In het bijzonder rekening houdend met het voorzorgbeginsel heeft deze verordening tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen door middel van het verbieden, zo spoedig mogelijk geleidelijk afschaffen of beperken van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van stoffen die vallen onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna „het verdrag” genoemd, of het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna „het protocol” genoemd, en door middel van het reduceren met het oog op het waar mogelijk zo spoedig mogelijk beëindigen van vrijkomingen van dergelijke stoffen, en door middel van het vaststellen van bepalingen betreffende afval dat geheel of gedeeltelijk uit deze stoffen bestaat of daarmee verontreinigd is.
Verordening (EG) Nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG
Verordening (EG) Nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),
Overwegende hetgeen volgt:
Deze verordening heeft hoofdzakelijk betrekking op de bescherming van het milieu en van de gezondheid van de mens. Artikel 175, lid 1, van het Verdrag is derhalve de rechtsgrond.
De Gemeenschap maakt zich ernstig zorgen over het voortdurende vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen in het milieu. Deze chemische stoffen verplaatsen zich over internationale grenzen heen naar gebieden die ver van de bron liggen, blijven in het milieu aanwezig, bioaccumuleren via de voedselketen en leveren risico's op voor de gezondheid van de mens en het milieu. Er moeten derhalve verdergaande maatregelen worden genomen om de gezondheid van de mens en het milieu tegen deze verontreinigende stoffen te beschermen.
Gelet op haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu heeft de Gemeenschap op 24 juni 1998 het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna „het protocol” genoemd, getekend en op 22 mei 2001 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna „het verdrag” genoemd.
Hoewel er communautaire wetgeving inzake persistente organische verontreinigende stoffen is ingevoerd, zijn de belangrijkste tekortkomingen ervan dat er geen of onvolledige wettelijke voorschriften bestaan om de productie en het gebruik van enige momenteel op de lijst opgenomen chemische stof te verbieden, te beperken of te elimineren, noch enig kader om de productie en het gebruik van nieuwe stoffen die kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen, te verbieden. Er zijn op communautair niveau geen doelen gesteld voor beperking van de emissie en de huidige inventarisaties van vrijgekomen stoffen betreffen niet alle bronnen van persistente organische verontreinigende stoffen.
Teneinde een samenhangende en effectieve tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het protocol en het verdrag te waarborgen dient een gemeenschappelijk rechtskader te worden vastgesteld, waarbinnen maatregelen kunnen worden genomen die bedoeld zijn om met name een eind te maken aan de productie, het op de markt brengen en het gebruik van opzettelijk voortgebrachte persistente organische verontreinigende stoffen. Bovendien moet in het kader van de toe te passen communautaire beoordelings- en vergunningsregelingen rekening worden gehouden met de kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen.
Er moet worden gezorgd voor coördinatie en samenhang bij de communautaire tenuitvoerlegging van de bepalingen van de verdragen van Rotterdam(3), Stockholm en Bazel(4) en de ontwikkeling van de SAICM (Strategic Approach to International Chemicals Management, strategische aanpak van het internationale beheer van chemicaliën) in het kader van de Verenigde Naties.
Overwegende dat de bepalingen van deze verordening worden ondersteund door het voorzorgbeginsel zoals vastgelegd in het Verdrag, indachtig beginsel 15 van de Verklaring van Rio over milieu en ontwikkeling en gelet op de doelstelling om, waar mogelijk, een eind te maken de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen in het milieu, dienen bovendien in bepaalde gevallen strengere regulerende maatregelen te worden vastgesteld dan krachtens het protocol en het verdrag vereist zijn.
In de toekomst zou de voorgestelde REACH-verordening een passend instrument kunnen zijn voor de uitvoering van de nodige regulerende maatregelen voor de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de opgenomen stoffen, alsook voor de regulerende maatregelen voor bestaande en nieuwe chemische stoffen en pesticiden die kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen. Ongeacht de toekomstige REACH-verordening en omdat het belangrijk is deze regulerende maatregelen zo spoedig mogelijk toe te passen op de vermelde stoffen van het verdrag en het protocol, dienen deze maatregelen echter nu door middel van de onderhavige verordening te worden ingevoerd.
In de Gemeenschap is het op de markt brengen en het gebruik van de meeste in het protocol of het verdrag opgenomen persistente organische verontreinigende stoffen al beëindigd krachtens de verbodsbepalingen in Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen(5) en in Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten(6). Teneinde aan de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het protocol en het verdrag te voldoen en het vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen tot een minimum te beperken is het echter nodig en dienstig ook de productie van deze stoffen te verbieden en vrijstellingen tot een minimum te beperken, zodat vrijstellingen alleen mogelijk zijn wanneer een stof een essentiële functie heeft in een specifieke toepassing.
Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen is van toepassing op de uitvoer van onder het verdrag vallende stoffen en op de uitvoer van lindaan(7).
De productie en het gebruik van hexachloorcyclohexaan (HCH), met inbegrip van lindaan, vallen onder de beperkingen krachtens het protocol maar zijn niet volledig verboden. Deze stof wordt in sommige lidstaten nog gebruikt en het is derhalve niet mogelijk alle bestaande toepassingen onmiddellijk te verbieden. Met het oog op de schadelijke eigenschappen van HCH en de mogelijke risico's bij het vrijkomen daarvan in het milieu dienen de productie en de toepassingen van deze stof echter tot een minimum te worden beperkt en uiteindelijk uiterlijk eind 2007 te zijn gestaakt.
Verouderde of onzorgvuldig beheerde voorraden persistente organische verontreinigende stoffen kunnen ernstige gevaren voor het milieu en de gezondheid van de mens opleveren, bijvoorbeeld door verontreiniging van de bodem en het grondwater. Daarom dienen bepalingen te worden vastgesteld die verder gaan dan de in het verdrag vastgestelde bepalingen. Voorraden van verboden stoffen dienen als afval te worden behandeld, terwijl voorraden van stoffen waarvan de productie of het gebruik nog wordt toegelaten, bij de instanties dienen te worden aangemeld en onder afdoende toezicht dienen te staan. Met name aanwezige voorraden van verboden persistente organische verontreinigende stoffen of voorraden die dergelijke stoffen bevatten, dienen zo spoedig mogelijk als afval te worden behandeld. Indien in de toekomst andere stoffen worden verboden, dienen voorraden daarvan eveneens onmiddellijk te worden vernietigd en mogen geen voorraden daarvan worden opgebouwd. Met het oog op de specifieke problemen in bepaalde nieuwe lidstaten dient er met behulp van de bestaande communautaire instrumenten, zoals de structuurfondsen en het Cohesiefonds, toereikende financiële en technische bijstand te worden verleend.
Overeenkomstig de Mededeling van de Commissie over een communautaire strategie inzake dioxinen, furanen en polychloor-bifenylen (PCB's)(8), het protocol en het verdrag dient de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen die als onopzettelijk bijproduct van industriële processen ontstaan zo spoedig mogelijk te worden vastgesteld en beperkt met als uiteindelijk doel beëindiging daarvan, waar dit mogelijk is. Er dienen zo spoedig mogelijk afdoende nationale actieplannen te worden opgesteld en uitgevoerd voor alle bronnen en maatregelen, ook degene waarvoor al bepalingen in de bestaande communautaire wetgeving zijn opgenomen, om de vrijkoming continu en op een kosteneffectieve manier terug te dringen. Hiertoe dienen in het kader van het verdrag toereikende instrumenten te worden ontwikkeld.
Overeenkomstig die mededeling dienen er toereikende programma's en mechanismen te worden vastgesteld om adequate toezichtgegevens over de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in het milieu te verkrijgen. Het is evenwel noodzakelijk dat ervoor wordt gezorgd dat toereikende instrumenten beschikbaar zijn en onder economisch en technisch haalbare voorwaarden kunnen worden gebruikt.
Krachtens het verdrag dienen de persistente organische verontreinigende stoffen in afval te worden vernietigd of onomkeerbaar te worden omgezet in stoffen die geen vergelijkbare kenmerken vertonen, tenzij andere bewerkingen om milieuredenen de voorkeur verdienen. Daar de huidige communautaire afvalwetgeving geen specifieke voorschriften aangaande deze stoffen bevat, dienen deze in de onderhavige verordening te worden vastgesteld. Om een hoog beschermingsniveau te waarborgen, dienen er vóór 31 december 2005 gemeenschappelijke grenswaarden te worden vastgesteld voor de concentratie van deze stoffen in afval.
Erkend wordt dat het van belang is om geheel of gedeeltelijk uit persistente organische verontreinigende stoffen bestaand of daarmee verontreinigd afval aan de bron te identificeren en te scheiden, teneinde verspreiding van deze stoffen in ander afval te minimaliseren. In richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijk afval(9) zijn communautaire voorschriften voor het beheer van gevaarlijk afval vastgelegd die de lidstaten ertoe verplichten de nodige maatregelen te nemen om te eisen dat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
In het verdrag wordt bepaald dat elke partij een plan voor de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag dient op te stellen. De lidstaten dienen het publiek de gelegenheid te bieden deel te nemen aan het opstellen van hun uitvoeringsplannen. Aangezien de bevoegdheid dienaangaande door de Gemeenschap en de lidstaten wordt gedeeld, dienen zowel op nationaal als op communautair niveau uitvoeringsplannen te worden opgesteld. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de instanties van de lidstaten dienen te worden bevorderd.
Overeenkomstig het verdrag en het protocol dient informatie over persistente organische verontreinigende stoffen aan de andere partijen te worden verstrekt. Ook de informatie-uitwisseling met derde landen die geen partij bij deze overeenkomsten zijn, dient te worden bevorderd.
Vaak is het publiek zich niet bewust van het gevaar dat persistente organische verontreinigende stoffen inhouden voor de gezondheid van deze en komende generaties en voor het milieu, met name in ontwikkelingslanden, en voorlichting op grote schaal is dan ook nodig om de voorzichtigheid te vergroten en steun te winnen voor beperkingen en verboden. In overeenstemming met het verdrag dienen bewustmakingsprogramma's over persistente organische verontreinigende stoffen voor het publiek, met name voor de meest kwetsbare groepen, alsmede scholing voor arbeiders, wetenschappers, onderwijzend, technisch en leidinggevend personeel waar mogelijk te worden bevorderd en vergemakkelijkt.
Op verzoek en binnen de grenzen van de beschikbare middelen dienen de Commissie en de lidstaten samen te werken bij het verlenen van passende en tijdige technische bijstand die specifiek toegesneden is op versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om het verdrag ten uitvoer te leggen. Onder technische bijstand valt ook het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van geschikte alternatieve producten, methodes en strategieën, onder andere voor het gebruik van DDT bij de beheersing van ziektedragers, hetgeen krachtens het verdrag alleen mogelijk is in overeenstemming met de aanbevelingen en richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie en wanneer ter plaatse veilige, effectieve en betaalbare alternatieven voor het land in kwestie niet beschikbaar zijn.
De effectiviteit van de maatregelen om de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen terug te dringen, dient periodiek te worden geëvalueerd. Daartoe dienen de lidstaten de Commissie periodiek verslag uit te brengen, met name over de inventarisaties van de vrijgekomen stoffen, de aangemelde voorraden en de productie en het op de markt brengen van de aan beperkingen onderworpen stoffen. De Commissie ontwikkelt in samenwerking met de lidstaten een gemeenschappelijke vorm voor deze verslagen van de lidstaten.
In het verdrag en het protocol wordt bepaald dat de partijen andere stoffen voor internationale maatregelen kunnen voorstellen en derhalve kunnen aanvullende stoffen in de overeenkomsten worden opgenomen, in welk geval deze verordening dienovereenkomstig dient te worden gewijzigd. Bovendien dient het mogelijk te zijn de bestaande vermeldingen in de bijlagen bij deze verordening te wijzigen, onder meer teneinde deze aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen.
Wanneer de bijlagen bij deze verordening worden gewijzigd in verband met de opneming van enige andere met opzet geproduceerde persistente organische verontreinigende stof in het protocol of in het verdrag, dient deze stof uitsluitend in uitzonderingsgevallen en op basis van een passende rechtvaardiging te worden opgenomen in bijlage II in plaats van bijlage I.
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).
Teneinde te zorgen voor transparantie, onpartijdigheid en consistentie op het niveau van de handhavingsactiviteiten dienen de lidstaten voorschriften voor sancties bij het overtreden van de bepalingen van deze verordening vast te stellen en ervoor te zorgen dat deze in acht worden genomen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn, daar niet-naleving van de verordening kan leiden tot schade aan de gezondheid en het milieu. Informatie over overtredingen van de bepalingen van deze verordening dient door de lidstaten, waar zulks passend is, openbaar te worden gemaakt.
Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens tegen persistente organische verontreinigende stoffen, wegens de grensoverschrijdende effecten van deze verontreinigende stoffen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
In het licht van het voorgaande dient Richtlijn 79/117/EEG te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Doel en werkingssfeer
De artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing op afval dat uit een in bijlage I of bijlage II opgenomen stof bestaat, deze stof bevat of daarmee verontreinigd is.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
„op de markt brengen”: het leveren of ter beschikking stellen aan derden, al dan niet tegen betaling. Ook invoer in het douanegebied van de Gemeenschap wordt beschouwd als op de markt brengen;
-
„artikel”: een voorwerp dat bestaat uit een of meer stoffen en/of een of meer preparaten en waaraan tijdens de productie een specifieke vorm, een specifiek oppervlak of een specifieke uitvoering wordt gegeven waardoor de functie bij het eindgebruik in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling;
-
„stof”: als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 67/548/EEG(11);
-
„preparaat”: als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 67/548/EEG;
-
„afvalstof”: als gedefinieerd in artikel 1, a), van Richtlijn 75/442/EEG(12);
-
„verwijdering”: als gedefinieerd in artikel 1, e), van Richtlijn 75/442/EEG;
-
„nuttige toepassing”: als gedefinieerd in artikel 1, f), van Richtlijn 75/442/EEG.
Artikel 3 Regulering van de productie, het op de markt brengen en het gebruik
De productie, het op de markt brengen en het gebruik van in bijlage I opgenomen stoffen als zodanig, in preparaten of als bestanddeel van artikelen worden verboden.
De productie, het op de markt brengen en het gebruik van in bijlage II opgenomen stoffen als zodanig, in preparaten of als bestanddeel van artikelen worden overeenkomstig de in die bijlage vermelde voorwaarden beperkt.
De lidstaten en de Commissie houden, binnen de beoordelings- en vergunningsregelingen voor bestaande en nieuwe chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen krachtens de van toepassing zijnde communautaire wetgeving, rekening met de criteria in punt 1 van bijlage D van het verdrag en nemen passende maatregelen om controle uit te oefenen op bestaande chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen en om de productie, het op de markt brengen en het gebruik van nieuwe chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen die kenmerken vertonen van persistente organische verontreinigende stoffen, te voorkomen.
Artikel 4 Vrijstelling van regulerende maatregelen
Artikel 3 is niet van toepassing op:
-
een stof die voor laboratoriumonderzoek of als referentiestandaard wordt gebruikt;
-
een stof die als onopzettelijke sporenverontreiniging in stoffen, preparaten of artikelen voorkomt.
Artikel 3 is niet eerder dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing op stoffen die voorkomen als bestanddeel van artikelen die vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd.
Artikel 3 is niet van toepassing op een stof die voorkomt als bestanddeel van artikelen die al in gebruik waren vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Zodra een lidstaat echter op de hoogte is van in de eerste en de tweede alinea bedoelde artikelen, stelt hij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Wanneer de Commissie op deze of een andere wijze in kennis wordt gesteld van dergelijke artikelen, stelt zij indien van toepassing het secretariaat van het verdrag daarvan onmiddellijk in kennis.
Wanneer een stof in deel A van bijlage I of in deel A van bijlage II is opgenomen, stelt een lidstaat die de productie en het gebruik van die stof als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem tot de in de desbetreffende bijlage gespecificeerde termijn wil toestaan, het secretariaat van het verdrag daarvan in kennis.
Een dergelijke kennisgeving kan echter alleen worden gedaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
in de desbetreffende bijlage is een aantekening opgenomen waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat de productie en het gebruik van die stof kunnen worden toegestaan;
-
tijdens het fabricageproces zal de stof worden omgezet in een of meer andere stoffen die niet de kenmerken van een persistente organische verontreinigende stof vertonen;
-
het is niet te verwachten dat mensen of het milieu gedurende de productie en het gebruik van die stof aan significante hoeveelheden van de stof zullen worden blootgesteld, zoals aangetoond door middel van een beoordeling van het gesloten systeem in overeenstemming met Richtlijn 2001/59/EG(13).
De kennisgeving wordt tevens aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld en bevat gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal geproduceerde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met persistente organische verontreinigende stoffen in het eindproduct achterblijft.
De in de eerste alinea bedoelde termijn kan worden gewijzigd wanneer na een herhaalde kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het secretariaat van het verdrag krachtens het verdrag uitdrukkelijk of stilzwijgend toestemming wordt verleend voor de voortzetting van de productie en het gebruik van de stof gedurende een volgende periode.