Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(1) en met name op artikel 8, lid 2, tweede alinea,
Krachtens Richtlijn 91/414/EEG moest de Commissie binnen een periode van twaalf jaar na de kennisgeving een werkprogramma uitvoeren om geleidelijk de werkzame stoffen te onderzoeken die twee jaar na de datum van kennisgeving van die richtlijn op de markt zijn.
Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(2) voorziet in de eerste fase van het programma, die nog aan de gang is.
Verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad(3), voorziet in de tweede fase van het programma, die ook nog aan de gang is.
Verordening (EG) nr. 451/2000 voorziet ook in een derde fase van het werkprogramma voor een extra aantal werkzame stoffen die niet onder de eerste of de tweede fase vallen. Verordening (EG) nr. 1490/2002 van de Commissie van 14 augustus 2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de derde fase van het werkprogramma zoals bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 451/2000(4) voorziet ook in de derde fase van het werkprogramma. De derde fase is ook aan de gang.
Verordening (EG) nr. 1112/2002 van de Commissie van 20 juni 2002 houdende bepalingen voor de uitvoering van de vierde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad(5) voorziet in de vierde fase van het werkprogramma die aan de gang is. Producenten die de in die fase gebruikte werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen wensen te zien, hebben zich ertoe verbonden de noodzakelijke informatie te verschaffen.
Vanwege de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije moeten producenten uit deze nieuwe lidstaten in de gelegenheid worden gesteld hun belangstelling kenbaar te maken voor deelname aan fase 4 van het werkprogramma voor alle in die fase gebruikte stoffen. Verder dient ook een verificatie te worden uitgevoerd van stoffen die in de nieuwe lidstaten vóór 1 mei 2004 op de markt waren en die niet onder de fasen 1 tot en met 4 van het werkprogramma vallen.
De bij deze verordening vastgestelde procedures mogen geen belemmering vormen voor procedures en acties op grond van andere communautaire regelgeving, en met name op grond van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen(6), in het geval dat de Commissie de beschikking krijgt over informatie waaruit blijkt dat aan de in die richtlijn gestelde voorwaarden kan zijn voldaan.
Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(7) is de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) opgericht om erop toe te zien dat de Gemeenschap toegang heeft tot wetenschappelijke en technische bijstand die van zeer goede kwaliteit en onafhankelijk en doeltreffend is, als grondslag voor een hoog beschermingsniveau voor de volksgezondheid op het vlak van de wetgeving inzake voedsel- en voederveiligheid. Derhalve moet worden bepaald dat de EFSA een taak te vervullen heeft in het kader van het werkprogramma inzake werkzame stoffen.
De betrekkingen tussen producenten, lidstaten, de Commissie en de EFSA en de verplichtingen van elk van de partijen wat de uitvoering van het werkprogramma betreft, dienen te worden geregeld met inachtneming van de in de eerste en de tweede fase van het werkprogramma opgedane ervaring, de doelstelling risicobeoordeling en risicobeheer van elkaar te scheiden en de noodzaak het werk zo doelmatig mogelijk te organiseren.
Een nauwe samenwerking tussen producenten, lidstaten, de Commissie en de EFSA en een nauwgezette inachtneming van alle vastgestelde termijnen zijn noodzakelijk om de doelmatigheid van het werkprogramma te kunnen garanderen. Voor alle onderdelen van de vierde fase van het programma moeten stringente termijnen worden vastgelegd, om erop toe te zien dat de fase binnen een aanvaardbare termijn kan worden afgerond. Voor bepaalde werkzame stoffen met beperkte dossiervereisten moet een korte termijn voor de indiening van het dossier worden vastgesteld zodat er nog voldoende tijd overblijft om verdere informatie te verstrekken binnen het totale tijdsbestek van het beoordelingsprogramma.
Ter voorkoming van dubbel werk, en met name ter voorkoming van de herhaling van proeven met gewervelde dieren, dienen producenten ertoe te worden aangespoord collectieve dossiers in te dienen.
Ten aanzien van de te verstrekken informatie dient te worden aangegeven in welke vorm, binnen welke termijn en bij welke autoriteiten (nationale en de EFSA) de producenten die informatie moeten indienen. Veel van de werkzame stoffen die onder fase 4 van het werkprogramma vallen, worden in kleine hoeveelheden voor speciale doeleinden geproduceerd. Sommige daarvan zijn van belang bij de biologische landbouw of andere landbouwsystemen waarbij weinig productiemiddelen worden gebruikt en vormen naar verwachting een laag risico voor mens en milieu.
De Commissie heeft in haar voortgangsverslag aan het Europees Parlement en de Raad – Beoordeling van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen (ingediend overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen)(8), vastgesteld dat er behoefte bestaat aan speciale maatregelen voor stoffen met een laag risico.
Voor deze fase van het werkprogramma is een gewijzigde benadering nodig om het risico te beperken dat een groot aantal werkzame stoffen alleen om economische redenen uit de markt wordt genomen. Voor bepaalde groepen werkzame stoffen is het derhalve dienstig een andere vorm en andere eisen te gebruiken voor de in te dienen informatie dan waren ontwikkeld voor de vorige drie fasen van het werkprogramma.
Met het oog op de consistentie van de communautaire wetgeving moet in deze verordening rekening worden gehouden met de maatregelen die zijn genomen in het kader van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(9).
De kennisgeving betreffende een dossier en de indiening ervan mogen niet als voorwaarde gelden om na opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG de mogelijkheid te hebben gewasbeschermingsmiddelen op de markt te brengen op grond van artikel 13 van Richtlijn 91/414/EEG. Daarom moeten belanghebbenden die geen kennisgeving hebben ingediend, in alle stadia van het evaluatieproces kunnen worden geïnformeerd over de nadere eisen waaraan eventueel moet worden voldaan om gewasbeschermingsmiddelen die een in evaluatie zijnde werkzame stof bevatten, op de markt te mogen blijven brengen.
Teneinde erop toe te zien dat alle relevante informatie over potentieel gevaarlijke effecten van een werkzame stof of residuen daarvan in overweging wordt genomen, moet alle technische en wetenschappelijke informatie die binnen de vastgestelde termijn door ongeacht welk persoon is ingediend, bij de evaluatie in aanmerking worden genomen.
Wanneer de samenwerking met de kennisgevers wordt verbroken, kan onmogelijk op efficiënte wijze met de evaluatie worden voortgegaan en moet de evaluatie dus worden beëindigd tenzij deze door een lidstaat wordt overgenomen.
De evaluatiewerkzaamheden moeten over de bevoegde instanties van de lidstaten worden verdeeld. Daarom moet voor elke werkzame stof een als rapporteur optredende lidstaat worden aangewezen. De als rapporteur optredende lidstaat moet in voorkomend geval de door de kennisgever verstrekte checklist voor de volledigheid van het dossier beoordelen en de meegedeelde informatie onderzoeken en evalueren. Hij moet de evaluatieresultaten voorleggen aan de EFSA en bij de Commissie een aanbeveling indienen over het over de betrokken werkzame stof te nemen besluit. Voor bepaalde groepen werkzame stoffen moet de als rapporteur optredende lidstaat nauw samenwerken met andere als rapporteur optredende lidstaten voor die groep. Voor elke groep moet een hoofdrapporteur worden gekozen om deze samenwerking te coördineren.
De als rapporteur optredende lidstaten zenden ontwerp-evaluatieverslagen van hun evaluaties van werkzame stoffen naar de EFSA. De ontwerp-evaluatieverslagen moeten door de EFSA grondig worden onderzocht voordat zij worden voorgelegd aan de Commissie.
In geval van een duidelijk gebrek aan evenwicht inzake de verantwoordelijkheden van de als rapporteur optredende lidstaten bij de evaluatie en beoordeling moet de oorspronkelijk als rapporteur aangewezen lidstaat voor een bepaalde werkzame stof kunnen worden vervangen door een andere lidstaat.
Om erop toe te zien dat de nodige middelen beschikbaar zijn voor deze fase van het werkprogramma, moet aan de lidstaten een retributie worden betaald voor de afhandeling en evaluatie van de dossiers en de ontwerp-evaluatieverslagen.
De EFSA is over de voorgestelde maatregelen geraadpleegd.
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,