In deze verordening worden communautaire voorschriften vastgesteld ten aanzien van de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in daarmee samenhangende technische bijstand.
Verordening (EG) n r. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
Verordening (EG) n r. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 133,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
De eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden vormt, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag van de Europese Unie, een van de beginselen die de lidstaten alle onderschrijven. De Gemeenschap besloot derhalve in 1995 de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een fundamenteel onderdeel te maken van haar betrekkingen met derde landen. Zij besloot hiertoe in alle nieuwe handels-, samenwerkings- en associatieovereenkomsten van algemene aard die zij met derde landen sluit, een hiertoe strekkende clausule op te nemen.
Artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevatten een onvoorwaardelijk, allesomvattend verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Andere bepalingen, met name de VN-verklaring tegen foltering(1) en het VN-verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing leggen staten de verplichting op foltering te voorkomen.
Artikel 2, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(2) bepaalt dat niemand tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld wordt. Op 29 juni 1998 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „Richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake de doodstraf” en werd besloten dat de Europese Unie zich zou inzetten voor de universele afschaffing van de doodstraf.
Artikel 4 van het voornoemde Handvest bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Op 9 april 2001 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „Richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”. In deze richtsnoeren wordt verwezen naar zowel de goedkeuring van de EU-gedragscode voor de wapenexport in 1998 als de lopende werkzaamheden om in de gehele Europese Unie controles in te voeren op de uitvoer van paramilitaire uitrusting als voorbeelden van doeltreffende maatregelen met het oog op de preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In deze richtsnoeren wordt er tevens voor gepleit er bij derde landen op aan te dringen om het gebruik en de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering en voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, te voorkomen, evenals misbruik van andere instrumenten voor deze doeleinden. Voorts wordt in deze richtsnoeren verklaard dat het verbod op wrede, onmenselijke of onterende behandeling duidelijke grenzen stelt aan het gebruik van de doodstraf. Derhalve wordt, in overeenstemming met deze teksten, de doodstraf in geen geval als een wettige straf beschouwd.
De VN-commissie inzake mensenrechten vraagt de VN-lidstaten in haar resolutie inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die op 25 april 2001 werd goedgekeurd en die wordt gesteund door de EU-lidstaten, passende maatregelen te nemen, met inbegrip van wetgeving, om onder meer de uitvoer van instrumenten die specifiek zijn ontworpen om foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing toe te brengen, te voorkomen en te verbieden. Dit punt werd bevestigd in resoluties die op 16 april 2002, 23 april 2003, 19 april 2004 en 19 april 2005 werden goedgekeurd.
Op 3 oktober 2001 hechtte het Europees Parlement zijn goedkeuring aan een resolutie(3) betreffende het tweede jaarverslag van de Raad overeenkomstig uitvoeringsbepaling nr. 8 van de gedragscode van de Europese Unie betreffende de wapenuitvoer, waarin het er bij de Commissie op aandrong, zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om een passend communautair mechanisme op te stellen om de promotie, handel en export van veiligheids- en politie-uitrusting, waarvan het gebruik inherent wreed, onmenselijk of vernederend is, te verbieden en ervoor te zorgen dat deze regeling de overdracht van uitrusting waarvan de medische effecten nog niet volledig bekend zijn, alsmede van uitrusting waarvan het gebruik in de praktijk een substantieel risico van misbruik of van ongerechtvaardigd letsel in zich bergt, op schorten.
Het is dan ook passend dat de Gemeenschap regels vaststelt voor de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, en in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Deze regels helpen het eerbiedigen van het menselijk leven en van de fundamentele rechten van de mens te bevorderen en dragen derhalve bij aan de bescherming van de goede zeden. Met deze regels wil men ervoor zorgen dat handelaren in de Gemeenschap geen voordeel halen uit handel die de uitvoering van beleid inzake de doodstraf of inzake foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat niet verenigbaar is met de relevante EU-richtsnoeren, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en internationale verdragen en overeenkomsten, bevordert of anderszins vergemakkelijkt.
Voor deze verordening dienen de definities van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te worden toegepast die zijn omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in Resolutie nr. 3452 (XXX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Bij de interpretatie van de definities dient rekening te worden gehouden met de jurisprudentie inzake de interpretatie van de dienovereenkomstige termen in het Europees Verdrag van de rechten van de mens en in de relevante teksten die zijn goedgekeurd door de Europese Unie of haar lidstaten.
Het werd noodzakelijk geacht om de in- en uitvoer van instrumenten die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, te verbieden.
Voorts dienen controles te worden ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die niet alleen gebruikt kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, doch ook voor andere, legitieme doeleinden. Deze controle dient te worden ingesteld op goederen die voornamelijk worden gebruikt voor wetshandhaving en, behalve wanneer dergelijke controles niet in verhouding zouden zijn, op andere instrumenten of producten die, gezien hun ontwerp en technische eigenschappen, zouden kunnen worden misbruikt voor foltering of voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Wat de instrumenten voor wetshandhaving betreft, moet worden opgemerkt dat artikel 3 van de gedragscode voor wetshandhavers(4) bepaalt dat wetshandhavers alleen dwang mogen gebruiken wanneer dit strikt noodzakelijk is, en in de mate die vereist is voor het uitoefenen van hun taak. De basisbeginselen inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door wetshandhavers, die in 1990 werden goedgekeurd door het achtste congres van de Verenigde Naties inzake de preventie van misdaad en de behandeling van misdadigers, bepalen dat wetshandhavers bij de uitoefening van hun taak zoveel mogelijk gebruik zouden moeten maken van geweldloze middelen alvorens hun toevlucht te nemen tot het gebruik van geweld en vuurwapens.
In deze basisbeginselen wordt ervoor gepleit niet-dodelijke wapens te ontwikkelen om mensen uit te schakelen, die onder passende omstandigheden moeten worden gebruikt, terwijl men zich er tegelijkertijd van bewust is dat zorgvuldig toezicht moet worden gehouden op het gebruik van dergelijke wapens. Bepaalde door de politie van oudsher gebruikte instrumenten voor zelfverdediging en oproerbeheersing werden bijvoorbeeld zodanig gewijzigd dat zij ook kunnen worden gebruikt voor het toedienen van elektrische schokken en chemische stoffen om mensen uit te schakelen. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke wapens in verschillende landen worden misbruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
In de basisbeginselen wordt benadrukt dat wetshandhavers moeten worden uitgerust met instrumenten voor hun zelfverdediging. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op de handel in traditionele instrumenten voor zelfverdediging zoals schilden.
Deze verordening dient tevens van toepassing te zijn op de handel in sommige specifieke chemische stoffen die worden gebruikt om mensen uit te schakelen.
Wat betreft voetboeien, groeps- en individuele kluisters en boeien, zij erop gewezen dat in artikel 33 van de minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties(5) is bepaald dat instrumenten om mensen in bedwang te houden nooit mogen worden toegepast als straf. Voorts mogen kluisters en boeien niet worden gebruikt om mensen in bedwang te houden. De minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties bepalen voorts dat andere instrumenten om mensen in bedwang te houden alleen mogen worden gebruikt als voorzorgsmaatregel om ontvluchting te voorkomen tijdens een verplaatsing, op medische gronden op aanwijzing van een arts of, indien andere controlemethodes het laten afweten, om te voorkomen dat een gevangene zichzelf of anderen verwondt of eigendom beschadigt.
Rekening houdend met het feit dat sommige lidstaten de invoer en uitvoer van dergelijke goederen reeds hebben verboden, díent de lidstaten het recht te worden gegeven de in- en uitvoer van voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur, met uitzondering van elektrische schokgordels, te verbieden. De lidstaten dienen ook te worden gemachtigd om, indien zij zulks wensen, handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de ketting, in gesloten toestand 240 mm overschrijden, aan exportcontroles te onderwerpen.
Voor deze verordening geldt dat zij de bestaande voorschriften inzake de uitvoer van traangas en stoffen voor oproerbeheersing(6), vuurwapens, chemische wapens en giftige chemische stoffen onverlet laat.
Er dient te worden voorzien in specifieke vrijstellingen van de uitvoercontroles, teneinde de werking van de politiediensten van de lidstaten en de uitvoering van vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperaties niet te belemmeren en, onder voorbehoud van een evaluatie in een later stadium, om de doorvoer van buitenlandse goederen toe te staan.
De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen onder meer dat de hoofden van missies in derde landen in hun periodieke verslagen een analyse dienen op te nemen van eventuele gevallen van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het land waarin zij geaccrediteerd zijn, en de maatregelen die zijn genomen om dit tegen te gaan. De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij besluiten nemen inzake verzoeken om vergunningen, rekening te houden met deze en soortgelijke verslagen van relevante internationale en maatschappelijke organisaties. Dergelijke verslagen dienen tevens een beschrijving te omvatten van instrumenten die in derde landen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Om te kunnen bijdragen tot de afschaffing van de doodstraf in derde landen en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen, wordt het noodzakelijk geacht om het verlenen van technische bijstand, aan derde landen, die betrekking heeft op het gebruik van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, te verbieden.
De maatregelen van deze verordening hebben tot doel zowel de doodstraf als foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in derde landen te voorkomen. Zij omvatten beperkingen voor de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het wordt niet noodzakelijk geacht om soortgelijke controles in te stellen op transacties binnen de Gemeenschap, omdat de doodstraf niet bestaat in de lidstaten en de lidstaten passende maatregelen zullen hebben genomen om foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te verbieden en te voorkomen.
Bovengenoemde richtsnoeren bepalen dat, om doeltreffende maatregelen te kunnen nemen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maatregelen zouden moeten worden genomen om het gebruik, de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, te voorkomen. Het is de taak van de lidstaten om de nodige beperkingen op te leggen op het gebruik en de productie van dergelijke instrumenten.
Om rekening te houden met nieuwe gegevens en technologische ontwikkelingen dienen de lijsten van goederen waarop deze verordening van toepassing is, te worden bijgehouden en moet een specifieke procedure worden opgesteld om deze lijsten te wijzigen.
De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te brengen van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, alsmede van andere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken.
De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(7).
De lidstaten dienen regels vast te stellen voor sancties die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze verordening en er op toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
Niets in deze verordening vormt een beperking van de bevoegdheden krachtens en overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(8) en de uitvoeringsbepalingen daarvan, zoals vervat in Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(9).
Deze verordening neemt de fundamentele rechten in acht alsmede de beginselen die zijn erkend in, met name, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I Onderwerp, werkingssfeer en definities
Artikel 1 Onderwerp en werkingssfeer
Deze verordening is niet van toepassing op het verlenen van daarmee samenhangende technische bijstand, indien dit grensoverschrijdend verkeer van natuurlijke personen omvat.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
„foltering”: iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen;
-
„andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”: iedere handeling waardoor aanzienlijke pijn of aanzienlijk leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Dit omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen;
-
„wetshandhavingsinstantie”: iedere autoriteit van een derde land die verantwoordelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, bestrijden en bestraffen van misdaden, met inbegrip, doch niet beperkt tot de politie, aanklagers, juridische autoriteiten, openbare of particuliere gevangenisautoriteiten en, indien van toepassing, nationale veiligheidstroepen en militaire autoriteiten;
-
„uitvoer”: elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Gemeenschap, met inbegrip van het vertrek van goederen waarvoor een douaneaangifte vereist is en het vertrek van goederen na de opslag ervan in een vrije zone van controletype I of een vrij entrepot in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92;
-
„invoer”: elke binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap van goederen, met inbegrip van tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone of een vrij entrepot, plaatsing onder een schorsingsprocedure en het in het vrije verkeer brengen in de zin van Verordening (EEG) nr. 2913/92;
-
„technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen;
-
„museum”: een permanente instelling zonder winstoogmerk, in dienst van de samenleving en van de ontwikkeling daarvan, die openstaat voor het publiek en die, ten behoeve van studie, onderricht en gewoon genieten, materiële getuigenissen van mensen en hun leefomgeving verwerft, conserveert, onderzoekt, meedeelt en ten toon stelt;
-
„bevoegde autoriteit”: een in bijlage I vermelde autoriteit van een van de lidstaten, die overeenkomstig artikel 8, lid 1, gerechtigd is een besluit te nemen inzake een vergunningsaanvraag;
-
„aanvrager”:
-
voor de in artikel 3 of artikel 5 bedoelde uitvoer, een natuurlijke of rechtspersoon die een contract heeft gesloten met een geadresseerde in een land waarnaar de goederen zullen worden uitgevoerd, en die op het moment waarop de douaneaangifte wordt aanvaard kan bepalen of de goederen die aan deze verordening zijn onderworpen, het douanegebied van de Gemeenschap verlaten; indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf optreedt, is de bevoegdheid om te beslissen of het goed het douanegebied van de Gemeenschap verlaat, van doorslaggevend belang;
-
indien, in geval van een dergelijke uitvoer, het recht om over de goederen te beslissen volgens het contract waarop de uitvoer is gebaseerd, berust bij een buiten de Gemeenschap gevestigde persoon, wordt de aanvrager geacht de in de Gemeenschap gevestigde contractsluitende partij te zijn;
-
in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 3, de natuurlijke of rechtspersoon die de dienst zal verlenen.
-
in geval van invoer en het verlenen van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 4, het museum dat de goederen ten toon zal stellen.
-