Home

Verordening (EG) n r. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

Verordening (EG) n r. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder a), en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de Europese Unie beoogt door middel van geïntegreerd beheer te zorgen voor een hoog en uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen een noodzakelijk uitvloeisel is van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie en een fundamenteel onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daartoe wordt voorzien in de opstelling van gemeenschappelijke regels inzake normen en procedures voor de controle aan de buitengrenzen.

  2. Voor een efficiënte uitvoering van de gemeenschappelijke regels is meer coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten nodig.

  3. Rekening houdend met de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen, die in het kader van de Raad actief is, moet derhalve een gespecialiseerd orgaan van deskundigen worden opgericht dat belast is met de verbetering van de coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen, en wel in de vorm van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

  4. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen. Het agentschap moet de toepassing van bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen vergemakkelijken door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren.

  5. Efficiënte controle en bewaking van de buitengrenzen is een zaak van het grootste belang voor de lidstaten, ongeacht hun geografische ligging. De solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen moet dan ook worden bevorderd. De oprichting van het agentschap, dat de lidstaten bijstaat bij de uitvoering van de operationele aspecten van het beheer van de buitengrenzen, inclusief de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, is een belangrijke stap in deze richting.

  6. Het agentschap moet op basis van een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicoanalyse risicoanalyses uitvoeren om de Gemeenschap en de lidstaten van adequate informatie te voorzien, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen of bekende dreigingen en risico's kunnen worden aangepakt met het oog op de verbetering van het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen.

  7. Het agentschap moet een opleiding op Europees niveau aanbieden voor opleiders van nationale grenswachten van de lidstaten en aanvullende opleiding en studiebijeenkomsten voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten in verband met controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn. Het agentschap kan in samenwerking met de lidstaten opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

  8. Het agentschap volgt de ontwikkelingen in het wetenschappelijke onderzoek dat relevant is voor zijn gebied en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

  9. Het agentschap beheert lijsten van door de lidstaten verstrekte technische uitrusting en levert aldus een bijdrage tot het bundelen van materiële middelen.

  10. Het agentschap moet ook steun verlenen aan de lidstaten in omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen.

  11. In de meeste lidstaten vallen de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, onder de bevoegdheid van de autoriteiten die voor controles aan de buitengrenzen verantwoordelijk zijn. Aangezien de uitvoering van deze taken op Europees niveau een duidelijke meerwaarde heeft, moet het agentschap, afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid, de nodige steun verlenen voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en optimale werkwijzen vaststellen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn.

  12. Voor het verrichten van zijn taak en voorzover dat voor de uitvoering van zijn taken nodig is, kan het agentschap met Europol, de bevoegde autoriteiten van derde landen en de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden, samenwerken in het kader van gemaakte werkafspraken overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag. Het agentschap moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen in het kader van het beleid van de Europese Unie inzake externe betrekkingen vergemakkelijken.

  13. Voortbouwend op de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen en de door de lidstaten opgerichte operationele en opleidingscentra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van controle en bewaking van respectievelijk land-, lucht- en zeegrenzen, kan het agentschap zelf gespecialiseerde bijkantoren oprichten die verantwoordelijk zijn voor land-, lucht- en zeegrenzen.

  14. Het agentschap moet onafhankelijk zijn met betrekking tot technische aangelegenheden en juridisch, administratief en financieel autonoom zijn. Te dien einde is het noodzakelijk en gepast dat het een communautair orgaan is dat rechtspersoonlijkheid bezit en de uitvoeringsbevoegdheden uitoefent die het bij deze verordening worden verleend.

  15. De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van bestuur opdat zij daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op de activiteiten van het agentschap. Voorzover mogelijk, moet de raad van bestuur bestaan uit de operationele hoofden van de nationale diensten die belast zijn met het grensbewakingsbeheer, of hun vertegenwoordigers. Deze raad van bestuur moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen, transparante werkprocedures voor de besluitvorming door het agentschap tot stand te brengen en de uitvoerend directeur en zijn/haar plaatsvervanger te benoemen.

  16. Om de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het agentschap te waarborgen, moet aan het agentschap een eigen begroting worden toegekend die hoofdzakelijk wordt betaald uit een bijdrage van de Gemeenschap. De begrotingsprocedure van de Gemeenschap dient van toepassing te zijn voorzover het gaat om de bijdrage van de Gemeenschap en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie. De controle van de rekeningen dient te worden verricht door de Rekenkamer.

  17. Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(3) moet onverkort van toepassing zijn op het agentschap, dat het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(4) moet ondertekenen.

  18. Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(5) moet op het agentschap van toepassing zijn.

  19. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(6) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

  20. De ontwikkeling van het beleid en de wetgeving met betrekking tot de controle en bewaking van de buitengrenzen blijft een taak van de EU-instellingen, met name de Raad. Meer in het algemeen dient een nauwe samenwerking tussen het agentschap en deze EU-instellingen te worden gewaarborgd.

  21. Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten de behoefte aan een geïntegreerd beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  22. Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn vervat in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

  23. Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis, die valt onder de in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad(7) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van in die overeenkomst bedoelde gebieden. Delegaties van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen dienen derhalve als leden van de raad van bestuur van het agentschap deel te nemen, zij het met beperkt stemrecht. Om de nadere voorwaarden voor een volledige deelname van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen aan de activiteiten van het agentschap vast te stellen, zou tussen de Gemeenschap en deze twee landen een nieuwe regeling moeten worden gesloten.

  24. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze verordening heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

  25. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis(8). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

  26. Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis(9). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

  27. Het agentschap dient de organisatie te vergemakkelijken van operationele acties, waarbij de lidstaten gebruik kunnen maken van de expertise en faciliteiten die Ierland en het Verenigd Koninkrijk eventueel zouden aanbieden, overeenkomstig nadere voorwaarden die per geval door de raad van bestuur worden vastgelegd. Daartoe dienen vertegenwoordigers van Ierland en het Verenigd Koninkrijk voor alle vergaderingen van de raad van bestuur te worden uitgenodigd, zodat zij volledig kunnen deelnemen aan de besprekingen ter voorbereiding van dergelijke operationele acties.

  28. Er bestaat een controverse tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de afbakening van de grenzen van Gibraltar.

  29. De opschorting van de toepasbaarheid van deze verordening op de grenzen van Gibraltar betekent niet dat de respectieve standpunten van de betrokken staten gewijzigd zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP

Artikel 1 Oprichting van het agentschap

1.

Met het oog op een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie wordt er een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (hierna „het agentschap” genoemd) opgericht.

2.

Niettegenstaande het feit dat de verantwoordelijkheid voor de controle en bewaking van de buitengrenzen bij de lidstaten berust, vergemakkelijkt het agentschap, als orgaan van de Unie zoals bedoeld in artikel 15 en in overeenstemming met artikel 19 van deze verordening, de toepassing van de bestaande en toekomstige maatregelen van de Unie in verband met het beheer van de buitengrenzen, in het bijzonder de Schengengrenscode vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 562/2006(10), en maakt het deze effectiever. Hiertoe coördineert het de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen; aldus draagt het bij tot een doelmatig, hoog en uniform niveau van de controle van personen en van de bewaking van de buitengrenzen van de lidstaten.

Het agentschap vervult zijn taken met inachtneming van het relevante recht van de Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest van de grondrechten”), het relevante internationale recht, waaronder het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 („het Verdrag van Geneve”) betreffende de status van vluchtelingen, de verplichtingen inzake de toegang tot internationale bescherming, in het bijzonder het beginsel van non-refoulement, en de grondrechten, en rekening houdend met de verslagen van het in artikel 26 bis van deze verordening bedoelde raadgevend forum.

3.

Eveneens voorziet het agentschap de Commissie en de lidstaten van de nodige technische ondersteuning en kennis op het gebied van het beheer van de buitengrenzen en bevordert de solidariteit tussen de lidstaten, met de nadruk op die lidstaten die onder specifieke en onevenredige druk staan.

Artikel 1 bis Definities

In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. „buitengrenzen van de lidstaten”: de land- en zeegrenzen van de lidstaten, alsmede hun lucht- en zeehavens, die vallen onder de bepalingen van de communautaire wetgeving inzake de overschrijding van de buitengrenzen door personen;

  2. „Europese grenswachtteams”: voor de toepassing van artikel 3, artikel 3 ter, artikel 3 quater, artikel 8 en artikel 17, teams die worden ingezet tijdens gezamenlijke operaties en proefprojecten; voor de toepassing van de artikelen 8 bis tot en met 8 octies, teams die kunnen worden ingezet voor snelle interventies aan de grenzen („snelle interventies”) in de zin van verordening (EG) nr. 863/2007(11) en voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onder e bis) en g), en artikel 5, teams die kunnen worden ingezet tijdens gezamenlijke operaties, proefprojecten en snelle interventies;

  3. „ontvangende lidstaat”: een lidstaat waarin een gezamenlijke operatie, een proefproject of een snelle interventie plaatsvindt of die dient als uitvalsbasis hiervoor;

  4. „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waarvan een teamlid of uitgezonden functionaris grenswachter is;

  5. „teamleden”: grenswachten van lidstaten die deel uitmaken van de Europese grenswachtteams en die geen grenswacht zijn van de ontvangende lidstaat;

  6. „verzoekende lidstaat”: een lidstaat waarvan de bevoegde autoriteiten het agentschap verzoeken om op zijn grondgebied teams voor snelle interventies in te zetten;

  7. „uitgezonden functionarissen”: functionarissen van grenswachtdiensten van andere lidstaten dan de ontvangende lidstaat, die aan gezamenlijke operaties en proefprojecten deelnemen.

HOOFDSTUK II TAKEN

Artikel 2 Belangrijkste taken

Artikel 2 bis Gedragscode

Artikel 3 Gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen

Artikel 3 bis Organisatorische aspecten van gezamenlijke operaties en proefprojecten

Artikel 3 ter Samenstelling en inzet van Europese grenswachtteams

Artikel 3 quater Instructies aan de Europese grenswachtteams

Artikel 4 Risicoanalyse

Artikel 5 Opleiding

Artikel 6 Aandacht voor en bijdrage aan onderzoek

Artikel 7 Technische uitrusting

Artikel 8 Steun aan de lidstaten in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen

Artikel 8 bis Snelle interventies

Artikel 8 ter Samenstelling van de snelle-grensinterventieteams

Artikel 8 quater Opleiding en oefeningen

Artikel 8 quinquies Besluitvorming inzake het inzetten van snelle-grensinterventieteams

Artikel 8 sexies Operationeel plan

Artikel 8 septies Nationaal contactpunt

Artikel 8 octies Coördinerend functionaris

Artikel 8 nonies Kosten

Artikel 9 Samenwerking inzake terugkeer

Artikel 10 Taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen

Artikel 10 bis Accreditatiedocument

Artikel 10 ter Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

Artikel 10 quater Strafrechtelijke aansprakelijkheid

Artikel 11 Systemen voor informatie-uitwisseling

Artikel 11 bis Gegevensbescherming

Artikel 11 ter Verwerking van persoonsgegevens in het kader van gezamenlijke terugkeeroperaties

Artikel 11 quater Verwerking van persoonsgegevens die zijn verzameld tijdens gezamenlijke operaties, proefprojecten en snelle interventies.

Artikel 11 quinquies Veiligheidsvoorschriften betreffende de bescherming van gerubriceerde gegevens en niet-gerubriceerde gevoelige gegevens

Artikel 12 Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk

Artikel 13 Samenwerking met agentschappen en organen van de Unie, en internationale organisaties

Artikel 14 Vergemakkelijking van operationele samenwerking met derde landen en samenwerking met bevoegde autoriteiten van derde landen

HOOFDSTUK III STRUCTUUR

Artikel 15 Juridische status en vestigingsplaats

Artikel 15 bis Zetelovereenkomst

Artikel 16 Gespecialiseerde bijkantoren

Artikel 17 Personeel

Artikel 18 Voorrechten en immuniteiten

Artikel 19 Aansprakelijkheid

Artikel 20 Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

Artikel 21 Samenstelling van de raad van bestuur

Artikel 22 Voorzitterschap van de raad van bestuur

Artikel 23 Vergaderingen

Artikel 24 Stemming

Artikel 25 Taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

Artikel 26 Benoeming van hoger personeel

Artikel 26 bis Grondrechtenstrategie

Artikel 27 Vertaling

Artikel 28 Transparantie en communicatie

HOOFDSTUK IV FINANCIËLE EISEN

Artikel 29 Begroting

Artikel 30 Uitvoering en controle van de begroting

Artikel 31 Fraudebestrijding

Artikel 32 Financiële bepaling

HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Evaluatie

Artikel 34 Inwerkingtreding