De specifieke referentieniveaus voor de vloten die zijn geregistreerd in de ultraperifere gebieden van Frankrijk, Portugal en Spanje, worden per vlootsegment vastgesteld in de bijlage.
Verordening (EG) nr. 2104/2004 van de Commissie van 9 december 2004 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten
Verordening (EG) nr. 2104/2004 van de Commissie van 9 december 2004 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1), en met name op artikel 11, lid 5,
Gelet op Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten(2), en met name op artikel 1, lid 2, en artikel 4, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
Met betrekking tot het beheer van de vissersvloten van de ultraperifere gebieden is in Verordening (EG) nr. 639/2004 voorzien in afwijkingen die uiterlijk op 31 december 2006 vervallen. Deze afwijkingen betreffen de bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid bedoelde regeling om de capaciteit van de vloot uit te breiden of in te krimpen, alsmede de in Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad(3) bedoelde steun voor de vernieuwing en modernisering van de vloten.
In Verordening (EG) nr. 639/2004 is bepaald dat de specifieke referentieniveaus voor de vlootsegmenten van de ultraperifere gebieden van Frankrijk en Portugal de respectieve MOP IV-einddoelstellingen 2002 zijn.
Voor de Canarische Eilanden moeten de specifieke referentieniveaus op soortgelijke wijze worden vastgesteld als bij de vaststelling van de doelstellingen in het kader van het MOP IV is gebeurd, met inachtneming van de beperkingen van de vangstmogelijkheden van de betrokken vloten. Daartoe heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij in zijn verslag van de zitting van maart-april 2004 een advies uitgebracht over de vangstmogelijkheden van de op de Canarische Eilanden geregistreerde vloten. Bovendien hebben Spanje en de Gemeenschap een onderzoek ingesteld naar de vangstmogelijkheden van de op de Canarische Eilanden geregistreerde vloten die actief zijn in het kader van bilaterale en multilaterale overeenkomsten. Op grond van deze onderzoeken en rapporten kan volgens de Commissie niet worden geconcludeerd dat de momenteel op de Canarische Eilanden geregistreerde vloten kunnen worden uitgebreid.
De lidstaten moeten, in het jaarverslag zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1438/2003 van de Commissie van 12 augustus 2003 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van het gemeenschappelijke vlootbeleid zoals omschreven in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad(4), verslag uitbrengen over de ontwikkeling van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten.
De Commissie heeft rekening gehouden met de verklaring die zij heeft afgelegd in het kader van de vergadering van de Raad van 30 maart 2004(5) met betrekking tot de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 639/2004, met name met betrekking tot de met inachtneming van het visserijtype meest geschikte segmentering, met de wetenschappelijke adviezen over de situatie van de betrokken visbestanden en met de billijke behandeling van vloten die op dezelfde bestanden vissen.
Deze verordening moet van toepassing worden op dezelfde datum als Verordening (EG) nr. 639/2004.
De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor de visserij en de aquacultuur,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Specifieke referentieniveaus
De specifieke referentieniveaus zijn de maximale capaciteiten, in GT en in kW, die de lidstaten, in afwijking van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, mogen accepteren via uitbreiding van de vlootcapaciteit.
Artikel 2 Aanpassing van de specifieke referentieniveaus
Voor elk segment zoals bedoeld in artikel 1, is het referentieniveau in tonnage en in motorvermogen op een datum na 31 december 2002 gelijk aan het referentieniveau dat in de bijlage voor het betrokken vlootsegment is vastgesteld, respectievelijk verminderd met de tonnage en het motorvermogen van de vaartuigen van het betrokken vlootsegment die na 31 december 2002 met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken.
Artikel 3 Consolidatie van de referentieniveaus
Op 31 december 2006 berekent de Commissie voor elke lidstaat het totaal van de capaciteit in GT en in kW van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten, alsmede het totaal van de overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 639/2004 aan de vloot toegevoegde capaciteit die op die datum nog niet is geregistreerd.
Dit totaal wordt toegevoegd aan het referentieniveau van de continentale vloot. Het aldus verkregen resultaat vormt met ingang van 1 januari 2007 het referentieniveau van de vloot van de lidstaat.
Artikel 4 Bijdrage aan de jaarverslagen
In het in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1438/2003 bedoelde jaarverslag brengen de betrokken lidstaten verslag uit over de ontwikkeling van de in de ultraperifere gebieden geregistreerde vloten.
De gegevens met betrekking tot 2003 worden opgenomen in het jaarverslag van 2004.