Overeenkomstig artikel 2, onder c), van Richtlijn 2001/16/EG wordt het conventionele trans-Europees spoorwegsysteem onderverdeeld in structurele of functionele subsystemen. Voor elk subsysteem moet een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) worden vastgesteld.
Als eerste stap tot de vaststelling van een TSI wordt een ontwerp-TSI opgesteld door de Europese Associatie voor Spoorinteroperabiliteit (AEIF), die aangewezen is als representatieve gemeenschappelijke instantie.
Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2001/16/EG heeft de AEIF de opdracht gekregen een ontwerp-TSI vast te stellen voor het subsysteem „Besturing en seingeving”. De fundamentele parameters van deze ontwerp-TSI werden goedgekeurd bij Beschikking 2004/447/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot wijziging van bijlage A bij Beschikking 2002/731/EG en tot vaststelling van de belangrijkste eigenschappen van systemen van klasse A (ERMTS) van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad(2).
Bij de ontwerp-TSI op basis van de fundamentele parameters werd een inleidend rapport met een kosten-batenanalyse gevoegd dat werd opgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 5, van de richtlijn.
De ontwerp-TSI werd onderzocht door het comité dat werd opgericht krachtens Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem(3).
Zoals gespecificeerd in artikel 1 van Richtlijn 2001/16/EG betreffen de voorwaarden voor de verwezenlijking van de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem het ontwerp, de bouw, de ingebruikneming, de aanpassing, de vernieuwing en de exploitatie van de infrastructuur en het rollend materieel die bijdragen tot de werking van dit systeem en die na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in gebruik zullen worden genomen. Wat de infrastructuur en het rollend materieel betreft die ten tijde van de inwerkingtreding van deze TSI reeds in gebruik zijn, moet de TSI worden toegepast vanaf het moment waarop werkzaamheden aan deze infrastructuur en dit rollend materieel worden overwogen. De mate waarin de TSI wordt toegepast, zal echter variëren naar gelang van de reikwijdte en de omvang van de geplande werkzaamheden en de door de voorgenomen toepassingen gegenereerde kosten en baten. Om via dergelijke deelwerkzaamheden tot volledige interoperabiliteit te komen, moet daaraan een samenhangende uitvoeringsstrategie ten grondslag liggen. In deze context moet een onderscheid worden gemaakt tussen aanpassing, vernieuwing en aan onderhoud gerelateerde vervanging.
Richtlijn 2001/16/EC en de TSI’s gelden voor vernieuwingen, maar niet voor onderhoudsgerelateerde vervangingen. Lidstaten dienen te worden aangemoedigd, waar dat kan en waar de omvang van het onderhoudswerk dat rechtvaardigt, de TSI’s toe te passen bij onderhoudsgerelateerde vervangingen.
Bestaande conventionele spoorlijnen en rollend materieel zijn reeds uitgerust met besturings- en seingevingssystemen die voldoen aan de essentiële eisen van Richtlijn 2001/16/EG. Deze systemen zijn ontwikkeld en geïmplementeerd overeenkomstig nationale voorschriften. De belangrijkste gegevens over deze bestaande systemen zijn opgenomen in bijlage B van de bijgevoegde TSI. Gezien het feit dat verificatie van de interoperabiliteit overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2001/16/EG moet worden vastgesteld aan de hand van de TSI's, is het noodzakelijk om gedurende de overgangsperiode tussen de publicatie van deze beschikking en de volledige implementatie van de bijgevoegde TSI de voorwaarden vast te leggen waaraan moet worden voldaan naast de in bijgevoegde TSI opgenomen voorschriften. Derhalve is het noodzakelijk dat elke lidstaat de overige lidstaten en de Commissie in kennis stelt van de nationale technische voorschriften die worden gehanteerd om interoperabiliteit te bereiken en om aan de essentiële eisen van Richtlijn 2001/16/EG te voldoen, van de instanties die belast zijn met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik, alsmede van de keuringsprocedure die wordt gevolgd voor de verificatie van de interoperabiliteit van subsystemen zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2001/16/EG.
Daarom dienen de lidstaten de principes en criteria van Richtlijn 2001/16/EG met betrekking tot de tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 2, zoveel mogelijk toe te passen via de instanties zoals bedoeld in artikel 20 van Richtlijn 2001/16/EG. De Commissie zal deze informatie analyseren (nationale voorschriften, procedures, voor de tenuitvoerlegging van procedures verantwoordelijke instanties, termijnen van deze procedures) en zal in voorkomend geval de noodzaak van eventuele maatregelen met het comité bespreken.
Een soortgelijke procedure dient te worden toegepast voor de aspecten die in bijlage G van de TSI zijn aangeduid als „Open Punten”.
De TSI vereist geen gebruik van specifieke technologieën of technische oplossingen behoudens waar dit strikt noodzakelijk is voor de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem.
De TSI is gebaseerd op de kennis van deskundigen die beschikbaar was op het moment waarop het ontwerp werd opgesteld. Door technologische, operationele, maatschappelijke of veiligheidsontwikkelingen kan een wijziging van deze TSI of een aanvulling daarop noodzakelijk zijn. Daarom werd een veranderingsmanagementsproces ontwikkeld om de vereisten uit bijlage A van de TSI verder uit te werken en aan te passen. Deze opdracht wordt uitgevoerd door de AEIF als representatieve gemeenschappelijke instantie, maar zal worden overgenomen door het Europees Spoorwegbureau dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad(4), zodra dat operationeel is. Waar nodig zal, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2001/16/EG, een diepgaander en ruimere herzienings- of aanpassingsprocedure gestart worden waarbij de voorgeschreven procedure uit de TSI dient te worden gewijzigd.
Bij de toepassing van de onder deze beschikking vallende TSI moet rekening gehouden worden met specifieke criteria betreffende de technische en operationele compatibiliteit tussen de infrastructuren en het in gebruik te nemen rollend materieel en het netwerk waarin deze worden geïntegreerd. Deze compatibiliteitseisen vereisen een per geval uit te voeren complexe technische en economische analyse. Bij deze analyse moet rekening worden gehouden met de interfaces tussen de verschillende in Richtlijn 2001/16/EG vermelde subsystemen, met de diverse lijncategorieën en rollend materieel waar die Richtlijn naar verwijst en met de technische en operationele eigenschappen van het bestaande netwerk.
Bij deze analyse is een samenhangend kader van toepassingsregels en richtsnoeren essentieel. De lidstaten maken een nationaal plan op voor de tenuitvoerlegging van de onder deze beschikking vallende TSI waarin wordt aangegeven welke stappen moeten worden gezet om tot een interoperabel netwerk te komen. Deze nationale plannen moeten worden gebundeld en op elkaar afgestemd in het kader van een EU-masterplan voor de invoering van de TSI op het niveau van de EU.
Het in de bijgevoegde TSI beschreven beoogde systeem (klasse A) gaat uit van computergebaseerde technologie met een verwachte levensduur die aanzienlijk lager is dan die van de huidige traditionele seingevings- en telecommunicatievoorzieningen. Bijgevolg vereist het inzetten daarvan een strategie die meer anticiperend dan reactief is om te voorkomen dat het systeem reeds verouderd is voordat het volledig is geïnstalleerd. Daarnaast zou een te versnipperde aanpak van die installatie binnen het Europees spoorwegsysteem hoge operationele en andere kosten met zich brengen. De ontwikkeling van een samenhangend trans-Europees uitvoeringsplan voor het beoogde systeem zou bijdragen tot een harmonieuze ontwikkeling van het trans-Europees spoorwegnet als geheel overeenkomstig de EU-strategie voor het TEN-vervoersnetwerk. Een dergelijk plan moet uitgaan van de desbetreffende nationale uitvoeringsplannen en moet een passende kennisbasis verschaffen ter ondersteuning van de besluitvorming door de verschillende belanghebbende partijen — met name de Commissie bij de toewijzing van financiële steun voor spoorwegprojecten. De Commissie zal de ontwikkeling van een dergelijk plan coördineren, overeenkomstig artikel 155, lid 2, van het Verdrag.
Om de migratie naar een systeem met doelstelling klasse A, zoals vastgesteld in de TSI te vergemakkelijken moeten op lidstaatniveau de juiste maatregelen worden genomen. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat uitrusting van klasse A samen kan functioneren met het bestaande systeem of moeten van anticiperende aard zijn zodat de uitrusting van klasse A sneller kan worden ingevoerd. Bij het voorgaande zijn met name de externe Specifieke Transmissie Modules voor de bestaande nationale besturings- en seinsystemen van klasse B belangrijk.
De TSI betreffende het subsysteem „besturing en seingeving” van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem moet daarom worden aangenomen. Beschikking 2004/447/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité,