigheden ook de maatschappij kan zijn, dat de identiteit en positie van het schip vermeldt en aangeeft of de veiligheid van het schip wordt bedreigd of in gevaar is gebracht;

.2zendt dit scheepsveiligheidsalarm niet naar andere schepen;

.3stelt geen alarm aan boord van het schip in werking; en

.4houdt het scheepsveiligheidsalarm in werking totdat het wordt uitgeschakeld en/of opnieuw wordt ingesteld.

3Het scheepsveiligheidsalarmsysteem:

.1kan vanaf de navigatiebrug en op minstens één andere plaats worden ingeschakeld;

.2voldoet aan prestatienormen die niet lager zijn dan de door de Organisatie aangenomen normen.

4De inschakelpunten van het scheepsveiligheidsalarmsysteem zijn zo ontworpen dat het scheepsveiligheidsalarm niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

5Aan de eis van een scheepsveiligheidsalarmsysteem kan worden voldaan met een radio-installatie die is aangepast aan de eisen van hoofstuk IV, maar dan ook aan alle eisen van dit voorschrift moet voldoen.

6Wanneer een Administratie een melding binnenkrijgt van een scheepsveiligheidsalarm, stelt die Administratie onmiddellijk de staat (staten) in de nabijheid waarvan het schip zich op dat moment bevindt in kennis.

7Wanneer een verdragsluitende regering een melding ontvangt van een scheepsveiligheidsalarm van een schip dat niet gerechtigd is onder zijn vlag te varen, stelt die verdragsluitende regering onmiddellijk de desbetreffende Administratie in kennis en, indien van toepassing, de staat (staten) in de nabijheid waarvan het schip zich op dat moment bevindt.

Voorschrift 7 Bedreigingen voor schepen

1De verdragsluitende staten stellen veiligheidsniveaus vast, en zorgen ervoor dat in hun territoriale wateren varende schepen, of schepen die hebben medegedeeld dat zij van plan zijn zich in hun territoriale wateren te begeven, over deze veiligheidsniveaus worden geïnformeerd.

2De verdragsluitende staten zorgen voor een aanspreekpunt waar deze schepen om raad of bijstand kunnen vragen, en waar zij eventuele met de veiligheid verband houdende zorgen over andere schepen, scheepsbewegingen of berichten kunnen melden.

3Indien is vastgesteld dat er gevaar bestaat voor een aanval, licht de betrokken verdragsluitende regering de betrokken schepen en hun Administraties in over:

.1het huidige veiligheidsniveau;

.2de veiligheidsmaatregelen die de betrokken schepen moeten nemen om zichzelf tegen een aanval te beschermen, overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-code; en

.3de veiligheidsmaatregelen die de kuststaat besloten heeft te nemen, naar gelang van toepassing.

Voorschrift 8 Beslissingsvrijheid van de kapitein met betrekking tot de veiligheid van het schip

1De kapitein wordt niet door de maatschappij, de verlader of enige andere persoon weerhouden van het nemen of het uitvoeren van een beslissing die naar het professionele oordeel van de kapitein moet worden genomen voor de veiligheid en ter beveiliging van het schip. Dit houdt ook in dat hij personen (behalve personen waarvan vaststaat dat zij naar behoren door een verdragsluitende regering zijn gemachtigd) of hun eigendommen de toegang kan ontzeggen en kan weigeren vracht, inclusief containers en andere afgesloten vrachttransporteenheden, aan boord te nemen.

2Indien er tijdens de bedrijfsactiviteiten van het schip een situatie ontstaat, waarbij volgens het professioneel oordeel van de kapitein, voor het schip geldende eisen inzake veiligheid en beveiliging met elkaar in strijd zijn, geeft de kapitein uitvoering aan de eisen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het schip. De kapitein kan in dergelijke gevallen tijdelijke beveiligingsmaatregelen treffen, en hij informeert onverwijld de Administratie en, indien van toepassing, de verdragsluitende regering van het land in wier haven het schip zich bevindt of voornemens is binnen te lopen. Al dergelijke tijdelijke beveiligingsmaatregelen in het kader van deze verordening dienen in de hoogst mogelijke mate afgestemd te zijnop het geldende beveiligingsniveau. Wanneer dergelijke gevallen worden vastgesteld, zorgt de Administratie ervoor dat deze strijdigheden worden opgelost en dat de kans op herhaling tot een minimum wordt beperkt.

Voorschrift 9 Controle- en handhavingsmaatregelen

1

Controle van schepen in de haven

1.1

Volgens dit hoofdstuk kan ieder schip waarop dit hoofdstuk van toepassing is in de haven van een andere verdragsluitende regering gecontroleerd worden door bevoegde ambtenaren van die regering, die eveneens de functies van voorschrift I/19 kunnen vervullen. Bij deze controle wordt alleen geverifieerd of het schip beschikt over een geldig internationaal veiligheidscertificaat of een geldig voorlopig internationaal veiligheidscertificaat dat is afgegeven krachtens het bepaalde in deel A van de ISPS-Code („certificaat”), hetgeen aanvaard wordt indien het geldig is, tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de eisen van dit hoofdstuk of van deel A van de ISPS-Code.

1.2

Wanneer die gegronde redenen aanwezig zijn, of wanneer er desgevraagd geen geldig certificaat wordt overgelegd, leggen de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering één of meer controlemaatregelen op met betrekking tot het schip, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 1.3. Al deze opgelegde maatregelen moeten evenredig zijn en er moet rekening worden gehouden met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.

1.3

De volgende controlemaatregelen kunnen worden opgelegd: inspectie van het schip, ophouding van het schip, aanhouding van het schip, beperking van de bedrijfsvoering, met inbegrip van bewegingen binnen de haven, of uitwijzing van het schip uit de haven. Ter aanvulling van deze controlemaatregelen, of in plaats daarvan, kunnen ook andere, minder verregaande administratieve of corrigerende maatregelen worden genomen.

2

Schepen die voornemens zijn een haven van een andere verdragsluitende regering aan te doen

2.1

In de zin van dit hoofdstuk kan een verdragsluitende regering eisen dat schepen die voornemens zijn zijn havens aan te doen onderstaande informatie verschaffen aan bevoegde ambtenaren van die regering, teneinde de naleving van dit hoofdstuk te verzekeren voordat het schip de haven binnenloopt, en zo te vermijden dat er controlemaatregelen moeten worden opgelegd of stappen ondernomen:

.1of het schip beschikt over een geldig certificaat, en de naam van de autoriteit die het heeft uitgereikt;

.2het veiligheidsniveau waarop het schip momenteel opereert;

.3het veiligheidsniveau waarop het schip in een vorige haven heeft geopereerd, toen het een schip/haven raakvlak heeft uitgevoerd binnen het in paragraaf 2.3 aangegeven tijdsbestek;

.4eventuele speciale of aanvullende beveiligingsmaatregelen die door het schip zijn genomen in een vorige haven waar het een schip/haven raakvlak heeft uitgevoerd binnen het in paragraaf 2.3 aangegeven tijdsbestek;

.5of de passende scheepsveiligheidsprocedures zijn gevolgd gedurende een schip-tot-schip-activiteit binnen het in paragraaf 2.3 vermelde tijdsbestek; of

.6andere praktische met beveiliging verband houdende informatie (maar geen details over het scheepsveiligheidsplan) rekening houdend met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.

Indien de verdragsluitende regering dit vraagt, geven het schip of de maatschappij een voor die verdragsluitende regering aanvaardbare bevestiging van de hierboven verlangde informatie.

2.2

Ieder schip waarop dit hoofdstuk van toepassing is en dat van plan is de haven van een andere verdragsluitende regering aan te doen, verschaft de in paragraaf 2.1 beschreven informatie, indien de bevoegde ambtenaren van die regering dit vragen. De kapitein kan weigeren die informatie te verschaffen, maar dient wel te beseffen dat hem dan de toegang tot de haven kan worden ontzegd.

2.3

Het schip houdt voor de laatste tien havenfaciliteiten die het heeft aangedaan de in paragraaf 2.1 bedoelde gegevens bij.

2.4

Indien de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering van de haven die het schip voornemens is aan te doen na ontvangst van de in paragraaf 2.1 beschreven informatie gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip niet aan de eisen van dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code voldoet, proberen genoemde ambtenaren communicatie tot stand te brengen met het schip en tussen het schip en de Administratie om de niet-naleving recht te zetten. Indien deze communicatie niet leidt tot rechtzetting, of indien de ambtenaar ook anderszins gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip niet voldoet aan de eisen van dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code, kunnen deze ambtenaren met betrekking tot dat schip de in paragraaf 2.5 voorziene stappen zetten. Al dergelijke stappen moeten evenredig zijn en worden gezet aan de hand van de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.

2.5

Genoemde stappen zijn:

.1een eis tot rechtzetting van de niet-naleving;

.2een eis dat het schip zich begeeft naar een aangewezen plaats in de territoriale wateren of de binnenlandse wateren van die verdragsluitende regering;

.3inspectie van het schip, indien het schip zich in de territoriale wateren bevindt van de verdragsluitende regering wier haven het schip voornemens aan te doen; of

.4ontzegging van de toegang tot de haven.

Alvorens tot dergelijke stappen over te gaan, stelt de verdragsluitende regering het schip op de hoogte van haar voornemens. De kapitein kan daarop afzien van zijn voornemen om die haven aan te doen. Deze verordening is dan niet van toepassing.

3.

Aanvullende bepalingen

3.1

Indien:

.1een in paragraaf 1.3 bedoelde controlemaatregel wordt opgelegd die verder gaat dan een gewone administratieve of corrigerende maatregel; of

.2één van de in paragraaf 2.5 bedoelde stappen wordt ondernomen, stelt een bevoegde ambtenaar van de verdragsluitende regering de Administratie onverwijld schriftelijk op de hoogte van de opgelegde controlemaatregelen of ondernomen stappen, alsmede van de redenen daarvoor. De verdragsluitende regering die de controlemaatregelen oplegt of de stappen onderneemt meldt ook aan het erkend beveiligingsbedrijf dat het certificaat voor het betreffende schip heeft afgegeven, en aan de Organisatie wanneer deze controlemaatregelen zijn opgelegd of deze stappen zijn ondernomen.

3.2

Wanneer een schip de toegang tot de haven wordt ontzegd of wordt uitgewezen, dienen de havenstaatautoriteiten de bewuste feiten mede te delen aan de havenstaatautoriteiten van de volgende in aanmerking komende aanloophavens, indien deze bekend zijn, en eventuele andere in aanmerking komende kuststaten, rekening houdende met door de Organisatie te ontwikkelen richtsnoeren. De geheimhouding en beveiliging van deze meldingen worden gegarandeerd.

3.3.

Het ontzeggen van de toegang tot de haven overeenkomstig de paragrafen 2.4 en 2.5 of uitwijzing overeenkomstig de paragrafen 1.1 tot en met 1.3 zijn maatregelen die alleen worden opgelegd wanneer de bevoegde ambtenaren van de verdragsluitende regering gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip een onmiddellijke bedreiging vormt voor beveiliging of veiligheid van schepen of andere goederen, en er geen andere passende middelen zijn om die dreiging weg te nemen.

3.4

De oplegging van de in paragraaf 1.3 bedoelde controlemaatregelen en het nemen van de in paragraaf 2.5 bedoelde stappen overeenkomstig deze verordening, vinden niet langer plaats wanneer de niet-naleving die aanleiding gaf tot controlemaatregelen of stappen naar tevredenheid van de verdragsluitende regering is rechtgezet, rekening houdende met eventuele door het schip of de Administratie voorgestelde acties.

3.5

Wanneer verdragsluitende staten controle uitoefenen krachtens paragraaf 1 of stappen ondernemen krachtens paragraaf 2:

.1wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip ten onrechte wordt aangehouden of opgehouden. Indien een schip daardoor ten onrechte wordt aangehouden of opgehouden, heeft het recht op schadevergoeding voor eventuele geleden verliezen of schade; en

.2wanneer toegang tot het schip in noodgevallen en om humanitaire of veiligheidsredenen noodzakelijk is, mag deze niet worden belet.

Voorschrift 10 Eisen met betrekking tot havenfaciliteiten

1Havenfaciliteiten voldoen aan de desbetreffende eisen van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code, rekening houdende met de in deel B van de ISPS-Code gegeven richtsnoeren.

2Verdragsluitende staten met op hun grondgebied een havenfaciliteit of havenfaciliteiten waarop deze verordening van toepassing is, zorgen ervoor dat:

.1de veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteiten overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code worden uitgevoerd, herzien en goedgekeurd; en

.2de veiligheidsplannen van de havenfaciliteiten overeenkomstig de bepalingen van deel A van de ISPS-Code worden ontwikkeld, herzien, goedgekeurd en ten uitvoer gelegd.

3.De verdragsluitende staten moeten duidelijk aangeven en mededelen welke maatregelen die in een veiligheidsplan van een havenfaciliteit voor de verschillende veiligheidsniveaus moeten worden opgenomen, alsmede wanneer een veiligheidsverklaring moet worden overgelegd.

Voorschrift 11 Alternatieve veiligheidsovereenkomsten

1De verdragsluitende staten mogen, bij de implementatie van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code schriftelijk bilaterale of multilaterale overeenkomsten met andere verdragsluitende staten sluiten voor alternatieve veiligheidsregelingen met betrekking tot korte internationale reizen op vaste routes tussen op hun grondgebieden gelegen havenfaciliteiten.

2Deze overeenkomsten gaan niet ten koste van het veiligheidsniveau van andere niet onder de overeenkomst vallende schepen of havenfaciliteiten.

3Onder dergelijke overeenkomsten vallende schepen verrichten geen schip-tot-schip-activiteiten met niet onder de overeenkomst vallende schepen.

4Deze overeenkomsten worden periodiek herzien, rekening houdend met de opgedane ervaring en eventuele wijzigingen van de specifieke omstandigheden of de beoordeelde bedreigingen voor de veiligheid van de onder de overeenkomst vallende schepen, havenfaciliteiten of routes.

Voorschrift 12 Gelijkwaardige veiligheidsregelingen

1Een Administratie kan toestaan dat een bepaald schip, of een groep schepen, dat/die gerechtigd is onder haar vlag te varen andere met de in dit hoofdstuk of in deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen gelijkstaande maatregelen uitvoert, mits deze veiligheidsmaatregelen minstens even doeltreffend zijn als de in dit hoofdstuk of deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen. Een Administratie die dergelijke veiligheidsmaatregelen toestaat, deelt de bijzonderheden daaromtrent mede aan de Organisatie.

2Bij de implementatie van dit hoofdstuk en deel A van de ISPS-Code kan een verdragsluitende regering een bepaalde op haar grondgebied gelegen havenfaciliteit,of groep havenfaciliteiten, die niet valt onder hun krachtens voorschrift 11 gesloten overeenkomst toestaan veiligheidsmaatregelen te implementeren die gelijkstaan met de in dit hoofdstuk of in deel A van de ISPS-Code voorgeschreven maatregelen. Een verdragsluitende regering die dergelijke veiligheidsmaatregelen toestaat deelt de bijzonderheden daaromtrent aan de Organisatie mede.

Voorschrift 13 Verschaffing van informatie

1

De verdragsluitende staten delen uiterlijk 1 juli 2004 de volgende gegevens mede aan de Organisatie, en stellen deze ter informatie ter beschikking van maatschappijen en schepen:

.1de namen en contactgegevens van hun nationale autoriteit of autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten;

.2de locaties op hun grondgebied die onder de goedgekeurde veiligheidsplannen voor havenfaciliteiten vallen;

.3de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het ontvangen van en reageren op de schip/walveiligheidsalarms, als bedoeld in voorschrift 6.2.1;

.4de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het ontvangen van en reageren op eventuele mededelingen van verdragsluitende staten die de controle- en nalevingsmaatregelen uitvoeren, als bedoeld in voorschrift 9.3.1; en

.5de namen en contactgegevens van degenen die zijn aangewezen om te allen tijde beschikbaar te zijn voor het adviseren of assisteren van schepen, en aan wie schepen eventuele met de veiligheid verband houdende zorgen als bedoeld in voorschrift 7.2 kunnen melden; en verwerken deze informatie, zodra zich daarin wijzigingen voordoen. De Organisatie verspreidt deze gegevens onder andere verdragsluitende staten ter informatie van hun beambten.

2

De verdragsluitende staten delen uiterlijk 1 juli 2004 aan de Organisatie de namen en contactgegevens mede van alle erkende beveiligingsorganisaties die bevoegd zijn namens hen op te treden, met de bijzonderheden van de specifieke verantwoordelijkheid van deze organisaties en de voorwaarden waaronder bevoegdheden aan hen zijn gedelegeerd. Deze gegevens worden bijgewerkt zodra zich daarin wijzigingen voordoen. De Organisatie verspreidt deze gegevens onder andere verdragsluitende staten ter informatie van hun ambtenaren.

3

De verdragsluitende staten verstrekken aan de Organisatie uiterlijk op 1 juli 2004 een lijst waarop de goedgekeurde havenveiligheidsplannen voor de zich op hun grondgebied bevindende havenfaciliteiten vermeld staan, alsmede de door elk goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties, met bijbehorende goedkeuringsdatum, en doen nadien verdere mededelingen in geval van onderstaande wijzigingen:

.1wijzigingen met betrekking tot de door een goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties moeten worden ingevoerd of zijn ingevoerd. In deze gevallen worden de wijzigingen met betrekking tot de door het plan bestreken locatie of locaties medegedeeld, alsmede de datum waarop deze wijzigingen moeten worden ingevoerd of zijn geïmplementeerd;

.2een goedgekeurd havenveiligheidsplan dat aanvankelijk op de bij de Organisatie ingediende lijst stond, moet worden ingetrokken of is ingetrokken. In deze gevallen moet worden medegedeeld op welke datum de intrekking zal ingaan of is ingegaan, en wordt de Organisatie zo spoedig als praktisch mogelijk is ingelicht.

.3de lijst van goedgekeurde havenveiligheidsplannen moet worden uitgebreid. In deze gevallen moeten de door het plan bestreken locatie of locaties en de datum van goedkeuring worden medegedeeld.

4

De verdragsluitende staten verstrekken na 1 juli om de vijf jaar aan de Organisatie een herziene en bijgewerkte lijst, waarop alle goedgekeurde havenveiligheidsplannen voor de zich op hun grondgebied bevindende havenfaciliteiten staan aangegeven met de door ieder goedgekeurd havenveiligheidsplan bestreken locatie of locaties en de desbetreffende data van goedkeuring (en de datum van goedkeuring van eventuele wijzigingen), die volgt op en in de plaats komt van alle informatie die overeenkomstig paragraaf 3 gedurende de voorgaande vijf jaar is medegedeeld.

5

De verdragsluitende staten delen de Organisatie de overeenkomsten mede die krachtens voorschrift 11 zijn gesloten. De medegedeelde informatie omvat:

.1de namen van de verdragsluitende staten die de overeenkomst hebben gesloten;

.2de onder de overeenkomst vallende havenfaciliteiten en vaste routes;

.3de periodiciteit van de herziening van de overeenkomst;

.4de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst en

.5informatie over eventueel overleg dat heeft plaatsgevonden met andere verdragsluitende staten;

naderhand delen zij zo spoedig als praktisch mogelijk is de Organisatie mede, wanneer de overeenkomst is gewijzigd of is afgelopen.

6

Iedere verdragsluitende regering die krachtens het bepaalde in voorschrift 12 gelijkwaardige veiligheidsregelingen toestaat met betrekking tot een schip dat gerechtigd is onder haar vlag te varen of met betrekking tot een op haar grondgebied gelegen havenfaciliteit deelt de bijzonderheden daaromtrent mede aan de Organisatie

7

De Organisatie stelt de krachtens paragraaf 3 medegedeelde informatie ter beschikking van andere verdragsluitende staten die daarom vragen.”




BIJLAGE II

„INTERNATIONALE CODE VOOR DE BEVEILIGING VAN SCHEPEN EN HAVENFACILITEITEN

PREAMBULE

1.De Diplomatieke Conferentie inzake maritieme veiligheid, die in december 2002 in Londen is gehouden heeft, ter verhoging van de veiligheid op zee, nieuwe bepalingen aan het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 toegevoegd, en de onderhavige Code goedgekeurd. Deze nieuwe maatregelen vormen het internationale kader voor samenwerking tussen schepen en havenfaciliteiten om activiteiten die een bedreiging vormen voor de veiligheid in het zeevervoer op te sporen en tegen te houden.

2.Na de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001 is op de tweeëntwintigste zitting van de Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie („de Organisatie”) in november 2001 unaniem overeengekomen nieuwe maatregelen voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten te ontwikkelen. Genoemde maatregelen zijn in december 2002 vastgesteld door een Conferentie van verdragsluitende staten bij het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (bekend als de Diplomatieke Conferentie inzake maritieme veiligheid). De voorbereiding voor de Diplomatieke Conferentie was toevertrouwd aan de Commissie maritieme veiligheid (MSC) van de Organisatie, op basis van suggesties die door lidstaten, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties tijdens het overleg met de Organisatie zijn ingediend.

3.Op de eerste buitengewone zitting, eveneens in november 2001, heeft de MSC een Tussentijdse MSC-werkgroep maritieme veiligheid opgericht, teneinde de ontwikkeling en vaststelling van geschikte veiligheidsmaatregelen te versnellen. De eerste bijeenkomst van de Tussentijdse MSC-werkgroep maritieme veiligheid vond plaats in februari 2002, en het resultaat van de daar gevoerde besprekingen is gerapporteerd aan en besproken op de vijfenzeventigste zitting van de MSC in mei 2002; er is een ad hoc-werkgroep opgericht om de gedane voorstellen verder uit te werken. Op de vijfenzeventigste zitting van de MSC is het rapport van deze werkgroep behandeld en is de aanbeveling gedaan het werk door een volgende Tussentijdse MSC-werkgroep, in september 2002, te laten voortzetten. Op de zesenzeventigste zitting van de MSC is het resultaat van de werkzaamheden van de Tussentijdse MSC-werkgroep van september 2002, en van de direct aan de Diplomatieke Conferentie voorafgaande verdere werkzaamheden van de MSC-werkgroep in combinatie met de zesenzeventigste zitting van de MSC in december 2002, direct vóórafgaand aan de Diplomatieke Conferentie besproken, en is overeenstemming bereikt over de definitieve versie van de door de Diplomatieke Conferentie te behandelen voorstellen.

4.De Diplomatieke Conferentie (9 tot en met 13 december 2002) heeft ook wijzigingen van de bestaande bepalingen van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS 74) vastgesteld, die de invoering van de eis om automatische identificatiesystemen aan te brengen moeten versnellen, en nieuwe voorschriften aan hoofdstuk XI-1 van SOLAS 74 toegevoegd met betrekking tot de aanbrenging van het scheepsidentificatienummer en het voeren van een continu gegevensoverzicht. Daarnaast heeft de Diplomatieke Conferentie een aantal resoluties aangenomen, waaronder resoluties met betrekking tot de implementatie en herziening van deze Code, technische samenwerking en de samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereld Douane Organisatie. Erkend werd dat het bij de voltooiing van het werk van deze twee organisaties nodig kan zijn bepaalde nieuwe bepalingen met betrekking tot maritieme veiligheid te beoordelen en te wijzigen.

5.De bepalingen van hoofdstuk XI-2 van SOLAS 74 en deze Code zijn van toepassing op schepen en havenfaciliteiten. De overeenkomst om SOLAS 74 uit te breiden tot havenfaciliteiten was gebaseerd op het feit dat SOLAS 74 de snelste manier was om ervoor te zorgen dat de vereiste veiligheidsmaatregelen snel zouden worden ingevoerd en in werking traden. Er is evenwel ook afgesproken dat de voor havenfaciliteiten geldende bepalingen uitsluitend van toepassing zijn op het schip/haven raakvlak. De meer algemene problematiek van de veiligheid van havengebieden wordt onderwerp van verdere gezamenlijke werkzaamheden van de Internationale Maritieme Organisatie en de Internationale Arbeidsorganisatie. Ook werd overeengekomen dat de bepalingen geen betrekking dienden te hebben op de feitelijke reacties op aanvallen of tot eventueel noodzakelijke opruimingsactiviteiten na een dergelijke aanval.

6.Bij het opstellen van de bepalingen is ervoor gezorgd dat zij verenigbaar waren met de bepalingen van het — gewijzigde — Internationale Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, de ISM-Code (International Safety Management) en het geharmoniseerde systeem van inspectie en certificering.

7.De bepalingen betekenen een aanzienlijk gewijzigde opstelling van de internationale maritieme bedrijven ten aanzien van het punt van de veiligheid van het zeevervoer. Erkend wordt dat genoemde bepalingen voor bepaalde verdragsluitende staten een aanzienlijke aanvullende last kunnen vormen. Het belang van technische samenwerking om verdragsluitende staten bij te staan bij het implementeren van de bepalingen wordt volledig erkend.

8.Implementatie van de bepalingen vereist een doorlopende doeltreffende samenwerking tussen en begrip van allen die betrokken zijn bij (het gebruik van) schepen en havenfaciliteiten, met inbegrip van scheepsbemanning, havenpersoneel, passagiers, personen met belangen met betrekking tot vracht, het bestuur van schepen en havens en functionarissen van nationale en plaatselijke instanties met verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid. Bestaande werkwijzen en procedures dienen te worden beoordeeld, en aangepast indien zij geen adequaat veiligheidsniveau bieden. In het belang van een verbeterde maritieme veiligheid zullen scheepvaart- en havenindustrieën en nationale en plaatselijke instanties bijkomende verantwoordelijkheden moeten dragen.

9.Bij het implementeren van de veiligheidsbepalingen van hoofdstuk XI-2 van SOLAS 74 en deel A van deze Code, moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren van deel B van deze Code. Er wordt echter erkend dat de mate waarin deze richtsnoeren van toepassing zijn, kan variëren afhankelijk van de aard van de havenfaciliteit en het schip, het handelsgebied en/of de vracht.

10.Niets in deze Code mag worden geïnterpreteerd of toegepast op een wijze die niet strookt met een passend respect voor de fundamentele rechten en vrijheden als uiteengezet in internationale instrumenten, met name die instrumenten die betrekking hebben op maritiem personeel en vluchtelingen, met inbegrip van de Verklaring van de fundamentele beginselen en rechten op het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie en internationale normen met betrekking tot maritiem en havenpersoneel.

11.Gelet op het feit dat het — gewijzigde — Verdrag van 1965 inzake de vergemakkelijking van het verkeer ter zee bepaalt dat openbare instanties dienen toe te staan dat buitenlandse bemanningsleden aan wal komen terwijl het schip waarmee zij zijn aangekomen zich in de haven bevindt — mits de formaliteiten bij aankomst van het schip zijn afgerond en de openbare instanties geen reden hebben om de toestemming om aan wal te komen te weigeren om redenen van volksgezondheid, openbare veiligheid of openbare orde —, dienen verdragsluitende staten, bij het goedkeuren van veiligheidsplannen van schepen en havenfaciliteiten, naar behoren kennis te nemen van het feit dat scheepspersoneel op een vaartuig leeft en werkt, en behoefte heeft aan walverlof en aan toegang tot voor zeelieden bestemde sociale diensten, medische zorg inbegrepen.

DEEL A

DWINGENDE EISEN MET BETREKKING TOT DE BEPALINGEN VAN HOOFDSTUK XI-2 VAN HET — INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE VAN 1974

1 ALGEMEEN

1.1 Inleiding

Dit deel van de Internationale Code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten bevat dwingende bepalingen, waarnaar wordt verwezen in hoofdstuk XI-2 van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.

1.2 Doelstellingen

Deze Code heeft als doelstellingen:

.1schepping van een internationaal kader voor samenwerking tussen verdragsluitende staten, overheidsinstanties, plaatselijke overheden en scheepvaart- en havenbedrijven bij het opsporen van bedreigingen voor de veiligheid en het nemen van preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten die voor de internationale handel gebruikte schepen of havenfaciliteiten kunnen treffen;

.2vaststelling van de respectieve rollen en verantwoordelijkheden van de verdragsluitende staten, overheidsinstanties, plaatselijke overheden en de scheepvaart- en havenbedrijven op nationaal en internationaal niveau ter verzekering van de maritieme veiligheid;

.3zorgen voor een vroegtijdige en doeltreffende verzameling en uitwisseling van informatie op veiligheidsgebied;

.4verschaffing van een methodologie voor het uitvoeren van veiligheidsbeoordelingen, teneinde plannen en procedures gereed te hebben om op veranderende veiligheidsniveaus te kunnen reageren;

.5het vertrouwen te wekken dat er adequate en gepaste maritieme veiligheidsmaatregelen zijn genomen.

1.3 Functionele eisen

Ter verwezenlijking van deze doelstellingen stelt de onderhavige Code een aantal functionele eisen. Dit zijn onder meer:

.1verzameling en beoordeling van informatie aangaande bedreigingen voor de veiligheid, en uitwisseling van dergelijke informatie met de betreffende verdragsluitende staten;

.2eisen dat er communicatieprotocollen voor schepen en havenfaciliteiten onderhouden worden;

.3voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot schepen, havenfaciliteiten en bijbehorende verboden terreinen;

.4voorkomen dat verboden wapens, brandbommen of explosieven aan boord van schepen of in havenfaciliteiten worden binnengebracht;

.5voorzien in middelen om alarm te slaan in geval van veiligheidsbedreigingen of veiligheidsincidenten;

.6verplichtstelling van op veiligheidsbeoordelingen gebaseerde veiligheidsplannen voor schepen en havenfaciliteiten;

.7verplichtstelling van trainingen en oefeningen om vertrouwdheid met de veiligheidsplannen en -procedures te verzekeren.

2 DEFINITIES

2.1Tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald, wordt voor de toepassing van dit deel verstaan onder:

.1Verdrag: het — gewijzigde — Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.

.2Voorschrift: een voorschrift van het Verdrag.

.3Hoofdstuk: een hoofdstuk van het Verdrag.

.4Scheepsveiligheidsplan: een plan dat de toepassing aan boord van een schip moet verzekeren van de maatregelen ter bescherming van opvarenden, vracht, vrachttransporteenheden, scheepsvoorraden of het schip tegen de gevaren van een veiligheidsincident.

.5Havenfaciliteitsveiligheidsplan: een plan dat de toepassing moet verzekeren van de maatregelen ter bescherming van de havenfaciliteit, schepen, personen, vracht, vrachttransporteenheden en scheepsvoorraden tegen de gevaren van een veiligheidsincident.

.6Scheepsveiligheidsbeambte: een zich aan boord van het schip bevindende, aan de kapitein verantwoordelijke persoon, die door de maatschappij is aangesteld als verantwoordelijke voor de beveiliging van het schip, mede inhoudende uitvoering en onderhoud van het scheepsveiligheidsplan, en voor het contact met de veiligheidsbeambte van de maatschappij en de veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit.

.7Veiligheidsbeambte van de maatschappij: een door de maatschappij aangestelde persoon, die moet zorgen voor de uitvoering van een scheepsveiligheidsbeoordeling en de ontwikkeling van een scheepsveiligheidsplan, — dat ter goedkeuring moet worden ingediend, en nadien worden uitgevoerd en onderhouden —, en die de contacten moet onderhouden met de veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte.

.8Veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit: de persoon die is aangesteld als verantwoordelijke voor ontwikkeling, uitvoering, herziening en onderhoud van het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en die de contacten moet onderhouden met de scheepsveiligheidsbeambten en de veiligheidsbeambten van de maatschappij.

.9Veiligheidsniveau 1: het te allen tijde handhaven van een minimum aan passende beschermende veiligheidsmaatregelen.

.10Veiligheidsniveau 2: het gedurende een bepaalde tijd handhaven van passende bijkomende beschermende veiligheidsmaatregelen in verband met een verhoogd risico op een veiligheidsincident.

.11Veiligheidsniveau 3: het gedurende een beperkte tijd handhaven van verdere speciale beschermende veiligheidsmaatregelen, wanneer een veiligheidsincident waarschijnlijk of ophanden is, hoewel het precieze doel misschien niet kan worden vastgesteld.

2.2In deze Code omvat de term „schip” eveneens booreenheden (MODU) en hoge snelheidsvaartuigen zoals gedefinieerd in voorschrift XI-2/1.

2.3Wanneer In de paragrafen 14 tot en met 18 de term „verdragsluitende staat” in verband met een havenfaciliteit wordt gebruikt, omvat deze term ook de „aangewezen autoriteit”.

2.4De in dit Deel gebruikte termen hebben, tenzij anders gedefinieerd, dezelfde betekenis als in hoofdstuk I en XI-2.

3 TOEPASSING

3.1

Deze Code is van toepassing op:

.1de volgende soorten internationale reizen makende schepen:

.1passagiersschepen, met inbegrip van hoge snelheidspassagiersvaartuigen;

.2vrachtschepen, met inbegrip van hoge snelheidsvaartuigen, met een bruto tonnage van 500 of meer;

.3booreenheden (MODU);

.2havenfaciliteiten die deze internationale reizen makende schepen afhandelen.

3.2

Onverminderd de bepalingen van paragraaf 3.1.2, beslissen de verdragsluitende staten over de mate waarin zij dit Deel van de Code toepassen op havenfaciliteiten op hun grondgebied die hoofdzakelijk worden gebruikt door andere dan internationale reizen makende schepen, maar die incidenteel in het kader van een internationale reis aankomende of vertrekkende schepen moeten afhandelen.

3.2.1

Krachtens paragraaf 3.2 baseren verdragsluitende staten hun beslissingen op een veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit die overeenkomstig dit Deel van de Code wordt uitgevoerd.

3.2.2

Op grond van paragraaf 3.2 genomen beslissingen van verdragsluitende staten mogen niet ten koste gaan van het in hoofdstuk XI-2 of in dit Deel van de Code beoogde veiligheidsniveau.

3.3

Deze Code is niet van toepassing op oorlogsschepen, hulpvaartuigen van de marine of andere schepen die in het bezit zijn van of geëxploiteerd worden door een verdragsluitende staat en die uitsluitend voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.

3.4

De paragrafen 5 tot en met 13 en 19 van dit Deel zijn van toepassing op maatschappijen en schepen als omschreven in voorschrift XI-2/4.

3.5

Paragrafen 5 tot en met 14 en 18 van dit deel zijn van toepassing op havenfaciliteiten als omschreven in voorschrift XI-2/10.

3.6

Deze Code laat de uit het internationaal recht voortvloeiende rechten en plichten van staten onverlet.

4 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE VERDRAGSLUITENDE STATEN

4.1Behoudens het bepaalde in de voorschriften XI-2/3 en XI-2/7, dienen de verdragsluitende staten veiligheidsniveaus in te stellen en richtsnoeren te verschaffen voor de bescherming tegen veiligheidsincidenten. Hogere veiligheidsniveaus betekenen meer kans op een veiligheidsincident. Bij de instelling van het juiste veiligheidsniveau spelen onder meer de volgende overwegingen:

.1hoe geloofwaardig is de informatie over de bedreiging;

.2in hoeverre wordt de informatie over de bedreiging bevestigd;

.3hoe specifiek is de informatie over de dreiging en hoe groot is zij;

.4wat zijn de mogelijke gevolgen van zo'n veiligheidsincident.

4.2Wanneer zij veiligheidsniveau 3 instellen, geven de verdragsluitende staten indien nodig passende instructies, en verschaffen zij de risico lopende schepen en havenfaciliteiten veiligheidsgerelateerde informatie.

4.3Krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code kunnen verdragsluitende staten een aantal van hun veiligheidstaken delegeren aan een erkend beveiligingsbedrijf, met uitzondering van:

.1de instelling van het toepasselijke veiligheidsniveau;

.2de goedkeuring van een veiligheidsbeoordeling van een havenfaciliteit en latere wijzigingen van een goedgekeurde beoordeling;

.3de vaststelling welke havenfaciliteiten een veiligheidsbeambte zullen moeten aanstellen;

.4de goedkeuring van een veiligheidsplan van een havenfaciliteit en latere wijzigingen van dat goedgekeurd plan;

.5de uitoefening van controle- en handhavingsmaatregelen overeenkomstig voorschrift XI-2/9;

.6de vaststelling van de eisen waaraan een Veiligheidsverklaring moet voldoen.

4.4Voorzover zij dit dienstig achten, testen de verdragsluitende staten de door of (in het geval van schepen) namens hen goedgekeurde scheepsveiligheidsplannen of havenfaciliteitveiligheidsplannen, of de wijzigingen daarvan, op hun doeltreffendheid.

5. VEILIGHEIDSVERKLARING

5.1De verdragsluitende staten bepalen wanneer een Veiligheidsverklaring vereist is, door beoordeling van de risico's die het schip/haven raakvlak of de schip tot schip activiteiten opleveren voor personen, eigendommen of het milieu.

5.2Een schip kan een verzoek indienen tot opstelling van een Veiligheidsverklaring, wanneer:

.1het schip op een hoger veiligheidsniveau werkt dan de havenfaciliteit of het andere schip waarmee samenwerking plaatsvindt;

.2er een overeenkomst inzake een Veiligheidsverklaring bestaat tussen verdragsluitende staten met betrekking tot bepaalde internationale reizen of specifieke daarvoor gebruikte schepen;

.3er een veiligheidsbedreiging of veiligheidsincident is geweest, waarbij het schip dan wel de havenfaciliteit betrokken was, naar gelang van toepassing;

.4het schip zich in een haven bevindt die niet verplicht is over een goedgekeurd havenfaciliteitsveiligheidsplan te beschikken dan wel dat uit te voeren;

.5er schip tot schip activiteiten plaatsvinden met een ander schip dat niet verplicht is over een goedgekeurd scheepsveiligheidsplan te beschikken dan wel dat uit te voeren;

5.3Verzoeken tot opstelling van een Veiligheidsverklaring krachtens deze paragraaf worden door de betreffende havenfaciliteit of het betreffende schip bevestigd.

5.4De Veiligheidsverklaring wordt opgesteld:

.1door de kapitein of de scheepsveiligheidsbeambte namens het schip (de schepen), en, indien van toepassing,

.2door de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit of, indien de verdragsluitende regering anders beslist, een andere met de veiligheid aan de wal belaste instantie, namens de havenfaciliteit.

5.5De Veiligheidsverklaring gaat over de veiligheidseisen waaraan havenfaciliteit en schip (of schepen onderling) samen zouden kunnen voldoen, en legt ieders verantwoordelijkheden vast.

5.6Rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3, vermelden de verdragsluitende staten de minimumperiode gedurende welke de havenfaciliteiten op hun grondgebied de Veiligheidsverklaringen moeten bewaren

5.7Rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3, vermelden de Administraties de minimumperiode gedurende welke de schepen die gerechtigd zijn onder hun vlag te varen, de Veiligheidsverklaringen moeten bewaren.

6 VERPLICHTINGEN VAN DE MAATSCHAPPIJ

6.1De maatschappij zorgt ervoor dat het scheepsveiligheidsplan een duidelijke verklaring bevat die het gezag van de kapitein benadrukt. De maatschappij legt in het scheepsveiligheidsplan vast dat de kapitein de uiteindelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft om beslissingen te nemen met betrekking tot de veiligheid en beveiliging van het schip, en om zo nodig de hulp van de maatschappij of een verdragsluitende regering in te roepen.

6.2De maatschappij zorgt ervoor dat de veiligheidsbeambte van de maatschappij, de kapitein, en de scheepsveiligheidsbeambte de steun krijgen die zij nodig hebben om aan hun plichten en verantwoordelijkheden krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code te kunnen voldoen.

7. SCHEEPSVEILIGHEID

7.1

Een schip is verplicht te reageren op de door verdragsluiten de staten ingestelde veiligheidsniveaus, zoals hieronder uiteengezet.

7.2

Bij veiligheidsniveau 1 vinden, in het kader van passende maatregelen, en rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code, met het oog op de vaststelling en het nemen van preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten op alle schepen de volgende activiteiten plaats:

.1zorgen dat alle veiligheidstaken op het schip worden uitgevoerd;

.2de toegang tot het schip controleren;

.3personen en eigendommen bij hun inscheping controleren;

.4bewaking van alleen voor bevoegd personeel toegankelijk zijnde plaatsen;

.5bewaking van de dekken en de omgeving van het schip;

.6toezicht op het laden en lossen van lading en scheepsvoorraden;

.7zorgen dat er veiligheidscommunicatiemiddelen binnen handbereik zijn.

7.3

Bij veiligheidsniveau 2 wordt iedere in paragraaf 7.2 vermelde activiteit aangevuld met bijkomende beschermende maatregelen — zoals vermeld in het scheepsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

7.4

Bij veiligheidsniveau 3 wordt iedere in paragraaf 7.2 vermelde activiteit aangevuld met verdere speciale beschermende maatregelen — zoals vermeld in het scheepsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

7.5

Wanneer de Administratie veiligheidsniveau 2 of 3 instelt, bevestigt het schip de ontvangst van de instructies met betrekking tot de verandering van veiligheidsniveau.

7.6

Voordat het schip een haven binnenloopt of tijdens het verblijf in een haven op het grondgebied van een verdragsluitende staat die veiligheidsniveau 2 of 3 heeft ingesteld, bevestigt het schip, na bevestiging van ontvangst van deze instructie, tegenover de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dat een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de vereiste maatregelen en procedures — die nader omschreven staan in het scheepsveiligheidsplan en, in het geval van veiligheidsniveau 3, in de instructies die zijn uitgevaardigd door de verdragsluitende staat die veiligheidsniveau 3 heeft ingesteld. Eventuele moeilijkheden bij de uitvoering worden door het schip gemeld. In dergelijke gevallen treden de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte met elkaar in contact en coördineren de vereiste acties.

7.7

Indien de Administratie van een schip eist dat het op een hoger veiligheidsniveau overgaat of indien het veiligheidsniveau op schip al hoger is dan dat in de haven die het wil binnenlopen of waarin het zich al bevindt, stelt het schip de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt en de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit onverwijld op de hoogte van deze situatie.

7.7.1

In dergelijke gevallen treden de scheepsveiligheidsbeambte en de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit met elkaar in contact en coördineren zo nodig de vereiste acties.

7.8

Een Administratie die eist dat schepen die gerechtigd zijn onder haar vlag te varen, overgaan op veiligheidsniveau 2 of 3, terwijl ze zich in een haven van een andere verdragsluitende staat bevinden, licht die verdragsluitende staat onverwijld hierover in.

7.9

Wanneer verdragsluitende staten veiligheidsniveaus instellen en ervoor zorgen dat schepen die in hun territoriale wateren varen (of die te kennen hebben gegeven zich in hun territoriale wateren te willen begeven) daarover worden geïnformeerd, wordt die schepen aangeraden waakzaam te blijven en direct alle hen ter ore komende informatie die van invloed kan zijn op de maritieme veiligheid in het gebied, aan hun Administratie en eventueel aan nabijgelegen kuststaten, door te geven.

7.9.1

Wanneer een verdragsluitende staat deze schepen op de hoogte stelt van het toepasselijke veiligheidsniveau, adviseert hij hen ook, aan de hand van de richtsnoeren van Deel B van deze Code, over eventuele door hen te nemen veiligheidsmaatregelen en, indien van toepassing, over de beschermende maatregelen die hij met het oog op de dreiging heeft genomen.

8. BEOORDELING VAN DE SCHEEPSVEILIGHEID

8.1De scheepsveiligheidsbeoordeling vormt een essentieel en integrerend onderdeel van het proces van ontwikkeling en bijwerking van het scheepsveiligheidsplan.

8.2De veiligheidsbeambte van de maatschappij zorgt ervoor dat de scheepsveiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd door personen die over de juiste vaardigheden beschikken om de beveiliging van een schip overeenkomstig deze paragraaf te kunnen beoordelen, rekening houdend met de richtsnoeren van Deel B van deze Code.

8.3Behoudens de bepalingen van paragraaf 9.2.1, kan de scheepsveiligheidsbeoordeling van een bepaald schip worden verricht door een erkend beveiligingsbedrijf.

8.4De beoordeling van de scheepsveiligheid omvat een veiligheidsonderzoek ter plaatse en ten minste de volgende elementen:

.1vaststelling van bestaande veiligheidsmaatregelen, -procedures en -verrichtingen;

.2vaststelling en beoordeling van de kernactiviteiten aan boord waarvan de bescherming belangrijk is;

.3vaststelling van mogelijke bedreigingen voor de kernactiviteiten aan boord en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, met het oog op de vaststelling en prioritering van veiligheidsmaatregelen;

.4vaststelling van zwakke plekken, met inbegrip van menselijke factoren, in infrastructuur, beleid en procedures.

8.5De scheepsveiligheidsbeoordeling wordt door het maatschappij gedocumenteerd, geëvalueerd, goedgekeurd en gehandhaafd.

9 SCHEEPSVEILIGHEIDSPLAN

9.1

Ieder schip heeft een door de Administratie goedgekeurd scheepsveiligheidsplan aan boord. Zo'n plan bevat bepalingen voor de drie veiligheidsniveaus als gedefinieerd in dit Deel van de Code.

9.1.1

Behoudens de bepalingen van paragraaf 9.2.1, mag het scheepsveiligheidsplan voor een specifiek schip worden opgesteld door een erkend beveiligingsbedrijf.

9.2

De Administratie mag de beoordeling en de goedkeuring van scheepsveiligheidsplannen, of wijzigingen van eerder goedgekeurd plannen, aan erkende beveiligingsbedrijven toevertrouwen.

9.2.1

In dergelijke gevallen mag het erkende beveiligingsbedrijf dat de beoordeling en goedkeuring van een scheepsveiligheidsplan, of wijzigingen daarvan, voor een bepaald schip op zich neemt niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van de scheepsveiligheidsbeoordeling of het betreffende scheepsveiligheidsplan dan wel de wijzigingen daarvan.

9.3

Wanneer een scheepsveiligheidsplan, of wijzigingen van een eerder goedgekeurd plan, ter goedkeuring worden ingediend, dient de veiligheidsbeoordeling op grond waarvan het plan of de wijzigingen zijn opgesteld, te worden bijgevoegd.

9.4

Een dergelijk plan wordt opgesteld aan de hand van de richtsnoeren van deel B van deze Code; en is gesteld in de werktaal of -talen aan boord van het schip. Indien de gebruikte taal of talen niet Engels, Frans of Spaans zijn, dient een vertaling in één van deze talen te worden bijgevoegd. Het plan bevat ten minste de volgende onderdelen:

.1maatregelen om te voorkomen dat voor gebruik tegen personen, schepen of havens bestemde wapens, gevaarlijke stoffen en apparaten, waarvan het vervoer verboden is, aan boord van het schip worden gebracht;

.2vaststelling van verboden zones en maatregelen om betreding daarvan door onbevoegden te voorkomen;

.3maatregelen om betreding van het schip door onbevoegden te voorkomen;

.4procedures voor het reageren op veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid, met inbegrip van bepalingen inzake de handhaving van kritische operaties van het schip of het schip/haven raakvlak;

.5procedures voor het reageren op veiligheidsinstructies die bij veiligheidsniveau 3 door verdragsluitende staten kunnen worden gegeven;

.6procedures voor evacuatie in geval van veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid;

.7de taken van voor de beveiliging verantwoordelijke bemanningsleden en van andere bemanningsleden met betrekking tot beveiligingsaspecten;

.8procedures voor het controleren van de beveiligingsactiviteiten;

.9procedures voor opleidingen en oefeningen in verband met het plan;

.10procedures voor afstemming van de beveiligingsactiviteiten aan boord op die van de havenfaciliteit;

.11procedures voor de periodieke beoordeling en bijwerking van het plan;

.12procedures voor het melden van veiligheidsincidenten;

.13vaststelling van de identiteit van de scheepsveiligheidsbeambte;

.14vaststelling van de identiteit van de veiligheidsbeambte van de maatschappij, met 24-uurscontactinformatie;

.15procedures voor het inspecteren, testen, ijken, en onderhoud van alle aan boord aanwezige veiligheidsapparatuur;

.16de frequentie van het testen of ijken van alle veiligheidsapparatuur aan boord;

.17vaststelling van de inschakelpunten van het scheepsveiligheidsalarmsysteem;

.18procedures, voorschriften en instructies voor het gebruik van het scheepsveiligheidsalarmsysteem, waaronder het testen, activeren, deactiveren en resetten van het systeem, en het beperken van vals alarm.

9.4.1

Het personeel dat de interne controles van de in het plan gespecificeerde beveiligingsactiviteiten uitvoert of de uitvoering ervan beoordeelt, dient onafhankelijk van de activiteiten in kwestie te zijn, behalve wanneer dit onuitvoerbaar is in verband met de grootte en de aard van de maatschappij of het schip.

9.5

De Overheid bepaalt welke veranderingen in een goedgekeurd scheepsveiligheidsplan of van de in een goedgekeurd plan gespecificeerde veiligheidsapparatuur niet worden doorgevoerd, tenzij de relevante veranderingen van het plan door de Overheid worden goedgekeurd. Al deze veranderingen dienen minstens even doeltreffend te zijn als de in hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code beschreven maatregelen.

9.5.1

De aard van de veranderingen van een scheepsveiligheidsplan of in de veiligheidsapparatuur die specifiek overeenkomstig paragraaf 9.5 door de Overheid zijn goedgekeurd, wordt zodanig gedocumenteerd dat deze goedkeuring duidelijk blijkt. Genoemde goedkeuring is aan boord beschikbaar en dient tezamen met het international security certificat (of het Voorlopig International Beveiligingscertificaat) te worden overgelegd. Indien de veranderingen tijdelijk zijn, behoeft deze documentatie, na herstel van de oorspronkelijke goedgekeurde maatregelen of apparatuur, niet langer aan boord bewaard te blijven.

9.6

Het plan mag in elektronische vorm bewaard worden. Het moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.

9.7

Het plan dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.

9.8

Scheepsveiligheidsplannen behoeven niet te worden geïnspecteerd door ambtenaren van een verdragsluitende staat die bevoegd zijn tot uitvoering van controle- en handhavingsmaatregelen overeenkomstig voorschrift XI-2/9, behalve in de in paragraaf 9.8.1. uiteengezette omstandigheden.

9.8.1

Indien de bevoegde ambtenaren van een verdragsluitende staat gegronde redenen hebben om aan te nemen dat een schip de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code niet naleeft, en de enige mogelijkheid tot verificatie of rechtzetting van die niet-naleving erin bestaat dat de desbetreffende voorschriften van het scheepsveiligheidsplan worden nagezien, dan is beperkte toegang tot specifieke paragrafen van het plan bij uitzondering toegestaan, maar uitsluitend met de goedkeuring van de verdragsluitende staat van, of de kapitein van, het schip in kwestie. Desalniettemin worden de bepalingen in het plan met betrekking tot paragraaf 9.4, subparagrafen.2,.4,.5,.7,.15,.17, en.18 van dit deel van de Code beschouwd als vertrouwelijke informatie, die niet mag worden ingezien, tenzij anders is overeengekomen door de betrokken verdragsluitende staten.

10 DOCUMENTATIE

10.1Documenten met betrekking tot onderstaande, in het scheepsveiligheidsplan besproken activiteiten, worden gedurende de door de Overheid voorgeschreven minimumperiode aan boord bewaard, rekening houdend met de bepalingen van voorschrift XI-2/9.2.3:

.1opleidingen en oefeningen;

.2veiligheidsdreigingen en veiligheidsincidenten;

.3inbreuken op de veiligheid;

.4veranderingen van veiligheidsniveau;

.5communicatie met betrekking tot de directe veiligheid van het schip, zoals specifieke bedreigingen van het schip of van de havenfaciliteiten waarin het schip zich bevindt of heeft bevonden;

.6interne controles en beoordelingen van beveiligingsactiviteiten;

.7periodieke beschouwing van de scheepsveiligheidsbeoordeling;

.8periodieke beoordeling van het scheepsveiligheidsplan;

.9doorvoering van eventuele wijzigingen in het plan;

.10onderhoud, ijking en beproeving van alle aan boord beschikbare veiligheidsapparatuur, met inbegrip van de beproeving van het scheepsveiligheidsalarmsysteem.

10.2De bewaarde documentatie is gesteld de werktaal of -talen van het schip. Indien deze taal of talen niet Engels, Frans of Spaans zijn, dient een vertaling in één van deze talen te worden bijgevoegd.

10.3De documentatie mag in elektronische vorm bewaard worden. Zij moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.

10.4De documentatie dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.

11 VEILIGHEIDSBEAMBTE VAN DE MAATSCHAPPIJ

11.1De maatschappij stelt een veiligheidsbeambte van de maatschappij aan. Iemand die is aangesteld als veiligheidsbeambte van de maatschappij mag als veiligheidsbeambte op één of meer schepen optreden, afhankelijk van aantal of soorten door de maatschappij geëxploiteerde schepen, mits duidelijk wordt aangegeven voor welke schepen de persoon in kwestie verantwoordelijk is. Afhankelijk van aantal of soorten door de maatschappij geëxploiteerde schepen, mag een maatschappij verschillende personen als veiligheidsbeambte van de maatschappij aanstellen, mits duidelijk wordt aangegeven voor welk schip elke persoon verantwoordelijk is.

11.2Naast de elders in dit deel van de Code uiteengezette taken en verantwoordelijkheden, heeft een veiligheidsbeambte van de maatschappij onder meer onderstaande taken en verantwoordelijkheden:

.1aangeven van het niveau van de bedreigingen waaraan het schip waarschijnlijk zal worden geconfronteerd, aan de hand van passende veiligheidsbeoordelingen en andere relevante informatie;

.2zorgen dat de scheepsveiligheidsbeoordelingen worden uitgevoerd;

.3de zorg voor de ontwikkeling en indiening ter goedkeuring, de doorvoering naderhand en het onderhoud van het scheepsveiligheidsplan;

.4zorgen dat eventuele tekortkomingen van het scheepsveiligheidsplan door middel van passende wijzigingen worden gecorrigeerd en dat het betreffende schip aan de veiligheidseisen voldoet;

.5organisatie van interne controles en beoordelingen van beveiligingsactiviteiten;

.6organisatie van de eerste en de volgende keuringen van het schip door de Overheid of het erkende beveiligingsbedrijf;

.7zorgen dat de tekortkomingen en gebreken die tijdens interne controles, periodieke beoordelingen, veiligheidsinspecties en controles op de naleving vastgesteld, direct worden aangepakt en afgehandeld;

.8verhoging van de veiligheidsbewustheid en waakzaamheid;

.9zorgen voor een adequate opleiding van het voor de veiligheid van het schip verantwoordelijke personeel;

.10zorgen voor een doeltreffende communicatie en samenwerking tussen de scheepsveiligheidsbeambte en de betrokken veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit;

.11zorgen dat veiligheids- en beveiligingsvoorschriften met elkaar in overeenstemming zijn;

.12zorgen dat, indien het veiligheidsplan van een zusterschip of een vlootveiligheidsplan wordt gebruikt, dit plan voor ieder schip de scheepsspecifieke informatie nauwkeurig weerspiegelt;

.13zorgen dat eventuele alternatieve of gelijkwaardige regelingen die voor een bepaald schip of een bepaalde groep schepen zijn goedgekeurd, worden uitgevoerd en onderhouden.

12 SCHEEPSVEILIGHEIDSBEAMBTE

12.1Op ieder schip dient een scheepsveiligheidsbeambte te worden aangesteld.

12.2Naast de elders in dit deel van de Code uiteengezette taken en verantwoordelijkheden, heeft een scheepsveiligheidsbeambte onder meer onderstaande taken en verantwoordelijkheden:

.1regelmatige uitvoering van veiligheidsinspecties van het schip ter verzekering van de handhaving van passende veiligheidsmaatregelen;

.2onderhoud van en toezicht op de uitvoering van het scheepsveiligheidsplan, met inbegrip van eventuele wijzigingen van het plan;

.3coördinatie van de beveiliging bij het laden en lossen van lading en scheepsbevoorrading met andere bemanningsleden en met de betrokken veiligheidsbeambten van de havenfaciliteit;

.4het voorstellen van wijzigingen in het scheepsveiligheidsplan;

.5het rapporteren aan de veiligheidsbeambte van de maatschappij van eventuele tekortkomingen en gebreken die zijn vastgesteld tijdens interne controles, periodieke beoordelingen, veiligheidsinspecties en nalevingscontroles, en het implementeren van eventuele correctieve acties;

.6verhoging van de veiligheidsbewustheid en de waakzaamheid aan boord;

.7zorgen dat bemanningsleden een adequate training hebben ontvangen, naar gelang van toepassing;

.8melding van alle veiligheidsincidenten;

.9coördinatie van de uitvoering van het scheepsveiligheidsplan met de veiligheidsbeambte van de maatschappij en de betrokken veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit;

.10het waarborgen dat eventueel aanwezige veiligheidsapparatuur op de juiste wijze wordt gebruikt, getest, geijkt en onderhouden.

13 TRAINING EN OEFENINGEN MET BETREKKING TOT SCHEEPSVEILIGHEID

13.1De veiligheidsbeambte van de maatschappij en geschikt walpersoneel dienen over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

13.2De scheepsveiligheidsbeambte dient over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

13.3Bemanningsleden met specifieke beveiligingstaken en -verantwoordelijkheden dienen hun verantwoordelijkheden voor de scheepsveiligheid als omschreven in het scheepsveiligheidsplan goed te begrijpen, en over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om de hen toegewezen taken uit te voeren, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

13.4Ter verzekering van een doeltreffende uitvoering van het scheepsveiligheidsplan, dienen er — rekening houdende met het soort schip, bemanningswisselingen, te bezoeken havenfaciliteiten en andere relevante omstandigheden — regelmatig oefeningen gehouden te worden, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

13.5De veiligheidsbeambte van de maatschappij zorgt voor een doeltreffende coördinatie en uitvoering van scheepsveiligheidsplannen door met gepaste regelmaat aan oefeningen deel te nemen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

14 VEILIGHEID VAN DE HAVENFACILITEIT

14.1

Een havenfaciliteit is verplicht te reageren op de veiligheidsniveaus die worden ingesteld door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt. Veiligheidsmaatregelen en -procedures dienen door de havenfaciliteit zodanig te worden toegepast dat eventuele verstoring of vertraging van passagiers, schepen, bemanning en bezoekers van schepen, goederen en diensten tot een minimum beperkt blijft.

14.2

Bij veiligheidsniveau 1 dienen er in alle havenfaciliteiten in het kader van passende preventieve maatregelen tegen veiligheidsincidenten — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code — de volgende activiteiten te worden ondernomen:

.1zorg dragen voor de uitvoering van alle taken met betrekking tot de veiligheid van de havenfaciliteit;

.2de toegang tot de havenfaciliteit controleren;

.3bewaking van de havenfaciliteit, met inbegrip van anker- en aanlegplaats(en);

.4bewaking van verboden terreinen, en zorgen dat alleen bevoegd personeel toegang heeft;

.5toezicht op het laden en lossen van lading;

.6toezicht op het laden en lossen van scheepsvoorraden; en

.7zorgen dat er veiligheidscommunicatiemiddelen binnen handbereik zijn.

14.3

Bij veiligheidsniveau 2 wordt iedere in paragraaf 14.2 vermelde activiteit aangevuld met bijkomende beschermende maatregelen — als vermeld in het havenfaciliteitsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

14.4

Bij veiligheidsniveau 3 wordt iedere in paragraaf 14.2 vermelde activiteit aangevuld met verdere speciale beschermende maatregelen — als vermeld in het havenfaciliteitsveiligheidsplan — rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

14.4.1

Voorts zijn havenfaciliteiten bij veiligheidsniveau 3 verplicht om op eventuele veiligheidsinstructies van de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt te reageren en deze uit te voeren.

14.5

Wanneer de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit bericht krijgt dat een schip moeite heeft om aan de eisen van hoofdstuk XI-2 of dit Deel te voldoen, of om de passende maatregelen en procedures, als omschreven in het scheepsveiligheidsplan uit te voeren, of wanneer veiligheidsniveau 3 is ingesteld na veiligheidsinstructies van de verdragsluitende regering op wiens grondgebied zich de havenfaciliteit bevindt, nemen de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en de scheepsveiligheidsbeambte contact met elkaar op en coördineren zo nodig passende acties.

14.6

Wanneer een veiligheidsbeambte van een havenfaciliteit bericht krijgt dat het veiligheidsniveau op een schip hoger is dan dat in de havenfaciliteit, meldt de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dit aan de bevoegde autoriteit, neemt contact op met de scheepsveiligheidsbeambte en coördineert indien nodig passende acties.

15 BEOORDELING VAN DE VEILIGHEID VAN DE HAVENFACILITEIT

15.1

De veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit is een essentieel en integrerend onderdeel van het proces van ontwikkeling en bijwerking van het veiligheidsplan van de havenfaciliteit.

15.2

De veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit wordt uitgevoerd door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt. Een verdragsluitende staat mag een erkend beveiligingsbedrijf inschakelen om de veiligheidsbeoordeling van een bepaalde havenfaciliteit op zijn grondgebied uit te voeren.

15.2.1

Indien de veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit is uitgevoerd door een erkend beveiligingsbedrijf, dient de veiligheidsbeoordeling voor wat de overeenstemming met dit Deel betreft door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt te worden beoordeeld en goedgekeurd.

15.3

Degenen die de beoordeling uitvoeren dienen over voldoende vaardigheden te beschikken om de veiligheid van de havenfaciliteit overeenkomstig deze paragraaf te kunnen beoordelen, rekening houdend met richtsnoeren van deel B van deze Code.

15.4

De veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteit worden periodiek herzien en bijgewerkt, rekening houdend met veranderende bedreigingen en/of kleine veranderingen in de havenfaciliteit, en worden altijd herzien en bijgewerkt, wanneer er aanzienlijke veranderingen in de havenfaciliteit plaatsvinden.

15.5

De veiligheidsbeoordelingen van de havenfaciliteit omvatten ten minste de volgende elementen:

.1identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren die dienen te worden beschermd;

.2identificatie van mogelijke bedreigingen voor de bedrijfsmiddelen en infrastructuren en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, met het oog op de vaststelling en prioritering van veiligheidsmaatregelen;

.3identificatie, selectie en prioritering van tegenmaatregelen en procedurele wijzigingen en hun effectiviteitsniveau wat vermindering van de kwetsbaarheid betreft;

.4identificatie van zwakke plekken, met inbegrip van menselijke factoren, in de infrastructuur, beleidsmaatregelen en procedures.

15.6

De verdragsluitende staat mag toestaan dat een veiligheidsbeoordeling meer dan één havenfaciliteit omvat, indien exploitant, locatie, bedrijfsvoering, uitrusting en ontwerp van deze havenfaciliteiten vergelijkbaar zijn. Een verdragsluitende staat die een dergelijke samenvoeging toestaat, verstrekt de Organisatie hierover nadere gegevens.

15.7

Na voltooiing van de veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit wordt er een rapport opgesteld waarin een overzicht wordt gegeven van de uitvoering van de beoordeling, een beschrijving van iedere daarbij geconstateerde kwetsbare punten, en een beschrijving van de tegenmaatregelen die ten aanzien van ieder kwetsbaar punt zouden kunnen worden genomen. Het rapport wordt tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.

16 VEILIGHEIDSPLAN VAN DE HAVENFACILITEIT

16.1

Voor iedere havenfaciliteit dient er op grond van een veiligheidsbeoordeling een veiligheidsplan te worden opgesteld en onderhouden dat toereikend is voor het schip/haven raakvlak. Het plan dient bepalingen te bevatten voor de drie veiligheidsniveaus als gedefinieerd in dit Deel van de Code.

16.1.1

Behoudens de bepalingen van paragraaf 16.2, mag een erkend beveiligingsbedrijf het veiligheidsplan voor een specifieke havenfaciliteit opstellen.

16.2

Het havenfaciliteitsveiligheidsplan dient te worden goedgekeurd door de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt.

16.3

Bij de ontwikkeling van een dergelijk plan wordt rekening gehouden met de richtsnoeren van Deel B van deze Code, en dit plan dient te worden gesteld in de werktaal of -talen van de havenfaciliteit. Het plan bevat ten minste de volgende onderdelen:

.1maatregelen om te voorkomen dat er voor gebruik tegen personen, schepen of havens bedoelde wapens of andere gevaarlijke stoffen en apparaten, waarvan het vervoer verboden is, de havenfaciliteit in of aan boord van een schip worden gebracht;

.2maatregelen om te voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot de havenfaciliteit, tot in de havenfaciliteit aangemeerde schepen, en tot de verboden terreinen van de havenfaciliteit;

.3procedures waarmee kan worden gereageerd op veiligheidsbedreigingen of inbreuken op de veiligheid, met inbegrip van bepalingen inzake de handhaving van kritische operaties van de havenfaciliteit of het schip/haven raakvlak;

.4procedures waarmee kan worden gereageerd op eventuele veiligheidsinstructies die de verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt bij veiligheidsniveau 3 zou kunnen geven;

.5procedures voor evacuatie in geval van veiligheidsdreigingen of inbreuken op de veiligheid;

.6de taken van voor de beveiliging verantwoordelijk personeel van de havenfaciliteit en van ander personeel van de faciliteit in verband met beveiligingsaspecten;

.7procedures voor interfacing met de beveiligingsactiviteiten op het schip;

.8procedures voor periodieke beoordeling en bijwerking van het plan;

.9procedures voor het melden van veiligheidsincidenten;

.10identificatie van de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit, vergezeld van 24-uurs contactinformatie;

.11maatregelen om de veiligheid van de in het plan vervatte informatie te waarborgen;

.12maatregelen om een doeltreffende beveiliging van lading en laad- en losapparatuur binnen de havenfaciliteit te waarborgen;

.13procedures voor het controleren van het veiligheidsplan van de havenfaciliteit;

.14reactieprocedures wanneer het scheepsveiligheidsalarmsysteem in de havenfaciliteit is geactiveerd;

.15procedures ter vergemakkelijking van walverlof voor het scheepspersoneel of personeelswisselingen en van de toegang van bezoekers tot het schip, waaronder afgevaardigden van welzijns- en vakbondsorganisaties voor zeelieden.

16.4

Het personeel dat interne controles met betrekking tot de in het plan gespecificeerde beveiligingsactiviteiten uitvoert of de uitvoering van het plan beoordeelt, dient onafhankelijk van de activiteiten in kwestie te zijn, behoudens waar dit onuitvoerbaar is in verband met de grootte en de aard van de havenfaciliteit.

16.5

Het havenfaciliteitsveiligheidsplan mag worden gecombineerd met of mag onderdeel vormen van het veiligheidsplan of andere noodplannen van de haven.

16.6

De verdragsluitende staat op wiens grondgebied de havenfaciliteit zich bevindt bepaalt welke veranderingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan alleen worden doorgevoerd na goedkeuring van de desbetreffende wijzigingen van het plan door genoemde Overheid.

16.7

Het plan mag in elektronische vorm bewaard worden. Het moet dan wel beveiligd zijn middels procedures waarmee het wissen, vernietigen of wijzigen door onbevoegden moet worden voorkomen.

16.8

Het plan dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden beveiligd te worden.

16.9

Verdragsluitende staten mogen toestaan dat een veiligheidsplan meer dan één havenfaciliteit omvat indien exploitant, locatie, bedrijfsvoering, uitrusting en ontwerp van deze havenfaciliteiten vergelijkbaar zijn. Een verdragsluitende staat die zo'n alternatieve regeling goedkeurt, dient de Organisatie van de bijzonderheden hiervan in kennis te stellen.

17 VEILIGHEIDSBEAMBTE VAN DE HAVENFACILITEIT

17.1Voor iedere havenfaciliteit wordt een veiligheidsbeambte aangesteld. Er mag één veiligheidsbeambte voor meerdere havenfaciliteiten worden aangesteld.

17.2De taken en verantwoordelijkheden van een veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit omvatten, naast die welke elders in dit Deel van de Code vermeld staan, onder meer:

.1uitvoering van een eerste uitgebreid veiligheidsonderzoek van de havenfaciliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de betreffende veiligheidsbeoordeling van de havenfaciliteit;

.2de zorg voor ontwikkeling en onderhoud van het havenfaciliteitsveiligheidsplan;

.3de uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan en de daarmee verband houdende oefeningen;

.4de regelmatige uitvoering van veiligheidsinspecties in de havenfaciliteit om ervoor te zorgen dat passende veiligheidsmaatregelen gehandhaafd blijven;

.5aanbevelingen doen voor wijzigingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan en deze daarin aanbrengen, naar gelang van toepassing, teneinde onvolkomenheden te corrigeren en het plan bij te werken in verband met van belang zijnde veranderingen in de havenfaciliteit;

.6verhoging van de veiligheidsbewustheid en de waakzaamheid van het personeel van de havenfaciliteit;

.7zorgen dat het personeel dat verantwoordelijk is voor de beveiliging van de havenfaciliteit voldoende getraind is;

.8rapportage aan de betreffende autoriteiten en documentering van documentatie met betrekking tot voorvallen die bedreigend zijn voor de veiligheid van de havenfaciliteit;

.9coördinatie van de uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan met de betreffende veiligheidsbeambten van de maatschappij en de schepen;

.10coördinatie met veiligheidsdiensten;

.11zorgen dat wordt voldaan aan de normen die gelden voor personeel dat verantwoordelijk is voor de beveiliging van de havenfaciliteit;

.12het waarborgen dat eventueel aanwezige veiligheidsapparatuur op de juiste wijze wordt gebruikt, getest, geijkt en onderhouden; en

.13scheepsveiligheidsbeambten, indien zij dit vragen, helpen bij de vaststelling van de identiteit van mensen die zich willen inschepen.

17.3De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit dient de nodige steun te krijgen bij de vervulling van de taken en verantwoordelijkheden die krachtens hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code op hem rusten.

18 OPLEIDING EN OEFENINGEN IN VERBAND MET DE BEVEILIGING VAN DE HAVENFACILITEIT

18.1De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit en het betreffende personeel binnen de havenfaciliteit dienen over bepaalde kennis te beschikken en een bepaalde opleiding te hebben ontvangen, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

18.2Personeel van de havenfaciliteit met specifieke beveiligingstaken en -verantwoordelijkheden dient een goed begrip te hebben van de taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de beveiliging van de havenfaciliteit als beschreven in het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en dient over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken om de hen opgedragen taken uit te kunnen voeren, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

18.3Om de doeltreffende uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan te waarborgen, dienen er — rekening houdende met de soorten werkzaamheden die in de havenfaciliteit worden verricht, personeelswisselingen, het soort schepen dat door de havenfaciliteit wordt bediend en andere relevante omstandigheden — regelmatig oefeningen gehouden te worden, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

18.4De veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit draagt zorg voor een effectieve coördinatie en uitvoering van het havenfaciliteitsveiligheidsplan, en neemt regelmatig aan de oefeningen deel, rekening houdend met de richtsnoeren van deel B van deze Code.

19 KEURING EN CERTIFICATIE VAN SCHEPEN

19.1 Keuringen

19.1.1

Ieder schip waarop dit Deel van de Code van toepassing is, wordt onderworpen aan de hieronder beschreven keuringen.

.1Een eerste keuring voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het krachtens paragraaf 19.2 vereiste Certificaat voor de eerste maal wordt afgegeven. De keuring bestaat onder meer uit een volledige keuring van het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur die valt onder de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk XI-2, onder dit Deel van de Code, en onder de goedgekeurde scheepsveiligheidsplan. Deze keuring dient te waarborgen dat het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip volledig in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code, zich in een acceptabele staat bevinden, en geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is.

.2herkeuringen met door de Overheid vastgestelde tussenpozen van ten hoogste vijf jaar, behalve wanneer paragraaf 19.3 van toepassing is. Deze keuring dient te waarborgen dat het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip volledig in overeenstemming zijn met de desbetreffende eisen van hoofdstuk XI-2, dit Deel van de Code en het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan, zich in een acceptabele staat bevinden, en geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is.

.3Ten minste één tussentijdse keuring. Indien er slechts één tussentijdse keuring wordt uitgevoerd, dient deze plaats te vinden in het derde jaar na de datum van afgifte van het Certificaat, als omschreven in voorschrift I/2(n). De tussentijdse keuring omvat inspectie van het veiligheidssysteem en eventueel bijbehorende veiligheidsapparatuur op het schip, om na te gaan of deze nog steeds geschikt zijn voor de dienst waarvoor het schip bestemd is. Deze tussentijdse keuring dient op het Certificaat te worden vermeld.

.4Eventuele aanvullende keuringen, als bepaald door de Overheid.

19.1.2

De keuringen van schepen dienen te worden uitgevoerd door ambtenaren van de Overheid. De Overheid mag de keuringen evenwel laten uitvoeren door een erkend beveiligingsbedrijf als bedoeld in Voorschrift XI-2/1.

19.1.3

De betrokken Overheid dient in elk geval de volledigheid en doeltreffendheid van de keuring volledig te garanderen en neemt de nodige maatregelen om aan deze verplichting te voldoen.

19.1.4

Het veiligheidssysteem en eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur van het schip dient na de keuring te worden onderhouden overeenkomstig de bepalingen van Voorschriften XI-2/4.2 en XI-2/6, dit Deel van de Code en het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan. Na de voltooiing van een keuring krachtens paragraaf 19.1.1 mogen er zonder goedkeuring van de Overheid geen wijzigingen in het veiligheidssysteem en in eventuele bijbehorende veiligheidsapparatuur of in het goedgekeurde scheepsveiligheidsplan worden aangebracht.

19.2 Uitgifte of goedkeuring van certificaten

19.2.1

Na de eerste keuring of de herkeuring overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 19.1 wordt er een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgegeven.

19.2.2

Een dergelijk Certificaat wordt afgegeven of goedgekeurd door de Overheid of, namens de Overheid, door een erkend beveiligingsbedrijf.

19.2.3

Een andere verdragsluitende staat mag er, op verzoek van de Overheid, voor zorgen dat het schip gekeurd wordt en zal, indien genoemde staat ervan overtuigd is dat er aan de bepalingen van paragraaf 19.1.1 is voldaan, een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgeven of doen afgeven en, indien van toepassing, dat Certificaat voor het schip goedkeuren of doen goedkeuren overeenkomstig deze Code.

19.2.3.1

Een kopie van het Certificaat en van het keuringsrapport dienen zo spoedig mogelijk aan de Overheid die om de keuring heeft verzocht te worden toegezonden.

19.2.3.2

Een Certificaat dat op een dergelijke wijze is afgegeven dient een verklaring te bevatten dat het op verzoek van de Overheid is afgegeven, dat het dezelfde geldigheid bezit en dezelfde erkenning dient te krijgen als een Certificaat dat krachtens paragraaf 19.2.2 is afgegeven.

19.2.4

Het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat is een formulier dat moet overeenkomen met het in de bijlage bij deze Code gegeven model. Indien de gebruikte taal niet Engels, Frans of Spaans is, dient een vertaling in één van deze talen aan deze tekst te worden toegevoegd.

19.3 Duur en geldigheid van het Certificaat

19.3.1

Een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat wordt afgegeven voor een door de Overheid vastgestelde periode van ten hoogste vijf jaar.

19.3.2

Indien de herkeuring binnen drie maanden vóór de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.

19.3.2.1

Indien de herkeuring na de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.

19.3.2.2

Indien de herkeuring meer dan drie maanden na de vervaldatum van het bestaande Certificaat is voltooid, is het nieuwe Certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van de herkeuring tot een ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat vallende datum.

19.3.3

Indien een Certificaat wordt afgegeven voor een periode van minder dan vijf jaar, mag de Overheid de geldigheidsduur van het Certificaat tot na de vervaldatum verlengen met een in paragraaf 19.3.1 vermelde maximumperiode, mits de in paragraaf 19.1.1 bedoelde keuringen die van toepassing zijn wanneer een Certificaat voor een periode van vijf jaar wordt afgegeven, naar behoren worden uitgevoerd.

19.3.4

Indien een herkeuring is voltooid en er geen nieuw Certificaat kan worden afgegeven of aan boord van het schip worden geplaatst vóór de vervaldatum van het bestaande Certificaat, kan een Overheid, of een erkend beveiligingsbedrijf namens de Overheid, het bestaande Certificaat goedkeuren; een dergelijk Certificaat mag niet langer dan vijf maanden na de vervaldatum van het Certificaat als geldig worden geaccepteerd.

19.3.5

Indien een schip zich op het moment dat een Certificaat vervalt niet in een haven bevindt waarin het gekeurd moet worden, mag de Overheid de geldigheidsduur van het Certificaat verlengen, maar deze verlenging wordt uitsluitend verleend om het schip de gelegenheid te geven de reis naar de haven waar moet worden gekeurd te voltooien, en dan nog uitsluitend in gevallen waarin het gepast en redelijk lijkt dit te doen. Een Certificaat mag ten hoogste drie maanden worden verlengd, en een dergelijke verlenging geeft een schip niet het recht om, na aankomst in de haven waarin het gekeurd moet worden, deze haven weer zonder nieuw Certificaat te verlaten. Na voltooiing van de herkeuring is het nieuwe Certificaat geldig tot ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat voordat de verlenging werd toegekend.

19.3.6

Een Certificaat dat is afgegeven aan een schip dat korte reizen maakt en dat niet krachtens voorgaande bepalingen van deze paragraaf is verlengd, mag door de Overheid worden verlengd met een periode van uitstel van maximaal één maand na de op het Certificaat vermelde vervaldatum. Na voltooiing van de herkeuring is het nieuwe Certificaat geldig tot ten hoogste vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande Certificaat voordat de verlenging werd toegekend.

19.3.7

Indien een tussentijdse keuring wordt voltooid vóór de in paragraaf 19.1.1 vermelde periode:

.1dient de op het Certificaat vermelde vervaldatum middels een verklaring te worden gewijzigd in een datum die ten hoogste drie jaar na de datum van voltooiing van de tussentijdse keuring valt;

.2mag de vervaldatum ongewijzigd blijven, mits er een of meer aanvullende keuringen worden uitgevoerd zodat de maximale tijdsintervallen tussen de keuringen — als vermeld in paragraaf 19.1.1 — niet worden overschreden.

19.3.8

Een Certificaat dat krachtens paragraaf 19.2 wordt afgegeven, verliest zijn geldigheid in onderstaande gevallen:

.1indien de desbetreffende keuringen niet binnen de in paragraaf 19.1.1 aangegeven perioden worden voltooid;

.2indien het Certificaat niet middels een verklaring is aangepast overeenkomstig de paragrafen 19.1.1.3 en 19.3.7.1, indien van toepassing;

.3indien een maatschappij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een schip dat het voorheen niet exploiteerde;

.4wanneer een schip wordt omgevlagd.

19.3.9

Wanneer

.1een schip onder de vlag van een andere verdragsluitende staat gaat varen, verstrekt de verdragsluitende staat onder wiens vlag het schip voordien voer aan de ontvangende staat zo spoedig mogelijk kopieën van, of alle informatie over, het voor de omvlagging op het schip aanwezige Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, alsmede kopieën van de beschikbare keuringsrapporten, of

.2een maatschappij de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een voorheen niet door haar geëxploiteerd schip, verstrekt de vorige maatschappij aan de ontvangende maatschappij zo spoedig mogelijk kopieën van, of alle informatie over, het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, om het vlotte verloop van de in paragraaf 19.4.2 beschreven keuringen te bevorderen.

19.4 Tussentijdse certificatie

19.4.1

De Certificaten als vermeld in paragraaf 19.2 worden pas afgegeven, nadat de Overheid die de Certificaten afgeeft er volledig van overtuigd is dat het schip voldoet aan de vereisten van paragraaf 19.1. Na 1 juli 2004 mag er evenwel namens de Overheid ten behoeve van:

.1een schip zonder Certificaat, bij oplevering of voorafgaand aan de ingebruikneming of hernieuwde ingebruikneming;

.2de omvlagging van een schip van een verdragsluitende staat naar een andere verdragsluitende staat;

.3de omvlagging van een schip van een verdragsluitende staat naar een niet-verdragsluitende staat; of

.4een maatschappij die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de exploitatie van een schip dat zij voorheen niet exploiteerde

een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat —, volgens het in het Aanhangsel bij dit Deel van de Code gegeven model — worden afgegeven, totdat het in paragraaf 19.1 bedoelde Certificaat is afgegeven.

19.4.2

Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat wordt pas afgegeven, nadat de Overheid of een erkend beveiligingsbedrijf namens de Overheid heeft vastgesteld dat:

.1de door dit Deel van de Code voorgeschreven scheepsveiligheidsbeoordeling is voltooid;

.2een kopie van het scheepsveiligheidsplan dat voldoet aan de vereisten van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code aan boord voorhanden is, ter beoordeling en goedkeuring is ingediend, en op het schip wordt doorgevoerd;

.3het schip beschikt over een scheepsveiligheidsalarmsysteem dat voldoet aan de vereisten van voorschrift XI-2/6, indien voorgeschreven;

.4de veiligheidsbeambte van de maatschappij

.1ervoor gezorgd heeft dat:

.1gecontroleerd is of het scheepsveiligheidsplan in overeenstemming is met dit Deel van de Code;

.2het plan ter goedkeuring is ingediend;

.3het plan op het schip wordt doorgevoerd;

.2de nodige regelingen zijn getroffen, met inbegrip van regelingen voor oefeningen, trainingen en interne controles, die de veiligheidsbeambte van de maatschappij de overtuiging geven dat het schip binnen zes maanden met succes de vereiste keuring overeenkomstig paragraaf 19.1.1.1 zal doorstaan;

.5er regelingen zijn getroffen voor de uitvoering van de door paragraaf 19.1.1.1 voorgeschreven keuringen;

.6de kapitein, de scheepsveiligheidsbeambte en het overige met specifieke beveiligingstaken belaste scheepspersoneel bekend zijn met hun taken en verantwoordelijkheden zoals die in dit deel van de Code zijn uiteengezet, alsmede met de desbetreffende bepalingen van het aan boord ingevoerde scheepsveiligheidsplan, en dat hen deze informatie is verstrekt in de werktaal van het scheepspersoneel of door hen begrepen talen;

.7de scheepsveiligheidsbeambte voldoet aan de vereisten van dit Deel van de Code.

19.4.3

Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat mag worden afgegeven door de Overheid of door een erkend beveiligingsbedrijf dat gerechtigd is namens de Overheid op te treden.

19.4.4

Een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat is zes maanden, of tot de afgifte van het door paragraaf 19.2 voorgeschreven Certificaat, indien dit binnen zes maanden gebeurt, geldig, en mag niet worden verlengd.

19.4.5

Verdragsluitende staten laten geen volgend Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat aan een schip afgeven, indien de Overheid of het erkende beveiligingsbedrijf van mening is dat één van de redenen waarom een schip of een maatschappij zo'n Certificaat aanvraagt is, dat zij volledige naleving hoofdstuk XI-2 en dit Deel van de Code na de door het aanvankelijke Voorlopig Certificaat bestreken periode, als vermeld in paragraaf 19.4.4., willen vermijden.

19.4.6

Voor de toepassing van Voorschrift XI-2/9 is het verdragsluitende staten toegestaan zich er vóór het aanvaarden van een Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat als geldig Certificaat van te overtuigen dat er aan de eisen van de paragrafen 19.4.2.4 tot en met 19.4.2.6 is voldaan.”




Aanhangsel bij deel A

Aanhangsel 1

image

►(1) M1

image

image

image




Aanhangsel 2

image

►(1) M1




BIJLAGE III

„DEEL B

RICHTSNOEREN BETREFFENDE DE BEPALINGEN VAN HOOFDSTUK XI-2 VAN DE BIJLAGE BIJ HET INTERNATIONAAL VERDRAG VOOR DE BEVEILIGING VAN MENSENLEVENS OP ZEE, 1974, ALS GEWIJZIGD EN DEEL A VAN DEZE CODE

1. INLEIDING

Algemeen

1.1In de preambule van deze Code wordt aangegeven dat hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code het nieuwe internationale kader vormen van maatregelen voor verbetering van de veiligheid op zee en door middel waarvan schepen en havenfaciliteiten kunnen samenwerken om handelingen die een bedreiging vormen voor de veiligheid in de zeevervoersector aan het licht te brengen en te beletten.

1.2Deze inleiding schetst op beknopte wijze de processen die worden beoogd bij de totstandbrenging en tenuitvoerlegging van de maatregelen en afspraken die nodig zijn om overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en van deel A van deze Code te bereiken en te behouden en stelt de belangrijkste elementen vast waarvoor richtsnoeren worden aangeboden. De richtsnoeren worden gegeven in artikel 2 tot en met 19. Hier worden ook essentiële afwegingen uiteengezet die in acht moeten worden genomen als de toepassing van de richtsnoeren met betrekking tot schepen en havenfaciliteiten wordt overwogen.

1.3Als de interesse en het belang van de lezer zich beperkt tot schepen, is het ten zeerste aan te bevelen dat dit deel van de Code desondanks in zijn geheel wordt gelezen, met name de artikelen die betrekking hebben op havenfaciliteiten. Hetzelfde geldt voor diegenen wier primaire interesse en belang zich beperkt tot havenfaciliteiten; zij zouden ook de artikelen moeten lezen die betrekking hebben op schepen.

1.4De richtsnoeren die in de hiernavolgende artikelen worden aangereikt, hebben in eerste instantie te maken met de bescherming van het schip als het zich in een havenfaciliteit bevindt. Er zouden echter situaties kunnen zijn waarin een schip een bedreiging vormt voor de havenfaciliteit, bijvoorbeeld omdat het, eenmaal binnen de havenfaciliteit, zou kunnen worden gebruikt als basis waarvan een aanval kan worden begonnen. Bij het overwegen van de juiste veiligheidsmaatregelen in reactie op bedreigingen voor de veiligheid op een schip, zouden diegenen die zich bezighouden met de beoordeling van de veiligheid in de havenfaciliteit of met de uitwerking van het havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten overwegen de in de hiernavolgende artikelen aangereikte richtsnoeren waar nodig aan te passen.

1.5De lezer dient te beseffen dat niets in dit deel van de Code dient te worden gelezen of geïnterpreteerd in strijd met enige van de bepalingen van ofwel hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en dat de hiervoor genoemde bepalingen te allen tijde prevaleren boven en zwaarder wegen dan enigerlei niet-beoogde inconsistentie die onopzettelijk in dit deel van de Code tot uitdrukking kan zijn gebracht. De in dit deel van de Code aangereikte richtsnoeren dienen te allen tijde te worden gelezen, geïnterpreteerd en toegepast op een wijze die strookt met de doelstellingen en principes die zijn vastgelegd in hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.

Verantwoordelijkheden van verdragsluitende staten

1.6Verdragsluitende staten hebben krachtens de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code uiteenlopende verantwoordelijkheden, waaronder begrepen:

—instellen van het juiste veiligheidsniveau;

—goedkeuren van het scheepsveiligheidsplan (SVP) en relevante wijzigingen op een eerder goedgekeurd plan;

—verifiëren of schepen in overeenstemming zijn met de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en aan schepen het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat afgeven;

—vaststellen welke van de havenfaciliteiten binnen hun grondgebied een havenveiligheidsbeambte (HBF) moeten aanwijzen die verantwoordelijk is voor de uitwerking van het havenfaciliteitsveiligheidsplan;

—waarborgen dat de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit, alsmede enigerlei op een eerder goedgekeurde beoordeling volgende wijzigingen worden voltooid en goedgekeurd;

—goedkeuren van het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP) en van enigerlei op een eerder goedgekeurd plan volgende wijzigingen;

—toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving;

—testen van goedgekeurde plannen; en

—uitwisselen van informatie met de Internationale Maritieme Organisatie en met de scheepvaart- en havenindustrie.

1.7Verdragsluitende staten kunnen speciale instanties binnen de overheid aanwijzen of oprichten om met betrekking tot havenfaciliteiten hun veiligheidstaken krachtens hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code te ondernemen en erkende beveiligingsbedrijven bepaalde werkzaamheden met betrekking tot havenfaciliteiten laten uitvoeren, maar de uiteindelijke beslissing over de aanvaarding en goedkeuring van deze werkzaamheden dient te worden genomen door de verdragsluitende staat of de speciale instantie. Overheden mogen de uitvoering van bepaalde veiligheidstaken die verband houden met schepen ook delegeren aan erkende beveiligingsbedrijven. De volgende taken of activiteiten mogen niet worden gedelegeerd aan een erkend beveiligingsbedrijf:

—instellen van het juiste veiligheidsniveau;

—vaststellen welke van de havenfaciliteiten binnen het grondgebied van een verdragsluitende staat een havenveiligheidsbeambte moeten aanwijzen en een havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten uitwerken;

—goedkeuren van een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit of van enigerlei op een eerder goedgekeurde beoordeling volgende wijzigingen;

—goedkeuren van een havenfaciliteitsveiligheidsplan of van enigerlei op een eerder goedgekeurd plan volgende wijzigingen;

—het toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving; en

—vaststellen van de eisen voor een Veiligheidsverklaring.

Instellen van het veiligheidsniveau

1.8Het instellen van een veiligheidsniveau dat op enig moment van toepassing is, is de verantwoordelijkheid van verdragsluitende staten en kan van toepassing zijn op schepen en havenfaciliteiten. Deel A van deze Code definieert drie veiligheidsniveaus voor internationaal gebruik, te weten:

—veiligheidsniveau 1, normaal; het niveau waarbij schepen en havenfaciliteiten normaal gesproken functioneren;

—veiligheidsniveau 2, verhoogd; het niveau dat van toepassing is zo lang als er sprake is van een verhoogd risico op een veiligheidsincident; en

—veiligheidsniveau 3, uitzonderlijk; het niveau dat van toepassing is gedurende de periode waarin het waarschijnlijke of imminente risico bestaat op een veiligheidsincident.

De maatschappij en het schip

1.9Elke maatschappij die schepen exploiteert waarop hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code van toepassing zijn, dient voor de maatschappij een veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) en voor elk van zijn schepen een scheepsveiligheidsbeambte (SBF) aan te stellen. De taken, verantwoordelijkheden en trainingseisen van deze functionarissen en de eisen ten aanzien van oefeningen worden gedefinieerd in deel A van deze Code.

1.10De verantwoordelijkheden van de veiligheidsbeambte van de maatschappij omvatten in het kort onder meer: ervoor zorgdragen dat de beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) naar behoren wordt uitgevoerd, ervoor zorgdragen dat er een scheepsveiligheidsplan wordt uitgewerkt en wordt ingediend ter goedkeuring door of namens de overheid en vervolgens aan boord wordt geplaatst van elk schip waarop deel A van deze Code van toepassing is en ten opzichte waarvan die persoon is benoemd tot veiligheidsbeambte van de maatschappij.

1.11Het scheepsveiligheidsplan dient de operationele en fysieke veiligheidsmaatregelen aan te geven die het schip zelf moet nemen om te waarborgen dat het altijd op veiligheidsniveau 1 functioneert. Het plan moet ook de extra of geïntensiveerde veiligheidsmaatregelen aangeven die het schip zelf kan nemen om over te gaan op en te functioneren bij veiligheidsniveau 2, als het wordt geïnstrueerd dat te doen. Bovendien moet het plan de mogelijke voorbereidende acties aangeven die het schip zou kunnen nemen om een directe reactie mogelijk te maken op de richtsnoeren die mogelijk aan het schip worden verstrekt door diegenen die bij veiligheidsniveau 3 reageren op een veiligheidsincident of een dreigend veiligheidsincident.

1.12De schepen waarop de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code van toepassing zijn, dienen te beschikken over en te functioneren volgens een door of namens de overheid goedgekeurd scheepsveiligheidsplan. De BBF en de SBF dienen de blijvende relevantie en doelmatigheid van het plan te bewaken; zij dienen hierbij onder meer gebruik te maken van interne controles. Wijzigingen in de onderdelen van een goedgekeurd plan waarvoor de overheid heeft bepaald dat deze moeten worden goedgekeurd, moeten alvorens te worden opgenomen in het goedgekeurde plan en door het schip ten uitvoer te worden gelegd, ter beoordeling en goedkeuring worden ingediend.

1.13Het schip dient te beschikken over een Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat, dat aangeeft dat het in overeenstemming is met de eisen in hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code. Deel A van deze Code bevat bepalingen die verband houden met de verificatie en certificering van de overeenstemming van het schip met de eisen op basis van een eerste keuring, een herkeuring en een tussentijdse keuring.

1.14Als een schip zich in een haven van een verdragsluitende staat bevindt of een dergelijke haven nadert, heeft de verdragsluitende staat het recht om krachtens de bepalingen van voorschrift XI-2/9 op dat schip verschillende beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving toe te passen. Het schip is onderworpen aan de inspecties door de havenstaatcontrole, maar dergelijke inspecties strekken zich doorgaans niet uit tot onderzoek van het scheepsveiligheidsplan zelf, behalve in specifieke omstandigheden. Het schip kan ook worden onderworpen aan extra beperkende maatregelen als de verdragsluitende staat die de beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving toepast, reden heeft om aan te nemen dat de veiligheid van het schip of van de havenfaciliteiten die het schip aandoet, in gevaar is gebracht.

1.15Het schip dient ook te beschikken over informatie aan boord die desgewenst aan verdragsluitende staten beschikbaar dient te worden gesteld en waaruit blijkt wie beslissingsbevoegdheid heeft voor het in dienst nemen van de bemanning van het schip en voor de verschillende aspecten die verband houden met de inzet op het schip.

De havenfaciliteit

1.16

Elke verdragsluitende staat dient voor elk van de havenfaciliteiten die zich binnen zijn grondgebied bevinden en die schepen op internationale reizen van dienst zijn, te waarborgen dat er een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit wordt voltooid. De verdragsluitende staat, een Speciale instantie of een erkend beveiligingsbedrijf kan deze beoordeling uitvoeren. De voltooide beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit dient te worden goedgekeurd door de verdragsluitende staat of door de betrokken speciale instantie. Deze goedkeuring kan niet worden gedelegeerd. Beoordelingen van de veiligheid van een havenfaciliteit moeten periodiek worden geëvalueerd.

1.17

De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit is in beginsel een risicoanalyse van alle aspecten van de exploitatie van de havenfaciliteit, teneinde vast te stellen welke onderdelen hiervan gevoeliger zijn voor en/of met meer waarschijnlijkheid het doelwit zouden kunnen worden van een aanval. Het veiligheidsrisico is een functie van de dreiging van een aanval in combinatie met de kwetsbaarheid van het doel en de gevolgen van een aanval.

De beoordeling moet de volgende onderdelen inhouden:

—vaststelling van de waargenomen bedreiging van haveninstallaties en -infrastructuur;

—vaststelling van de mogelijke kwetsbare punten; en

—raming van de gevolgen van incidenten.

Zodra de analyse is voltooid, is het mogelijk een algehele beoordeling te geven van het niveau van het risico. De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit draagt bij tot de vaststelling welke havenfaciliteiten een havenveiligheidsbeambte moeten aanstellen en een havenfaciliteitsveiligheidsplan moeten uitwerken.

1.18

De havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code moeten een havenveiligheidsbeambte aanstellen. De taken, verantwoordelijkheden en trainingseisen van deze functionarissen en de eisen ten aanzien van oefeningen worden gedefinieerd in deel A van deze Code.

1.19

Het havenfaciliteitsveiligheidsplan dient de operationele en fysieke veiligheidsmaatregelen aan te geven die de havenfaciliteit moet nemen om te waarborgen dat de havenfaciliteit altijd op veiligheidsniveau 1 functioneert. Het plan moet ook de extra of geïntensiveerde veiligheidsmaatregelen aangeven die de havenfaciliteit kan nemen om over te gaan op en te functioneren bij veiligheidsniveau 2, als de havenfaciliteit wordt geïnstrueerd dat te doen. Bovendien moet het plan de mogelijke voorbereidende acties aangeven die de havenfaciliteit zou kunnen nemen om een directe reactie mogelijk te maken op de richtsnoeren die mogelijk worden verstrekt door diegenen die bij veiligheidsniveau 3 reageren op een veiligheidsincident of een dreigend veiligheidsincident.

1.20

De havenfaciliteiten die moeten voldoen aan de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code dienen te beschikken over en te werken in overeenstemming met een door de verdragsluitende staat of door de betrokken speciale instantie goedgekeurd havenfaciliteitsveiligheidsplan. De havenveiligheidsbeambte dient de bepalingen van een dergelijk plan ten uitvoer te leggen en de blijvende doelmatigheid en relevantie van het plan te bewaken; hij dient onder meer opdracht te geven tot interne controles op de toepassing van het plan. Wijzigingen in de onderdelen van een goedgekeurd plan waarvoor de verdragsluitende staat of de betrokken speciale instantie heeft bepaald dat deze moeten worden goedgekeurd, moeten alvorens te worden opgenomen in het goedgekeurde plan en in de havenfaciliteit ten uitvoer te worden gelegd, ter beoordeling en goedkeuring worden ingediend. Het is de verdragsluitende staat of de betrokken speciale instantie toegestaan de doelmatigheid van het plan te beproeven. De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit die betrekking heeft op de desbetreffende havenfaciliteit of waarop de ontwikkeling van het plan is gebaseerd, dient regelmatig te worden geëvalueerd. Al deze activiteiten kunnen leiden tot de wijziging van het goedgekeurde plan. Enigerlei wijzigingen in gespecificeerde elementen van een goedgekeurd plan dienen te worden ingediend ter goedkeuring door de verdragsluitende staat of door de speciale instantie.

1.21

Schepen die gebruik maken van havenfaciliteiten kunnen worden onderworpen aan de inspecties door de havenstaatcontrole en aan extra beperkende maatregelen zoals geschetst in voorschrift XI-2/9. Het is de desbetreffende instanties toegestaan de verstrekking van informatie te verlangen over het schip, zijn lading, passagiers en bemanning voordat het schip de haven binnenvaart. Er kunnen omstandigheden zijn waarin het schip de toegang tot de haven wordt geweigerd.

Informatie en communicatie

1.22

Hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code verlangen van verdragsluitende staten dat zij bepaalde informatie verschaffen aan de Internationale Maritieme Organisatie en dat zij informatie beschikbaar stellen om een effectieve communicatie mogelijk te maken tussen verdragsluitende staten en tussen veiligheidsbeambte van de maatschappijen/scheepsveiligheidsbeambten en de veiligheidsbeambten van havenfaciliteiten.

2. DEFINITIES

2.1Er worden geen richtsnoeren gegeven met betrekking tot de definities in hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code.

2.2In dit deel van de Code worden de volgende definities gehanteerd:

.1onder „paragraaf” wordt een paragraaf van deel A van de Code verstaan; een paragraaf wordt aangegeven als „paragraaf A/<gevolgd door het nummer van de paragraaf>”;

.2onder „artikel” wordt een artikel van dit deel van de Code verstaan; een artikel wordt aangegeven als „artikel <gevolgd door het nummer van het artikel>”; en

.3Onder „verdragsluitende staat” wordt — indien gebruikt in artikel 14 t/m 18 — verstaan de „verdragsluitende staat binnen het grondgebied waarvan de havenfaciliteit zich bevindt”; hierbij is een verwijzing naar de speciale instantie inbegrepen.

3. TOEPASSING

Algemeen

3.1Bij de tenuitvoerlegging van de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code dient rekening te worden gehouden met de richtsnoeren van dit deel van de Code.

3.2Er dient echter te worden onderkend dat de mate waarin de richtsnoeren op schepen van toepassing zijn, afhangt van het type schip, de vervoerde lading en/of passagiers, het handelspatroon van het schip en de kenmerken van de havenfaciliteiten die door het schip worden aangedaan.

3.3Op vergelijkbare wijze hangt met betrekking tot de richtsnoeren ten aanzien van havenfaciliteiten, de mate waarin deze richtsnoeren van toepassing zijn af van de havenfaciliteiten, de typen schepen die gebruik maken van de havenfaciliteit, de typen lading en/of passagiers en de handelspatronen van de schepen die de havenfaciliteit aandoen.

3.4De bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code worden niet beoogd van toepassing te zijn op havenfaciliteiten die primair zijn ontworpen en worden gebruikt voor militaire doeleinden.

4. VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN VERDRAGSLUITENDE STATEN

Beveiliging van beoordelingen en plannen

4.1Verdragsluitende staten dienen te waarborgen dat de juiste maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van onbevoegde bekendmaking van of toegang tot gevoelig materiaal met betrekking tot beoordelingen van de veiligheid van schepen (BVS), scheepsveiligheidsplannen (SVP), beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) en veiligheidsplannen van havenfaciliteiten (HVP), alsmede tot afzonderlijke beoordelingen of plannen.

Speciale instanties

4.2Verdragsluitende partijen kunnen binnen de overheid een speciale instantie aanwijzen om met betrekking tot havenfaciliteiten hun veiligheidstaken zoals genoemd in hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code te ondernemen.

Erkende beveiligingsbedrijven

4.3

Verdragsluitende staten kunnen een erkend beveiligingsbedrijf de opdracht geven bepaalde, met veiligheid verband houdende activiteiten uit te voeren; zoals:

.1goedkeuring van scheepsveiligheidsplannen of wijzigingen in dergelijke plannen namens de overheid;

.2verificatie en certificering van de overeenstemming van het schip met de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code namens de overheid; en

.3uitvoeren van veiligheidsplannen van havenfaciliteiten zoals vereist door de verdragsluitende staat.

4.4

Een erkend beveiligingsbedrijf kan ook adviezen of ondersteuning geven aan bedrijven of havenfaciliteiten over veiligheidsaangelegenheden, waaronder begrepen beoordelingen van de veiligheid van schepen, scheepsveiligheidsplannen, beoordelingen van de veiligheid van de havenfaciliteiten en veiligheidsplannen van havenfaciliteiten. Dit kan onder meer inhouden de opstelling van een beoordeling van de veiligheid van een schip of van een scheepsveiligheidsplan of van een beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit of havenfaciliteitsveiligheidsplan. Als een erkend beveiligingsbedrijf dergelijke activiteiten heeft verricht ten behoeve van een beoordeling van de veiligheid van een schip of van een scheepsveiligheidsplan, mag dat erkende beveiligingsbedrijf niet gemachtigd zijn tot goedkeuring van dat scheepsveiligheidsplan.

4.5

Bij het machtigen van een erkend beveiligingsbedrijf dienen verdragsluitende staten de kwaliteiten van een dergelijke organisatie in aanmerking te nemen. Een erkend beveiligingsbedrijf dient de volgende kwaliteiten te kunnen aantonen:

.1deskundigheid op het gebied van relevante aspecten van veiligheid;

.2de juiste kennis van scheeps- en havenactiviteiten, waaronder begrepen kennis van scheepsontwerp en -constructie als diensten worden verleend met betrekking tot schepen en van het ontwerp en de constructie van havens als diensten worden verleend met betrekking tot havenfaciliteiten;

.3het vermogen om de waarschijnlijke veiligheidsrisico's te beoordelen die zich tijdens scheeps- en havenactiviteiten zouden kunnen voordoen, waaronder begrepen activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven, alsmede het vermogen om dergelijke risico's tot een minimum terug te brengen;

.4het vermogen om de deskundigheid van het personeel op peil te houden en te verbeteren;

.5het vermogen om de blijvende betrouwbaarheid van het personeel te bewaken;

.6het vermogen om de juiste procedures te hanteren ter voorkoming van de bekendmaking van of toegang tot gevoelig materiaal door onbevoegden;

.7kennis van de vereisten van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en van relevante nationale en internationale wettelijke vereisten en veiligheidseisen;

.8kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.9kennis van de herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.10kennis van de herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;

.11kennis van de technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken; en

.12kennis van beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen en van de beperkingen van hun functies.

Als specifieke taken aan een erkend beveiligingsbedrijf worden gedelegeerd, dienen verdragsluitende staten, waaronder begrepen overheden, zich ervan te vergewissen dat het erkende beveiligingsbedrijf beschikt over de kwaliteiten die nodig zijn om de taak uit te voeren.

4.6

Een erkende organisatie zoals wordt genoemd in voorschrift I/6 en die voldoet aan de eisen van voorschrift XI-1/1, kan worden benoemd tot erkend beveiligingsbedrijf, mits de organisatie in kwestie beschikt over de juiste met veiligheid verband houdende deskundigheid zoals genoemd in artikel 4.5.

4.7

Een havenbeheerder of -autoriteit of een exploitant van een havenfaciliteit kan worden benoemd als erkend beveiligingsbedrijf, mits het bedrijf in kwestie beschikt over de juiste met veiligheid verband houdende deskundigheid zoals genoemd in artikel 4.5.

Instellen van het veiligheidsniveau

4.8Bij het instellen van het veiligheidsniveau dienen verdragsluitende staten rekening te houden met algemene en specifieke informatie over een bedreiging. Verdragsluitende staten dienen het veiligheidsniveau van toepassing op schepen of havenfaciliteiten in te stellen op een van de volgende drie niveaus:

—veiligheidsniveau 1, normaal; het niveau waarbij het schip of de havenfaciliteit normaal gesproken functioneert;

—veiligheidsniveau 2, verhoogd; het niveau dat van toepassing is zo lang als er sprake is van een verhoogd risico op een veiligheidsincident; en

—veiligheidsniveau 3, uitzonderlijk; het niveau dat van toepassing is gedurende de periode waarin het waarschijnlijke of imminente risico bestaat van een veiligheidsincident.

4.9Veiligheidsniveau 3 dient slechts te worden ingesteld als uitzonderlijke maatregel die alleen van toepassing is als er sprake is van geloofwaardige informatie dat een veiligheidsincident waarschijnlijk of imminent is. Veiligheidsniveau 3 dient alleen te worden ingesteld voor de duur van de vastgestelde bedreiging van de veiligheid of van het daadwerkelijke veiligheidsincident. Terwijl het veiligheidsniveau van veiligheidsniveau 1 via veiligheidsniveau 2 kan overgaan naar veiligheidsniveau 3, is het ook mogelijk dat het veiligheidsniveau direct van veiligheidsniveau 1 verandert in veiligheidsniveau 3.

4.10De kapitein van een schip heeft te allen tijde de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid en beveiliging van het schip. Zelfs bij veiligheidsniveau 3 kan een kapitein om opheldering of aanpassing vragen van richtsnoeren die zijn verstrekt door degenen die reageren op een veiligheidsincident of op een bedreiging van de veiligheid, indien er redenen zijn om aan te nemen dat het navolgen van bepaalde richtsnoeren de veiligheid van het schip in gevaar kan brengen.

4.11De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) of de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dient in een zo vroeg mogelijk stadium contact te leggen met de havenveiligheidsbeambte (HBF) van de havenfaciliteit die het schip wil aandoen, ter vaststelling van het veiligheidsniveau dat voor dat schip in de havenfaciliteit van toepassing is. Heeft de HBF contact gelegd met een schip, dient hij het schip op de hoogte te stellen van een eventuele op handen zijnde wijziging in het veiligheidsniveau van de havenfaciliteit en dient hij alle relevante veiligheidsinformatie aan het schip te verstrekken.

4.12Er kunnen omstandigheden zijn waarbij op een afzonderlijk schip een hoger veiligheidsniveau van kracht is dan in de havenfaciliteit die het aandoet, maar er zijn geen omstandigheden waarbij een schip een lager veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit die het aandoet. Als een schip een hoger veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit die het wil aandoen, dient de BBF of SBF de HBF hiervan onverwijld op de hoogte te stellen. De HBF dient de desbetreffende situatie in overleg met de BBF of SBF te onderzoeken en tot overeenstemming te komen over geschikte veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het schip, hetgeen onder meer het opstellen en ondertekenen van een Veiligheidsverklaring kan inhouden.

4.13Verdragsluitende staten dienen na te denken over de wijze waarop informatie over wijzigingen in veiligheidsniveaus snel bekend kunnen worden gemaakt. Overheden geven wellicht de voorkeur aan NAVTEX-berichten of Berichten aan Zeevarenden als de methode om dergelijke wijzigingen in veiligheidsniveaus bekend te maken aan het schip en aan BBF en SBF. Of zij kunnen andere communicatiemethoden in overweging nemen die een zelfde of betere snelheid en dekking verschaffen. Verdragsluitende staten dienen procedures tot stand te brengen om een HBF op de hoogte te stellen van wijzigingen in veiligheidsniveaus. Verdragsluitende staten dienen de contactinformatie bijeen te brengen en bij te houden in een lijst van mensen die van wijzigingen in veiligheidsniveaus op de hoogte moeten worden gebracht. Ofschoon het veiligheidsniveau niet hoeft te worden beschouwd als zijnde bijzonder vertrouwelijk, kan de onderliggende informatie over de bedreiging zeer vertrouwelijk zijn. Verdragsluitende staten dienen zorgvuldig aandacht te schenken aan het soort informatie dat kenbaar wordt gemaakt en aan de mate van detail, alsmede aan de wijze waarop de informatie aan SBF, BBF en HBF kenbaar wordt gemaakt.

Aanspreekpunten en informatie over veiligheidsplannen van havenfaciliteiten

4.14Als de havenfaciliteit een HVP heeft, dient de Organisatie van dat feit op de hoogte te worden gesteld en moet die informatie ook beschikbaar worden gesteld aan BBF en SBF. Er hoeven geen andere details van het HVP te worden gepubliceerd dan dat het plan er is. Verdragsluitende staten dienen te overwegen centrale of regionale aanspreekpunten te vestigen, dan wel andere middelen om actuele informatie te verschaffen over de locaties waar sprake is van een HVP, samen met contactinformatie voor de desbetreffende HBF. Het bestaan van dergelijke aanspreekpunten dient bekend te worden gemaakt. Zij zouden ook informatie kunnen verstrekken over de erkende beveiligingsbedrijven die zijn benoemd om te handelen namens de verdragsluitende staat, samen met nadere informatie over de specifieke verantwoordelijkheid en bevoegdheidscondities die zijn gedelegeerd aan dergelijke erkende beveiligingsbedrijven.

4.15Bij havens die geen HVP hebben (en dus ook geen HBF), moet het centrale of regionale aanspreekpunt een voldoende gekwalificeerde persoon aan wal kunnen aanwijzen die er indien nodig voor kan zorgen dat de juiste veiligheidsmaatregelen worden getroffen zolang als het schip in de haven ligt.

4.16Verdragsluitende staten dienen ook de contactinformatie te verschaffen van overheidsfunctionarissen aan wie een SBF, een BBF en een HBF veiligheidskwesties kunnen rapporteren. Deze overheidsfunctionarissen dienen dergelijke rapporten te beoordelen alvorens de juiste actie te ondernemen. Dergelijke gerapporteerde kwesties kunnen van invloed zijn op de veiligheidsmaatregelen die onder de rechtsbevoegdheid vallen van een andere verdragsluitende staat. In dat geval dienen de verdragsluitende staten te overwegen contact op te nemen met de pendant in de andere verdragsluitende staat om te bespreken of correctieve actie op zijn plaats is. Te dien einde dient de contactinformatie over de overheidsfunctionarissen bekend te worden gemaakt aan de Internationale Maritieme Organisatie.

4.17Verdragsluitende staten dienen de in artikel 4.14 t/m 4.16 genoemde informatie desgewenst ook beschikbaar te stellen aan andere verdragsluitende staten.

Identificatiedocumenten

4.18Verdragsluitende staten worden gestimuleerd de juiste identificatiedocumenten ter beschikking te stellen aan overheidsfunctionarissen die bij het uitvoeren van hun officiële taken gerechtigd zijn aan boord van schepen te gaan of havenfaciliteiten te betreden en procedures vast te stellen waarmee de authenticiteit van dergelijke documenten kan worden geverifieerd.

Vaste en drijvende platforms en mobiele drijvende booreilanden op locatie

4.19Verdragsluitende staten dienen te overwegen geschikte veiligheidsmaatregelen tot stand te brengen voor vaste en drijvende platforms en mobiele drijvende booreilanden op locatie, zodat interactie mogelijk is met schepen die moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.

Schepen die niet hoeven te voldoen aan deel A van deze Code

4.20Verdragsluitende staten dienen te overwegen geschikte veiligheidsmaatregelen tot stand te brengen ter verbetering van de veiligheid van schepen waarop hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code niet van toepassing zijn en om ervoor te zorgen dat veiligheidsbepalingen die van toepassing zijn op dergelijke schepen interactie toestaan met schepen waarop deel A van deze Code wel van toepassing is.

Bedreigingen voor schepen en andere incidenten op zee

4.21

Verdragsluitende staten dienen algemene richtsnoeren te verschaffen voor maatregelen die geschikt worden geacht ter vermindering van het veiligheidsrisico voor schepen die op zee onder hun vlag varen. Zij dienen ten aanzien van de actie die moet worden ondernomen in overeenstemming met veiligheidsniveaus 1 t/m 3 specifieke adviezen te geven als:

.1er een wijziging is in het veiligheidsniveau dat van toepassing is op het schip terwijl het op zee is, bijvoorbeeld vanwege het geografische gebied waarin het opereert of indien deze wijziging betrekking heeft op het schip zelf; en

.2er sprake is van een veiligheidsincident of van een dreigend veiligheidsincident waarbij het schip betrokken is terwijl dit op zee is.

Verdragsluitende staten dienen voor dit doel de beste methoden en procedures tot stand te brengen. In geval van een dreigende aanval dient het schip directe communicatie tot stand te brengen met de instanties in de vlaggenstaat die verantwoordelijk zijn voor een reactie op veiligheidsincidenten.

4.22

Verdragsluitende staten dienen ook een aanspreekpunt tot stand te brengen voor adviezen over veiligheid voor alle schepen die:

.1gerechtigd zijn onder hun vlag te varen; of

.2opereren in hun territoriale wateren of de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan.

4.23

Verdragsluitende staten dienen adviezen aan te bieden aan schepen die opereren in hun territoriale wateren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan; het kan hierbij onder meer gaan om het advies:

.1de voorgenomen passage te wijzigen of uit te stellen;

.2volgens een bepaalde koers te navigeren of zich naar een bepaalde locatie te begeven;

.3over de beschikbaarheid van enigerlei personeel dat of apparatuur die op het schip kan worden geplaatst;

.4de passage, de aankomst in de haven of het vertrek uit de haven te coördineren, begeleiding toe te staan door een patrouillevaartuig of -vliegtuig (of helikopter).

Verdragsluitende staten dienen schepen die in hun territoriale wateren opereren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan, te herinneren aan gebieden waarvoor beperkingen gelden waarvan zij eerder melding hebben gedaan.

4.24

Verdragsluitende staten dienen aan schepen die in hun territoriale wateren opereren of die de intentie hebben geuit om hun territoriale wateren binnen te gaan, ter bescherming van het schip en ter bescherming van andere schepen in de nabijheid van het schip, de aanbeveling te doen de veiligheidsmaatregelen die de verdragsluitende staat heeft aanbevolen voortvarend ten uitvoer te leggen.

4.25

De plannen die door de verdragsluitende staten worden voorbereid ten behoeve van de in artikel 4.22 genoemde punten, dienen informatie te bevatten over een geschikt aanspreekpunt, dat 24 uur per dag bereikbaar is, binnen de verdragsluitende staat waaronder de overheid valt. Deze plannen dienen ook informatie te omvatten over de omstandigheden waarin de overheid vindt dat er assistentie moet worden gevraagd van nabijgelegen kuststaten, alsmede een procedure voor het leggen van contacten tussen haven- en scheepsveiligheidsbeambten.

Alternatieve overeenkomsten ten behoeve van de veiligheid

4.26Verdragsluitende staten kunnen in hun afweging hoe zij hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code ten uitvoer kunnen leggen, een of meer overeenkomsten afsluiten met een of meer verdragsluitende staten. De omvang van een overeenkomst is beperkt tot korte internationale reizen over vaste routes tussen havenfaciliteiten in het grondgebied van de partijen in de overeenkomst. Bij het afsluiten van een overeenkomst en daarna dienen de verdragsluitende staten andere verdragsluitende staten en overheden te raadplegen die belang hebben bij de overeenkomst en de effecten ervan. Het dient schepen die onder de vlag varen van een staat die geen partij is in de overeenkomt alleen te worden toegestaan op de onder de overeenkomst vallende vaste routes te opereren als hun overheid ermee instemt dat het schip moet voldoen aan de bepalingen van de overeenkomst en dit ook daadwerkelijk van het schip eist. In geen geval kan een dergelijke overeenkomst het veiligheidsniveau van andere schepen en havenfaciliteiten die niet onder de overeenkomst vallen ondermijnen en in het bijzonder is het alle schepen die onder een dergelijke overeenkomst vallen niet toegestaan activiteiten tussen schepen onderling te ontplooien met schepen die niet onder de overeenkomst vallen. Alle operationele contacten die worden gelegd tussen onder de overeenkomst vallende schepen dienen ook onder de overeenkomst te vallen. De werking van elke overeenkomst dient voortdurend te worden bewaakt, een overeenkomst dient te worden gewijzigd als de noodzaak zich voordoet en in elk geval elke vijf jaar te worden geëvalueerd.

Gelijkwaardige regelingen voor havenfaciliteiten

4.27Voor bepaalde specifieke havenfaciliteiten met beperkte of speciale activiteiten, maar met meer dan incidenteel verkeer kan het juist zijn om overeenstemming te waarborgen door middel van veiligheidsmaatregelen equivalent aan de maatregelen die worden voorgeschreven in hoofdstuk XI-2 en in deel A van deze Code. Dit kan in het bijzonder het geval zijn voor terminals die bij fabrieken horen of voor kades met weinig frequente activiteiten.

Personeelssterkte

4.28Bij het vaststellen van de minimumbemanningssterkte van een schip dient de overheid er rekening mee te houden dat de door voorschrift V/14 vastgestelde bepalingen ten aanzien van de minimumbemanningssterkte zich alleen richten op de veilige navigatie van het schip. De overheid dient ook rekening te houden met een eventuele extra werkbelasting die het gevolg kan zijn van de tenuitvoerlegging van het veiligheidsplan van het schip en ervoor zorg te dragen dat het schip voldoende en doelmatig wordt bemand. Hierbij dient de overheid te verifiëren dat schepen in staat zijn de rusttijden en andere door nationale wetgeving afgekondigde maatregelen om vermoeidheid tegen te gaan in acht te nemen, een en ander in de context van alle taken aan boord die zijn toegewezen aan de verschillende bemanningsleden aan boord.

Beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving

Algemeen

4.29Voorschrift XI-2/9 beschrijft de beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving die van toepassing zijn op schepen die vallen onder hoofdstuk XI-2. Het voorschrift bestaat uit drie verschillende delen; controle van schepen die zich al in een haven bevinden, controle van schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen en extra bepalingen die van toepassing zijn op beide situaties.

4.30Voorschrift XI-2/9.1, Controle van schepen in een haven, implementeert een systeem voor de controle van schepen die zich in een haven van een ander land bevinden, waar daartoe bevoegde functionarissen van de verdragsluitende staat („daartoe bevoegde functionarissen”) gerechtigd zijn aan boord te gaan van het schip om te verifiëren dat de vereiste certificaten in orde zijn. Als er vervolgens gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften, kunnen er beperkende maatregelen worden genomen zoals extra inspecties of inverzekeringstelling. Dit komt overeen met de huidige bewakingssystemen. Voorschrift XI-2/9.1 bouwt voort op dergelijke systemen en staat extra maatregelen toe (waaronder begrepen de uitzetting van een schip uit een haven als beperkende maatregel) als daartoe bevoegde functionarissen gegronde redenen hebben om aan te nemen dat een schip niet in overeenstemming is met de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code. Voorschrift XI-2/9.3 beschrijft de voorzorgsmaatregelen die een eerlijke en evenredige tenuitvoerlegging van deze extra maatregelen bevorderen.

4.31Voorschrift XI-2/9.2 past beperkende maatregelen toe om naleving te waarborgen van schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen en introduceert binnen hoofdstuk XI-2 een geheel ander concept van controle dat alleen van toepassing is op veiligheid. Krachtens dit voorschrift kunnen maatregelen ten uitvoer worden gelegd nog voordat het schip de haven binnengaat, om de veiligheid beter te kunnen waarborgen. Evenals in voorschrift XI-2/9.1 is dit extra bewakingssysteem gebaseerd op het principe van gegronde redenen om aan te nemen dat het schip niet in overeenstemming is met hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en omvat belangrijke voorzorgsmaatregelen in de voorschriften XI-2/9.2.2 en XI-2/9.2.5, maar ook in voorschrift XI-2/9.3.

4.32Onder gegronde redenen dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften wordt het bewijs of de betrouwbare informatie verstaan dat het schip niet in overeenstemming is met de eisen van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code, waarbij rekening wordt gehouden met de richtsnoeren van dit deel van de Code. Dergelijk bewijs of betrouwbare informatie kan voortvloeien uit het professionele oordeel van de daartoe bevoegde functionarissen of uit waarnemingen die zijn gedaan tijdens de verificatie van het Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat of Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat van het schip, welk certificaat is afgegeven in overeenstemming met deel A van deze Code („Certificaat”), dan wel uit andere bronnen. Zelfs als zich aan boord van het schip een geldig certificaat bevindt, kunnen de daartoe bevoegde functionarissen nog steeds gegronde redenen hebben om aan te nemen dat het schip op basis van hun professionele oordeel niet in overeenstemming is met de voorschriften.

4.33Als voorbeelden van mogelijke gegronde redenen volgens voorschrift XI-2/9.1 en XI-2/9.2 kunnen — mits relevant — worden genoemd:

.1als bij beoordeling van het certificaat wordt aangetoond dat het niet geldig is of is verlopen;

.2het bewijs of de betrouwbare informatie dat de op basis van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code vereiste veiligheidsapparatuur, -documentatie of -voorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen;

.3de ontvangst van een rapport of klacht die naar het professionele oordeel van de daartoe bevoegde functionaris betrouwbare informatie bevat waaruit duidelijk blijkt dat het schip niet in overeenstemming is met de voorschriften van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code;

.4het bewijs of de waarneming door een daartoe bevoegde functionaris op basis van diens professionele oordeel dat de kapitein of bemanning van het schip niet bekend is met essentiële veiligheidsprocedures aan boord of bepaalde oefeningen die verband houden met de veiligheid van het schip niet kunnen uitvoeren, dan wel dat dergelijke procedures of oefeningen niet zijn uitgevoerd;

.5het bewijs of de waarneming door een daartoe bevoegde functionaris op basis van diens professionele oordeel dat belangrijke bemanningsleden van het schip geen goede communicatie tot stand kunnen brengen met andere belangrijke bemanningsleden met verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid aan boord van het schip;

.6het bewijs of de betrouwbare informatie dat het schip in een havenfaciliteit of vanaf een ander schip personen aan boord heeft genomen of voorraden of goederen heeft geladen, waarbij ofwel de havenfaciliteit of het andere schip ten aanzien van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code in gebreke is en waarbij het schip in kwestie geen Veiligheidsverklaring heeft opgesteld, noch geschikte, speciale of extra veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, dan wel de juiste scheepsbeveiligingsprocedures hanteert;

.7het bewijs of de betrouwbare informatie dat het schip in een havenfaciliteit of vanaf een andere bron (bijvoorbeeld overdracht vanaf een ander schip of vanaf een helikopter) personen aan boord heeft genomen of voorraden of goederen heeft geladen, waarbij ofwel de havenfaciliteit of de andere bron niet hoeft te voldoen aan hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code en waarbij het schip geen geschikte, speciale of extra veiligheidsmaatregelen heeft getroffen, noch de juiste beveiligingsprocedures hanteert;

.8het schip is in het bezit van een volgens de voorschriften afgegeven Voorlopig Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat zoals beschreven in paragraaf A/19.4 en een van de doelen van het schip of een bedrijf bij het aanvragen van een dergelijk certificaat is naar het professionele oordeel van een daartoe bevoegde functionaris het ontlopen van volledige overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code na afloop van de periode van het initiële Voorlopig Certificate zoals beschreven in paragraaf A/19.4.4.

4.34De internationale juridische consequenties van voorschrift XI-2/9 zijn met name relevant en het voorschrift dient met voorschrift XI-2/2.4 in gedachten ten uitvoer te worden gelegd, aangezien de mogelijkheid bestaat dat er situaties ontstaan waarbij er ofwel maatregelen worden genomen die buiten het bereik van hoofdstuk XI-2 vallen of waarbij rechten van betrokken schepen, buiten het bereik van hoofdstuk XI-2, in acht dienen te worden genomen. Voorschrift XI-2/9 belet de verdragsluitende staat dan ook niet maatregelen te nemen die gebaseerd zijn op en in overeenstemming met internationaal recht om de veiligheid of beveiliging van personen, schepen, havenfaciliteiten en andere eigendommen te waarborgen in gevallen waarbij het schip, hoewel in overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code, nog steeds wordt geacht een veiligheidsrisico te vertegenwoordigen.

4.35Als een verdragsluitende staat aan een schip beperkende maatregelen oplegt, dient de overheid onverwijld te worden voorzien van voldoende informatie om de overheid in staat te stellen met de verdragsluitende staat volwaardige contacten te onderhouden.

Controle van schepen in de haven

4.36Indien de afwijking van de voorschriften bestaat in ofwel een defect stuk apparatuur of in gebrekkige documentatie leidend tot de inverzekeringstelling van het schip en indien de afwijking van de voorschriften niet in de haven waar de inspectie wordt uitgevoerd kan worden hersteld, kan de verdragsluitende staat het schip toestaan naar een andere haven te varen, met dien verstande dat er wordt voldaan aan enigerlei voorwaarden die zijn overeengekomen tussen de havenstaten en de overheid of kapitein.

Schepen die van zin zijn een haven van een andere verdragsluitende staat aan te doen

4.37Voorschrift XI-2/9.2.1 geeft een overzicht van de informatie die verdragsluitende staten van een schip mogen eisen als voorwaarde om een haven te mogen binnenkomen. Een van de punten in het overzicht is de bevestiging van enigerlei speciale of extra maatregelen die door het schip zijn genomen tijdens zijn laatste tien keer afmeren bij een havenfaciliteit. Hier volgen twee voorbeelden:

.1documentatie van de getroffen maatregelen tijdens het bezoek aan een havenfaciliteit die zich bevindt op het grondgebied van een staat die geen verdragsluitende staat is, met name van die maatregelen die normaal gesproken zouden zijn getroffen door havenfaciliteiten die zich bevinden op het grondgebied van verdragsluitende staten; en

.2eventuele Verklaringen van Veiligheid die zijn aangegaan met havenfaciliteiten of andere schepen.

4.38Een ander punt van informatie dat in het overzicht is opgenomen en dat kan worden verlangd als voorwaarde om de haven binnen te mogen, is de bevestiging dat er tijdens activiteiten tussen schepen onderling die werden uitgevoerd tijdens de periode van de laatste tien keer afmeren bij een havenfaciliteit, geschikte scheepsveiligheidsprocedures zijn gehanteerd. Het is doorgaans niet nodig de overdracht van loodsen of van douane-, immigratie- of veiligheidsbeambten, noch het bunkeren, lichten, laden van voorraden en het lossen van afval door het schip binnen havenfaciliteiten te documenteren, omdat deze activiteiten normaal gesproken binnen de verantwoordelijkheid van het havenfaciliteitsveiligheidsplan vallen. Hier volgen enkele voorbeelden van te verstrekken informatie:

.1documentatie van de getroffen maatregelen tijdens activiteiten tussen schepen onderling met een schip dat onder de vlag vaart van een staat die geen verdragsluitende staat is, met name van die maatregelen die normaal gesproken zouden zijn getroffen door schepen die onder de vlag van verdragsluitende staten varen;

.2documentatie van de getroffen maatregelen tijdens activiteiten tussen schepen onderling met een schip dat onder de vlag vaart van een verdragsluitende staat, maar dat niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code, zoals een exemplaar van een veiligheidscertificaat dat krachtens andere bepalingen aan dat schip is afgegeven; en

.3in het geval dat er personen of goederen aan boord zijn die uit zee zijn gered, alle bekende informatie over dergelijke personen of goederen, inclusief hun identiteit – indien deze bekend is — en de resultaten van eventuele namens het schip uitgevoerde controles ter vaststelling van de veiligheidsstatus van de geredde personen of goederen. Het is niet de intentie van hoofdstuk XI-2 of deel A van deze Code om de aflevering van mensen die op zee in moeilijkheden zijn aangetroffen in een veilige haven te vertragen of te verhinderen. Hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code hebben als enige intentie staten voldoende geschikte informatie te verschaffen om het behoud van hun integriteit op het gebied van veiligheid te waarborgen.

4.39Hier volgen enkele voorbeelden van andere praktische, met veiligheid verband houdende informatie die kan worden verlangd als voorwaarde om een haven binnen te mogen teneinde bij te dragen aan de waarborging van de veiligheid en beveiliging van personen, havenfaciliteiten, schepen en andere eigendommen:

.1informatie in het Continu Overzichtsrapport;

.2locatie van het schip op het tijdstip waarop het rapport wordt gemaakt;

.3verwachte aankomsttijd van het schip in de haven;

.4bemanningslijst;

.5algemene omschrijving van lading aan boord van het schip;

.6passagierslijst; en

.7informatie die moet worden meegevoerd krachtens voorschrift XI-2/5.

4.40Voorschrift XI-2/9.2.5 stelt de kapitein van een schip, zodra deze op de hoogte is gesteld van het voornemen van de kust- of havenstaat om beperkende maatregelen krachtens voorschrift XI-2/9.2 ten uitvoer te leggen, in staat van de intentie om het schip de haven te laten aandoen, af te zien. Als de kapitein van die intentie afziet, is voorschrift XI-2/9 niet langer van toepassing en enige andere stappen die worden genomen moeten gebaseerd zijn op en in overeenstemming met internationaal recht.

Aanvullende bepalingen

4.41In alle gevallen waarbij een schip de toegang tot een haven wordt ontzegd of uit een haven wordt verdreven, dienen alle bekende feiten ter kennis te worden gebracht van de autoriteiten van relevante staten. Deze kennisgeving dient te bestaan uit de volgende punten, indien bekend:

.1naam van het schip, de vlag waaronder het schip vaart, scheepsidentificatienummer, roepletters van het schip, scheepstype en lading;

.2reden van toegangsweigering of van uitzetting uit haven of havengebieden;

.3indien relevant, de aard van enigerlei afwijking van de veiligheidsvoorschriften;

.4indien relevant, nadere gegevens van pogingen die zijn ondernomen om afwijkingen van de veiligheidsvoorschriften te corrigeren, waaronder begrepen eventuele voorwaarden die voor de reis aan het schip zijn opgelegd;

.5vorige aanloophaven(s) en eerstvolgende bekende aanloophaven;

.6vertrektijd en geschatte waarschijnlijke aankomsttijd in die havens;

.7enige aan het schip verstrekte instructies, bijv. rapportage over de route;

.8beschikbare informatie over het veiligheidsniveau waarbij het schip op dat moment opereert;

.9informatie over enigerlei communicatie tussen de havenstaat en de overheid;

.10aanspreekpunt binnen de havenstaat dat het rapport opmaakt om nadere informatie te verkrijgen;

.11bemanningslijst; en

.12enige andere relevante informatie.

4.42Bij relevante staten waarmee in contact dient te worden getreden, dient het onder meer te gaan om de staten langs de voorgenomen route van het schip naar de eerstvolgende haven, met name als het schip beoogt de territoriale wateren van die kuststaat binnen te gaan. Bij andere relevante staten kan het onder meer gaan om eerdere aanloophavens, zodat nadere informatie kan worden verkregen en met eerdere havens verband houdende veiligheidsproblemen kunnen worden opgelost.

4.43Bij het toepassen van beperkende maatregelen en maatregelen ter controle op naleving dienen de daartoe bevoegde functionarissen ervoor zorg te dragen dat enige opgelegde maatregelen of ondernomen stappen in verhouding zijn. Dergelijke maatregelen of stappen dienen redelijk te zijn en van een minimale strengheid en een zo kort mogelijke duur als noodzakelijk is om de afwijking van de voorschriften te corrigeren of te verminderen.

4.44Het woord „vertraging” in voorschrift XI-2/9.3.5.1 verwijst ook naar situaties waarbij ingevolge acties die krachtens dit voorschrift zijn ondernomen, het schip op ongepaste wijze de toegang tot de haven wordt ontzegd of uit de haven wordt verdreven.

Schepen die geen partij zijn en schepen onder de Conventiemaat

4.45Wat schepen betreft die varen onder de vlag van een staat die geen verdragsluitende staat is in de Conventie en geen partij in het SOLAS-protocol (8) van 1988, is het verdragsluitende staten niet toegestaan aan dergelijke schepen een voorkeursbehandeling te geven. Dienovereenkomstig dienen de eisen van voorschrift XI-2/9 en de richtsnoeren van dit deel van de Code op die schepen te worden toegepast.

4.46Schepen onder de Conventiemaat zijn onderworpen aan maatregelen door middel van welke staten de veiligheid handhaven. Dergelijke maatregelen dienen te worden getroffen met gepaste inachtneming van de eisen in hoofdstuk XI-2 en de richtsnoeren van dit deel van de Code.

5. VEILIGHEIDSVERKLARING

Algemeen

5.1 Een Veiligheidsverklaring (VvV) dient te worden opgesteld als de verdragsluitende staat van de havenfaciliteit dit noodzakelijk acht of als een schip dit noodzakelijk acht.

5.1.1De noodzaak van een VvV kan worden aangetoond door de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) en de gronden en omstandigheden waarbij een VvV is vereist, dienen te worden uiteengezet in het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP).

5.1.2De noodzaak van een VvV kan door een overheid worden aangetoond bij schepen die gerechtigd zijn onder de vlag van deze overheid te varen of als gevolg van een beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) en dient te worden uiteengezet in het scheepsveiligheidsplan (SVP).

5.2 Het is waarschijnlijk dat een VvV wordt vereist bij hogere veiligheidsniveaus, als een schip een hoger veiligheidsniveau heeft dan de havenfaciliteit of dan een ander schip waarmee het in aanraking komt, maar ook bij activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven of tussen schepen onderling die een hoger risico vormen voor personen, eigendommen of het milieu om redenen die specifiek zijn voor dat schip, waaronder begrepen zijn lading of passagiers of de omstandigheden bij de havenfaciliteit, dan wel een combinatie van deze factoren.

5.2.1Indien een schip of een overheid, namens schepen die gerechtigd zijn tot het varen onder de vlag van die overheid, opstelling van een VvV verlangt, dient de havenveiligheidsbeambte (HBF) of scheepsveiligheidsbeambte (SBF) deze eis te onderkennen en de juiste veiligheidsmaatregelen te bespreken.

5.3

Een HBF kan ook het initiatief nemen tot een VvV voorafgaand aan activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven welke in de goedgekeurde BVH worden geïdentificeerd als zijnde van bijzondere zorg. Als voorbeelden zijn te noemen het aan of van boord gaan van passagiers en de overslag, het laden of lossen van gevaarlijke goederen of stoffen. De BVH kan ook faciliteiten in of in de buurt van dicht bevolkte gebieden of economisch belangrijke activiteiten identificeren die een VvV rechtvaardigen.

5.4

Het belangrijkste doel van een VvV is te waarborgen dat tussen het schip en de havenfaciliteit of met andere schepen waarmee het schip in aanraking komt, overeenstemming wordt bereikt op het gebied van de respectieve veiligheidsmaatregelen die elk zal ondernemen in overeenstemming met de bepalingen van hun respectieve goedgekeurde veiligheidsplannen.

5.4.1De overeengekomen VvV dient te worden ondertekend en gedateerd door zowel de havenfaciliteit als het schip of de schepen, al naar gelang van toepassing is, teneinde de overeenstemming met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code aan te geven en dient de duur, het relevante veiligheidsniveau of de relevante veiligheidsniveaus, alsmede de relevante contactinformatie in te houden.

5.4.2Bij een wijziging in het veiligheidsniveau kan het noodzakelijk zijn een nieuwe of herziene VvV op te stellen.

5.5

De VvV dient te worden opgesteld in het Engels, Frans of Spaans of in een taal die zowel in de havenfaciliteit als op het schip of de schepen, al naar gelang van toepassing is, wordt beheerst.

5.6

In bijlage 1 bij dit deel van de Code is een model van een VvV opgenomen. Het gaat hierbij om een model van een VvV tussen een schip en een havenfaciliteit. Als er een VvV tussen twee schepen wordt benodigd, dient dit model op de juiste wijze te worden aangepast.

6. VERPLICHTINGEN VAN DE MAATSCHAPPIJ

Algemeen

6.1

Voorschrift XI-2/5 vereist van de maatschappij dat het aan de kapitein van het schip informatie verschaft om te kunnen voldoen aan de eisen van die maatschappij krachtens de bepalingen van dit voorschrift. Deze informatie dient onder meer de volgende onderdelen in te houden:

.1partijen die verantwoordelijk zijn voor het aanstellen van het personeel aan boord, zoals bijvoorbeeld beheermaatschappijen van schepen, wervingsbureaus, aannemers, concessiehouders (bijvoorbeeld, detailverkoopwinkels, casino's, enz.);

.2partijen die verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming over de inzet van het schip, waaronder begrepen tijd- of rompbevrachter(s) of enige andere entiteit die handelt in een dergelijke hoedanigheid; en

.3in gevallen waarbij het schip wordt ingezet onder de voorwaarden van een charterpartij, de contactinformatie van die partijen, waaronder begrepen de informatie of het om tijdbevrachting of reischarters gaat.

6.2

In overeenstemming met voorschrift XI-2/5 is de maatschappij verplicht deze informatie te actualiseren en actueel te houden indien en wanneer zich wijzigingen voordoen.

6.3

Deze informatie dient in de Engelse, Franse of Spaanse taal te zijn gesteld.

6.4

Met betrekking tot schepen die zijn gebouwd voor 1 juli 2004, dient deze informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.

6.5

Met betrekking tot schepen die op of na 1 juli 2004 zijn gebouwd en voor schepen die voor 1 juli 2004 zijn gebouwd en die op 1 juli 2004 buiten dienst waren, dient de informatie te worden verstrekt vanaf de datum van indienstneming van het schip en dient de informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.

6.6

Na 1 juli 2004, als een schip uit de dienst wordt genomen, dient de informatie te worden verstrekt vanaf de datum van hernieuwde indienstneming van het schip en dient de informatie de werkelijke conditie op die datum te weerspiegelen.

6.7

Eerder verstrekte informatie die geen verband houdt met de werkelijke conditie op die datum behoeft niet langer aan boord te worden bewaard.

6.8

Als de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip wordt overgenomen door een andere maatschappij, behoeft de informatie die betrekking heeft op het maatschappij die het schip exploiteerde, niet langer aan boord te blijven.

Zie bovendien paragraaf 8, 9 en 13 voor andere relevante richtsnoeren.

7. SCHEEPSVEILIGHEID

Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor relevante richtsnoeren.

8. BEOORDELING VAN DE SCHEEPSBEVEILIGING

Beoordeling van de veiligheid

8.1De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) is verantwoordelijk voor de waarborging dat een beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) wordt uitgevoerd voor elk van de schepen in de vloot van de maatschappij die moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code en waarvoor de BBF verantwoordelijk is. Hoewel de BBF de taken die bij zijn functie horen niet allemaal persoonlijk hoeft uit te voeren, blijft de BBF de eindverantwoordelijkheid houden om ervoor te zorgen dat de taken correct worden uitgevoerd.

8.2Voorafgaand aan het begin van een BVS dient de BBF zich ervan te vergewissen dat al het voordeel wordt gehaald uit de beschikbare informatie over de beoordeling van de bedreiging voor de havens die het schip zal aandoen of waar passagiers aan of van boord zullen gaan, alsmede over de havenfaciliteiten en hun beschermende maatregelen. De BBF dient eerdere rapporten over soortgelijke beveiligingsbehoeften te bestuderen. Indien haalbaar dient de BBF de juiste personen op het schip en in de havenfaciliteiten te ontmoeten om het doel en de methodiek van de beoordeling te bespreken. De BBF dient eventuele specifieke instructies van de verdragsluitende staten op te volgen.

8.3In een BVS dienen de volgende elementen aan boord of binnen het schip aan de orde te worden gesteld:

.1fysieke beveiliging;

.2structurele integriteit;

.3systemen ter bescherming van het personeel;

.4procedureel beleid;

.5radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder begrepen computersystemen en -netwerken; en

.6andere plaatsen die, als ze zijn aangetast of worden gebruikt voor ongeoorloofde waarnemingen, een risico kunnen inhouden voor personen, eigendommen of activiteiten aan boord van het schip of binnen de havenfaciliteit.

8.4Degenen die betrokken zijn bij de uitvoering van een BVS dienen in staat te zijn hulp van deskundigen in te roepen met betrekking tot:

.1kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.2herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.3herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;

.4technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.5methoden die worden gebruikt om een veiligheidsincident te veroorzaken;

.6effecten van explosieven op de constructie en uitrusting van schepen;

.7scheepsbeveiliging;

.8ondernemingspraktijken op het raakvlak tussen schip en haven;

.9voorzorgsmaatregelen, paraatheid en reacties in noodsituaties;

.10fysieke beveiliging;

.11radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;

.12scheepsbouw; en

.13scheeps- en havenactiviteiten.

8.5De BBF dient de informatie die nodig is voor het uitvoeren van een onderzoek te verzamelen en vast te leggen; het gaat hierbij onder meer om:

.1de algehele indeling van het schip;

.2de plaats van gebieden die beperkt toegankelijk zouden moeten zijn, zoals de navigatiebrug, machinekamers van categorie A en andere controlestations zoals gedefinieerd in hoofdstuk II-2, enz.;

.3de locatie en functie van elk werkelijke of potentiële toegangspunt tot het schip;

.4getijdenveranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de kwetsbaarheid of beveiliging van het schip;

.5de ruimen en stuwvoorzieningen;

.6de plaatsen waar de scheepsvoorraden en essentiële onderhoudsuitrusting wordt bewaard;

.7de plaatsen waar onbegeleide bagage wordt opgeslagen;

.8de noodapparatuur en stand-byuitrusting die beschikbaar is voor het onderhouden van essentiële diensten;

.9het aantal bemanningsleden, eventuele bestaande beveiligingstaken en eventuele bestaande uitgewerkte trainingseisen van de maatschappij;

.10bestaande beveiligings- en veiligheidsuitrusting ter bescherming van passagiers en bemanning;

.11ontsnappings- en evacuatieroutes en verzamelplaatsen die in stand moeten worden gehouden om een ordelijke en veilige noodevacuatie van het schip te waarborgen;

.12reeds bestaande overeenkomsten met particuliere beveiligingsbedrijven die beveiligingsdiensten op het schip en vanaf het water leveren; en

.13bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures die van kracht zijn, waaronder begrepen inspectie- en controleprocedures, identificatiesystemen, bewakings- en toezichtapparatuur, identificatiedocumenten voor personeel, alsmede communicatie-, alarm-, verlichtings-, toegangscontrole- en andere geschikte systemen.

8.6In de BVS dient elk vastgestelde toegangspunt, waaronder begrepen open dekruimten, te worden onderzocht en te worden geëvalueerd op de mogelijkheid te worden gebruikt door mensen die door de beveiliging heen willen breken. Dit geldt voor toegangspunten die zowel toegankelijk zijn voor mensen met toegangsbevoegdheid als voor mensen die zich onbevoegd toegang willen verschaffen.

8.7De BVS dient de blijvende relevantie van de bestaande veiligheidsmaatregelen en instructies, procedures en activiteiten in acht te nemen, zowel in routineomstandigheden als in noodsituaties, en dient beveiligingsinstructies vast te stellen, waaronder begrepen:

.1de gebieden waarvoor beperkingen gelden;

.2de procedures in reactie op brand of andere noodsituaties;

.3het niveau van toezicht op de bemanning, passagiers, bezoekers, leveranciers, monteurs, havenwerkers, enz.;

.4de frequentie en doeltreffendheid van veiligheidspatrouilles;

.5de toegangscontrolesystemen, inclusief identificatiesystemen;

.6de veiligheidscommunicatiemiddelen en -procedures;

.7de veiligheidsdeuren, -barrières en -verlichting; en

.8de beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen, indien aanwezig.

8.8De BVS dient rekening te houden met de personen, werkzaamheden, diensten en activiteiten waarvan het belangrijk is dat zij worden beschermd. Het gaat hierbij onder meer om:

.1de bemanning;

.2passagiers, bezoekers, leveranciers, monteurs, personeel van de havenfaciliteit, enz.;

.3de capaciteit om een veilige navigatie en reactie op noodsituaties in stand te houden;

.4de lading, in het bijzonder gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen;

.5de scheepsvoorraden;

.6de veiligheidscommunicatieapparatuur en -systemen van het schip, indien aanwezig; en

.7de veiligheidsbewakingsapparatuur en -systemen van het schip, indien aanwezig.

8.9In de BVS dient rekening te worden gehouden met alle mogelijke bedreigingen. Het kan hierbij onder meer gaan om de volgende typen veiligheidsincidenten:

.1schade aan of vernieling van het schip of een havenfaciliteit, bijvoorbeeld door explosieven, brandstichting, sabotage of vandalisme;

.2het kapen van of beslagleggen op het schip of personen aan boord;

.3het knoeien met de lading, essentiële scheepsapparatuur of -systemen of scheepsvoorraden;

.4onbevoegde toegang of gebruik, waaronder de aanwezigheid van verstekelingen;

.5het smokkelen van wapens of apparatuur, waaronder massavernietigingswapens;

.6gebruik van het schip om degenen te vervoeren die van plan zijn een veiligheidsincident te veroorzaken en/of hun uitrusting;

.7gebruik van het schip zelf als wapen of als een middel om schade of vernieling te veroorzaken;

.8aanvallen vanaf zee terwijl het schip is afgemeerd of voor anker ligt; en

.9aanvallen op volle zee.

8.10De BVS dient alle mogelijke kwetsbaarheden in acht te nemen; hierbij kan het onder meer gaan om:

.1conflicten tussen veiligheids- en beveiligingsmaatregelen;

.2conflicten tussen taken aan boord en beveiligingstaken;

.3bewakingstaken en het aantal bemanningsleden, met name met consequenties voor vermoeidheid, alertheid en prestaties van de bemanning;

.4eventuele vastgestelde tekortkomingen op het gebied van veiligheidstraining; en

.5enige beveiligingsapparatuur en -systemen, waaronder begrepen communicatiesystemen.

8.11De BBF en de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dienen altijd rekening te houden met het effect dat veiligheidsmaatregelen kunnen hebben op de bemanning die langere tijd op het schip verblijft. Bij het ontwikkelen van veiligheidsmaatregelen dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan het gemak, het comfort en de privacy van de bemanning en hun vermogen om gedurende langere perioden doeltreffend te blijven.

8.12Na voltooiing van de BVS dient er een rapport te worden opgesteld dat een samenvatting bevat van hoe de beoordeling heeft plaatsgevonden, alsmede een beschrijving van iedere tijdens de beoordeling ontdekte kwetsbaarheid en een beschrijving van de tegenmaatregelen die zouden kunnen worden gebruikt om de kwetsbaarheid aan te pakken. Het rapport dient tegen toegang door of bekendmaking aan onbevoegden te worden beveiligd.

8.13Als de BVS niet is uitgevoerd door de maatschappij, dient het rapport van de BVS te worden beoordeeld en goedgekeurd door de BBF.

Veiligheidsonderzoek op locatie

8.14Het veiligheidsonderzoek op locatie maakt integraal deel uit van elke BVS. Het veiligheidsonderzoek op locatie dient bestaande beschermende maatregelen, procedures en activiteiten aan boord te onderzoeken en te evalueren; hierbij dienen de volgende punten aan de orde te komen:

.1waarborgen dat alle taken met betrekking tot de scheepsveiligheid worden uitgevoerd;

.2toezicht op gebieden waarvoor beperkingen gelden, om te waarborgen dat uitsluitend geautoriseerde personen toegang verkrijgen;

.3beheersing van de toegang tot het schip, inclusief eventuele identificatiesystemen;

.4toezicht op en rond het dek en de gebieden rond het schip;

.5toezicht op de inscheping van personen en hun bezittingen (begeleide en onbegeleide bagage en persoonlijke bezittingen van de bemanning);

.6toezicht op de ladingsbehandeling en op de bevoorrading van het schip;

.7ervoor zorgdragen dat de veiligheidscommunicatiemiddelen, -informatie en uitrusting van het schip voorhanden zijn.

9. SCHEEPSVEILIGHEIDSPLAN

Algemeen

9.1De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF) heeft de verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dat er een scheepsveiligheidsplan (SVP) wordt uitgewerkt en ter goedkeuring wordt ingediend. De inhoud van elk afzonderlijke SVP dient te variëren afhankelijk van het specifieke schip dat het onderwerp is van het plan. Bij de beoordeling van de veiligheid van een schip (BVS) zullen de specifieke kenmerken van het schip en de potentiële bedreigingen en kwetsbaarheden zijn vastgesteld. Bij het opstellen van het SVP dienen deze kenmerken in detail aan de orde te worden gesteld. Overheden kunnen advies over de opstelling en inhoud van een SVP aanreiken.

9.2Alle SVP's dienen:

.1de organisatorische structuur van de beveiliging van het schip in detail te beschrijven;

.2de relaties van het schip met de maatschappij, havenfaciliteiten, andere schepen en relevante autoriteiten met verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid in detail te beschrijven;

.3de communicatiesystemen in detail te beschrijven, zodat effectieve ononderbroken communicatie binnen het schip en tussen het schip en andere entiteiten, waaronder begrepen havenfaciliteiten, mogelijk is;

.4de — zowel operationele als fysieke — getroffen basismaatregelen van veiligheidsniveau 1 in detail te beschrijven;

.5de extra veiligheidsmaatregelen waarmee het schip zonder vertraging naar veiligheidsniveau 2 en zo nodig naar veiligheidsniveau 3 kan overgaan in detail te beschrijven;

.6te voorzien in een regelmatige evaluatie of controle van het SVP en in wijziging van het SVP in reactie op opgedane ervaringen of veranderende omstandigheden; en

.7procedures voor rapportage aan de desbetreffende aanspreekpunten van de verdragsluitende staat in detail te beschrijven.

9.3Het opstellen van een effectief SVP dient te berusten op een grondige beoordeling van alle zaken die verband houden met de veiligheid van het schip, waaronder met name een grondige evaluatie van de fysieke en operationele kenmerken, inclusief het reispatroon, van het desbetreffende schip.

9.4Alle SVP's dienen te worden goedgekeurd door of namens de overheid. Als een overheid voor de evaluatie of goedkeuring van het SVP gebruik maakt van een erkend beveiligingsbedrijf (EBB), mag dat EBB geen relatie hebben met het EBB dat het plan heeft opgesteld of aan opstelling van het plan heeft bijgedragen.

9.5De BBF en scheepsveiligheidsbeambten (SBF) dienen procedures te ontwikkelen om:

.1de blijvende doeltreffendheid van het SVP te beoordelen; en

.2wijzigingen op het plan voor te bereiden nadat dit is goedgekeurd.

9.6De in het SVP opgenomen veiligheidsmaatregelen dienen te zijn getroffen wanneer de eerste verificatie van de overeenstemming met de eisen van hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code wordt uitgevoerd. Als dat niet het geval is, kan het proces van afgifte van het vereiste Internationaal Scheepsveiligheidscertificaat aan het schip niet plaatsvinden. Als er vervolgens sprake is van een storing in de beveiligingsapparatuur of -systemen, dan wel van het om welke reden dan ook opschorten van een veiligheidsmaatregel, dan dienen er equivalente tijdelijke veiligheidsmaatregelen te worden aangenomen, aan de overheid kenbaar te worden gemaakt en door de overheid te worden goedgekeurd.

Organisatie en uitvoering van scheepsbeveiligingstaken

9.7Naast de in artikel 9.2 gegeven instructies dienen de volgende punten, die betrekking hebben op alle veiligheidsniveaus, in het SVP te zijn vastgesteld:

.1de taken en verantwoordelijkheden van al het personeel aan boord met een beveiligingstaak;

.2de procedures of voorzorgsmaatregelen die nodig zijn om een dergelijke voortdurende communicatie te allen tijde in stand te houden;

.3de procedures die nodig zijn om de blijvende doeltreffendheid van veiligheidsprocedures en eventuele beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen te beoordelen, waaronder begrepen procedures voor het identificeren van en het reageren op storingen of een gebrekkige werking van apparatuur of systemen;

.4de procedures en praktijken voor het beschermen van gevoelige informatie op het gebied van veiligheid die op papier of elektronisch is opgeslagen;

.5het type en de onderhoudsvoorschriften van beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen, indien aanwezig;

.6de procedures die de tijdige indiening en beoordeling van rapporten over mogelijke gevallen van inbreuk op de veiligheid of veiligheidskwesties waarborgen;

.7procedures voor de totstandbrenging, het onderhoud en de actualisering van een lijst van gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen aan boord, inclusief hun locatie.

9.8Het resterende deel van paragraaf 9 heeft specifiek betrekking op de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen op elk veiligheidsniveau; het gaat hierbij om:

.1toegang tot het schip door de bemanning, passagiers, bezoekers, enz.;

.2gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden;

.3ladingsbehandeling;

.4bevoorrading van het schip;

.5omgang met onbegeleide bagage; en

.6toezicht op de beveiliging van het schip.

Toegang tot het schip

9.9In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld voor alle middelen die toegang bieden tot het schip die in de BVS zijn geïdentificeerd. Het dient hierbij onder meer te gaan om:

.1toegangsladders;

.2toegangstrappen;

.3hellingbanen;

.4toegangsdeuren, patrijspoorten, vensters en laadpoorten;

.5meerkabels en ankerkettingen; en

.6kranen en hijsinrichtingen.

9.10Voor elk van deze toegangsmiddelen dient het SVP de desbetreffende locaties te identificeren waar toegangsbeperkingen of een toegangsverbod moeten gelden bij elk van de veiligheidsniveaus. Voor elk veiligheidsniveau dient in het SVP te zijn vastgesteld welk soort beperking of verbod moet worden toegepast en met welke middelen deze beperkingen of verboden moeten worden gehandhaafd.

9.11In het SVP dient voor elk veiligheidsniveau te zijn vastgesteld welke identificatiemiddelen nodig zijn om toegang tot het schip toe te staan en om het voor bepaalde personen mogelijk te maken zonder verdere vraag naar hun identiteit op het schip te verblijven. Hierbij kan de ontwikkeling van een geschikt identificatiesysteem nodig zijn dat permanente en tijdelijke identificatie voor achtereenvolgens bemanning en bezoekers mogelijk maakt. Indien uitvoerbaar dient een scheepsidentificatiesysteem te worden afgestemd op het identificatiesysteem dat van toepassing is op de havenfaciliteit. Passagiers dienen hun identiteit te kunnen aantonen door middel van instapkaarten, tickets, enz., maar hebben geen toegang tot gebieden waarvoor beperkingen gelden, tenzij onder geleide. In het SVP dienen bepalingen te zijn vastgesteld die ervoor zorgen dat de identificatiesystemen regelmatig worden bijgewerkt en dat misbruik van procedures strafmaatregelen tot gevolg kan hebben.

9.12Aan mensen die desgevraagd hun identiteit niet willen of niet kunnen aantonen en/of het doel van hun bezoek niet willen of niet kunnen bevestigen, dient de toegang tot het schip te worden ontzegd en hun poging toegang te verkrijgen dient al naar gelang van toepassing te worden gerapporteerd aan de SBF, de BBF, de havenveiligheidsbeambte (HBF) en aan de nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken.

9.13In het SVP dient de frequentie te zijn vastgesteld van de toepassing van toegangscontroles, met name als deze willekeurig of slechts incidenteel worden toegepast.

Veiligheidsniveau 1

9.14Op veiligheidsniveau 1 dient het SVP de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die de toegang tot het schip moeten bewaken; hierbij kunnen de volgende maatregelen worden toegepast:

.1controleren van de identiteit van alle personen die aan boord van het schip willen gaan en bevestigen van hun redenen daartoe door bijvoorbeeld instructies zich te vervoegen, passagierstickets, instapkaarten, werkorders, enz. te controleren;

.2het schip dient er in samenwerking met de havenfaciliteit voor te zorgen dat er speciale veilige zones tot stand worden gebracht waarin inspecties en het fouilleren van personen, het doorzoeken van bagage (inclusief handbagage), persoonlijke bezittingen, voertuigen en hun inhoud kunnen plaatsvinden;

.3het schip dient er in samenwerking met de havenfaciliteit voor te zorgen dat voertuigen waarvan het de bedoeling is dat zij in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen worden verscheept, voorafgaand aan de inscheping worden doorzocht, een en ander in overeenstemming met de frequentie vereist in het SVP;

.4het scheiden van gecontroleerde personen en hun persoonlijke bezittingen van niet-gecontroleerde personen en hun persoonlijke bezittingen;

.5het gescheiden houden van inschepende en ontschepende passagiers;

.6het identificeren van toegangspunten die moeten worden beveiligd of bewaakt ter voorkoming van toegang door onbevoegden;

.7het afsluiten, door fysieke afsluiting of anderszins, van de toegang tot onbemande ruimten die grenzen aan ruimten waartoe passagiers en bezoekers toegang hebben; en

.8het verschaffen van veiligheidsinstructies aan al het personeel op het schip over mogelijke bedreigingen, de procedures voor het rapporteren van verdachte personen, objecten of activiteiten en de noodzaak tot waakzaamheid.

9.15Op veiligheidsniveau 1 moeten alle personen die toegang willen verkrijgen tot het schip, kunnen worden blootgesteld aan fouilleren of doorzoeken. De frequentie van dit fouilleren of doorzoeken, waaronder willekeurig fouilleren of doorzoeken, dient te zijn gespecificeerd in het goedgekeurde SVP en dient met name te zijn goedgekeurd door de overheid. Dit fouilleren of doorzoeken wordt bij voorkeur uitgevoerd door de havenfaciliteit in nauwe samenwerking met het schip en in de dichte nabijheid van het schip. Tenzij hier duidelijke veiligheidsredenen voor zijn, kan van leden van de bemanning niet worden verlangd dat zij hun collega's fouilleren of dier persoonlijke bezittingen doorzoeken. Al dergelijke fouilleringen/doorzoekingen zullen worden uitgevoerd op een wijze waarin de rechten van de mens van de desbetreffende persoon volledig in acht worden genomen en waarin de menselijke waardigheid behouden blijft.

Veiligheidsniveau 2

9.16Op veiligheidsniveau 2 dient het SVP de veiligheidsmaatregelen vast te stellen die moeten worden toegepast ter bescherming tegen een verhoogd risico op een veiligheidsincident, om een grotere waakzaamheid en strengere controle te waarborgen; het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het aanstellen van extra personeel om tijdens nachtelijke uren dekgedeelten te bewaken om onbevoegden de toegang te beletten;

.2het beperken van het aantal toegangspunten tot het schip, het identificeren van de toegangspunten die kunnen worden gesloten en de middelen om deze adequaat af te sluiten;

.3het beletten van toegang vanaf het water tot het schip, waaronder bijvoorbeeld begrepen, in samenwerking met de havenfaciliteit, het instellen van patrouilles per schip;

.4het vaststellen van een gebied aan de walkant van het schip waarvoor beperkingen gelden, een en ander in nauwe samenwerking met de havenfaciliteit;

.5het verhogen van de frequentie en de gedetailleerdheid van het fouilleren/doorzoeken van personen, persoonlijke bezittingen en voertuigen die worden ingescheept of geladen;

.6het begeleiden van bezoekers op het schip;

.7het geven van extra, specifieke veiligheidsinstructies aan al het personeel op het schip over vastgestelde bedreigingen, waarbij de procedures voor het rapporteren van verdachte personen, objecten of activiteiten opnieuw onder de aandacht worden gebracht en de noodzaak tot verhoogde waakzaamheid wordt benadrukt; en

.8het uitvoeren van een volledige of gedeeltelijke doorzoeking van het schip.

Veiligheidsniveau 3

9.17Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1beperkte toegang tot een enkel, bewaakt toegangspunt;

.2het alleen verschaffen van toegang aan diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident;

.3het instrueren van de mensen aan boord;

.4het opschorten van inscheping of ontscheping;

.5het opschorten van het laden en lossen van goederen, leveringen, enz.;

.6ontruiming van het schip;

.7verplaatsing van het schip; en

.8het voorbereiden van een volledige of gedeeltelijke doorzoeking van het schip.

Gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden

9.18Het SVP dient de gebieden op het schip waarvoor beperkingen moeten gelden te identificeren en de geldende beperkingen qua omvang en duur te specificeren en aan te geven welke veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen om de toegang tot en de activiteiten binnen deze gebieden te beheersen. Gebieden waarvoor beperkingen gelden hebben tot doel:

.1toegang door onbevoegden te voorkomen;

.2passagiers, bemanning en personeel van havenfaciliteiten of andere instanties die aan boord van het schip mogen komen, te beschermen;

.3qua beveiliging gevoelige gebieden binnen het schip te beschermen; en

.4het schip te beschermen tegen geknoei met scheepslading en scheepsvoorraden.

9.19Het SVP dient te waarborgen dat er een duidelijk vastgesteld beleid en werkwijze is om de toegang tot alle gebieden waarvoor beperkingen gelden te bewaken.

9.20Het SVP dient erin te voorzien dat alle gebieden waarvoor beperkingen gelden duidelijk gemarkeerd dienen te worden, waarbij moet worden aangegeven dat de toegang tot het gebied aan beperkingen is onderworpen en dat aanwezigheid in het gebied door onbevoegden een inbreuk op de veiligheid inhoudt.

9.21Bij gebieden waarvoor beperkingen gelden gaat het onder meer om:

.1de navigatiebrug, machinekamers van categorie A en andere controlestations zoals gedefinieerd in hoofdstuk II-2;

.2ruimten die beveiligings- en bewakingsuitrusting en -systemen, alsmede de bediening van deze uitrusting/systemen en van verlichtingssystemen bevatten;

.3ventilatie- en airconditioningsystemen en andere, vergelijkbare ruimten;

.4ruimten met toegang tot drinkwatertanks, -pompen of -verdeelleidingen;

.5ruimten die gevaarlijke goederen of stoffen bevatten;

.6ruimten die ladingpompen en hun bediening bevatten;

.7ruimen en ruimten die scheepsvoorraden bevatten;

.8de bemanningsverblijven; en

.9alle andere gebieden zoals door middel van de BVS vastgesteld door de BBF, ten aanzien waarvan de toegang moet worden beperkt om de beveiliging van het schip in stand te houden.

Veiligheidsniveau 1

9.22Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast op gebieden waarvoor beperkingen gelden; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:

.1het vergrendelen of afsluiten van toegangspunten;

.2gebruik van bewakingsapparatuur om de gebieden te bewaken;

.3gebruik maken van bewakers of patrouilles; en

.4gebruik van automatische toegangsdetectieapparatuur om de bemanning te waarschuwen bij toegang door onbevoegden.

Veiligheidsniveau 2

9.23Op veiligheidsniveau 2 dienen de frequentie en intensiteit van het toezicht op en van de toegangscontrole tot gebieden waarvoor beperkingen gelden te worden opgevoerd om te waarborgen dat alleen bevoegde personen toegang hebben. In het SVP dienen de extra toe te passen veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld; het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het vaststellen van gebieden waarvoor beperkingen gelden en die grenzen aan toegangspunten;

.2ononderbroken toezicht op bewakingsapparatuur; en

.3het inzetten van extra personeel om gebieden waarvoor beperkingen gelden te bewaken en in dergelijke gebieden te patrouilleren.

Veiligheidsniveau 3

9.24Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het instellen van extra gebieden op het schip waarvoor beperkingen gelden en wel in de nabijheid van het veiligheidsincident of de vermeende locatie van de bedreiging van de veiligheid, waartoe de toegang wordt ontzegd; en

.2het doorzoeken van gebieden waarvoor beperkingen gelden als onderdeel van het doorzoeken van het schip.

Ladingsbehandeling

9.25De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot ladingsbehandeling dienen:

.1geknoei met lading te voorkomen; en

.2te voorkomen dat lading die niet voor vervoer bestemd is, wordt geaccepteerd en aan boord van het schip wordt opgeslagen.

9.26De veiligheidsmaatregelen, waarvan sommige in samenwerking met de havenfaciliteit zullen moeten worden toegepast, dienen voorraadbeheerprocedures bij toegangspunten tot het schip te omvatten. Eenmaal aan boord van het schip moet lading kunnen worden geïdentificeerd als zijnde goedgekeurd voor belading in het schip. Bovendien moeten er veiligheidsmaatregelen worden ontwikkeld die waarborgen dat er met lading — eenmaal aan boord — niet kan worden geknoeid.

Veiligheidsniveau 1

9.27Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:

.1routinecontroles van de lading, transportinstallaties en ruimen vóór en tijdens de ladingsbehandeling;

.2controles die waarborgen dat de geladen goederen overeenkomen met de ladingsdocumenten;

.3er in samenwerking met de havenfaciliteit voor zorgen dat voertuigen die in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen moeten worden verscheept, voorafgaand aan de inscheping worden doorzocht, een en ander in overeenstemming met de frequentie vereist in het SVP; en

.4controle van zegels of andere methoden die kunnen worden gehanteerd om geknoei met lading te voorkomen.

9.28Controle van de lading kan op de volgende wijzen plaatsvinden:

.1visuele en fysieke inspectie; en

.2gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.

9.29Als er sprake is van regelmatige of herhaaldelijke verplaatsing van lading kan de BBF of de SBF in overleg met de havenfaciliteit met expediteurs of anderen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke lading, regelingen treffen inzake het op een andere locatie controleren, verzegelen, plannen, documentondersteuning, enz. Dergelijke regelingen dienen aan de desbetreffende HBF bekend te worden gemaakt en met hem te worden overeengekomen.

Veiligheidsniveau 2

9.30Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:

.1gedetailleerde controles van lading, transportinstallaties en ruimen;

.2intensievere controles om te waarborgen dat alleen de beoogde goederen worden geladen;

.3het intensiever doorzoeken van voertuigen die in schepen voor autotransport, roll-on-roll-offschepen of passagiersschepen moeten worden verscheept; en

.4het verhogen van de frequentie van en de gedetailleerdheid bij het controleren van zegels of andere methoden die worden gebruikt om geknoei met lading te voorkomen.

9.31De gedetailleerde controle van de lading kan op de volgende wijzen plaatsvinden:

.1het verhogen van de frequentie van en de gedetailleerdheid bij visuele en fysieke inspectie;

.2het verhogen van de frequentie van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en

.3het coördineren van verhoogde veiligheidsmaatregelen met de verscheper of andere verantwoordelijke partij, een en ander in overeenstemming met een reeds vastgestelde overeenkomst en procedures.

Veiligheidsniveau 3

9.32Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het opschorten van het laden of lossen van goederen; en

.2het verifiëren van de voorraad en de locatie van eventueel aan boord aanwezige gevaarlijke goederen en stoffen.

Bevoorrading van het schip

9.33De veiligheidsmaatregelen ten aanzien van de bevoorrading van het schip dienen:

.1te waarborgen dat de scheepsvoorraden en de integriteit van de verpakkingen worden gecontroleerd;

.2te voorkomen dat scheepsvoorraden zonder inspectie worden geaccepteerd;

.3geknoei met lading te voorkomen; en

.4te voorkomen dat scheepsvoorraden worden geaccepteerd als zij niet zijn besteld;

9.34Voor schepen die regelmatig gebruik maken van de havenfaciliteit kan het goed zijn procedures vast te stellen die betrekking hebben op het schip, de leveranciers en de havenfaciliteit en die de bekendmaking en de tijdstippen van leveringen en de bijbehorende documenten regelen. Er dient altijd op enigerlei wijze te worden bevestigd dat voorraden die ter aflevering worden aangeboden, vergezeld gaan van bewijs dat ze door het schip zijn besteld.

Veiligheidsniveau 1

9.35Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens de bevoorrading van het schip; het kan hierbij onder meer gaan om:

.1controles die waarborgen dat voorraden in overeenstemming zijn met de bestelling voordat zij aan boord komen; en

.2de waarborging dat de scheepsvoorraden onmiddellijk veilig worden verstouwd.

Veiligheidsniveau 2

9.36Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast tijdens de bevoorrading van het schip door alvorens de voorraden aan boord te ontvangen controles uit te oefenen en inspecties te intensiveren.

Veiligheidsniveau 3

9.37Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het onderwerpen van de scheepsvoorraden aan uitgebreidere controles;

.2voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van scheepsvoorraden; en

.3weigering scheepsvoorraden aan boord van het schip te ontvangen.

Omgang met onbegeleide bagage

9.38In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om te waarborgen dat onbegeleide bagage (dat wil zeggen bagage, waaronder begrepen persoonlijke bezittingen, die op het punt waar wordt geïnspecteerd of doorzocht, zich niet bij de passagier of het bemanningslid bevindt) wordt geïdentificeerd en onderworpen aan de juiste screening, waaronder begrepen het doorzoeken van de bagage, voordat de bagage aan boord van het schip wordt aanvaard. Er wordt niet beoogd dat dergelijke bagage wordt onderworpen aan screening door zowel het schip als de havenfaciliteit en in die gevallen waarbij beide voldoende zijn toegerust, dient de verantwoordelijkheid voor screening te berusten bij de havenfaciliteit. Nauwe samenwerking met de havenfaciliteit is essentieel en er dienen maatregelen te worden getroffen om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage na de screening veilig wordt behandeld.

Veiligheidsniveau 1

9.39Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de behandeling van onbegeleide bagage om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage aan een volledige screening wordt onderworpen of volledig wordt doorzocht; hetgeen het gebruik van röntgenapparatuur kan inhouden.

Veiligheidsniveau 2

9.40Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de behandeling van onbegeleide bagage en waarbij alle onbegeleide bagage volledig dient te worden doorgelicht met behulp van röntgenapparatuur.

Veiligheidsniveau 3

9.41Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1het onderwerpen van dergelijke bagage aan uitgebreidere screening, bijvoorbeeld door deze ten minste door te lichten vanuit twee verschillende hoeken;

.2voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van onbegeleide bagage; en

.3weigering onbegeleide bagage aan boord van het schip te ontvangen.

Toezicht op de beveiliging van het schip

9.42Op het schip dient de mogelijkheid te bestaan om op het schip zelf, de gebieden aan boord waarvoor beperkingen gelden en de gebieden rondom het schip toezicht te houden. Bij dit toezicht is het gebruik van de volgende middelen mogelijk:

.1verlichting;

.2toezichthouders, beveiligingspersoneel en dekwachten, inclusief patrouilles; en

.3automatische toegangsdetectieapparatuur en bewakingsuitrusting.

9.43Indien gebruikt dient automatische toegangsdetectieapparatuur een hoorbaar en/of zichtbaar alarm te activeren op een plaats waar continu iemand aanwezig is of waarop voortdurend toezicht is.

9.44In het SVP dienen de procedures en uitrusting te zijn vastgesteld die nodig zijn bij elk veiligheidsniveau en de middelen om te waarborgen dat bewakingsuitrusting ononderbroken kan werken, waarbij rekening dient te worden gehouden met de mogelijke effecten van weersomstandigheden en stroomstoringen.

Veiligheidsniveau 1

9.45Op veiligheidsniveau 1 dienen in het SVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld, welke kunnen bestaan uit een combinatie van verlichting, toezichthouders, beveiligingspersoneel of het gebruik van beveiligings- en bewakingsuitrusting waarmee het beveiligingspersoneel van het schip het schip in zijn algemeenheid en barrières en gebieden waarvoor beperkingen gelden in het bijzonder, kan observeren.

9.46Het scheepsdek en de toegangspunten tot het schip dienen in het donker en bij slecht zicht te zijn verlicht indien er activiteiten op het raakvlak tussen schip en haven plaatsvinden, dan wel indien nodig in een havenfaciliteit of op een ankerplaats. Onderweg dienen schepen indien nodig gebruik te maken van de maximaal beschikbare verlichting die in overeenstemming is met veilige navigatie, gelet op de bepalingen van de van kracht zijnde internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee. Bij de vaststelling van het juiste niveau en de juiste locatie van de verlichting dienen de volgende punten in acht te worden genomen:

.1de bemanning dient in staat te zijn activiteiten waar te nemen buiten het schip, zowel aan de kant van het water als aan de kant van de wal;

.2het gebied op en rond het schip dient te worden bestreken;

.3de verlichting dient de identificatie van personen op toegangspunten te vergemakkelijken; en

.4dekking met de nodige verlichting kan door middel van samenwerking met de havenfaciliteit tot stand worden gebracht.

Veiligheidsniveau 2

9.47Op veiligheidsniveau 2 dienen in het SVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om de toezicht- en bewakingsmogelijkheden te verbeteren; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:

.1het verhogen van de frequentie en gedetailleerdheid van veiligheidspatrouilles;

.2toename van de dekking en de intensiteit van de verlichting of het gebruik van beveiligings- en bewakingsuitrusting;

.3het toewijzen van extra personeel als uitkijkposten; en

.4ervoor zorgen dat er wordt samengewerkt met patrouilles per schip aan de kant van het water en met patrouilles te voet of met de auto aan de kant van de wal, indien voorzien.

9.48Extra verlichting kan noodzakelijk zijn ter bescherming tegen een verhoogd risico van een veiligheidsincident. Indien nodig kan aan de noodzaak tot extra verlichting worden voldaan door samenwerking met de havenfaciliteit in de vorm van extra verlichting vanaf de wal.

Veiligheidsniveau 3

9.49Op veiligheidsniveau 3 dient het schip de instructies op te volgen die zijn uitgegeven door diegenen die reageren op het veiligheidsincident of het dreigende veiligheidsincident. In het SVP dienen de veiligheidsmaatregelen die door het schip in nauwe samenwerking met diegenen die reageren en met de havenfaciliteit, kunnen worden genomen, in detail te zijn beschreven. Het kan hierbij onder meer gaan om:

.1inschakelen van alle verlichting op of het verlichten van de directe omgeving van het schip;

.2inschakelen van alle bewakingsapparatuur aan boord die activiteiten op of in de directe nabijheid van het schip kan vastleggen;

.3instellen van de maximale tijdsduur die dergelijke bewakingsapparatuur kan blijven registreren;

.4voorbereiding voor inspectie onder water van de romp van het schip; en

.5initiëren van maatregelen, waaronder begrepen — mits uitvoerbaar — het langzaam laten draaien van de scheepsschroeven, om toegang onder water tot de romp van het schip te voorkomen.

Uiteenlopende veiligheidsniveaus

9.50In het SVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die het schip zou kunnen aannemen als het schip bij een hoger veiligheidsniveau functioneert dan het veiligheidsniveau dat van toepassing is op een havenfaciliteit.

Activiteiten die niet onder de Code vallen

9.51In het SVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die het schip zou moeten toepassen als:

.1het zich in een haven bevindt van een staat die geen verdragsluitende staat is;

.2het in aanraking komt met een schip waarop deze Code niet van toepassing is;

.3het in aanraking komt met vaste of drijvende platforms of met een mobiel drijvend booreiland op locatie; of

.4het in aanraking komt met een haven of havenfaciliteit die niet in overeenstemming hoeft te zijn met hoofdstuk XI-2 en deel A van deze Code.

Verklaringen van Veiligheid

9.52Het SVP dient in detail te beschrijven hoe verzoeken om verklaringen van veiligheid van een havenfaciliteit worden behandeld en de omstandigheden waaronder het schip zelf een VvV dient aan te vragen.

Controles en evaluaties

9.53In het SVP dient te zijn vastgelegd hoe de BBF en de SBF de blijvende doeltreffendheid van het SVP beogen te controleren, alsmede de te volgen procedure bij evaluatie, actualisering of wijziging van het SVP.

10. DOCUMENTATIE

Algemeen

10.1De documentatie moet beschikbaar worden gesteld aan de daartoe bevoegde functionarissen van de verdragsluitende staten, zodat zij kunnen vaststellen of de bepalingen van de scheepsveiligheidsplannen zijn geïmplementeerd.

10.2De documentatie kan in elke willekeurige vorm worden opgeslagen, maar dient te worden beveiligd tegen toegang of bekendmaking door onbevoegden.

11. VEILIGHEIDSBEAMBTE VAN DE MAATSCHAPPIJ

Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor de desbetreffende instructies.

12. SCHEEPSVEILIGHEIDSBEAMBTE

Zie paragraaf 8, 9 en 13 voor de desbetreffende instructies.

13. TRAINING EN OEFENINGEN VOOR SCHEEPSVEILIGHEID

Training

13.1De veiligheidsbeambte van de maatschappij (BBF), het desbetreffende bedrijfspersoneel aan de wal en de scheepsveiligheidsbeambte (SBF) dienen, al naar gelang hun functie, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:

.1veiligheidsadministratie;

.2van toepassing zijnde internationale conventies, codes en aanbevelingen;

.3van toepassing zijnde overheidswetgeving en -voorschriften;

.4verantwoordelijkheden en functies van andere veiligheidsorganisaties;

.5methodiek voor de beoordeling van de scheepsveiligheid;

.6onderzoeks- en inspectiemethoden voor scheepsveiligheid;

.7scheeps- en havenactiviteiten en -voorwaarden;

.8veiligheidsmaatregelen voor schepen en havenfaciliteiten;

.9paraatheid en reacties in noodsituaties, en voorzorgsmaatregelen;

.10instructiemethoden voor veiligheidstraining en -scholing, waaronder veiligheidsmaatregelen en -procedures;

.11omgang met gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid en de communicatie met betrekking tot de veiligheid;

.12kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.13herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.14herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;

.15technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.16veiligheidsapparatuur en -systemen, en de beperkingen van hun functies;

.17methoden voor controle, inspectie, bewaking en toezicht;

.18methoden voor het fouilleren en doorzoeken en voor onopvallende inspectie;

.19veiligheidsoefeningen, waaronder oefeningen met havenfaciliteiten; en

.20beoordeling van veiligheidsoefeningen.

13.2De SBF dient bovendien voldoende kennis te hebben van en training te krijgen in alle of een aantal van de volgende onderdelen, daar waar van toepassing:

.1de indeling van het schip;

.2het scheepsveiligheidsplan en de bijbehorende procedures (waaronder training in reacties op basis van scenario's);

.3technieken voor massamanagement en -beheersing;

.4de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen; en

.5het testen, ijken en het op zee onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen.

13.3Bemanningsleden met specifieke beveiligingstaken dienen voldoende kennis en vaardigheid te bezitten om hun toegewezen taken uit te kunnen voeren, waaronder, daar waar van toepassing:

.1kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot veiligheid en patronen daarin;

.2herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.3herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen:

.4technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.5technieken voor massamanagement en -beheersing;

.6communicatie met betrekking tot de veiligheid;

.7kennis van de noodprocedures en voorzorgsmaatregelen;

.8de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen;

.9het testen, ijken en het op zee onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen;

.10technieken voor inspectie, bewaking en toezicht; en

.11methoden voor het fouilleren van personen, en voor het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, bagage, lading en scheepsvoorraden.

13.4Alle andere bemanningsleden dienen voldoende kennis te hebben van en bekend te zijn met de van toepassing zijnde bepalingen van het scheepsveiligheidsplan (SVP), waaronder:

.1de betekenis van en de daaruit voortvloeiende vereisten voor de verschillende veiligheidsniveaus;

.2kennis van de noodprocedures en voorzorgsmaatregelen;

.3herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.4herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren; en

.5technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken.

Oefeningen

13.5Het doel van oefeningen is ervoor te zorgen dat de bemanningsleden kundig zijn in alle toegewezen beveiligingstaken op alle veiligheidsniveaus en in het identificeren van alle ontoereikendheden met betrekking tot de veiligheid die moeten worden aangepakt.

13.6Om te waarborgen dat de bepalingen van het scheepsveiligheidsplan effectief worden geïmplementeerd, dienen er minstens elk kwartaal oefeningen te worden gehouden. In gevallen waarbij op een willekeurig moment meer dan 25 procent van de bemanningsleden is vervangen door bemanningsleden die het laatste kwartaal nog niet eerder hebben deelgenomen aan een oefening op dat schip, dient bovendien binnen één week na de vervanging een oefening te worden gehouden. Bij deze oefeningen dienen de afzonderlijke onderdelen van het plan, zoals de in artikel 8.9 vermelde bedreigingen met betrekking tot de veiligheid te worden getest.

13.7Er dienen minstens eenmaal per kalenderjaar, met een periode van niet meer dan 18 maanden tussen de oefeningen, diverse soorten oefeningen te worden uitgevoerd, waarbij sprake kan zijn van deelname door veiligheidsbeambte van de maatschappijen, havenveiligheidsbeambten, desbetreffende gezagsdragers van de verdragsluitende staten, alsmede scheepsveiligheidsbeambten, indien beschikbaar. Bij deze oefeningen dienen de communicatie, coördinatie, beschikbaarheid van hulpmiddelen en de reacties te worden getest. Deze oefeningen kunnen:

.1op ware grootte of live worden uitgevoerd;

.2uit computersimulatie of seminars bestaan; of

.3worden gecombineerd met andere oefeningen, zoals oefeningen op het gebied van zoek- en reddingsacties of van reacties op noodsituaties.

13.8De deelname van een bedrijf aan een oefening met een andere verdragsluitende staat dient door de overheid te worden erkend.

14. VEILIGHEID VAN DE HAVENFACILITEIT

Zie paragraaf 15, 16 en 18 voor de desbetreffende instructies.

15. BEOORDELING VAN DE VEILIGHEID VAN DE HAVENFACILITEIT

Algemeen

15.1De beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) kan worden uitgevoerd door een erkend beveiligingsbedrijf (EBB). De goedkeuring van een voltooid BVH dient echter alleen door de desbetreffende verdragsluitende staat te worden verschaft.

15.2Als een verdragsluitende staat gebruikmaakt van een EBB om te beoordelen of verifiëren of de BVH voldoet aan de eisen, mag het EBB geen verband houden met een ander EBB dat de opstelling van die beoordeling heeft gemaakt of daaraan heeft bijgedragen.

15.3Een BVH dient te zijn gericht op de volgende punten binnen een havenfaciliteit:

.1fysieke beveiliging;

.2structurele integriteit;

.3systemen ter bescherming van het personeel;

.4procedureel beleid

.5radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;

.6relevante vervoersinfrastructuur;

.7voorzieningen; en

.8andere plekken die, als ze zijn aangetast of worden gebruikt voor ongeoorloofde waarnemingen, een risico kunnen inhouden voor personen, eigendommen of activiteiten binnen de havenfaciliteit.

15.4Degenen die betrokken zijn bij een BVH dienen in staat te zijn deskundige hulp in te roepen in verband met:

.1kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.2herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.3herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;

.4technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.5methoden die worden gebruikt om een veiligheidsincident te veroorzaken;

.6effecten van explosieven op bouwwerken en havendiensten;

.7veiligheid van de havenfaciliteit;

.8havenpraktijken;

.9voorzorgsmaatregelen, en paraatheid en reacties in noodsituaties;

.10fysieke beveiligingsmaatregelen, bijvoorbeeld hekken;

.11radio- en telecommunicatiesystemen, waaronder computersystemen en -netwerken;

.12vervoer en weg- en waterbouwkunde; en

.13scheeps- en havenactiviteiten.

Identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren die dienen te worden beschermd

15.5De identificatie en evaluatie van belangrijke bedrijfsmiddelen en infrastructuren bestaat uit een proces waarmee het relatieve belang van bouwwerken en installaties voor het functioneren van de havenfaciliteiten kan worden vastgesteld. Dit identificatie- en evaluatieproces is van belang, omdat het een basis schept om strategieën ter vermindering van veiligheidsincidenten te kunnen richten op die bedrijfsmiddelen en bouwwerken die dienen te worden beschermd tegen dergelijke incidenten. In dit proces dient te worden gekeken naar mogelijke sterfgevallen, het economische belang van de haven, de symbolische waarde, en de aanwezigheid van overheidsinstallaties.

15.6De identificatie en evaluatie van bedrijfsmiddelen en infrastructuren dient te worden gebruikt om hun relatieve belang om te worden beschermd te prioriteren. Daarbij is het vermijden van dood of letsel het belangrijkste punt. Het is tevens van belang te bekijken of de havenfaciliteit, het bouwwerk of de installatie kan blijven functioneren zonder de desbetreffende bedrijfsmiddelen, en tot in hoeverre een snel herstel van een normaal functioneren mogelijk is.

15.7De bedrijfsmiddelen en infrastructuren, waarvan in aanmerking moet worden genomen dat ze dienen te worden beschermd, kunnen bestaan uit:

.1toegangen, ingangen, toegangswegen, ankerplaatsen, en manoeuvreer- en ligplaatsen;

.2goederenfaciliteiten, terminals, opslagplaatsen, en los- en laadinstallaties;

.3systemen zoals elektrische distributiesystemen, radio- en telecommunicatiesystemen en computersystemen en -netwerken;

.4scheepsverkeerssystemen in de haven en navigatiemiddelen;

.5energiecentrales, buizensystemen voor het overladen van goederen, en watervoorraden;

.6bruggen, sporen en wegen;

.7schepen voor havendiensten, waaronder loodsboten, sleepboten, lichters, enz.

.8beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen; en

.9de aan de havenfaciliteit grenzende wateren.

15.8Een duidelijke identificatie van de bedrijfsmiddelen en infrastructuren is van essentieel belang bij het evalueren van de vereisten voor de beveiliging van de havenfaciliteit, het prioriteren van beschermende maatregelen, en beslissingen betreffende de toewijzing van hulpmiddelen om de havenfaciliteit beter te beschermen. Dit proces kan gepaard gaan met overleg met de desbetreffende autoriteiten betreffende aan de havenfaciliteit grenzende bouwwerken die schade aan de faciliteit zouden kunnen toebrengen of die zouden kunnen worden gebruikt om schade aan de faciliteit toe te brengen of om ongeoorloofde waarnemingen op de faciliteit uit te voeren of om de aandacht af te leiden.

Identificatie van mogelijke bedreigingen voor de bedrijfsmiddelen en infrastructuren en de waarschijnlijkheid dat deze zich voordoen, teneinde veiligheidsmaatregelen vast te stellen en te prioriteren

15.9Mogelijke handelingen die de veiligheid van bedrijfsmiddelen en infrastructuren zouden kunnen bedreigen en de methoden voor het uitvoeren van dergelijke handelingen dienen te worden geïdentificeerd om te beoordelen of bepaalde bedrijfsmiddelen of locaties kwetsbaar zijn voor een veiligheidsincident, en om vereisten voor de beveiliging vast te stellen en te prioriteren teneinde de planning en toewijzing van hulpmiddelen mogelijk te maken. De identificatie en evaluatie van elke mogelijke handeling en methode daarvoor dient te worden gebaseerd op diverse factoren, waaronder de beoordeling van bedreigingen door overheidsinstanties. Door het identificeren en beoordelen van bedreigingen hoeven degenen die de beoordeling uitvoeren niet af te gaan op de ergste scenario's om de planning en toewijzing van hulpmiddelen aan te geven.

15.10In de BVH dient een beoordeling te zijn opgenomen die in overleg met de desbetreffende nationale veiligheidsorganisaties wordt gemaakt, teneinde het volgende vast te stellen:

.1alle bepaalde aspecten van de havenfaciliteit, waaronder het scheepsverkeer dat gebruikmaakt van de faciliteit, die ervoor kunnen zorgen dat de havenfaciliteit doelwit van een aanval kan zijn;

.2de waarschijnlijke gevolgen van een aanval op of bij de havenfaciliteit, voor wat betreft sterfgevallen, schade aan eigendommen en economische ontwrichting, waaronder ontwrichting van transportsystemen;

.3de mogelijkheden en bedoelingen van degenen die een dergelijke aanval kunnen inzetten; en

.4het mogelijke soort of de mogelijke soorten van aanval,

waarbij een algehele beoordeling tot stand komt van het risiconiveau op basis waarvan veiligheidsmaatregelen moeten worden ontwikkeld.

15.11In de BVH dienen alle mogelijke bedreigingen in acht te worden genomen. Deze kunnen bestaan uit de volgende soorten veiligheidsincidenten:

.1schade aan of vernieling van de havenfaciliteit of het schip, bijvoorbeeld door explosieven, brandstichting, sabotage of vandalisme;

.2het kapen van of beslagleggen op het schip of het gevangen nemen van personen aan boord;

.3het knoeien met de lading, essentiële scheepsapparatuur of -systemen of scheepsvoorraden;

.4onbevoegde toegang of gebruik, waaronder de aanwezigheid van verstekelingen;

.5het smokkelen van wapens of apparatuur, waaronder massavernietigingswapens;

.6het gebruik van het schip om degenen die van plan zijn een veiligheidsincident te veroorzaken en hun apparatuur te vervoeren;

.7het gebruik van het schip zelf als wapen of als middel om schade of vernieling te veroorzaken;

.8het blokkeren van toegangen tot de haven, sluizen, toegangswegen, enz.; en

.9nucleaire, biologische en chemische aanval.

15.12Dit proces dient gepaard te gaan met overleg met de desbetreffende autoriteiten betreffende aan de havenfaciliteit grenzende bouwwerken die schade aan de faciliteit zouden kunnen toebrengen of die zouden kunnen worden gebruikt om schade aan de faciliteit toe te brengen of om ongeoorloofde waarnemingen op de faciliteit uit te voeren of om de aandacht af te leiden.

Identificatie, selectie en het prioriteren van tegenmaatregelen en procedurele wijzigingen en hun mate van doeltreffendheid in het verminderen van de kwetsbaarheid

15.13De identificatie en het prioriteren van tegenmaatregelen is bedoeld om te garanderen dat de meest effectieve veiligheidsmaatregelen worden ingezet teneinde de kwetsbaarheid van een havenfaciliteit of het raakvlak tussen schip en haven voor de mogelijke bedreigingen te verminderen.

15.14De veiligheidsmaatregelen dienen te worden geselecteerd op basis van factoren zoals het feit of ze de mogelijkheid van een aanval verminderen, en dienen te worden geëvalueerd aan de hand van informatie, die bestaat uit:

.1veiligheidsonderzoeken, -inspecties en -controles;

.2overleg met eigenaren van en ondernemers in de havenfaciliteit en, indien van toepassing, eigenaren van en ondernemers in aangrenzende bouwwerken;

.3historische gegevens over veiligheidsincidenten; en

.4activiteiten binnen de havenfaciliteit.

Identificatie van kwetsbare punten

15.15Door de identificatie van kwetsbare punten in bouwwerken, systemen ter bescherming van personeel, processen of op andere plekken, die tot een veiligheidsincident zouden kunnen leiden, kunnen opties worden vastgesteld om dergelijke kwetsbare punten weg te nemen of te verminderen. Bij een analyse kunnen bijvoorbeeld kwetsbare punten naar voren komen in de veiligheidssystemen van een havenfaciliteit of onbeschermde infrastructuren, zoals watervoorraden, bruggen, enz., die kunnen worden opgelost door middel van fysieke maatregelen, bijvoorbeeld permanente afsluiting, alarmsystemen, bewakingsapparatuur, enz.

15.16Bij de identificatie van kwetsbare punten dient te worden gekeken naar:

.1toegang vanaf het water en vanaf de wal tot de havenfaciliteit en afgemeerde schepen bij de faciliteit;

.2structurele integriteit van de pieren, voorzieningen en bijbehorende bouwwerken;

.3reeds bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures, waaronder identificatiesystemen;

.4reeds bestaande veiligheidsmaatregelen en -procedures met betrekking tot havendiensten en -voorzieningen;

.5maatregelen om radio- en telecommunicatieapparatuur, havendiensten en -voorzieningen, waaronder computersystemen en -netwerken, te beschermen;

.6aangrenzende gebieden die gedurende of voor een aanval zouden kunnen worden gebruikt;

.7reeds bestaande overeenkomsten met privé-beveiligingsbedrijven die beveiligingsdiensten op het water en aan de wal leveren;

.8alle eventuele conflicten in beleid tussen veiligheids- en beveiligingsmaatregelen en -procedures;

.9alle eventuele conflicten in de toewijzing van havenfacililiteits- en beveiligingstaken;

.10al het toezicht op naleving en aan het personeel opgelegde beperkingen;

.11alle eventuele ontoereikendheden die zijn geïdentificeerd tijdens trainingen en oefeningen; en

.12alle eventuele ontoereikendheden die zijn geïdentificeerd tijdens de dagelijkse activiteiten, na incidenten of alarmmeldingen, de rapportage van veiligheidsproblemen, het uitvoeren van beperkende maatregelen, controles, enz.

16. HAVENFACILITEITSVEILIGHEIDSPLAN

Algemeen

16.1Het opstellen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan (HVP) is de verantwoordelijkheid van de havenveiligheidsbeambte (HBF). Hoewel de HBF de taken die bij zijn functie horen niet allemaal persoonlijk hoeft uit te voeren, blijft de HBF de eindverantwoordelijkheid houden om ervoor te zorgen dat ze correct worden uitgevoerd.

16.2De inhoud van elk HVP verschilt afhankelijk van de specifieke omstandigheden bij de havenfaciliteit of -faciliteiten waarop het HVP betrekking heeft. Bij de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit (BVH) zijn de specifieke kenmerken van de havenfaciliteit en de potentiële veiligheidsrisico's die hebben geleid tot de behoefte aan het benoemen van een HBF en het opstellen van een HVP, geïdentificeerd. Bij het opstellen van het HVP moet de aandacht in het HVP op deze kenmerken en andere plaatselijke of nationale veiligheidskwesties worden gericht en moeten er toepasselijke veiligheidsmaatregelen worden vastgesteld, teneinde de waarschijnlijkheid van een verzuim betreffende de veiligheid en de potentiële risico's ten gevolge daarvan zo veel mogelijk te beperken. Verdragsluitende staten kunnen advies over de opstelling en inhoud van een HVP opstellen.

16.3Alle HVP's dienen:

.1de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit in detail te beschrijven;

.2de connectie van de organisatie met andere relevante autoriteiten en de benodigde communicatiesystemen in detail te beschrijven, teneinde een effectieve, ononderbroken werking van de organisatie en haar connecties met andere eenheden, waaronder schepen in de haven, mogelijk te maken;

.3de zowel operationele als fysieke basismaatregelen die bij veiligheidsniveau 1 worden getroffen in detail te beschrijven;

.4de extra veiligheidsmaatregelen waarmee de havenfaciliteit zonder vertraging naar veiligheidsniveau 2, en zo nodig naar veiligheidsniveau 3 kan overgaan in detail te beschrijven;

.5te voorzien in een regelmatige evaluatie of controle van het HVP en de wijziging daarvan naar aanleiding van ervaringen of veranderende omstandigheden; en

.6procedures voor rapportage aan de desbetreffende aanspreekpunten bij de verdragsluitende staat in detail te beschrijven.

16.4Het opstellen van een effectief HVP berust op een grondige beoordeling van alle zaken die verband houden met de veiligheid van de havenfaciliteit, waaronder met name een grondige evaluatie van de fysieke en operationele kenmerken van de desbetreffende havenfaciliteit.

16.5De verdragsluitende staten dienen de HVP's van de havenfaciliteiten die binnen hun rechtsgebied vallen goed te keuren. De verdragsluitende staten dienen procedures te ontwikkelen voor het beoordelen van de blijvende doeltreffendheid van elk HVP, en kunnen wijziging van het HVP vóór hun eerste goedkeuring of volgend op hun goedkeuring verlangen. In het HVP dienen mogelijkheden te zijn geboden voor het bewaren van documentatie over veiligheidsincidenten en -bedreigingen, evaluaties, controles, trainingen en oefeningen als bewijsmateriaal dat er aan de vereisten is voldaan.

16.6De veiligheidsmaatregelen die in het HVP zijn opgenomen, dienen binnen een redelijke termijn na de goedkeuring van het HVP te zijn getroffen, en in het HVP dient te worden vastgesteld wanneer elke maatregel getroffen moet zijn. Als het waarschijnlijk is dat er sprake van vertraging zal zijn bij het treffen daarvan, dient dit te worden besproken met de verdragsluitende staat die verantwoordelijk is voor de goedkeuring van het HVP, en dienen er passende alternatieve, tijdelijke veiligheidsmaatregelen te worden overeengekomen die een soortgelijk beveiligingsniveau bieden, teneinde een tussenliggende periode te overbruggen.

16.7Het gebruik van vuurwapens op of in de buurt van schepen en in havenfaciliteiten kan bepaalde, beduidende veiligheidsrisico's met zich meebrengen, met name in verband met bepaalde gevaarlijke stoffen, en dit punt moet goed in overweging worden genomen. Ingeval een verdragsluitende staat besluit dat het nodig is op dergelijke plekken van gewapend personeel gebruik te maken, dient die verdragsluitende staat ervoor te zorgen dat deze personen bevoegd en getraind zijn in het gebruik van hun wapens en dat zij zich bewust zijn van de specifieke risico's voor de veiligheid die op deze plekken aanwezig zijn. Als een verdragsluitende staat het gebruik van vuurwapens toestaat, dient deze specifieke instructies voor de veiligheid bij gebruik daarvan af te geven. Het HVP dient specifieke instructies met betrekking hiertoe te bevatten, met name voor wat betreft de toepassing ervan op schepen die gevaarlijke goederen of gevaarlijke stoffen vervoeren.

Organisatie en uitvoering van beveiligingstaken in de havenfaciliteit

16.8Behalve de onder artikel 16.3 geboden instructies dienen de volgende punten, die betrekking hebben op alle veiligheidsniveaus, in het HVP te zijn vastgesteld:

.1de rol en structuur van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit;

.2de taken en verantwoordelijkheden van en trainingseisen aan al het personeel van de havenfaciliteit met een beveiligingstaak en de uitvoeringsmaatregelen die benodigd zijn om hun afzonderlijke doeltreffendheid te kunnen beoordelen;

.3de connecties van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit met andere nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken;

.4de communicatiesystemen die worden verschaft om een effectieve en ononderbroken communicatie mogelijk te maken tussen het beveiligingspersoneel van de havenfaciliteit, de schepen in de haven en, indien van toepassing, met nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken;

.5de procedures of voorzorgsmaatregelen die benodigd zijn om een dergelijke ononderbroken communicatie te allen tijde te behouden;

.6de procedures en praktijken voor het beschermen van gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid die op papier of elektronisch is opgeslagen;

.7de procedures voor het beoordelen van de blijvende doeltreffendheid van veiligheidsmaatregelen en -procedures en beveiligingsapparatuur, waaronder de identificatie van en reacties op storingen of een gebrekkige werking van apparatuur;

.8de procedures die het verschaffen en het beoordelen van rapporten met betrekking tot mogelijke verzuimen betreffende de veiligheid of veiligheidsproblemen mogelijk maken;

.9procedures met betrekking tot ladingsbehandeling;

.10procedures voor de scheepsbevoorrading;

.11de procedures voor het onderhouden en actualiseren van documentatie over gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen en hun locatie binnen de havenfaciliteit;

.12de middelen voor het alarmeren en verkrijgen van de diensten van patrouilles langs de waterkant en specialistische zoekteams, waaronder het zoeken naar bommen en zoekacties onder water;

.13de procedures voor het bijstaan van scheepsveiligheidsbeambten bij het op verzoek aantonen van de identiteit van degenen die aan boord van het schip willen komen; en

.14de procedures voor het vergemakkelijken van verlof aan de wal voor bemanningsleden of personeelswijzigingen bij de bemanning, en ook de toegang van bezoekers aan het schip, waaronder vertegenwoordigers van welzijns- en vakbondsorganisaties voor zeelieden.

16.9Het resterende gedeelte van paragraaf 16 houdt zich specifiek bezig met de veiligheidsmaatregelen die op elk veiligheidsniveau kunnen worden genomen, voor wat betreft:

.1toegang tot de havenfaciliteit;

.2gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden;

.3ladingsbehandeling;

.4scheepsbevoorrading;

.5omgang met onbegeleide bagage; en

.6toezicht op de veiligheid van de havenfaciliteit.

Toegang tot de havenfaciliteit

16.10In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld voor alle middelen die toegang bieden tot de havenfaciliteit die in de BVH zijn geïdentificeerd.

16.11Voor elk van deze toegangsmiddelen dient het HVP de desbetreffende locaties te identificeren waar voor elk veiligheidsniveau beperkte of verboden toegang moet worden toegepast. Voor elk veiligheidsniveau dient in het HVP te zijn gespecificeerd welk soort beperking of verbod moet worden toegepast en met welke middelen deze beperkingen of verboden moeten worden gehandhaafd.

16.12In het HVP dient voor elk veiligheidsniveau te zijn vastgesteld welke identificatiemiddelen nodig zijn om toegang tot de havenfaciliteit mogelijk te maken en om het voor bepaalde personen mogelijk te maken zonder verdere vraag naar hun identiteit binnen de havenfaciliteit te verblijven. Dit kan gepaard gaan met het ontwikkelen van een toepasselijk identificatiesysteem, dat permanente en tijdelijke identificatie, respectievelijk voor personeel van de havenfaciliteit en bezoekers, mogelijk maakt. Als dit uitvoerbaar is, dient elk identificatiesysteem van een havenfaciliteit te worden gecoördineerd met het identificatiesysteem dat van toepassing is op schepen die de havenfaciliteit regelmatig aandoen. Passagiers dienen hun identiteit te kunnen aantonen door middel van pasjes, tickets, enz., maar mogen geen toegang worden gegeven tot gebieden waarvoor beperkingen gelden, tenzij onder geleide. In het HVP dienen mogelijkheden te zijn vastgesteld om te waarborgen dat de identificatiesystemen regelmatig worden geactualiseerd, en dat misbruik van de procedures strafmaatregelen tot gevolg kan hebben.

16.13Degenen die op verzoek niet willen of niet kunnen aantonen wat hun identiteit is en/of bevestigen wat het doel van hun bezoek is, dient toegang tot de havenfaciliteit te worden ontzegd, en hun poging toegang te verkrijgen dient te worden gerapporteerd aan de havenveiligheidsbeambte en aan de nationale of plaatselijke autoriteiten met beveiligingstaken.

16.14In het HVP dienen de locaties te zijn geïdentificeerd waar het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen en voertuigen moeten plaatsvinden. Dergelijke locaties dienen overdekt te zijn, teneinde een ononderbroken functioneren, overeenkomstig de frequentie die in het HVP is vastgelegd, ongeacht lastige weersomstandigheden, te vergemakkelijken. Wanneer personen moeten worden gefouilleerd of persoonlijke bezittingen en voertuigen moeten worden doorzocht, dienen deze personen, persoonlijke bezittingen en voertuigen onmiddellijk naar afgesloten plaatsen voor aanhouding, inscheping of het laden van auto's te worden verplaatst.

16.15In het HVP dienen afzonderlijke locaties te zijn vastgesteld voor wel en niet gecontroleerde personen en hun bezittingen, en, indien mogelijk, afzonderlijke plaatsen voor het inschepen/ontschepen van passagiers, en de bemanningsleden en hun bezittingen teneinde te waarborgen dat niet gecontroleerde personen niet in contact kunnen komen met wel gecontroleerde personen.

16.16In het HVP dient de frequentie te zijn vastgesteld van de toepassing van alle toegangscontroles, vooral als ze willekeurig of nu en dan worden toegepast.

Veiligheidsniveau 1

16.17Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de controlepunten te zijn vastgesteld waar de volgende veiligheidsmaatregelen kunnen worden toegepast:

.1gebieden waarvoor beperkingen gelden, die door middel van hekken of andere hindernissen omheind dienen te zijn volgens normen die door de verdragsluitende staat dienen te zijn goedgekeurd;

.2het controleren van de identiteit van alle personen die in verband met de aanwezigheid van een schip toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen, waaronder passagiers, bemanningsleden en bezoekers, en het aantonen van hun redenen hiertoe door bijvoorbeeld instructies zich te vervoegen, passagierstickets, pasjes, werkorders, enz. te controleren;

.3het controleren van voertuigen die worden gebruikt door degenen die in verband met de aanwezigheid van een schip toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen;

.4het verifiëren van de identiteit van personeel van de havenfaciliteit en degenen die binnen de havenfaciliteit werkzaam zijn en hun voertuigen;

.5het beperken van toegang om degenen die niet in dienst van de havenfaciliteit zijn of daarbinnen werkzaam zijn uit te sluiten, indien zij niet in staat zijn hun identiteit aan te tonen;

.6het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, voertuigen en hun inhoud; en

.7het identificeren van alle toegangspunten waar geen regelmatig gebruik van wordt gemaakt, die permanent dicht en afgesloten dienen te zijn.

16.18Bij veiligheidsniveau 1 dienen al degenen die toegang tot de havenfaciliteit willen verkrijgen, onderworpen te kunnen worden aan het fouilleren of doorzoeken. De frequentie van dit fouilleren of doorzoeken, waaronder willekeurig fouilleren of doorzoeken, dient te zijn gespecificeerd in het goedgekeurde HVP, en dient specifiek te zijn goedgekeurd door de verdragsluitende staat. Tenzij hier duidelijke veiligheidsredenen voor zijn, kan van bemanningsleden niet worden vereist dat zij hun collega's fouilleren of hun persoonlijke bezittingen doorzoeken. Alle dergelijke zoekacties zullen worden uitgevoerd op een wijze waarbij volledig rekening wordt gehouden met de mensenrechten van de desbetreffende persoon en waarmee zijn of haar menselijke waarde behouden blijft.

Veiligheidsniveau 2

16.19Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast, die kunnen bestaan uit:

.1het toewijzen van extra personeel voor het bewaken van toegangspunten en het patrouilleren van begrenzende omheiningen;

.2het beperken van het aantal toegangspunten naar de havenfaciliteit, en het identificeren van de te sluiten toegangspunten en de middelen voor het adequaat afsluiten daarvan;

.3het verschaffen van middelen voor het belemmeren van verplaatsing door de resterende toegangspunten, bijvoorbeeld beveiligde hindernissen;

.4het verhogen van de frequentie van het fouilleren van personen, en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen en voertuigen;

.5het ontzeggen van de toegang aan bezoekers die niet in staat zijn aantoonbare, gegronde redenen te verschaffen voor het willen verkrijgen van toegang tot de havenfaciliteit; en

.6het gebruikmaken van patrouilleschepen om de veiligheid langs de waterkant te vergroten.

Veiligheidsniveau 3

16.20Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:

.1het tijdelijk ontzeggen van de toegang tot de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;

.2het alleen verschaffen van toegang aan degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop;

.3het tijdelijk ontzeggen van verplaatsingen te voet of per voertuig binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;

.4het verhogen van veiligheidspatrouilles binnen de havenfaciliteit, indien passend;

.5het opschorten van de havenactiviteiten binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;

.6het leiden van verplaatsingen van schepen met betrekking tot de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan; en

.7het evacueren van de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan;

Gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden

16.21In het HVP dienen de gebieden waarvoor beperkingen gelden die binnen de havenfaciliteit moeten worden vastgesteld te zijn geïdentificeerd, en dient te zijn gespecificeerd in hoeverre de beperkingen gelden, wanneer de beperkingen gelden, welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen teneinde de toegang tot deze gebieden te bewaken en om de activiteiten binnen deze gebieden te beheersen. Onder toepasselijke omstandigheden, dienen maatregelen die ervoor zorgen dat gebieden waarvoor tijdelijk beperkingen gelden, zowel vóór als na het aanwijzen als gebied waarvoor beperkingen gelden op veiligheid worden onderzocht, hiertoe ook te behoren. Het doel van gebieden waarvoor beperkingen gelden is:

.1het beschermen van passagiers, bemanningsleden, personeel van de havenfaciliteit en bezoekers, waaronder degenen die in verband met de aanwezigheid van een schip bezoeker zijn;

.2het beschermen van de havenfaciliteit;

.3het beschermen van schepen die de havenfaciliteit gebruiken en van dienst zijn;

.4het beschermen van met betrekking tot de veiligheid gevoelige locaties en gebieden;

.5het beschermen van beveiligings- en bewakingsapparatuur en -systemen; en

.6het tegen knoeien beschermen van lading en scheepsvoorraden.

16.22Het HVP dient te waarborgen dat er voor alle gebieden waarvoor beperking gelden duidelijke veiligheidsmaatregelen zijn vastgesteld voor controle op:

.1de toegang door personen;

.2het binnenkomen, parkeren, laden en lossen van voertuigen;

.3het verplaatsen en opslaan van lading en scheepsvoorraden; en

.4onbegeleide bagage of persoonlijke bezittingen.

16.23Het HVP dient erin te voorzien dat alle gebieden waarvoor beperkingen gelden duidelijk gemarkeerd dienen te worden, waarbij moet worden aangegeven dat er beperkingen gelden voor de toegang tot het gebied en dat aanwezigheid aldaar van onbevoegden een verzuim betreffende de veiligheid inhoudt.

16.24Als er automatische toegangsdetectieapparatuur is geïnstalleerd, moet gevallen van toegang worden doorgegeven aan een meldkamer, waar men op een alarmsignaal kan reageren.

16.25Gebieden waarvoor beperkingen gelden kunnen bestaan uit:

.1plaatsen op de wal en langs de waterkant die direct grenzen aan het schip;

.2inschepings- en ontschepingsplaatsen, aanhoudings- en verwerkingsplaatsen voor passagiers en bemanningsleden, waaronder fouilleer- en doorzoekpunten;

.3plaatsen waar het laden, lossen of opslaan van lading en voorraden plaatsvindt;

.4plaatsen waar gevoelige gegevens met betrekking tot de veiligheid, waaronder documenten van de lading, zijn opgeslagen;

.5plaatsen waar gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen;

.6controlekamers van de scheepsverkeersleiding, navigatiemiddelen en havenbeheergebouwen, waaronder beveiligings- en bewakingscontrolekamers;

.7plaatsen waar zich beveiligings- en bewakingsapparatuur bevindt of is opgeslagen;

.8essentiële elektrische, radio- en telecommunicatie, water- en andere utilitaire installaties; en

.9andere locaties in de havenfaciliteit waar de toegang door schepen, voertuigen en personen beperkt dient te worden.

16.26Bij toestemming van de desbetreffende autoriteiten, kunnen de veiligheidsmaatregelen worden uitgebreid met een verbod op onbevoegde toegang tot bouwwerken waarvandaan waarnemingen op de havenfaciliteit kunnen worden uitgevoerd.

Veiligheidsniveau 1

16.27Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast voor gebieden waarvoor beperkingen gelden, die kunnen bestaan uit:

.1het verschaffen van permanente of tijdelijke omheiningen rond de gebieden waarvoor beperkingen gelden, waarvan de normen door de verdragsluitende staat geaccepteerd dienen te zijn;

.2het verschaffen van toegangspunten waar de toegang kan worden beheerd door beveiligingspersoneel wanneer een toegangspunt in gebruik is en die effectief kunnen worden afgesloten wanneer een toegangspunt niet in gebruik is;

.3het verschaffen van pasjes die moeten worden getoond om het recht van een persoon om zich te bevinden binnen een gebied waarvoor beperkingen gelden vast te stellen;

.4het duidelijk markeren van voertuigen die toegang mogen hebben tot gebieden waarvoor beperkingen gelden;

.5het verschaffen van beveiligings- en patrouillepersoneel;

.6het verschaffen van automatische toegangsdetectieapparatuur of bewakingsapparatuur of -systemen voor het signaleren van onbevoegde toegang tot of verplaatsing binnen gebieden waarvoor beperkingen gelden; en

.7het beheren van de verplaatsing van schepen in de buurt van schepen die gebruikmaken van de havenfaciliteit.

Veiligheidsniveau 2

16.28Voor veiligheidsniveau 2 dient het HVP de verhoging van de frequentie en intensiteit van het toezicht op en het beheer over de toegang tot gebieden waarvoor beperkingen gelden vast te stellen. In het HVP dienen de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld, die kunnen bestaan uit:

.1het verhogen van de doeltreffendheid van de hindernissen of hekken rond gebieden waarvoor beperkingen gelden, waaronder het gebruik van patrouilles of automatische toegangsdetectieapparatuur;

.2het verminderen van het aantal toegangspunten tot gebieden waarvoor beperkingen gelden en het verbeteren van het beheer dat wordt toegepast bij de resterende toegangspunten;

.3beperkingen op het parkeren op aan afgemeerde schepen grenzende terreinen;

.4het verder beperken van de toegang tot de gebieden waarvoor beperkingen gelden en van de verplaatsingen en opslag daarbinnen;

.5het gebruik van voortdurend bewaakte en registrerende bewakingsapparatuur;

.6het verhogen van het aantal en de frequentie van patrouilles, waaronder patrouilles langs de waterkant, die langs de grenzen van de gebieden waarvoor beperkingen gelden en binnen de gebieden worden uitgevoerd;

.7het vaststellen en beperken van de toegang tot terreinen die grenzen aan de gebieden waarvoor beperkingen gelden; en

.8het opleggen van beperkingen tot toegang door onbevoegde vaartuigen tot de wateren die grenzen aan schepen die gebruikmaken van de havenfaciliteit.

Veiligheidsniveau 3

16.29Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:

.1het instellen van extra gebieden waarvoor beperkingen gelden in de nabijheid van het veiligheidsincident, of de vermeende locatie van de bedreiging van de veiligheid, waartoe de toegang wordt ontzegd; en

.2het voorbereiden op het doorzoeken van gebieden waarvoor beperkingen gelden als onderdeel van een zoekactie in de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan.

Ladingsbehandeling

16.30De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot ladingsbehandeling dienen:

.1geknoei te voorkomen; en

.2te voorkomen dat lading die niet voor vervoer bestemd is, geaccepteerd en binnen de havenfaciliteit opgeslagen wordt.

16.31In de veiligheidsmaatregelen dienen inventarisatieprocedures bij toegangspunten tot de havenfaciliteit opgenomen te zijn. Lading die zich eenmaal binnen de havenfaciliteit bevindt, dient te kunnen worden geïdentificeerd als gecontroleerd en geaccepteerd zijnde voor het laden in een schip of, in afwachting van het laden, voor tijdelijke opslag in een gebied waarvoor beperkingen gelden. Het kan beter zijn om de binnenkomst in de havenfaciliteit van lading waarvoor geen datum voor het laden is bevestigd, te beperken.

Veiligheidsniveau 1

16.32Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling, die kunnen bestaan uit:

.1routinecontroles van de lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit vóór en tijdens het laden en lossen van goederen.

.2controles om te waarborgen dat goederen die de havenfaciliteit binnenkomen overeenkomen met de volgbrief of het leveringsbriefje of een soortgelijk document van de lading;

.3het doorzoeken van voertuigen; en

.4het controleren van zegels en andere methoden die worden gebruikt om geknoei bij binnenkomst in de havenfaciliteit en bij opslag binnen de havenfaciliteit te voorkomen.

16.33Het controleren van de lading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:

.1visuele en fysieke inspectie; en

.2gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.

16.34Als er regelmatige of herhaaldelijke verplaatsingen van lading zijn, kan de BBF of de SBF, in overleg met de havenfaciliteit regelingen treffen met verschepers of anderen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke goederen voor het controleren, verzegelen en plannen, en de documentondersteuning, enz. op een andere locatie. Dergelijke regelingen dienen aan de desbetreffende HBF gecommuniceerd en met hem overeengekomen te worden.

Veiligheidsniveau 2

16.35Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast tijdens ladingsbehandeling om de controle te verhogen, die kunnen bestaan uit:

.1een gedetailleerde controle van de lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit;

.2daar waar toepasselijk, intensievere controles om te waarborgen dat alleen de goederen die op de documenten vermeld staan de havenfaciliteit binnenkomen, daar tijdelijk worden opgeslagen en vervolgens in het schip worden geladen;

.3het intensiever doorzoeken van voertuigen; en

.4het verhogen van de frequentie voor en de gedetailleerdheid bij het controleren van zegels en andere methoden die worden gebruikt om geknoei te voorkomen.

16.36Het gedetailleerd controleren van de lading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:

.1het verhogen van de frequentie voor en de gedetailleerdheid bij het controleren van lading, transportinstallaties en goederenopslagruimten binnen de havenfaciliteit (visuele en fysieke inspectie);

.2het verhogen van de frequentie van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en

.3het coördineren van verhoogde veiligheidsmaatregelen met de verscheper of andere verantwoordelijke partij, naast de reeds vastgestelde overeenkomst en procedures.

Veiligheidsniveau 3

16.37Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:

.1het beperken of opschorten van verplaatsingen van goederen of activiteiten binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan of specifieke schepen; en

.2het verifiëren van de inventaris en locatie van gevaarlijke goederen en gevaarlijke stoffen die binnen de havenfaciliteit zijn opgeslagen.

Scheepsbevoorrading

16.38De veiligheidsmaatregelen met betrekking tot scheepsbevoorrading dienen:

.1ervoor te zorgen dat de integriteit van de scheepsvoorraden en de verpakkingen wordt gecontroleerd;

.2te voorkomen dat scheepsvoorraden zonder inspectie worden geaccepteerd;

.3geknoei te voorkomen;

.4te voorkomen dat scheepsvoorraden worden geaccepteerd, indien niet besteld;

.5te waarborgen dat het leverende voertuig wordt doorzocht; en

.6ervoor te zorgen dat leverende voertuigen binnen de havenfaciliteit geleide krijgen.

16.39Voor schepen die regelmatig gebruikmaken van de havenfaciliteit kan het passelijk zijn procedures voor het schip, de leveranciers en de havenfaciliteit vast te stellen, die betrekking hebben op de bekendmaking en tijdstippen van leveringen en de bijbehorende documenten. Er dient altijd een manier te zijn om te bevestigen dat voorraden die ter levering worden aangeboden, vergezeld zijn van bewijsmateriaal dat ze door het schip zijn besteld.

Veiligheidsniveau 1

16.40Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om scheepsbevoorrading te controleren, die kunnen bestaan uit:

.1het controleren van scheepsvoorraden;

.2het vooraf bekendmaken van de samenstelling van de goederen, de bestuurdersgegevens en voertuigregistratie; en

.3het doorzoeken van het leverende voertuig.

16.41Het controleren van scheepsbevoorrading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:

.1visuele en fysieke inspectie; en

.2gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden.

Veiligheidsniveau 2

16.42Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast om de controle op scheepsbevoorrading te verhogen, die kunnen bestaan uit:

.1het gedetailleerd controleren van scheepsvoorraden;

.2het gedetailleerd doorzoeken van de leverende voertuigen;

.3het coördineren met de bemanning om de bestelling te vergelijken met het leveringsbriefje voordat de levering de havenfaciliteit binnenkomt; en

.4het begeleiden van leverende voertuigen binnen de havenfaciliteit.

16.43Het gedetailleerd controleren van scheepsbevoorrading kan op een of alle van de volgende wijzen geschieden:

.1het verhogen van de frequentie en gedetailleerdheid van het doorzoeken van leverende voertuigen;

.2het verhogen van het gebruik van scanners/detectoren, mechanische apparatuur of honden; en

.3het beperken of verbieden van de binnenkomst van voorraden die de havenfaciliteit niet binnen een bepaalde termijn verlaten.

Veiligheidsniveau 3

16.44Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, die kunnen bestaan uit het voor beperking of opschorting voorbereiden van de bevoorrading van schepen binnen de gehele havenfaciliteit, of een deel daarvan, in detail te zijn beschreven.

Omgang met onbegeleide bagage

16.45In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om te waarborgen dat onbegeleide bagage (dat wil zeggen bagage, waaronder persoonlijke bezittingen, die zich op het punt waar geïnspecteerd of doorzocht wordt, niet bij de passagier of het bemanningslid bevindt) geïdentificeerd en onderworpen wordt aan de juiste screening, waaronder het doorzoeken van de bagage, voordat de bagage de havenfaciliteit mag binnenkomen en, afhankelijk van de opslagmogelijkheden, voordat deze van de havenfaciliteit aan boord van het schip wordt gebracht. Er wordt niet beoogd dat dergelijke bagage wordt onderworpen aan screening door zowel de havenfaciliteit als het schip en in die gevallen waarbij beide voldoende daartoe zijn toegerust, dient de verantwoordelijkheid voor screening te berusten bij de havenfaciliteit. Nauwe samenwerking met het schip is essentieel en er dienen maatregelen te worden getroffen om te waarborgen dat onbegeleide bagage na de screening veilig wordt behandeld.

Veiligheidsniveau 1

16.46Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de omgang met onbegeleide bagage om ervoor te zorgen dat onbegeleide bagage aan een volledige screening wordt onderworpen of volledig wordt doorzocht; hetgeen het gebruik van röntgenapparatuur kan inhouden.

Veiligheidsniveau 2

16.47Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die kunnen worden toegepast bij de omgang met onbegeleide bagage en waarbij alle onbegeleide bagage volledig dient te worden doorgelicht met behulp van röntgenapparatuur.

Veiligheidsniveau 3

16.48Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:

.1het onderwerpen van dergelijke bagage aan uitgebreidere screening, bijvoorbeeld door deze ten minste door te lichten vanuit twee verschillende hoeken;

.2voorbereidingen ter beperking of opschorting van de behandeling van onbegeleide bagage; en

.3weigering om onbegeleide bagage in de havenfaciliteit te accepteren.

Toezicht op de veiligheid van de havenfaciliteit

16.49De veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit dient de mogelijkheid te bezitten te allen tijde toezicht te houden op de havenfaciliteit en de toegangswegen daartoe, zowel over land als over water, waaronder de uren 's nachts en tijden wanneer het zicht slecht is, de gebieden binnen de havenfaciliteit waarvoor beperkingen gelden, de schepen die bij de havenfaciliteit aanwezig zijn en de gebieden rond de schepen. Bij dit toezicht is het gebruik van de volgende middelen mogelijk:

.1verlichting;

.2beveiligingspersoneel, waaronder begrepen patrouilles te voet, per voertuig en te water; en

.3automatische toegangsdetectieapparatuur en bewakingsapparatuur.

16.50Indien gebruikt dient automatische toegangsdetectieapparatuur een hoorbaar en/of zichtbaar alarm te activeren op een plaats waar continu iemand aanwezig is of waarop voortdurend toezicht is.

16.51In het HVP dienen de procedures en uitrusting te zijn vastgesteld die nodig zijn voor elk veiligheidsniveau en de middelen om te waarborgen dat bewakingsapparatuur ononderbroken kan functioneren, waarbij de mogelijke effecten van weersomstandigheden en stroomstoringen in acht dienen te worden genomen.

Veiligheidsniveau 1

16.52Voor veiligheidsniveau 1 dienen in het HVP de veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast. Deze kunnen bestaan uit een combinatie van verlichting en beveiligingspersoneel of het gebruik van beveiligings- en bewakingsapparatuur om ervoor te zorgen dat het beveiligingspersoneel van de havenfaciliteit:

.1het algehele gebied van de havenfaciliteit kan waarnemen, waaronder toegangen daartoe aan de wal en langs de waterkant;

.2toegangspunten, hindernissen en gebieden waarvoor beperkingen gelden kan waarnemen; en

.3de mogelijkheid heeft toe te zien op gebieden en verplaatsingen die grenzen aan schepen die van de havenfaciliteit gebruikmaken, onder andere door middel van intensivering van de verlichting die door het schip zelf wordt geboden.

Veiligheidsniveau 2

16.53Voor veiligheidsniveau 2 dienen in het HVP de extra veiligheidsmaatregelen te zijn vastgesteld die moeten worden toegepast om de toezicht- en bewakingsmogelijkheden te verbeteren; het gaat hierbij onder meer om de volgende maatregelen:

.1het verhogen van het bereik en de intensiteit van de verlichtings- en toezichtapparatuur, waaronder het verschaffen van extra verlichting en toezicht in een groter gebied;

.2het verhogen van de frequentie van patrouilles te voet, per voertuig of te water; en

.3het toewijzen van extra beveiligingspersoneel voor toezicht en patrouilles.

Veiligheidsniveau 3

16.54Bij veiligheidsniveau 3 dient de havenfaciliteit de instructies op te volgen die zijn afgegeven door degenen die reageren op het veiligheidsincident of de dreiging daarop. In het HVP dienen de veiligheidsmaatregelen die kunnen worden genomen door de havenfaciliteit, in nauwe samenwerking met degenen die reageren en de schepen die aanwezig zijn bij de havenfaciliteit, in detail te zijn beschreven. Deze kunnen bestaan uit:

.1het inschakelen van alle verlichting binnen of het verlichten van de directe omgeving van de havenfaciliteit;

.2het inschakelen van alle bewakingsapparatuur waarmee de activiteiten kunnen worden geregistreerd binnen of aangrenzend aan de havenfaciliteit; en

.3het instellen van de maximale tijdsduur die dergelijke bewakingsapparatuur kan blijven registreren.

Uiteenlopende veiligheidsniveaus

16.55In het HVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die de havenfaciliteit zou kunnen aannemen als de havenfaciliteit bij een lager veiligheidsniveau functioneert dan het veiligheidsniveau dat van toepassing is op een schip.

Activiteiten die niet onder de Code vallen

16.56In het HVP dienen nadere details te zijn vastgelegd van de procedures en veiligheidsmaatregelen die de havenfaciliteit zou moeten toepassen als:

.1de havenfaciliteit in aanraking komt met een schip dat in een haven is geweest van een staat die niet tot de verdragsluitende staten behoort;

.2de havenfaciliteit in aanraking komt met een schip waarop deze Code niet van toepassing is; en

.3de havenfaciliteit in aanraking komt met vaste of drijvende platforms of met mobiele drijvende booreilanden op locatie.

Verklaringen van Veiligheid

16.57In het HVP dienen de procedures te zijn vastgesteld die moeten worden gevolgd wanneer de HBF, in opdracht van de verdragsluitende staat om een Veiligheidsverklaring (VvV) verzoekt, of wanneer er door een schip om een VvV wordt verzocht.

Controle, evaluatie en wijziging

16.58In het HVP dient te zijn vastgelegd hoe de HBF de blijvende doeltreffendheid van het HVP beoogt te controleren, alsmede de te volgen procedure bij evaluatie, actualisering of wijziging van het HVP.

16.59Het HVP dient naar goeddunken van de HBF te worden geëvalueerd. Het HVP dient bovendien te worden geëvalueerd:

.1als de BVH met betrekking tot de desbetreffende havenfaciliteit wordt gewijzigd;

.2als er bij een onafhankelijke controle van het HVP of bij het testen van de veiligheidsorganisatie van de havenfaciliteit door de verdragsluitende staat gebreken worden vastgesteld of de blijvende relevantie van belangrijke onderdelen van het goedgekeurde HVP in twijfel wordt getrokken.

.3na veiligheidsincidenten waarbij de havenfaciliteit betrokken is of dreigingen daarop; en

.4na wijzigingen in het eigenaarschap of het operationele beheer van de havenfaciliteit.

16.60De HBF kan na elke evaluatie van het plan toepasselijke wijzigingen op het goedgekeurde plan aanbevelen. Wijzigingen op het HVP met betrekking tot:

.1voorgestelde wijzigingen die de aanpak die is aangenomen om de veiligheid van de havenfaciliteit te behouden fundamenteel kunnen wijzigen; en

.2het verwijderen, wijzigen of vervangen van permanente hindernissen, veiligheids- en bewakingsapparatuur en -systemen, enz. die voorheen als essentieel voor het behouden van de veiligheid van de havenfaciliteit werden beschouwd

dienen ter overweging en goedkeuring te worden voorgelegd aan de verdragsluitende staat die het oorspronkelijke HVP heeft goedgekeurd. Deze goedkeuring kan met of zonder wijzigingen op de voorgestelde veranderingen door of namens de verdragsluitende staat worden verschaft. Bij goedkeuring van het HVP dient de verdragsluitende staat aan te geven welke procedurele of fysieke wijzigingen aan de verdragsluitende staat ter goedkeuring dienen te worden voorgelegd.

Goedkeuring van veiligheidsplannen van havenfaciliteiten

16.61

HVP's dienen te worden goedgekeurd door de desbetreffende verdragsluitende staat, die toepasselijke procedures dient vast te stellen voor:

.1het voorleggen van HVP's aan de verdragsluitende staat;

.2het in overweging nemen van HVP's;

.3de goedkeuring van HVP's, met of zonder wijzigingen;

.4het in overweging nemen van wijzigingen die na goedkeuring worden voorgelegd; en

.5de procedures voor het inspecteren of controleren van de blijvende relevantie van het goedkeurde HVP.

In alle fasen dienen stappen te worden genomen om te waarborgen dat de inhoud van het HVP vertrouwelijk blijft.

Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit

16.62De verdragsluitende staat binnen wiens gebied zich een havenfaciliteit bevindt, kan een toepasselijke Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit (VvNHF) afgeven, waarin het volgende wordt aangegeven:

.1de havenfaciliteit;

.2het feit dat de havenfaciliteit voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk XI-2 en deel A van de Code;

.3de geldigheidstermijn van de VvNHF, die dient te worden gespecificeerd door de verdragsluitende staat, maar die niet langer mag zijn dan vijf jaar; en

.4de daaropvolgende, door de verdragsluitende staat vastgestelde keuringsregelingen en een bevestiging wanneer deze worden uitgevoerd.

16.63De Verklaring van Naleving door een Havenfaciliteit dient conform de in de bijlage van dit deel van de Code vermelde vorm te zijn opgesteld. Indien de gebruikte taal niet Spaans, Frans of Engels is, kan de verdragsluitende staat tevens een vertaling in een van deze talen bijvoegen, indien de verdragsluitende staat dit toepasselijk acht.

17. HAVENVEILIGHEIDSBEAMBTE

Algemeen

17.1

In de buitengewone gevallen waarin de scheepsveiligheidsbeambte vragen heeft over de geldigheid van de identificatiedocumenten van degenen die voor officiële doeleinden aan boord van het schip willen komen, dient de havenveiligheidsbeambte hem bij te staan.

17.2

De havenveiligheidsbeambte hoeft niet verantwoordelijk te zijn voor de bevestigingsroutines voor de identificatie van de degenen die aan boord van het schip willen komen.

Zie bovendien paragraaf 15, 16 en 18 voor andere relevante instructies.

18. TRAINING EN OEFENINGEN VOOR VEILIGHEID VAN DE HAVENFACILITEIT

Training

18.1De havenveiligheidsbeambte dient, al naar gelang van toepassing, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:

.1veiligheidsadministratie;

.2van toepassing zijnde internationale conventies, codes en aanbevelingen;

.3van toepassing zijnde overheidswetgeving en -voorschriften;

.4verantwoordelijkheden en functies van andere veiligheidsorganisaties;

.5methodiek voor de beoordeling van de veiligheid van de havenfaciliteit;

.6onderzoeks- en inspectiemethoden voor scheepsveiligheid en veiligheid van de havenfaciliteit;

.7scheeps- en havenactiviteiten en -voorwaarden;

.8veiligheidsmaatregelen voor het schip en de havenfaciliteit;

.9paraatheid en reacties in noodsituaties, en voorzorgsmaatregelen;

.10instructiemethoden voor veiligheidstraining en -scholing, waaronder veiligheidsmaatregelen en -procedures;

.11omgang met gevoelige informatie met betrekking tot de veiligheid en de communicatie met betrekking tot de veiligheid;

.12kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.13herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.14herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen, zonder daarbij te discrimineren;

.15technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.16veiligheidsapparatuur en -systemen, en de beperkingen van hun functies;

.17methoden voor controle, inspectie, bewaking en toezicht;

.18methoden voor het fouilleren en doorzoeken en voor onopvallende inspectie;

.19veiligheidsoefeningen, waaronder oefeningen met schepen; en

.20beoordeling van veiligheidsoefeningen.

18.2Het personeel van de havenfaciliteit met specifieke beveiligingstaken dient, al naar gelang van toepassing, bekend te zijn met en getraind te worden in alle of een aantal van de volgende onderdelen:

.1kennis van huidige bedreigingen met betrekking tot de veiligheid en patronen daarin;

.2herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.3herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen:

.4technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken;

.5technieken voor massamanagement en -beheersing;

.6communicatie met betrekking tot de veiligheid;

.7de werking van veiligheidsapparatuur en -systemen;

.8het testen, ijken en onderhouden van veiligheidsapparatuur en -systemen;

.9technieken voor inspectie, bewaking en toezicht; en

.10methoden voor het fouilleren van personen en het doorzoeken van persoonlijke bezittingen, bagage, lading en scheepsvoorraden.

18.3Al het andere personeel van de havenfaciliteit dient kennis te hebben van en bekend te zijn met de van toepassing zijnde bepalingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan op alle volgende onderdelen, of een aantal daarvan, al naar gelang van toepassing:

.1de betekenis van en de daaruit voortvloeiende vereisten voor de verschillende veiligheidsniveaus;

.2herkenning en opsporing van wapens, gevaarlijke stoffen en apparatuur;

.3herkenning van de kenmerken en gedragspatronen van personen die de veiligheid kunnen bedreigen; en

.4technieken die worden gehanteerd om veiligheidsmaatregelen te ontduiken.

Oefeningen

18.4Het doel van oefeningen is ervoor te zorgen dat het personeel van de havenfaciliteit kundig is in alle toegewezen beveiligingstaken op alle veiligheidsniveaus en in het identificeren van alle ontoereikendheden met betrekking tot de veiligheid die moeten worden aangepakt.

18.5Om te waarborgen dat de bepalingen van het havenfaciliteitsveiligheidsplan effectief worden geïmplementeerd, dienen er minstens elk kwartaal oefeningen te worden gehouden, tenzij de specifieke omstandigheden anders aangegeven. Bij deze oefeningen dienen de afzonderlijke onderdelen van het plan, zoals de in artikel 15.11 vermelde bedreigingen met betrekking tot de veiligheid te worden getest.

18.6Er dienen minstens eenmaal per kalenderjaar, met een periode van niet meer dan 18 maanden tussen de oefeningen, diverse soorten oefeningen te worden uitgevoerd, waarbij sprake kan zijn van deelname door havenveiligheidsbeambten, tezamen met desbetreffende gezagsdragers van de verdragsluitende staten, veiligheidsbeambte van de maatschappij, of scheepsveiligheidsbeambten, indien beschikbaar. Verzoeken tot deelname van veiligheidsbeambten van de maatschappij of scheepsveiligheidsbeambten aan gezamenlijke oefeningen dienen plaats te vinden met het oog op de veiligheid en implicaties voor de werkzaamheden van het schip. Bij deze oefeningen dienen de communicatie, coördinatie, beschikbaarheid van hulpmiddelen en de reacties te worden getest. Deze oefeningen kunnen:

.1op ware grootte of live worden uitgevoerd;

.2uit computersimulatie of seminars bestaan; of

.3worden gecombineerd met andere oefeningen, zoals oefeningen op het gebied van reacties op noodsituaties of andere oefeningen van overheidsinstanties voor de haven.

19. KEURING EN CERTIFICERING VOOR SCHEPEN

Geen extra instructies.”




BIJLAGEN BIJ DEEL B




BIJLAGE 1

image

image




BIJLAGE 2

image

image



(1) PB C 32 van 5.2.2004, blz. 21.

(2) Advies van het Europees Parlement van 19 november 2003 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 maart 2004.

(3) PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53.

(4) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(5) PB L 144 van 15.5.1998, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/75/EG (PB L 190 van 30.7.2003, blz. 6).

(6) PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

(7) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(8) Protocol van 1988 verband houdende met het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974.