Home

Verordening (EG) n r. 1487/2005 van de Raad van 12 september 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China

Verordening (EG) n r. 1487/2005 van de Raad van 12 september 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China

2005R1487 — NL — 22.09.2007 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Gewijzigd bij:




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1487/2005 VAN DE RAAD

van 12 september 2005

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:PROCEDUREVoorlopige maatregelen

(1)

Op 15 maart 2005 stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 426/2005 (2) (hierna „voorlopige verordening” genoemd) een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China.

(2)

Het onderzoektijdvak voor de dumping en schade besloeg de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de evaluatie van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „beoordelingsperiode” genoemd).

Vervolgprocedure

(3)

Na de instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China werden alle partijen op de hoogte gebracht van de feiten en overwegingen waarop de voorlopige verordening gebaseerd was. Alle partijen werd een termijn toegestaan binnen welke zij op deze mededelingen konden reageren.

(4)

Sommige belanghebbenden reageerden schriftelijk. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte. De mondelinge en de schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

(5)

De Commissie maakte voorts alle essentiële gegevens en overwegingen bekend op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht alsmede de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld aan te bevelen. De belanghebbenden werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en het voorstel voor een definitief antidumpingrecht werd waar nodig dienovereenkomstig gewijzigd.

BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(6)

Het betrokken product werd in overweging 11 van de voorlopige verordening gedefinieerd als afgewerkte weefsels bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde of niet getextureerde filamenten van polyesters, geverfd of bedrukt, die doorgaans worden gebruikt bij de vervaardiging van kledingstukken, met name voor voeringen, anoraks, sportkleding en skipakken, ondergoed en modeartikelen; het betrokken product wordt in mindere mate ook aangewend voor andere toepassingen. Derhalve vallen alle afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens waarop bovenstaande beschrijving van toepassing is, ongeacht hun uiteindelijke gebruik, onder de productomschrijving. Ongeacht de toepassing die het betrokken product vindt, blijven zijn fysische, technische en chemische basiskenmerken steeds dezelfde en de verschillende toepassingen hebben derhalve geen gevolgen voor de productomschrijving.

(7)

Ook wordt bevestigd dat de productomschrijving eveneens van toepassing is op weefsels die wit zijn geverfd. Deze weefsels dienen evenwel te worden onderscheiden van ongebleekte weefsels van synthetische filamentgarens (grey fabrics); laatstgenoemde weefsels worden na het weven maar voor het verven verkregen en vormen de grondstof voor het betrokken product. Op deze weefsels is de productomschrijving derhalve niet van toepassing. Aangezien witgeverfde weefsels zoals hierboven omschreven worden ingedeeld onder de GN-codes ex540751 00, ex540761 10 en ex540769 10 dienden deze codes aan het dispositief van deze verordening te worden toegevoegd.

(8)

Tenslotte wordt ook bevestigd dat het betrokken product moet worden onderscheiden van weefsels die worden vervaardigd van geverfde polyesterfilamentgarens waarbij het patroon in verschillende kleuren wordt ingeweven. Laatstgenoemd product heeft andere fysische en chemische basiskenmerken omdat een andere grondstof (geverfd garen) wordt gebruikt en het patroon in het weefsel wordt ingeweven en niet ontstaat door het weefsel te bedrukken of te verven. Laatstgenoemd product vindt bovendien doorgaans toepassingen in de interieurdecoratie, terwijl het betrokken product vrijwel uitsluitend wordt gebruikt voor de vervaardiging van kleding.

(9)

Verschillende belanghebbenden voerden aan dat afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens die voor meubelen en interieurdecoratie bestemd zijn niet onder de antidumpingmaatregelen mochten vallen. Een belanghebbende die polyesterweefsels invoerde voor de vervaardiging van paraplu’s voerde ook aan dat het textiel dat door hem werd ingevoerd niet geschikt was voor gebruik in de kledingindustrie ten gevolge van een verschil in gewicht.

(10)

In de loop van het onderzoek werd inderdaad bevestigd dat het betrokken product ook — zij in mindere mate — gebruikt wordt voor de stoffering van meubilair en voor interieurdecoratie. Deze weefsels hebben evenwel, niettegenstaande verschillen in een aantal factoren zoals kleur, dikte van het garen en afwerking, dezelfde technische, fysische en chemische basiskenmerken als de weefsels die in de kledingindustrie worden gebruikt. Derhalve wordt geconcludeerd dat ze niet van de productomschrijving mogen worden uitgesloten.

(11)

Eén belanghebbende voerde aan dat de prijs en de kwaliteit van het product, afhankelijk van de toepassing die het krijgt — bijvoorbeeld in het ene geval voering voor kleding van mindere kwaliteit en in het andere geval stof voor kleding van betere kwaliteit — sterk verschillen en dat er in dat geval geen sprake is van één enkel product.

(12)

Zoals in dit verband reeds werd gezegd, werden verschillende typen en prijzen reeds in aanmerking genomen dankzij de PCN-codes die voor dit onderzoek werden vastgesteld en die ervoor zorgen dat wanneer er sprake is van verschillende producttypen één type steeds met eenzelfde type wordt vergeleken.

(13)

In overweging 15 van de voorlopige verordening werd gesteld dat de Commissie had vastgesteld dat afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap werden verkocht en dergelijke weefsels die in de betrokken landen werden vervaardigd en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, soortgelijke producten waren aangezien tussen de verschillende typen geen verschillen in de fysische en chemische basiskenmerken en in het gebruik konden worden vastgesteld.

(14)

Bij gebrek aan andere opmerkingen met betrekking tot de productomschrijving en de omschrijving van het soortgelijk product worden de inhoud en de voorlopige conclusies van de overwegingen 11 tot en met 16 van de voorlopige verordening bevestigd.

PARTIJEN BIJ DE PROCEDURE

(15)

Eén belanghebbende verzocht om bekendmaking van de gegevens van de medewerkende producenten van de Gemeenschap zodat controle door de belanghebbenden in verband met het vervullen van voorwaarden mogelijk werd. Zoals gezegd in overweging 8, onder a) van de voorlopige verordening verzochten de producenten van de Gemeenschap op basis van artikel 19 van de basisverordening om hun gegevens niet te publiceren, omdat publicatie een belangrijk negatief effect zou hebben voor hun bedrijven. Aangezien sommige van deze producenten polyestergarens (hun belangrijkste grondstof) kopen van Chinese leveranciers kunnen vergeldingsmaatregelen niet worden uitgesloten. Er werd geoordeeld dat hun verzoek voldoende met redenen omkleed was en derhalve werd het ingewilligd.

DUMPINGBehandeling als marktgerichte onderneming

(16)

Zoals gezegd maakten 49 Chinese producenten/exporteurs zich in het kader van onderhavig onderzoek bekend en verzochten om behandeling als marktgerichte onderneming overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Ieder verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming werd getoetst aan de vijf criteria die in dat artikel zijn vermeld.

(17)

Op deze basis konden, zoals blijkt uit artikel 23 van de voorlopige verordening, 25 ondernemingen aantonen dat zij voldeden aan de vijf relevante criteria om als marktgerichte onderneming te worden behandeld. Een behandeling als marktgerichte onderneming kon niet worden toegekend aan de overige ondernemingen. Tien ondernemingen verleenden niet voldoende medewerking aan het onderzoek doordat zij de verlangde informatie niet verstrekten en de 14 andere ondernemingen voldeden niet aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening om de redenen die in onderstaande tabel zijn samengevat.



Onderneming

Criteria

Artikel 2, lid7, onder c), eerste streepje

Artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje

Artikel 2, lid7, onder c), derde streepje

Artikel 2, lid 7, onder c), vierde streepje

Artikel 2, lid 7, onder c), vijfde streepje

1

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

2

Vervuld

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

3

Vervuld

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

4

Niet vervuld

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

5

Niet vervuld

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

6

Vervuld

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

7

Vervuld

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

8

Vervuld

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

9

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

10

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

11

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

12

Vervuld

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

13

Vervuld

Vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

14

Niet vervuld

Niet vervuld

Vervuld

Vervuld

Vervuld

Bron: Geverifieerde antwoorden van de medewerkende Chinese exporteurs op de vragenlijst.

(18)

De betrokken ondernemingen en de klagende partij werden in de gelegenheid gesteld om op de bovenstaande bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek van deze reacties is hieronder opgenomen.

(19)

In het algemeen wordt eraan herinnerd dat de exporteurs/producenten die verzoeken om als marktgerichte onderneming te worden behandeld, zélf het bewijs moeten leveren dat ze aan de voorwaarden hiervoor voldoen, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening; in dat artikel wordt namelijk gesteld dat de verzoeken van de ondernemingen voldoende bewijs moeten bevatten van het feit dat de producenten op marktvoorwaarden opereren. Bij twijfel — bijvoorbeeld indien de betrokken onderneming(en) niet de nodige gegevens verstrekken of kunnen verstrekken of indien deze gegevens ontoereikend zijn — kan geen behandeling als marktgerichte onderneming worden toegekend.

(20)

Voorts wordt erop gewezen dat voor een behandeling als marktgerichte onderneming aan elk van de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, moet zijn voldaan. Dit wil zeggen dat een behandeling als marktgerichte onderneming niet kan worden toegekend indien aan een criterium slechts ten dele is voldaan. Evenzo is het bij de instellingen van de Europese Gemeenschap een vaste praktijk dat wordt nagegaan of een groep van verbonden ondernemingen als geheel aan de voorwaarden om als marktgerichte onderneming te worden behandeld voldoet; met andere woorden elke verbonden onderneming die het betrokken product vervaardigt en/of verkoopt moet bewijzen dat zij aan de criteria om als marktgerichte onderneming te worden behandeld, voldoet.

(21)

In dit verband voerden de ondernemingen 4, 5, 9 en 14 aan dat de vaststelling of een onderneming een behandeling als marktgerichte onderneming kon worden toegekend op een algemene basis diende te gebeuren en dat hun een behandeling als marktgerichte onderneming moest worden toegekend aangezien de Commissie had vastgesteld dat slechts aan bepaalde aspecten van de relevante criteria niet was voldaan. Deze opmerking werd niet in aanmerking genomen om de redenen die in overweging 20 zijn vermeld.

(22)

De ondernemingen 4 en 5 voerden ook aan dat de bevindingen van de Commissie ontoereikend waren om te concluderen dat zij niet voldeden aan criterium 1. In dit verband wordt erop gewezen dat tijdens het controlebezoek voor beide ondernemingen was vastgesteld dat zij hetzij misleidende gegevens hadden verstrekt in het formulier waarmee zij om behandeling als marktgerichte onderneming hadden verzocht, hetzij belangrijke gegevens eenvoudigweg hadden achtergehouden. Eén onderneming had een belangrijke grondstoffenleverancier als een particuliere onderneming opgegeven maar bij de controle ter plekke werd vastgesteld dat deze onderneming een staatsonderneming was. Het argument van de onderneming dat van haar niet kon worden verwacht dat zij wist wie de eigenaar was van de onderneming die als haar leverancier optrad, kon niet worden aanvaard, aangezien de onderneming in het formulier waarmee zij had verzocht om als marktgerichte onderneming te worden behandeld, deze leverancier expliciet als een particuliere ondernemer had opgegeven en dit ook uitdrukkelijk tijdens het controlebezoek had bevestigd. Voor de tweede onderneming werd tijdens het controlebezoek vastgesteld dat zij haar aankopen van de belangrijkste grondstof niet had vermeld en zij dus geen gegevens over de desbetreffende leveranciers had verstrekt, hoewel zij hierom uitdrukkelijk was verzocht in de voor de behandeling als marktgerichte onderneming te beantwoorden vragenlijst. De controle werd hierdoor ernstig gehinderd; zo kon niet worden geverifieerd of de betreffende kosten ten gevolge van marktprijzen en zonder staatsinmenging waren ontstaan. Met de beweringen van deze ondernemingen werd derhalve geen rekening gehouden.

(23)

De ondernemingen 3, 9 en 14 voerden aan dat het feit dat de accountants voorbehoud maakten in verband met hun jaarrekening niet voldoende was om te concluderen dat aan criterium 2 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, niet was voldaan. Onderneming 2 betwistte de conclusies van de Commissie dat zij niet over een duidelijke basisboekhouding beschikte die onder controle stond van een onafhankelijke instantie en die alle terreinen bestreek. De ondernemingen 4 en 5 ten slotte voerden aan dat aangezien zij over een duidelijke basisboekhouding beschikten die onder controle stond van een onafhankelijke instantie, ervan uitgegaan moest worden dat aan criterium 2 was voldaan.

(24)

In het algemeen wordt eraan herinnerd dat de betrokken onderneming volgens criterium 2 van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, moet aantonen dat ze beschikt over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie, in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen, zodat de betrouwbaarheid van de boekhouding met het oog op een correcte berekening van de dumping kan worden vastgesteld. De berekening van de dumping wordt immers gebaseerd op bepaalde boekhoudkundige gegevens van de ondernemingen zoals de inkomsten, de kosten, de winst en de voorraden, en deze gegevens moeten dus betrouwbaar zijn. Het controlebezoek in het kader van een antidumpingprocedure heeft juist ten doel deze gegevens te verifiëren. Zoals gezegd bovendien, hangt de verklaring van de accountant (goedkeuring, met of zonder voorbehoud, dan wel geen goedkeuring) af van de relevantie van de in rekeningen vastgestelde discrepanties. Het feit dat een accountant niet weigert de boekhouding goed te keuren, betekent op zich niet dat deze boekhouding correct is; de correctheid is slechts gewaarborgd door een goedkeuring zonder voorbehoud van de accountant.

(25)

Meer bepaald bij de ondernemingen 3, 9 en 14 maakten de accountants een vrij belangrijk voorbehoud. Bij één onderneming konden de accountants de juistheid van de voorraden aan het einde van een bepaald jaar en van de verkoopkosten voor dat jaar niet controleren. Bij een andere onderneming verklaarden de accountants in hun verslag dat zij de voorraden aan het einde van het jaar niet konden controleren ten gevolge van „beperkingen”. Er wordt op gewezen dat de waarde van de voorraden meer dan 10 % bedroeg van het balanstotaal van deze onderneming. Bovendien strookte de boekhouding die deze onderneming ter inzage voorlegde niet met de boekhouding waarnaar in de verklaring van de accountants werd verwezen, zodat er twijfel ontstond of wel de juiste, gecontroleerde boeken waren voorgelegd. Bij laatstgenoemde onderneming gold het sterke voorbehoud de jaarrekening van 2002. Hoewel er geen duidelijke wijziging van de boekhoudmethodes had plaatsgevonden en geen correcties in verband met kwesties die de jaren voordien te berde waren gebracht konden worden vastgesteld, werd ten aanzien van de boekhouding van 2003 niet hetzelfde voorbehoud gemaakt, zodat eraan werd getwijfeld of de boekhouding onder controle stond van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen. Bovendien werd deze boekhouding zelfs niet goedgekeurd door de aandeelhouders. De beweringen van deze ondernemingen werden derhalve niet in aanmerking genomen.

(26)

In verband met het verzoek van onderneming 2 wordt erop gewezen dat van de belangrijke correcties waarom door de accountants was verzocht — en die tot gevolg hadden dat de winst werd gehalveerd — slechts in de jaarrekening melding werd gemaakt en dus niet in de boekhouding van de onderneming. De verklaring hiervoor was dat de onderneming een boekhouding met hogere winsten wenste voor andere doeleinden. De boekhouding strookte hierdoor niet met de gecontroleerde jaarrekening, hetgeen rechtstreekse en belangrijke gevolgen zou hebben gehad voor de berekening van de dumping. Dit leidde tot de conclusie dat de onderneming niet over een duidelijke basisboekhouding beschikte die alle terreinen bestreek. Bij gebrek aan nieuwe gegevens van de onderneming worden deze bevindingen bevestigd en wordt het verzoek van de hand gewezen.

(27)

Bij de ondernemingen 4 en 5 werden tijdens het controlebezoek belangrijke discrepanties vastgesteld in de boekhouding. De onderneming voerde aan dat deze het gevolg waren van administratieve fouten en dat de Commissie geen grondig onderzoek had verricht en de situatie verkeerd had geïnterpreteerd. In de eerste plaats wordt eraan herinnerd dat het de ondernemingen zijn die tijdens de controle toelichting moeten verschaffen of twijfel moeten wegnemen. Bovendien wordt erop gewezen dat bepaalde gevraagde documenten door de onderneming niet werden verstrekt in de periode waarin de verificatie plaatsvond van het formulier waarmee om de behandeling als marktgerichte onderneming was verzocht, en dus niet konden worden geverifieerd en in aanmerking genomen. De vastgestelde discrepanties leidden tot sterke twijfel aan de betrouwbaarheid van de boekhouding, en derhalve werd bevestigd dat deze boekhouding niet kon worden beschouwd als een boekhouding die onder controle stond van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen. Bij gebrek aan verdere gegevens van deze ondernemingen worden deze conclusies bevestigd, en de beweringen werden daarom niet in aanmerking genomen.

(28)

De twee laatstgenoemde ondernemingen en onderneming 6 voerden aan dat de conclusies dat zij niet voldeden aan criterium 3 ongegrond waren.

(29)

Onderneming 4 voerde aan dat de Commissie geen plausibele redenen had om te concluderen dat de prijs die de aandeelhouders bij de privatisering betaalden te laag was. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de onderneming slechts op 25 % van haar nettoboekwaarde gewaardeerd was ten tijde van de privatisering, hetgeen twijfel omtrent de betrouwbaarheid van het taxatierapport deed rijzen. Bovendien bleek — en dit is belangrijker — dat de nieuwe aandeelhouders slechts een gedeelte van die prijs betaalden om in het bezit te komen van de onderneming. Het overige gedeelte bleek te zijn betaald door een derde onderneming waarvan onderneming 4 de eigenaar weigerde bekend te maken. De twijfel dat deze derde onderneming een staatsonderneming was, werd derhalve niet weggenomen. De bewering dat deze informatie niet vrijgegeven kon worden om vertrouwelijkheidsredenen kon niet worden aanvaard, aangezien in antidumpingonderzoeken alle vertrouwelijke documenten die tijdens het controlebezoek ter beschikking worden gesteld door de autoriteiten ook als vertrouwelijk worden behandeld overeenkomstig artikel 19, lid 1, van de basisverordening en dus hoe dan ook niet bekendgemaakt zouden zijn. De opmerking werd derhalve niet aanvaard.

(30)

Onderneming 5 betwistte de vaststelling van de Commissie dat zij niet voor een behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking kwam omdat niet was voldaan aan criterium 3; de onderneming beweerde dat zij haar belangrijkste uitrusting had gekocht van een verbonden particuliere onderneming en dat zij haar activa dus had verworven tegen marktprijzen. Er wordt opgemerkt dat de conclusies van de Commissie in dit specifieke geval gebaseerd waren op het feit dat de onderneming oorspronkelijk in het formulier waarmee ze om een behandeling als marktgerichte onderneming had verzocht had verklaard dat ze al haar activa op de vrije markt had gekocht, hetgeen tijdens de controle onjuist bleek. Er werd immers vastgesteld dat alle activa eigenlijk afkomstig waren van de aandeelhouder van de onderneming. De onderneming lichtte niet toe op welke wijze deze activa oorspronkelijk door de aandeelhouder waren aangekocht en tegen welke prijs. De onderneming kon dus niet aantonen dat de activa tegen marktprijzen waren gekocht en kon dus niet bewijzen dat haar productiekosten en financiële situatie niet onderhevig waren aan verstoringen van betekenis die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Door dit verstrekken van misleidende informatie over de oorsprong van de vaste activa werden de controlewerkzaamheden ook ernstig gehinderd. Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden deze conclusies bevestigd en worden de beweringen van de hand gewezen.

(31)

Onderneming 6 voerde aan dat het feit dat alle activa werden afgeschreven tegen eenzelfde tarief niet tot de conclusie mocht leiden dat de financiële situatie van de onderneming nog aan verstoringen onderhevig was. Bovendien voerde de onderneming aan dat de prijs voor het gebruiksrecht op de grond, die door de diensten van de Commissie als abnormaal laag werd bevonden, tot stand was gekomen in het kader van een transactie op de vrije markt waarbij er geen sprake was van staatsinmenging. Deze beweringen werden niet aanvaard omdat door het gebruik van eenzelfde afschrijvingspercentage voor alle activa door deze onderneming — die voordien in gemeenschappelijk bezit was — de economische realiteit niet werd weergegeven en de productiekosten en de financiële situatie van de onderneming dus nog onderhevig waren aan verstoringen van betekenis. De overheid was uiteraard bij de verwerving van het gebruiksrecht op de grond, die haar eigendom was, betrokken en de onderneming kon niet aantonen dat de prijs die zij voor het gebruiksrecht had betaald en die abnormaal laag was gebleken in vergelijking met de normale jaarlijkse pacht die door de onderneming voordien werd betaald, de marktwaarde weergaf.

(32)

Er wordt opgemerkt dat volgens sommige producenten/exporteurs de conclusies van de Commissie om hun geen behandeling als marktgerichte onderneming toe te kennen op onjuiste bevindingen gebaseerd waren. Zij verstrekten in dit opzicht evenwel geen aanvullende gegevens, zodat hun beweringen van de hand moesten worden gewezen. Slechts één onderneming kon geldige toelichtingen verschaffen; met de beweringen van de andere ondernemingen werd geen rekening gehouden.

(33)

Onderneming 9 voerde in het algemeen aan dat het feit dat geen controlebezoek had plaatsgevonden nadelig was voor de onderneming en ook discriminatoir ten opzichte van de ondernemingen waar wel een controlebezoek had plaatsgevonden. Twee andere ondernemingen voerden aan dat de gelijktijdige controle in hun ondernemingen van de antwoorden op de vragenlijst die hun een behandeling als marktgerichte onderneming moest toekennen alsmede van de antwoorden op de vragenlijst waarmee de dumping kon worden vastgesteld, voor hen nadelig was en dat dit ook gold voor de niet-naleving door de Commissie van de termijn van drie maanden voor de beslissing of hun ondernemingen als marktgerichte ondernemingen konden worden behandeld overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(34)

Er wordt aan herinnerd dat controlebezoeken overeenkomstig artikel 16 van de basisverordening niet verplicht zijn en plaatsvinden indien de Commissie dit nuttig oordeelt. In dit geval werd het verzoek van onderneming 9 om als marktgerichte onderneming te worden behandeld in het stadium van een eerste onderzoek afgewezen omdat de onderneming — hoewel zij in een brief in gebreke werd gesteld — niet aantoonde dat zij aan alle criteria voldeed. In verband met de andere beweringen wordt erop gewezen dat de simultane controlebezoeken en de niet-naleving van de termijn van drie maanden hun verklaring vinden in het feit dat bij deze procedure een groot aantal producenten/exporteurs betrokken waren en de bepalingen met betrekking tot steekproeven slechts konden worden toegepast voor de berekeningen van de dumping. Dit leidde ertoe dat ieder verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming een grondig en tijdrovend onderzoek vereiste. Hoe het ook zij, simultane controlebezoeken en het niet naleven van de termijn hebben geen aanwijsbare juridische of negatieve gevolgen en zoals reeds werd geconcludeerd bij eerdere onderzoeken, was het mogelijk om onder deze omstandigheden een geldige vaststelling te doen omtrent de mogelijke behandeling van een onderneming als marktgerichte onderneming. Met deze beweringen werd dus ook geen rekening gehouden.

(35)

Met de bewering van de klagende partij ten slotte, dat met het oog op de verificatie van de gegevens in de verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming, in alle betrokken ondernemingen controlebezoeken moesten plaatsvinden, werd om de in overweging 34 vermelde redenen geen rekening gehouden.

Individuele behandeling

(36)

Er wordt aan herinnerd dat een individuele behandeling werd toegekend aan 18 ondernemingen, waarvan er 13 hadden verzocht om als marktgerichte onderneming te worden behandeld; laatstgenoemde ondernemingen zagen laatstgenoemd verzoek niet ingewilligd, aangezien was gebleken dat zij aan alle criteria voor een individuele behandeling van artikel 9, lid 5 van de basisverordening voldeden.

(37)

Drie ondernemingen waaraan geen individuele behandeling was toegekend, voerden aan dat hetzij hun niet voldoende tijd was gegund om een verzoek om behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling voor hun filialen in te dienen, hetzij een verzoek om een behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling voor hun filiaal vanwege de beperkte activiteit daarvan niet gerechtvaardigd was.

(38)

Voor deze drie ondernemingen wordt erop gewezen dat oorspronkelijk geen verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling binnen de termijn die voor alle ondernemingen was vastgesteld werden ingediend. Na een eerste onderzoek werden deze ondernemingen — met een brief waarmee zij in gebreke werden gesteld — verzocht om binnen een bepaalde termijn de desbetreffende documenten ook in te dienen voor die filialen die eveneens bij de verkoop/productie van het betrokken product betrokken waren. Er werden evenwel geen dergelijke documenten ontvangen en de termijn kon niet worden verlengd, omdat de ondernemingen die de desbetreffende gegevens wel binnen de vastgestelde termijn hadden ingediend, niet mochten worden gediscrimineerd. In dit verband wordt opgemerkt dat gezien de complexiteit van deze zaak — er was een groot aantal ondernemingen bij betrokken waarvan de verzoeken om behandeling als marktgerichte onderneming/individuele behandeling afzonderlijk onderzocht moesten worden, en voor de vaststelling van de dumping moest van een steekproef gebruik worden gemaakt — verlenging van bovenbedoelde termijn er ook toe zou hebben geleid dat het onderzoek niet tijdig kon worden voltooid. Bovendien stelt het feit dat de werkzaamheden van een onderneming beperkt zijn deze onderneming niet vrij van het bewijs dat zij aan de relevante criteria voldoet. Met deze opmerkingen kon dus geen rekening worden gehouden.

Steekproef

(39)

Eén producent/exporteur voerde aan dat voor de steekproef een onbillijke selectie was gemaakt, aangezien de steekproef uitsluitend gebaseerd was op uitgevoerde hoeveelheden en zijn onderneming ook in de steekproef had moeten worden opgenomen gezien de hoge toegevoegde waarde van de producten die hij naar de Gemeenschap uitvoerde.

(40)

Met deze opmerking werd evenwel geen rekening gehouden, aangezien de selectie van de ondernemingen die in de steekproef werden opgenomen, had plaatsgevonden overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening, dat wil zeggen op basis van de grootste representatieve uitgevoerde hoeveelheden die redelijkerwijze binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht.

(41)

Een andere producent/exporteur betwistte de conclusie dat hij, wegens het feit dat hij expliciet had geweigerd in de steekproef te worden opgenomen, niet als een medewerkende partij kon worden beschouwd. De onderneming voerde aan dat de selectie van de steekproef overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening met de instemming van de partijen diende te gebeuren, zodat hij dus vrij was om geen deel van de steekproef uit te maken. Voorts voerde de onderneming aan dat een controlebezoek overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening niet noodzakelijk was om aan te tonen dat een onderneming aan de vijf relevante criteria voldeed zodat haar toch een behandeling als marktgerichte onderneming kon worden toegekend. De onderneming voerde aan dat haar bewering werd gestaafd door het feit dat een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend aan 22 ondernemingen, terwijl in slechts 7 ondernemingen een controle had plaatsgevonden. Ten slotte voerde deze onderneming aan dat zij overeenkomstig artikel 18, lid 1, in kennis had moeten worden gesteld van de gevolgen van het niet verlenen van medewerking.

(42)

In verband met de eerste bewering wordt opgemerkt dat de toestemming van de partijen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening niet noodzakelijk is, aangezien in dat artikel is bepaald dat de definitieve selectie geschiedt door de Commissie en dat deze slechts „bij voorkeur” geschiedt in overleg en met toestemming van de betrokken partijen. Bovendien vond de selectie van de steekproef in dit geval plaats in overleg met de Chinese autoriteiten en deelde tijdens deze procedure de betrokken onderneming nogmaals mee dat zij niet in de steekproef wenste opgenomen te worden, met name wegens het feit dat zij moeilijkheden zou hebben om een controleploeg te ontvangen. Ten slotte wordt er ook op gewezen dat de onderneming niet om een individuele behandeling heeft verzocht overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening.

(43)

De tweede bewering wordt als ongegrond beschouwd aangezien overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening het weigeren van de toegang tot de nodige gegevens — ook dus met het oog op de vaststelling of een onderneming als marktgerichte onderneming kan worden behandeld — als het niet verlenen van medewerking dient te worden beschouwd. De onderneming werd ervan in kennis gesteld dat de opname in de steekproef impliceerde dat zij een vragenlijst moest beantwoorden en een controle van haar antwoorden in de onderneming moest aanvaarden, hetgeen evenwel door de onderneming werd geweigerd. Hoe het ook zij, er wordt op gewezen dat zelfs indien de onderneming een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, de bepalingen van artikel 18 van de basisverordening hadden moeten worden toegepast, aangezien de onderneming heeft geweigerd in de steekproef te worden opgenomen, de vragenlijst overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening niet heeft beantwoord en een controlebezoek heeft geweigerd. Met de laatste bewering van de onderneming ten slotte, kon ook geen rekening worden gehouden aangezien zij in lid 8 van het bericht van inleiding duidelijk van de gevolgen van het niet verlenen van medewerking op de hoogte was gebracht.

Normale waardeVaststelling van de normale waarde voor producenten/ exporteurs aan wie een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend

(44)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de algemene methode die werd gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde van de overwegingen 31 tot en met 40 van de voorlopige verordening bevestigd.

(45)

De producenten/exporteurs aan wie een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, voerden aan dat er enkele schrijffouten in de berekening van de normale waarde geslopen waren, of hadden bezwaren tegen de methode die werd gebruikt voor de vaststelling van de vereiste correcties. Een en ander werd opnieuw onderzocht en waar nodig werden de nodige wijzigingen aangebracht.

Vaststelling van de normale waarde voor alle producenten/exporteurs aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekendReferentieland

(46)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat artikel 2, lid 7, van de basisverordening was overtreden omdat zij, vóór de instelling van de voorlopige maatregelen, niet op de hoogte waren gebracht van het feit dat een ander referentieland was gekozen dan het land dat was voorgesteld in het bericht van inleiding. Voorts voerden deze partijen aan dat zij de Commissie niet hadden kunnen bijstaan bij haar keuze van een ander land, aangezien zij er niet van op de hoogte waren dat geen enkele producent in Mexico, het referentieland dat in het bericht van inleiding was voorgesteld, medewerking verleende.

(47)

In dat verband wordt opgemerkt dat in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening is bepaald dat de partijen de naam van het voorziene derde land met een markteconomie kort na de inleiding van een procedure wordt meegedeeld. In dit geval was Mexico kort na de inleiding van de procedure nog steeds als referentieland voorzien en de partijen werden verzocht hun standpunt omtrent deze keuze mee te delen. In het beginstadium van het onderzoek wees inderdaad niets erop dat door geen enkele Mexicaanse producent medewerking zou worden verleend. Het is pas in een later stadium dat duidelijk werd dat een ander land moest worden gekozen bij gebrek aan medewerking van Mexico.

(48)

Bovendien is in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening niet bepaald dat de partijen de Commissie bij de keuze van een geschikt referentieland moeten bijstaan.

(49)

De belanghebbende partijen werden tenslotte in kennis gesteld van de voorlopige bevindingen en van het referentieland dat voorlopig was gekozen, namelijk Turkije, en werden in de gelegenheid gesteld om op deze keuze te reageren. Er werden geen opmerkingen ontvangen waaruit bleek dat Turkije in dit geval niet beschouwd kon worden als een geschikt referentieland. Derhalve wordt geoordeeld dat artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening niet is overtreden en worden de bevindingen van de overwegingen 44 tot en met 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

Vaststelling van de normale waarde

(50)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de algemene methode voor de bepaling van de normale waarde die is omschreven in de overwegingen 49 en 50 van de voorlopige verordening, bevestigd.

Exportprijs

(51)

Volgens twee producenten/exporteurs zou niet zijn voldaan aan de eisen voor de constructie van de exportprijs zoals die voorkomen in artikel 2, lid 9, van de basisverordening, en zou in het geval dat de verkoop naar de Gemeenschap plaatsvindt via verbonden ondernemingen in een derde land, de exportprijs moeten worden aangepast overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(52)

In dit verband wordt bevestigd dat het bepaalde in artikel 2, lid 10, meer bepaald onder i) in dat lid, inderdaad is toegepast, zoals aangegeven in overweging 53 van de voorlopige verordening.

(53)

De producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf worden beschouwd, voerden aan dat fouten zouden zijn gemaakt bij de berekening van de exportprijs, dan wel dat de methode voor het beoordelen van bepaalde noodzakelijk geachte correcties niet correct zou zijn. Deze punten zijn opnieuw bekeken, en waar nodig zijn de nodige wijzigingen aangebracht.

Vergelijking

(54)

Eén in de steekproef opgenomen producent/exporteur die als marktgericht bedrijf wordt behandeld, voerde aan dat de correcties die overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), zijn toegepast op zijn verkoop naar de Gemeenschap via een dochteronderneming in een derde land, onterecht waren, omdat de dochteronderneming slechts de taak had van een afdeling voor de exportverkoop. Deze producent/exporteur voerde tevens aan dat indien toch een correctie wordt toegepast, deze beperkt dient te blijven tot de commissie die normalerwijze wordt betaald aan niet-verbonden agenten. Twee andere producenten/exporteurs voerden aan dat de correctie beperkt zou moeten blijven tot de rechtstreekse verkoopkosten.

(55)

Uit het onderzoek bleek dat de taken van de betrokken verkoopdochteronderneming verder gingen dan de taken die gewoonlijk worden verricht door de afdeling exportverkoop van een exporteur, en veeleer zouden moeten worden vergeleken met die van een agent die op commissiebasis werkt, zulks overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.

(56)

De verbonden partij wordt daarom geacht kosten te hebben gemaakt waardoor het door de exporteurs ontvangen bedrag is verminderd; deze kosten dienen derhalve in mindering te worden gebracht op de prijs die door de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap is betaald.

(57)

De twee andere producenten/exporteurs, die in dezelfde situatie verkeren als de bovengenoemde producent/exporteur, waren het overigens met de Commissie eens dat met het oog op een eerlijke vergelijking een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening diende te worden toegepast (zie overweging 51).

(58)

Ten slotte wordt het bedrag van de correctie geacht correct te zijn berekend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening namelijk op basis van de door de verbonden onderneming ontvangen handelsmarge. Deze handelsmarge was berekend als gelijkstaande aan de verkoopkosten, algemene kosten en administratieve kosten van de verbonden ondernemingen plus een redelijke winstmarge, en mag niet worden beperkt tot slechts de rechtstreekse verkoopkosten. De verzoeken van de producenten/exporteurs moeten derhalve worden afgewezen.

(59)

Een aantal belanghebbenden voerde aan dat de correctie in verband met niet terugbetaalde BTW onterecht was en gebaseerd was op een onjuist begrip van het systeem. Enkele andere producenten/exporteurs, waaronder een die instemde met het principe van de correctie, betwistten de methode voor de berekening van de correctie en eisten dat de correctie zou worden gebaseerd op het werkelijke bedrag aan niet-terugbetaalbare BTW.

(60)

Het eerste verzoek werd afgewezen, omdat het niet onderbouwd was; er werd geen verder bewijsmateriaal verstrekt dat bevestigt dat de correctie op een verkeerd begrip zou zijn gebaseerd.

(61)

Wat betreft de eis dat de werkelijke bedragen moeten worden gebruikt: die bedragen zijn in veel gevallen niet door de producenten/exporteurs opgegeven dan wel niet gestaafd met bewijsmateriaal, en kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen. De argumenten worden derhalve afgewezen.

(62)

Naar aanleiding van opmerkingen van diverse belanghebbenden wordt verduidelijkt dat de prijzen van de op de binnenlandse markt van Turkije verkochte soortgelijke producttypen die gebruikt waren voor het bepalen van de normale waarde, waar nodig werden gecorrigeerd om een eerlijke vergelijking te kunnen maken met de producttypen die door de betrokken Chinese producenten naar de Gemeenschap worden uitgevoerd, zulks overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening. Deze correcties werden verricht op basis van een redelijke schatting van de marktwaarde van de verschillen. Voor twee ondernemingen moest de in de voorlopige fase toegepaste correctie worden aangepast om deze meer in overeenstemming te brengen met hun individuele situatie en werden de desbetreffende marges dienovereenkomstig aangepast.

DumpingmargeVoor de medewerkende producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf worden beschouwd of recht hebben op individuele behandelingMarktgericht bedrijf

(63)

Twee van de drie bedrijven die als marktgericht bedrijf werden beschouwd, voerden aan dat de voor hen tijdens het onderzoektijdvak vastgestelde relatie niet langer overeenstemt met de werkelijkheid, aangezien kort na het onderzoektijdvak de aandeelhoudersrelatie tussen de drie bedrijven is verbroken doordat alle betrokken aandelen aan onafhankelijke personen zijn verkocht. Deze bedrijven voerden aan dat deze nieuwe situatie in aanmerking zou moeten worden genomen en dat, omdat zij niet langer als verbonden kunnen worden beschouwd, voor elk bedrijf een individuele dumpingmarge moet worden vastgesteld die in overeenstemming is met de situatie van elk afzonderlijk bedrijf.

(64)

Uit het onderzoek bleek echter dat de relatie tussen de betrokken bedrijven tijdens het onderzoektijdvak meer inhield dan alleen een aandeelhoudersrelatie. Naast die relatie bleek dat dezelfde personen deel uitmaakten van de raden van bestuur van de drie bedrijven. De aanwezigheid van dezelfde personen als bestuurders van deze bedrijven versterkte de relatie die al bestond door het bestaan van gemeenschappelijke aandeelhouders.

(65)

Om deze redenen bleek dat de bedrijven gedurende het onderzoektijdvak als verbonden moesten worden beschouwd. Ook al zou de situatie kort na het onderzoektijdvak zijn gewijzigd, dan nog zou het te vroeg zijn om te concluderen dat die wijzigingen van blijvende aard zijn. Gezien de aard van de relatie die voor het onderzoektijdvak is vastgesteld, kan het risico van ontduiking via het bedrijf met het laagste recht niet worden uitgesloten. Omdat deze relatie van invloed kan zijn geweest op de bevindingen inzake het onderzoektijdvak, kunnen wijzigingen in de relatie die zich na het onderzoektijdvak hebben voorgedaan, niet als relevant worden beschouwd.

(66)

De conclusie luidt derhalve dat de argumenten van deze bedrijven moeten worden afgewezen.

(67)

Een aantal belanghebbenden betwistte dat de bepalingen inzake de samenstelling van de steekproef juist waren toegepast. Omdat de drie in de steekproef opgenomen bedrijven die als marktgericht bedrijf werden beschouwd, verbonden bleken te zijn, werd aangevoerd dat zij als één entiteit moeten worden gezien en dat derhalve, gezien de formulering van artikel 9, lid 6, van de basisverordening, de voor hen bepaalde dumpingmarge geen geldig gemiddelde kan vormen. Dit werd gebaseerd op het feit dat in dit artikel sprake is van de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen partijen is vastgesteld; de dumpingmarge dient derhalve te worden gebaseerd op de bevindingen inzake meer dan één onderneming. Er werd verwezen naar het verslag van de WTO-Beroepsinstantie in de zaak EG-India betreffende beddenlinnen (3), waarin werd geconcludeerd dat het gewogen gemiddelde noodzakelijk betrekking moet hebben op meer dan één onderneming.

(68)

In dit verband moet worden opgemerkt dat de conclusies van de Beroepsinstantie in een andere context werden bereikt, namelijk artikel 2.2.2, onder ii), van de Antidumpingovereenkomst, en een ander geval, en daarom niet rechtstreeks toepasselijk zijn op dit specifieke geval. Ten tweede moet het argument worden afgewezen omdat in dit geval het gewogen gemiddelde van de steekproef gebaseerd is op de normale waarde en de exportprijzen voor ieder afzonderlijk bedrijf, waarbij geldt dat deze bedrijven niet één enkele entiteit vormen. Het gewogen gemiddelde is pas vastgesteld na de vaststelling van de drie individuele dumpingmarges voor de verbonden bedrijven, teneinde te vermijden dat de bedrijven, gezien de relatie die tussen hen bestond, al hun uitvoer zouden doen plaatsvinden via het bedrijf waarvoor de laagste dumpingmarge was vastgesteld. Bovendien sluit artikel 9, lid 6, van de basisverordening niet specifiek uit dat dumpingmarges worden gebruikt die voor verbonden partijen in de steekproef zijn vastgesteld. De argumenten worden derhalve afgewezen.

Individuele behandeling

(69)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen ten aanzien van de methode voor de berekening van de dumpingmarges voor de bedrijven die een individuele behandeling kregen, zoals die in overweging 57 van de voorlopige verordening werd uiteengezet, wordt deze methode bevestigd.

(70)

Op basis van het bovenstaande bedragen de definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs grens Gemeenschap, voor inklaring:



Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd

14,1 %

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou CaiHong Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou De Licacy Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Fuen Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Hongfeng Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Jieenda Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Jinsheng Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Mingyuan Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Shenda Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Xiaoshan Phoenix Industry Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Yililong Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Yongsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Zhengda Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou ZhenYa Textile Co., Ltd

14,1 %

Huzhou Styly Jingcheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Nantong Teijin Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing Ancheng Cloth industrial Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing China Light & Textile Industrial City Somet Textile Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing County Fengyi Textile Printing & Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing County Huaxiang Textile Co., Ltd

26,7 %

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing County Pengyue Textile Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing County Qing Fang Cheng Textiles Imp. & Exp. Co., Ltd

36,3 %

Shaoxing County Xingxin Textile Co Ltd

14,1 %

Shaoxing Golden tree silk Printing Dyeing and Sandwashing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Nanchi Textile Printing-Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Ronghao Textiles Co., Ltd

36,3 %

Shaoxing Tianlong Import and Export Co., Ltd

46,4 %

Shaoxing Xinghui Textile Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Yinuo Printing & Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing Yongda Textiles Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Zhengda Group Co., Ltd

14,1 %

Wujiang Canhua Imp. & Exp. Co., Ltd

56,2 %

Wujiang Longsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Wujiang Xiangsheng Textile Dyeing & Finishing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Golden Time Printing and Dyeing knitwear Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Huagang Dyeing and Weaving Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Shaoxiao Printing and Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Shaoxing Tianyuan Textile Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Shaoxing Yongli Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang XiangSheng Group Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Yonglong Enterprises Co., Ltd

14,1 %

Zhuji Bolan Textile Industrial Development Co., Ltd

14,1 %

Voor alle overige producenten/exporteurs

(71)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 59 tot en met 61 van de voorlopige verordening bevestigd.

SCHADEProductie in de Gemeenschap

(72)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen inzake de totale productie in de Gemeenschap, zoals die in de overwegingen 62 en 63 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd.

Omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(73)

Volgens een belanghebbende werd de klacht niet gesteund door producenten die een voldoende aandeel in de productie in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. Volgens hen was één bedrijf tijdens het onderzoek failliet gegaan en zou het daarom niet in aanmerking moeten worden genomen voor de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien zou één producent het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode hebben ingevoerd en daarom volgens artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening van de bedrijfstak van de Gemeenschap moeten worden uitgesloten.

(74)

Eén EG-producent is onder gerechtelijke bewindvoering geplaatst, maar produceerde tijdens het onderzoektijdvak en produceert ook thans nog. Deze onderneming werd daarom opgenomen in de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het onderzoek bevestigde dat geen van de in de bedrijfstak van de Gemeenschap opgenomen bedrijven het betrokken product in het onderzoektijdvak heeft ingevoerd. Zij voerden echter wel grey fabrics in, dat wil zeggen de grondstof voor afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens. De door hen aangevoerde argumenten worden daarom afgewezen.

(75)

Aangezien geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals die in overweging 64 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

Verbruik in de Gemeenschap

(76)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de berekening van het verbruik in de Gemeenschap zoals die in de overwegingen 65 en 66 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

Invoer in de Gemeenschap uit het betrokken landIngevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(77)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de berekening van de ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel zoals die in de overwegingen 67 en 68 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

Prijzen van het ingevoerde product en prijsonderbieding

(78)

Aangezien geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de berekening van de prijzen en de prijsonderbieding zoals die in de overwegingen 69 tot en met 71 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(79)

Zoals vermeld in overweging 98 van de voorlopige verordening heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

(80)

Geen van de belanghebbenden betwistte de cijfers betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, of de interpretatie van die cijfers, zoals opgenomen in de overwegingen 72 tot en met 98 van de voorlopige verordening. De bevindingen zoals in die overwegingen van de voorlopige verordening vermeld, worden daarom bevestigd en er wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

OORZAAK VAN DE SCHADE

(81)

Naast de andere factoren die met betrekking tot de voorlopige verordening waren onderzocht, werden tevens de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderzocht. Daarbij bleek dat de exportverkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de gehele periode stabiel bleef op circa 25 miljoen strekkende meter. Deze export had betrekking op het product gebruikt voor voeringen, dat tegen een aanmerkelijk lagere prijs wordt verkocht. Tegelijkertijd werd tijdens het onderzoektijdvak, tegen een prijs die 270 % hoger lag dan de prijs van het product uit de Volksrepubliek China, ook de productmix uitgevoerd die door de gehele bedrijfstak van de EU-25 wordt verkocht. Slechts de verkoop op de markt van de Gemeenschap werd echter in aanmerking genomen voor de vaststelling van de gegevens inzake de winstgevendheid, waardoor deze niet werden beïnvloed door de exportprestaties. Om de bovengenoemde redenen kan worden geconcludeerd dat de uitvoer door de EG-producenten geen schade heeft toegebracht aan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien waren de prijzen van de uit alle andere derde landen ingevoerde producten gemiddeld voortdurend hoger dan de prijzen van het product uit de Volksrepubliek China. Gezien het bovenstaande en aangezien er geen opmerkingen inzake de oorzaak van de schade werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 99 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

BELANG VAN DE GEMEENSCHAPBelang van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van andere EG-producenten

(82)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen met betrekking tot het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap en andere EG-producenten, worden de bevindingen, zoals die in de overwegingen 112 tot en met 118 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd.

Belang van niet-verbonden importeurs

(83)

Verschillende opmerkingen werden ontvangen van niet-verbonden importeurs en importeurs/gebruikers. De partijen die daarom verzochten, werden gehoord. De argumenten van de importeurs vielen samen met die van de gebruikers en worden in de overwegingen 87 tot en met 90 besproken. Opgemerkt moet worden dat de totale hoeveelheden die uit de Volksrepubliek China werden ingevoerd door de importeurs die zich hebben bekendgemaakt, verwaarloosbaar waren en slechts 2 % bedroegen van de totale invoer uit de Volksrepubliek China tijdens het onderzoektijdvak. De overige 98 % reageerde niet op de instelling van de maatregelen.

(84)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen met betrekking tot het belang van niet-verbonden importeurs, worden de bevindingen zoals die in de overwegingen 119 tot en met 121 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd.

Belang van leveranciers

(85)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen met betrekking tot het belang van leveranciers in de Gemeenschap, worden de bevindingen zoals die in de overwegingen 122 tot en met 125 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd.

Belang van de gebruikers

(86)

Zoals vermeld in overweging 127 van de voorlopige verordening, werd door negen gebruikers antwoord gegeven op de vragenlijst, terwijl slechts één van die gebruikers het betrokken product importeerde. Na de instelling van de voorlopige maatregelen werden echter opmerkingen ingediend door vier gebruikers die zich niet eerder in het onderzoek bekend hadden gemaakt. Twee daarvan produceren weefsels voor woninginrichting. Allen voerden het betrokken product uit de Volksrepubliek China in. Aangezien de sector sterk is gefragmenteerd, wordt hun representativiteit op minder dan 2 % geschat.

(87)

De gebruikers die kleding produceren, voerden aan dat hun bedrijven nu aan grote risico’s blootstaan doordat confectiekleding uit de Volksrepubliek China in de Gemeenschap wordt ingevoerd tegen zeer lage prijzen, terwijl zij voor de productie van hun kleding veel hogere kosten moeten maken. Bovendien zouden zij hoge antidumpingrechten moeten betalen voor de invoer van het betrokken product, dat een grondstof is voor hun productieproces. Volgens hen kunnen zij hun confectiekleding tegen iets hogere prijzen aan hun afnemers verkopen, omdat zij veel flexibeler zijn en op korte termijn kleinere hoeveelheden kunnen leveren. Gezien de huidige marktomstandigheden, waarbij laaggeprijsde kleding op de markt komt en op de grondstof antidumpingrechten worden geheven, voeren zij aan de productie in de Gemeenschap niet in stand te kunnen houden en daardoor gedwongen te worden hun productie te staken.

(88)

Opgemerkt moet worden dat deze kledingproducenten kleine of middelgrote ondernemingen zijn. Zij staan onder hoge druk als gevolg van de sterke toename van de invoer van confectie, onder meer door de afschaffing van de textielcontingenten op 1 januari 2005. Bovendien worden hun materiaalkosten verhoogd als gevolg van de antidumpingrechten. Hoewel de reeds precaire situatie in de kledingsector inderdaad nog verder zou kunnen verslechteren door de antidumpingrechten op het betrokken product, is het duidelijk dat de druk die deze bedrijven ondervinden, voor het grootste deel te wijten is aan de invoer van kledingproducten uit de Volksrepubliek China.

(89)

Enkele gebruikers voerden aan dat textielververijen en -drukkerijen zouden worden benadeeld wanneer als gevolg van de rechten niet langer textiel in de Gemeenschap zou worden ingevoerd. Ook zouden de leveranciers van technologisch geavanceerde textielmachines in de Gemeenschap worden benadeeld doordat de textielproductie in de Volksrepubliek China als gevolg van de rechten zou verminderen.

(90)

Zoals vermeld in overweging 128 van de voorlopige verordening is het echter waarschijnlijk dat de invoer uit de Volksrepubliek China ook op de markt zal blijven komen wanneer eerlijke prijzen zonder dumping worden toegepast en dat producten van andere herkomst zonder dumping beschikbaar zullen blijven, aangezien meer dan 30 % van het verbruik in de Gemeenschap afkomstig is van de invoer uit andere derde landen dan de Volksrepubliek China. Gelet op het feit dat voor veel producenten/exporteurs een antidumpingrecht van 14,1 % is vastgesteld en dat het betrokken product slechts een gedeelte van de productiekosten van de gebruikers vertegenwoordigt, zal de kostenverhoging waarschijnlijk niet substantieel zijn. Ook moet worden opgemerkt dat de beweerde precaire situatie waarin bepaalde bedrijven zich zouden bevinden voornamelijk lijkt te zijn veroorzaakt door de invoer van confectiekleding uit de Volksrepubliek China, wat betekent dat het niet instellen van antidumpingmaatregelen geen verbetering zou brengen. In dit verband moet ook niet worden vergeten dat de gebruikers die zich bij de Commissie hebben gemeld, goed zijn voor slechts een zeer klein deel van de invoer, en dat de overgrote meerderheid geen opmerkingen heeft gemaakt in het kader van het onderzoek.

(91)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen met betrekking tot het belang van de gebruikers, worden de bevindingen zoals die in de overwegingen 126 tot en met 128 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet, bevestigd.

Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

(92)

Gezien de conclusies die in de overwegingen 129 tot en met 131 van de voorlopige verordening zijn uiteengezet en rekening houdende met de opmerkingen van de diverse belanghebbenden, wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om af te zien van het instellen van antidumpingmaatregelen tegen de invoer van afgewerkte weefsels van polyesterfilamentgarens uit de Volksrepubliek China.

DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(93)

Op basis van de methode die is uiteengezet in de overwegingen 132 tot en met 135 van de voorlopige verordening is een schademarge berekend teneinde te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden ingesteld.

(94)

Bij de berekening van de schademarge in het kader van de voorlopige verordening is als streefwinstniveau voor de bedrijfstak van de Gemeenschap 8 % genomen, een niveau dat door een bedrijfstak van dit type redelijkerwijs zou kunnen worden behaald onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake was geweest van dumping, en dat ook werd behaald in 1998 en 1999, voor de invoer uit China een probleem begon te worden (zie overweging 134 van de voorlopige verordening).

(95)

Een van de belanghebbenden voerde aan dat het streefcijfer van 8 , dat op basis van de winst in 1998 en 1999 was vastgesteld, niet geschikt was. Volgens deze belanghebbende waren de winstmarges al veel lager in 2000, het eerste jaar van de beoordelingsperiode, toen de gevolgen van de invoer met dumping nog niet zo duidelijk waren, en zouden daarom de winstmarges van 1998 en 1999 niet als streefcijfer moeten worden gebruikt. Er moet echter op worden gewezen dat het marktaandeel van het uit de Volksrepubliek China ingevoerde product in 2000 al hoog was, namelijk 18,2 % (zie overweging 67 van de voorlopige verordening) en dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap toen al precair begon te worden. Om deze reden werd het passend geacht een stabielere periode in het verleden te kiezen voor de vaststelling van het streefcijfer voor de winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden geacht te behalen als er geen sprake was geweest van dumping.

(96)

Aangezien ten aanzien van dit punt geen nieuwe opmerkingen werden ontvangen, wordt de methode zoals die in de overwegingen 132 tot en met 135 van de voorlopige verordening is opgenomen, bevestigd.

Definitieve maatregelen

(97)

In het licht van het bovenstaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat even hoog is als de dumpingmarge of de berekende schademarge, indien die lager is dan de vastgestelde dumpingmarge.

(98)

Gezien het bovenstaande moeten de definitieve rechten als volgt worden ingesteld:



Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd

14,1

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou CaiHong Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou De Licacy Textile Co., Ltd.

14,1 %

Hangzhou Fuen Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Hongfeng Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Jieenda Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Jinsheng Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Mingyuan Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Shenda Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Xiaoshan Phoenix Industry Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou Yililong Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Yongsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Hangzhou Zhengda Textile Co., Ltd

37,1 %

Hangzhou ZhenYa Textile Co., Ltd

14,1 %

Huzhou Styly Jingcheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Nantong Teijin Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing Ancheng Cloth industrial Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing China Light & Textile Industrial City Somet Textile Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing County Fengyi Textile Printing & Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing County Huaxiang Textile Co., Ltd

26,7 %

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing County Pengyue Textile Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing County Qing Fang Cheng Textiles Imp. & Exp. Co., Ltd

33,9 %

Shaoxing County Xingxin Textile Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing Golden tree silk Printing Dyeing and Sandwashing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Nanchi Textile Printing-Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Ronghao Textiles Co., Ltd

33,9 %

Shaoxing Tianlong Import and Export Co., Ltd

46,4 %

Shaoxing Xinghui Textile Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Yinuo Printing & Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Shaoxing Yongda Textiles Co., Ltd

37,1 %

Shaoxing Zhengda Group Co., Ltd

14,1 %

Wujiang Canhua Imp. & Exp. Co., Ltd

56,2 %

Wujiang Longsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

Wujiang Xiangsheng Textile Dyeing & Finishing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Golden Time Printing and Dyeing knitwear Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Huagang Dyeing and Weaving Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Shaoxiao Printing and Dyeing Co., Ltd

37,1 %

Zhejiang Shaoxing Tianyuan Textile Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Shaoxing Yongli Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang XiangSheng Group Co., Ltd

14,1 %

Zhejiang Yonglong Enterprises Co., Ltd

14,1 %

Zhuji Bolan Textile Industrial Development Co., Ltd

14,1 %

(99)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van het huidige onderzoek. Zij weerspiegelen de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het recht dat voor „alle overige ondernemingen” geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle overige ondernemingen” geldt.

(100)

Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld naar aanleiding van een naamsverandering van de rechtspersoon of naar aanleiding van de oprichting van nieuwe productie- of verkoopeenheden) dienen onverwijld aan de Commissie (4) te worden gericht met alle relevante informatie, met name over eventuele wijzigingen van de activiteiten van de onderneming in verband met de productie, de binnenlandse- en de exportverkoop die verband houden met bijvoorbeeld genoemde naamsverandering of genoemde verandering in de productie- en verkoopeenheden. Indien nodig wordt de verordening dienovereenkomstig gewijzigd, door aanpassing van de lijst van ondernemingen waarvoor een afzonderlijk recht geldt.

Inning van de voorlopige rechten

(101)

Gezien de hoogte van de dumpingmarges en de omvang van de aanmerkelijke schade die aan de bedrijfstak van de Gemeenschap is toegebracht, dienen de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat bij de voorlopige verordening is ingesteld, definitief te worden geïnd tot het bedrag van het definitieve recht. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt uitsluitend het bedrag dat uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werd gesteld definitief geïnd; de als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van weefsels van synthetische filamentgarens, bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd (ook indien witgeverfd) of bedrukt, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, vallende onder de GN-codes ex540751 00 (Taric-code 5407510010), 5407 52 00, 5407 54 00, ex540761 10 (Taric-code 5407611010), 5407 61 30, 5407 61 90, ex540769 10 (Taric-code 5407691010) en ex540769 90 (Taric-code 5407699010).

▼M1

2. Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten van de onderstaande ondernemingen bedraagt:



Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Fuzhou Fuhua Textile & Printing Dyeing Co., Ltd

14,1 %

A617

Fuzhou Ta-Tung Textile Works Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou De Licacy Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Nantong Teijin Co. Ltd

14,1 %

A617

Shaoxing County Jiade Weaving and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

A617

Wujiang Longsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Wujiang Xiangsheng Textile Dyeing & Finishing Co., Ltd

14,1 %

A617

Shaoxing Zhengda Group Co., Ltd

14,1 %

A617

Far Eastern Industries (Shanghai) Ltd

14,1 %

A617

Zhejiang Yonglong Enterprises Co., Ltd

14,1 %

A617

Zhuji Bolan Textile Industrial Development Co., Ltd

14,1 %

A617

Zhejiang Shaoxing Tianyuan Textile Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

A617

Zhejiang XiangSheng Group Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou ZhenYa Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Huzhou Styly Jingcheng Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou Yongsheng Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Zhejiang Shaoxing Yongli Printing and Dyeing Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou Hongfeng Textile Group Co., Ltd

14,1 %

A617

Shaoxing Yinuo Printing & Dyeing Co., Ltd

14,1 %

A617

Shaoxing Ancheng Cloth industrial Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou Jieenda Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou Mingyuan Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Hangzhou Yililong Textile Co., Ltd

14,1 %

A617

Zheijiang Singmetat Print and Dyeing Co. Ltd

56,2 %

A836

Hangzhou CaiHong Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Hangzhou Fuen Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Hangzhou Jinsheng Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Hangzhou Shenda Textile Co., Ltd

28,2 %

A837

Hangzhou Xiaoshan Phoenix Industry Co., Ltd

55,7 %

A623

Hangzhou Zhengda Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing China Light & Textile Industrial City Somet Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing County Fengyi Textile Printing & Dyeing Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing County Huaxiang Textile Co., Ltd

45,3 %

A619

Shaoxing County Pengyue Textile Co., Ltd

28,2 %

A837

Shaoxing County Qing Fang Cheng Textiles Imp. & Exp. Co., Ltd

52,5 %

A621

Xingxin Holding Group Co., Ltd

28,2 %

A837

Shaoxing Golden tree silk Printing Dyeing and Sandwashing Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing Nanchi Textile Printing-Dyeing Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing Ronghao Textiles Co., Ltd

52,5 %

A620

Shaoxing Tianlong Import and Export Co., Ltd

65 %

A622

Shaoxing Xinghui Textile Co., Ltd

55,7 %

A623

Shaoxing Yongda Textiles Co., Ltd

55,7 %

A623

Wujiang Canhua Imp. & Exp. Co., Ltd

74,8 %

A618

Zhejiang Golden Time Printing and Dyeing knitwear Co., Ltd

55,7 %

A623

Zhejiang Huagang Dyeing and Weaving Co., Ltd

55,7 %

A623

Zhejiang Shaoxiao Printing and Dyeing Co., Ltd

55,7 %

A623

Alle andere ondernemingen

74,8 %

A999

▼B

3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Indien een nieuwe producent/exporteur in de Volksrepubliek China voldoende bewijs verstrekt aan de Commissie dat

—hij het in artikel 1, lid 1, omschreven product gedurende het onderzoektijdvak (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004) niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd;

—hij niet verbonden is met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn;

—hij het betrokken product naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een significante hoeveelheid naar de Gemeenschap uit te voeren,

kan de Raad met gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, dat is ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité, artikel 1, lid 2, wijzigen door deze nieuwe producent/exporteur toe te voegen aan i) de lijst van ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddelde recht van 37,1 % geldt dat van toepassing is op ondernemingen waaraan een individuele behandeling is toegekend overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EG) nr. 384/96, of ii) de lijst van ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddelde recht van 14,1 % geldt dat van toepassing is op ondernemingen die als marktgericht bedrijf worden beschouwd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van Verordening (EG) nr. 384/96.

Artikel 3

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 426/2005 is ingesteld op de invoer van weefsels van synthetische filamentgarens, bevattende 85 of meer gewichtspercenten getextureerde of niet-getextureerde filamenten van polyesters, geverfd of bedrukt, vallende onder de GN-codes 5407 52 00, 5407 54 00, 5407 61 30, 5407 61 90 en ex540769 90 (Taric-code 5407699010) en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd tot het bedrag van het definitieve recht dat bij deze verordening wordt ingesteld, overeenkomstig de hierna genoemde regels.

Als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt uitsluitend het bedrag dat uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werd gesteld definitief geïnd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2) PB L 69 van 16.3.2005, blz. 6.

(3) WT/DS141/AB/R

(4)