Home

Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking(3) is een van de bijzondere richtlijnen van de typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(4). Richtlijn 88/77/EEG is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd om telkens strengere grenswaarden voor verontreinigende emissies vast te stellen. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

  2. Bij Richtlijn 91/542/EEG van de Raad(5) tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG, bij Richtlijn 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad(6) en bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie(7) houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 88/77/EEG zijn bepalingen ingevoerd die, ofschoon zij zelfstandige bepalingen zijn, nauw verbonden zijn met de regeling die is vastgesteld bij Richtlijn 88/77/EEG. Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid dienen die bepalingen volledig in de herschikking van Richtlijn 88/77/EEG te worden opgenomen.

  3. Het is noodzakelijk dat alle lidstaten dezelfde voorschriften vaststellen zodat met name voor elk type voertuig de EG-typegoedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG kan worden toegepast.

  4. Het programma van de Commissie inzake de luchtkwaliteit, emissies van het wegvervoer, brandstoffen en technieken ter bestrijding van emissies, hierna „het eerste auto-olieprogramma” genoemd, heeft uitgewezen dat verdere verlaging van de verontreinigende emissies van zware bedrijfsvoertuigen noodzakelijk is om te voldoen aan toekomstige luchtkwaliteitsnormen.

  5. In het eerste auto-olieprogramma werd de verlaging van de emissiegrenswaarden, die vanaf 2000 van toepassing zijn, namelijk een vermindering van de uitstoot van koolmonoxide, totale koolwaterstoffen, stikstofoxiden en deeltjes met 30 %, aangewezen als de belangrijkste maatregel om op middellange termijn een bevredigende luchtkwaliteit te bereiken. Een vermindering van de opaciteit van het uitlaatgas met 30 % moet bovendien bijdragen tot het terugdringen van de deeltjesuitstoot. Extra verlagingen van de emissiegrenswaarden die vanaf 2005 van toepassing zijn, namelijk een bijkomende vermindering van de uitstoot van koolmonoxide, totale koolwaterstoffen en stikstofoxiden met 30 % en van de uitstoot van deeltjes met 80 %, moeten in hoge mate bijdragen tot betere luchtkwaliteit op middellange tot lange termijn. De extra stikstofoxidegrenswaarde die in 2008 van toepassing wordt, moet voor deze verontreinigende stof een extra verlaging van de emissiegrenswaarde met 43 % opleveren.

  6. Er zijn typegoedkeuringstests betreffende verontreinigende gassen en deeltjes en de rookopaciteit van toepassing die een meer representatieve beoordeling van de emissieprestaties van motoren mogelijk maken onder testomstandigheden die beter met de omstandigheden van de voertuigen tijdens het gebruik ervan overeenkomen. Sinds 2000 worden conventionele motoren met compressieontsteking en motoren met compressieontsteking die van bepaalde soorten emissiebeheersingsapparatuur zijn voorzien, getest volgens een testcyclus in statische toestand en volgens een nieuwe belastingresponsietest voor de opaciteit van de rook. Motoren met compressieontsteking die van geavanceerde emissiebeheersingssystemen zijn voorzien, worden bovendien getest volgens een nieuwe transiënte testcyclus. Vanaf 2005 worden alle motoren met compressieontsteking volgens al deze testcycli getest. Op gas lopende motoren worden uitsluitend volgens de nieuwe transiënte testcyclus getest.

  7. In alle willekeurig gekozen belastingtoestanden die binnen een bepaald werkingsgebied voorkomen, mogen de grenswaarden niet met meer dan met een passend percentage worden overschreden.

  8. Bij de vaststelling van nieuwe normen en testprocedures moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de toekomstige groei van het verkeer in de Gemeenschap voor de luchtkwaliteit. De werkzaamheden van de Commissie op dit gebied hebben uitgewezen dat de motorindustrie in de Gemeenschap grote vooruitgang heeft geboekt bij de vervolmaking van de technologie, en zo een aanzienlijke beperking van de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes mogelijk heeft gemaakt. Het blijft echter nodig druk uit te oefenen om in het belang van de milieubescherming en de volksgezondheid de emissiegrenswaarden en de andere technische eisen te verbeteren. In het bijzonder moet bij toekomstige maatregelen rekening worden gehouden met de resultaten van lopend onderzoek naar de kenmerken van ultrafijne deeltjes.

  9. De kwaliteit van motorbrandstoffen moet verder worden verbeterd om goed en duurzaam presterende emissiebeheersingssystemen tijdens het gebruik mogelijk te maken.

  10. Vanaf 2005 moeten nieuwe bepalingen voor boorddiagnosesystemen (OBD-systemen) worden ingevoerd om de onmiddellijke detectie van elke verslechtering of storing van de emissiebeheersingsapparatuur van de motor te vergemakkelijken. Daarmee moeten de diagnose- en reparatiemogelijkheden worden verbeterd, waarmee de duurzame emissieprestaties van zware bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik aanzienlijk worden verbeterd. Omdat OBD-systemen voor zware dieselmotoren wereldwijd nog in de kinderschoenen staan, moeten deze systemen, in twee fasen in de Gemeenschap worden geïntroduceerd, zodat de systemen verder kunnen worden ontwikkeld, waardoor valse foutmeldingen kunnen worden vermeden. Om de lidstaten te helpen bij het waarborgen dat de eigenaren en exploitanten van zware bedrijfsvoertuigen voldoen aan hun verplichting om door het OBD-systeem gemelde gebreken te repareren, moet de afstand die is afgelegd of de tijd die is verlopen nadat het OBD-systeem de foutmelding aan de chauffeur heeft gedaan, worden geregistreerd.

  11. De duurzaamheid van motoren met compressieontsteking is van nature groot en gebleken is dat deze motoren bij een juist en effectief onderhoud goede emissieresultaten kunnen behouden wanneer zij zijn ingebouwd in zware bedrijfsvoertuigen die voor het handelsverkeer aanzienlijke afstanden afleggen. De toekomstige emissienormen zullen de invoering van na de motor te plaatsen emissiebeheersingssystemen, zoals NOx-verwijderende systemen, filters voor dieseldeeltjes en combinaties van deze systemen en wellicht andere nog nader te ontwikkelen systemen, echter bevorderen. Daarom moeten voorschriften voor de nuttige levensduur worden opgesteld die als basis kunnen dienen voor procedures om te waarborgen dat het emissiebeheersingssysteem van een motor gedurende de gehele referentieperiode aan de emissievoorschriften voldoet. Bij de vaststelling van die voorschriften moet voldoende rekening worden gehouden met de aanzienlijke afstanden die zware bedrijfsvoertuigen afleggen, met de noodzaak van juist en tijdig onderhoud en met de mogelijkheid om typegoedkeuring voor voertuigen van categorie N1 te verlenen op grond van deze richtlijn of Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen(8).

  12. De lidstaten moet worden toegestaan door middel van fiscale stimuleringsmaatregelen het in de handel brengen van voertuigen die voldoen aan de communautaire voorschriften te versnellen, mits dergelijke stimuleringsmaatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag en aan bepaalde voorwaarden ter voorkoming van verstoringen van de interne markt voldoen. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om emissies van verontreinigende en andere stoffen op te nemen in de berekeningsgrondslag voor de motorrijtuigenbelasting.

  13. Daar bepaalde van deze fiscale stimuleringsmaatregelen steunmaatregelen van de staten zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, moeten deze bij de Commissie worden aangemeld uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, zodat zij de maatregelen kan toetsen aan de relevante verenigbaarheidscriteria. De kennisgeving van dergelijke maatregelen overeenkomstig deze richtlijn dient niet af te doen aan de verplichting tot aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

  14. Om de procedure te vereenvoudigen en te versnellen, moet de Commissie worden belast met de vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de in deze richtlijn neergelegde fundamentele bepalingen en met de maatregelen om de bijlagen bij deze richtlijn aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis.

  15. De voor de uitvoering van deze richtlijn en de aanpassing ervan aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9).

  16. De Commissie moet erop toezien of het noodzakelijk is emissiegrenswaarden in te voeren voor verontreinigende stoffen waarvoor nog geen regelgeving bestaat en die vrijkomen als gevolg van het toenemende gebruik van nieuwe alternatieve brandstoffen en nieuwe emissiebeheersingssystemen voor uitlaten.

  17. De Commissie dient zo spoedig mogelijk de voorstellen in te dienen die zij passend acht voor een volgende fase met grenswaarden voor de NOx- en de deeltjesemissie.

  18. Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de voltooiing van de interne markt door de invoering van gemeenschappelijke technische eisen betreffende verontreinigende gassen en deeltjes voor alle typen voertuigen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

  19. De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

  20. Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „voertuig”: een motorvoertuig, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, met een referentiemassa van meer dan 2 610 kg;

  2. „motor”: de aandrijvingsbron van een voertuig waarvoor typegoedkeuring als technische eenheid, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, kan worden verleend;

  3. „milieuvriendelijker gemaakt voertuig (Enhanced Environment-friendly Vehicle, EEV)”: een voertuig aangedreven door een motor die voldoet aan de emissiegrenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I.

Artikel 2 Verplichtingen van de lidstaten

1.

Voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een type door een motor met compressieontsteking of gasmotor aangedreven voertuig moeten de lidstaten, indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

  2. de nationale typegoedkeuring weigeren.

2.

Met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten, indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet aan de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

  2. de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of gasmotor aangedreven voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden.

3.

Onverminderd de leden 1 en 2, moeten de lidstaten met ingang van 1 oktober 2003 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen, voor een type gasmotor en een door een gasmotor aangedreven type voertuig dat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII voldoet:

  1. de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

  2. de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren verbieden.

4.

Indien aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 is voldaan, met name indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor voldoen aan de grenswaarden in rij B1 of rij B2, of aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I, mag geen enkele lidstaat, om redenen die verband houden met de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor:

  1. weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1 van Richtlijn 70/156/EEG of de nationale typegoedkeuring te verlenen voor een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuig,

  2. de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen verbieden,

  3. weigeren de EG-typegoedkeuring voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor te verlenen,

  4. de verkoop of het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking of gasmotoren verbieden.

5.

Met ingang van 1 oktober 2005 moeten de lidstaten voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuig dat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 voldoet en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

  2. de nationale typegoedkeuring weigeren.

6.

Met ingang van 1 oktober 2006 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen of nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

  2. de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden.

7.

Met ingang van 1 oktober 2008 moeten de lidstaten voor een type motor met compressieontsteking of gasmotor of een door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven type voertuig dat niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 voldoet, en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. weigeren de EG-typegoedkeuring te verlenen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG, en

  2. de nationale typegoedkeuring weigeren.

8.

Met ingang van 1 oktober 2009 en met uitzondering van voertuigen en motoren die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en van vervangingsmotoren voor in het verkeer zijnde voertuigen moeten de lidstaten indien niet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 wordt voldaan en in het bijzonder indien de emissies van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook van de motor niet voldoen aan de grenswaarden in rij B2 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I:

  1. de certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen en nieuwe motoren overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan als niet meer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van die richtlijn beschouwen, en

  2. de registratie, de verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van nieuwe door een motor met compressieontsteking of een gasmotor aangedreven voertuigen en de verkoop en het gebruik van nieuwe motoren met compressieontsteking en gasmotoren verbieden.

9.

In overeenstemming met lid 4 wordt een motor die voldoet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en in het bijzonder aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I geacht te voldoen aan de vereisten van de leden 1 tot en met 3.

In overeenstemming met lid 4 wordt een motor die voldoet aan de vereisten van de bijlagen I tot en met VIII en de artikelen 3 en 4 en in het bijzonder aan de grenswaarden in rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I geacht te voldoen aan de vereisten van de leden 1, 2 en 3 en 5 tot en met 8.

10.

Voor motoren met compressieontsteking of gasmotoren die in het kader van de typegoedkeuring moeten voldoen aan de in punt 6.2.1 van bijlage I vermelde grenswaarden, geldt het volgende:

in alle willekeurig gekozen belastingtoestanden die tot een bepaald controlegebied behoren, met uitzondering van specifieke bedrijfsomstandigheden die niet aan een dergelijke bepaling zijn onderworpen, mogen de emissiewaarden, die gedurende een periode van slechts 30 seconden worden gemeten, de grenswaarden in rij B2 en rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I niet met meer dan 100 % overschrijden. Het controlegebied waarvoor het niet te overschrijden percentage geldt, de daarvan uitgezonderde bedrijfsomstandigheden en andere relevante voorwaarden worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 1, vermelde procedure.

Artikel 3 Duurzaamheid van emissiebeheersingssystemen

1.

Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typegoedkeuringen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typegoedkeuringen betreft, moet de fabrikant aantonen dat een motor met compressieontsteking of een gasmotor waarvoor onder verwijzing naar de grenswaarden in rij B1, rij B2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I typegoedkeuring is verleend, aan die grenswaarden zal voldoen gedurende een nuttige levensduur van:

  1. 100 000 km of, indien dit eerder is, vijf jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N1 en M2 worden ingebouwd;

  2. 200 000 km of, indien dit eerder is, zes jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N2, N3 met een maximale technisch toelaatbare massa van ten hoogste 16 ton en M3 klasse I, klasse II en klasse A, alsmede klasse B met een maximale technisch toelaatbare massa van ten hoogste 7,5 ton worden ingebouwd;

  3. 500 000 km of, indien dit eerder is, zeven jaar, voor motoren die in voertuigen van de categorieën N3 met een maximale technisch toelaatbare massa van meer dan 16 ton en M3 klasse III en klasse B met een maximale technisch toelaatbare massa van meer dan 7,5 ton worden ingebouwd.

Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typen betreft, wordt voor typegoedkeuring van voertuigen tevens een goede werking van de emissiebeheersingsvoorzieningen tijdens de normale levensduur van het voertuig onder normale bedrijfsomstandigheden geëist (conformiteit van goed onderhouden en op de juiste wijze gebruikte voertuigen die in het verkeer zijn).

2.

De maatregelen ter uitvoering van lid 1 worden uiterlijk op 28 december 2005 vastgesteld.

Artikel 4 Boorddiagnosesystemen

1.

Met ingang van 1 oktober 2005, wat nieuwe typegoedkeuringen van voertuigen betreft, en met ingang van 1 oktober 2006, wat alle typegoedkeuringen betreft, wordt een motor met compressieontsteking waarvoor onder verwijzing naar de emissiegrenswaarden in rij B1 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I typegoedkeuring is verleend, of een door een dergelijke motor aangedreven voertuig, voorzien van een boorddiagnosesysteem (OBD-systeem) dat een foutmelding aan de bestuurder geeft indien de OBD-grenswaarden in rij B1 of rij C van de tabel in lid 3 worden overschreden.

Bij nabehandelingssystemen voor uitlaatgassen, kan het OBD-systeem controleren op ernstige storingen van:

  1. een als afzonderlijke eenheid gemonteerde katalysator, die al dan niet deel uitmaakt van een NOx-verwijderend systeem of een filter voor dieseldeeltjes,

  2. een NOx-verwijderend systeem, indien gemonteerd,

  3. een filter voor dieseldeeltjes, indien gemonteerd, of

  4. een systeem waarin een NOx-verwijderend systeem en een filter voor dieseldeeltjes zijn gecombineerd.

2.

Met ingang van 1 oktober 2008, wat nieuwe typegoedkeuringen betreft, en met ingang van 1 oktober 2009, wat alle typegoedkeuringen betreft, wordt een motor met compressieontsteking of een gasmotor waarvoor onder verwijzing naar de emissiegrenswaarden in rij B2 of rij C van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I typegoedkeuring wordt verleend, of een door een dergelijke motor aangedreven voertuig, voorzien van een OBD-systeem dat een foutmelding aan de bestuurder geeft indien de OBD-grenswaarden in rij B2 of rij C van de tabel in lid 3 worden overschreden.

Het OBD-systeem moet tevens een interface bevatten tussen de elektronische regeleenheid voor de motor (EECU) en elk ander elektrisch of elektronisch systeem van de motor of het voertuig dat een input levert aan of een output ontvangt van de EECU en de goede werking van het emissiebeheersingssysteem beïnvloedt, zoals de interface tussen de EECU en een elektronische regeleenheid voor de transmissie.

3.

De volgende OBD-grenswaarden zijn van kracht:

Rij

Motoren met compressieontsteking

Massa stikstofoxiden

(NOx) g/kWh

Massa deeltjes

(PT) g/kWh

B1 (2005)

7,0

0,1

B2 (2008)

7,0

0,1

C (EEV)

7,0

0,1

4.

Een onbeperkte en uniforme toegang tot OBD-gegevens moet gewaarborgd zijn ten behoeve van het verrichten van proeven, de diagnose, het onderhoud en de reparatie overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 70/220/EEG en de voorschriften inzake reserveonderdelen die moeten waarborgen dat zij compatibel met OBD-systemen zijn.

5.

De maatregelen ter uitvoering van de leden 1 tot en met 3 worden uiterlijk op 28 december 2005 vastgesteld.

Artikel 5 Emissiebeheersingssystemen die gebruikmaken van verbruikbare reagentia

Artikel 6 Fiscale stimuleringsmaatregelen

Artikel 7 Uitvoeringsmaatregelen en wijzigingen

Artikel 8 Herziening en verslagen

Artikel 9 Omzetting

Artikel 10 Intrekking

Artikel 11 Inwerkingtreding

Artikel 12 Adressaten

BIJLAGE ITOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN AFKORTINGEN, AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING, SPECIFICATIES EN TESTS EN OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

Aanhangsel 1PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE WANNEER DE STANDAARDDEVIATIE AANVAARDBAAR IS

Aanhangsel 2PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE WANNEER DE STANDAARDDEVIATIE NIET AANVAARDBAAR IS OF NIET BESCHIKBAAR IS

Aanhangsel 3PROCEDURE VOOR CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE OP VERZOEK VAN DE FABRIKANT

Aanhangsel 4BEPALING VAN DE SYSTEEMGELIJKWAARDIGHEID

BIJLAGE II

Aanhangsel 1

Aanhangsel 2ESSENTIËLE EIGENSCHAPPEN VAN DE MOTORFAMILIE

Aanhangsel 3

Aanhangsel 4EIGENSCHAPPEN VAN DE MET DE MOTOR SAMENHANGENDE VOERTUIGONDERDELEN

Aanhangsel 5OBD-GERELATEERDE INFORMATIE

Aanhangsel 6

BIJLAGE IIITESTPROCEDURE

Aanhangsel 1ESC- EN ELR-TESTCYCLUSSEN

Aanhangsel 2ETC-TESTCYCLUS

Aanhangsel 3

Aanhangsel 4METINGEN EN BEMONSTERINGSPROCEDURES

Aanhangsel 5KALIBRATIEPROCEDURE

Aanhangsel 6CONTROLE OP DE KOOLSTOFSTROOM

BIJLAGE IVTECHNISCHE EIGENSCHAPPEN VAN DE REFERENTIEBRANDSTOF DIE VOORGESCHREVEN IS VOOR KEURING EN DE CONTROLE VAN DE OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

BIJLAGE VANALYSE- EN BEMONSTERINGSSYSTEMEN

BIJLAGE VI

Aanhangsel1bij EG-typegoedkeuringsformulier nr. … betreffende de typegoedkeuring van een voertuig/technische eenheid/onderdeel(63)

Aanhangsel 2INFORMATIE OVER HET BOORDDIAGNOSESYSTEEM (OBD)

BIJLAGE VIIVOORBEELD VAN DE BEREKENINGSMETHODE

BIJLAGE VIIISPECIFIEKE TECHNISCHE EISEN MET BETREKKING TOT DIESELMOTOREN OP ETHANOL

BIJLAGE IXTERMIJNEN VOOR DE OMZETTING IN INTERN RECHT VAN DE INGETROKKEN RICHTLIJNENArtikel 10 verwijst naar deze bijlage

BIJLAGE XCONCORDANTIETABEL(artikel 10, lid 2, verwijst naar deze bijlage)