Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,
Aquacultuurdieren en aquacultuurproducten vallen als levende dieren, vis, schaal-, schelp- en weekdieren onder bijlage I bij het Verdrag. Het kweken en het in de handel brengen van aquacultuurdieren en de producten daarvan vormen een belangrijke bron van inkomsten voor de personen die in deze sector werken.
In het kader van de interne markt zijn specifieke veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het in de handel brengen en binnenbrengen uit derde landen van de producten die vallen onder Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurproducten(2).
Het uitbreken van ziekten bij aquacultuurdieren zou voor de betrokken sector tot ernstige verliezen kunnen leiden. De minimale maatregelen in het geval van het uitbreken van de voornaamste ziekten bij vissen en weekdieren werden vastgelegd bij Richtlijn 93/53/EEG van de Raad van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten(3) en Richtlijn 95/70/EG van de Raad van 22 december 1995 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van bepaalde ziekten van tweekleppige weekdieren(4).
De bestaande communautaire wetgeving werd voornamelijk met het oog op het kweken van zalm, forel en oesters vastgesteld. Sinds de goedkeuring van deze wetgeving heeft de communautaire aquacultuursector zich sterk ontwikkeld. In de aquacultuur worden nu meer vissoorten, met name mariene soorten, gekweekt. Ook zijn nieuwe kweekmethoden voor andere vissoorten steeds gangbaarder geworden, in het bijzonder na de recente uitbreiding van de Gemeenschap. Voorts wint het kweken van schaaldieren, mossels, kokkels en zeeoren voortdurend aan belang.
Alle ziektebestrijdingsmaatregelen hebben een economisch effect op de aquacultuur. Een ontoereikende bestrijding kan tot een verspreiding van pathogenen leiden, die omvangrijke verliezen tot gevolg kan hebben en de in de communautaire aquacultuur gehanteerde gezondheidsstatus van vissen, weekdieren en schaaldieren in gevaar kan brengen. Anderzijds kan overregulering onnodige belemmeringen voor de vrije handel met zich brengen.
In de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 19 september 2002 wordt een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur uiteengezet. De mededeling bevat een reeks maatregelen ten behoeve van het scheppen van werkgelegenheid op langere termijn in de aquacultuursector, met inbegrip van het bevorderen van stringentere normen op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn, en milieumaatregelen ten behoeve van een gezonde sector. Met deze maatregelen moet rekening worden gehouden.
Sinds de goedkeuring van Richtlijn 91/67/EEG heeft de Gemeenschap de Overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (SPS-overeenkomst) geratificeerd. In de SPS-overeenkomst wordt verwezen naar normen van het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE). De in Richtlijn 91/67/EEG vervatte veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van levende aquacultuurdieren en producten daarvan in de Gemeenschap zijn strenger dan deze normen. Derhalve dient in deze richtlijn rekening te worden gehouden met de International Aquatic Animal Health Code (Gezondheidscode voor waterdieren) en het Manual of Diagnostic Tests for Aquatic Animals (Handboek inzake normen voor diagnostische tests voor waterdieren) van het OIE.
Met het oog op een rationele ontwikkeling van de aquacultuursector en om de productiviteit te verhogen, dienen door de Gemeenschap gezondheidsvoorschriften voor waterdieren te worden vastgesteld. Deze voorschriften zijn onder meer noodzakelijk omdat zij een bijdrage leveren tot de voltooiing van de interne markt en het voorkomen van de verspreiding van besmettelijke ziekten. De wetgeving moet flexibel zijn om te kunnen inspelen op de voortgaande ontwikkelingen in en de diversiteit van de aquacultuursector en om rekening te kunnen houden met de gezondheidsstatus van waterdieren in de Gemeenschap.
Deze richtlijn dient betrekking te hebben op aquacultuurdieren en de habitats die de gezondheidsstatus van deze dieren kunnen aantasten. In het algemeen dient deze richtlijn alleen op wilde waterdieren van toepassing te zijn indien de milieusituatie een nadelige invloed heeft op de gezondheidsstatus van aquacultuurdieren, of wanneer dit nodig is om aan andere communautaire wetgeving te voldoen, zoals Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(5), of ter bescherming van de soorten die vermeld worden op de in het kader van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde wilde dier- en plantensoorten opgestelde lijst (CITES). Deze richtlijn mag de aanneming van strengere voorschriften inzake het binnenbrengen van uitheemse soorten niet in de weg staan.
De voor de toepassing van deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten dienen hun bevoegdheden en taken uit te voeren overeenkomstig de algemene beginselen van Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong(6) en Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(7).
De bevoegde autoriteiten en de exploitanten van aquacultuurproductiebedrijven moeten ter wille van de ontwikkeling van de aquacultuur in de Gemeenschap beter bewust gemaakt worden van en voorbereid worden op preventie, bestrijding en uitroeiing van ziekten bij waterdieren.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen toegang te hebben tot de nieuwste technieken en de meest recente kennis op het terrein van risicoanalyse en epizoötiologie en dienen deze toe te passen. Dit is van steeds groter belang, aangezien in de internationale verplichtingen nu vooral het accent wordt gelegd op risicoanalyse bij de vaststelling van sanitaire maatregelen.
Het is dienstig op communautair niveau een vergunningenstelsel voor aquacultuur-productiebedrijven in te voeren. Een dergelijk stelsel zou het de bevoegde autoriteiten mogelijk maken een volledig overzicht te krijgen van de aquacultuursector; dit zou van nut zijn bij de preventie, bestrijding en uitroeiing van ziekten bij waterdieren. Voorts maakt vergunningverlening het mogelijk specifieke voorschriften vast te leggen waaraan door het aquacultuurproductiebedrijf moet worden voldaan voordat het zijn bedrijfsactiviteiten mag uitvoeren. Deze vergunningverlening zou - voor zover mogelijk - gecombineerd moeten worden met of opgenomen moeten worden in een vergunningenstelsel dat de lidstaten eventueel al voor andere doeleinden, zoals bijvoorbeeld in het kader van de milieuwetgeving, hebben ingevoerd. De verlening van vergunningen zou derhalve geen extra last voor de aquacultuursector mogen betekenen.
De lidstaten dienen een vergunning te weigeren indien de bedrijfsactiviteiten in kwestie een onaanvaardbaar risico opleveren dat ziekten op andere aquacultuurdieren of bestanden van wilde waterdieren worden overgedragen. Voordat een vergunning geweigerd wordt, dient de mogelijkheid van risicobeperkende maatregelen of een alternatieve locatie voor de betreffende bedrijfsactiviteit in overweging te worden genomen.
De kweek van aquacultuurdieren voor menselijke consumptie is een primaire productie in de zin van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne(8). De verplichtingen van afzonderlijke aquacultuurproductiebedrijven overeenkomstig deze richtlijn, zoals registratie en interne systemen waarmee het aquacultuurproductiebedrijf de bevoegde autoriteit kan bewijzen dat aan de desbetreffende voorschriften van deze richtlijn is voldaan, dienen — voor zover mogelijk — met de verplichtingen van Verordening (EG) nr. 852/2004 in overeenstemming te worden gebracht.
De aandacht dient eerder naar het voorkomen dan naar het bestrijden van ziekten uit te gaan. Daarom dienen er minimummaatregelen inzake ziektepreventie en risicobeperking te worden vastgelegd die in de gehele productieketen van de aquacultuur, van de bevruchting en het uitbroeden van eieren tot de verwerking van aquacultuurdieren voor menselijke consumptie, met inbegrip van vervoer, moeten worden toegepast.
Ter verbetering van de algemene diergezondheid en als bijdrage tot de preventie en bestrijding van dierziekten door verbeterde traceerbaarheid zou de verplaatsing van aquacultuurdieren moeten worden geregistreerd. Voor dergelijke verplaatsingen dienen, voor zover van toepassing, diergezondheidscertificaten te worden afgegeven.
Om een overzicht van de ziektesituatie te verkrijgen, om snel ingrijpen bij een verdenking van ziekte te vergemakkelijken en om bedrijven en kweekgebieden van weekdieren met strenge diergezondheidsnormen te beschermen, dient in al dergelijke bedrijven en kweekgebieden van weekdieren een op risico's gebaseerde bewaking van de diergezondheid toegepast te worden.
Er moet op worden toegezien dat de voornaamste waterdierziekten zich niet in de gehele Gemeenschap verspreiden. Daarom dienen geharmoniseerde veterinairrechtelijke bepalingen voor het in de handel te brengen te worden vastgesteld, waaronder specifieke bepalingen voor soorten die gevoelig zijn voor die ziekten. Derhalve dient er een lijst van die ziekten en daarvoor gevoelige soorten te worden opgesteld.
De prevalentie van zulke ziekten bij waterdieren is niet in de gehele Gemeenschap gelijk. Daarom dient gebruik te worden gemaakt van het concept van ziektevrij verklaarde lidstaat, of, indien het om delen van het desbetreffende grondgebied gaat, van het concept van ziektevrij verklaarde gebieden of compartimenten. De algemene criteria en procedures voor de toekenning, handhaving, opschorting, herinvoering en intrekking van deze status moeten worden vastgelegd.
Onverminderd Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(9) dienen lidstaten, gebieden en compartimenten die van één of meer van de op de lijst vermelde ziekten vrij zijn verklaard, tegen de insleep van deze ziekte(n) beschermd te worden om de algemene gezondheidsstatus van waterdieren in de Gemeenschap te handhaven en te beschermen.
Indien nodig, kunnen de lidstaten tijdelijke beschermende maatregelen vaststellen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 90/425/EEG en artikel 18 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG(10).
Ter voorkoming van onnodige handelsbeperkingen dient echter de uitwisseling van aquacultuurdieren tussen lidstaten, gebieden of compartimenten waar één of meer van deze ziekten heersen, te worden toegestaan, mits, mede gedurende het vervoer, passende risicobeperkende maatregelen worden getroffen.
Bij het slachten en verwerken van aquacultuurdieren waarvoor ziektebestrijdingsmaatregelen gelden, kan de ziekte zich verspreiden, onder andere als gevolg van de lozing van pathogenen bevattende effluenten door verwerkingsbedrijven. Daarom moeten de lidstaten toegang hebben tot verwerkingsbedrijven die een vergunning hebben om deze dieren te slachten of te verwerken voor zover zij de gezondheidsstatus van gekweekte of wilde waterdieren niet in gevaar brengen, ook niet door de lozing van effluenten.
De aanwijzing van communautaire en nationale referentielaboratoria dient bij te dragen tot de hoge kwaliteit en uniformiteit van de diagnostische resultaten. Deze doelstelling kan door de uitvoering van gevalideerde diagnostische tests, het organiseren van vergelijkende tests en scholing van het laboratoriumpersoneel worden verwezenlijkt.
Laboratoria die bij het onderzoek van officiële monsters betrokken zijn, dienen hun werkzaamheden overeenkomstig internationaal erkende procedures en op prestatienormen gebaseerde criteria uit te voeren en gebruik te maken van diagnosemethoden die, voor zover mogelijk, gevalideerd zijn. Voor een aantal met dit onderzoek verband houdende activiteiten hebben het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) respectievelijk Europese normen (EN-normen) en Internationale normen (ISO-normen) ontwikkeld, die voor de doeleinden van deze richtlijn geschikt zijn. Dergelijke normen hebben met name betrekking op het functioneren en de beoordeling van laboratoria en het functioneren en de accreditering van controle-instanties.
Om het uitbreken van een ziekte bij waterdieren in een vroegtijdig stadium op het spoor te komen, moeten personen die in contact komen met voor de ziekte gevoelige soorten, worden verplicht de bevoegde autoriteit van alle verdachte ziektegevallen in kennis te stellen. In de lidstaten dienen routine-inspecties te worden uitgevoerd om te waarborgen dat de exploitanten van aquacultuurproductiebedrijven bekend zijn met de algemene voorschriften inzake ziektebestrijding en bioveiligheid van deze richtlijn en dat zij deze toepassen.
Zodra een niet-exotische, maar ernstige ziekte uitbreekt, moet voorkomen worden dat deze zich onder aquacultuurdieren verspreidt door nauwkeurig toezicht te houden op de verplaatsingen van levende aquacultuurdieren en de producten daarvan en het gebruik van mogelijk besmet materieel. De keuze van de door de bevoegde autoriteiten te nemen maatregelen dient van de epizoötiologische situatie in de betrokken lidstaten afhankelijk te zijn.
Ter bevordering van de diergezondheidsstatus in de Gemeenschap is het dienstig dat er door de lidstaten op epizoötiologie gebaseerde programma's ter bestrijding en uitroeiing van bepaalde ziekten worden ingediend met het oog op erkenning op communautair niveau.
De aquacultuursector dient ten aanzien van ziekten waarvoor geen communautaire maatregelen gelden, maar die van lokale betekenis zijn, met de ondersteuning van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door zelfregulering en „gedragscodes” meer verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de preventie van de invoering of voor de bestrijding van dergelijke ziekten. Het kan echter noodzakelijk zijn dat de lidstaten bepaalde nationale maatregelen toepassen. Deze nationale maatregelen moeten gerechtvaardigd en noodzakelijk zijn en in de juiste verhouding staan tot de doeleinden. Tevens mogen zij, behalve indien de preventie van de invoering of de bestrijding van de ziekte zulks vereist, de handel tussen de lidstaten niet negatief beïnvloeden en moeten zij op communautair niveau goedgekeurd en op gezette tijden herzien worden. In afwachting dat dergelijke maatregelen uit hoofde van deze richtlijn worden vastgesteld, dienen de aanvullende waarborgen die in Beschikking 2004/453/EG van de Commissie van 29 april 2004 ter uitvoering van Richtlijn 91/67/EEG van de Raad wat betreft maatregelen tegen bepaalde ziekten bij aquacultuurdieren(11) worden geboden, te worden gehandhaafd.
De kennis van tot dusverre onbekende ziekten bij waterdieren breidt zich steeds verder uit. Daarom moet een lidstaat in het geval van een dergelijke nieuwe ziekte zo nodig bestrijdingsmaatregelen nemen. Deze maatregelen moeten snel worden getroffen en op ieder afzonderlijk geval afgestemd zijn, maar zouden niet langer gehandhaafd moeten worden dan voor de verwezenlijking van het doel noodzakelijk is. Aangezien dergelijke nieuwe ziekten ook andere lidstaten kunnen treffen, dienen alle lidstaten en de Commissie van de aanwezigheid van een nieuwe ziekte en van alle bestrijdingsmaatregelen in kennis te worden gesteld.
Ter verwezenlijking van de fundamentele doelstelling om de ziektevrije status in de lidstaten te handhaven en - bij het uitbreken van een ziekte - te herstellen, moeten er voorschriften worden vastgelegd inzake maatregelen voor een betere voorbereiding op het uitbreken van ziekten. Het uitbreken van ziekten moet zo snel mogelijk worden bestreden, zo nodig door middel van noodvaccinatie, om de nadelige gevolgen voor de productie van en de handel in levende aquacultuurdieren en de producten daarvan te beperken.
Overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik(12) en Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau(13) moet voor alle geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die in de Gemeenschap op de markt worden gebracht, met slechts een gering aantal uitzonderingen, een vergunning voor het in de handel brengen worden verleend. In het algemeen dient voor alle in de Gemeenschap gebruikte vaccins een vergunning voor het in de handel brengen te worden verleend. De lidstaten kunnen echter overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 bij het uitbreken van een ernstige epizoötie onder bepaalde voorwaarden het gebruik van een product toestaan, zonder dat er een vergunning is verleend voor het in de handel brengen ervan. Vaccins tegen exotische en nieuwe ziekten bij aquacultuurdieren kunnen voor een dergelijke afwijking in aanmerking komen.
In deze richtlijn dienen bepalingen te worden vastgelegd om de mate van paraatheid te garanderen die noodzakelijk is om doeltreffend te kunnen reageren op noodsituaties die het gevolg zijn van het eenmaal of meermaals uitbreken van ernstige exotische of nieuwe ziekten in de aquacultuursector, met name door het opstellen van rampenplannen ter bestrijding van de ziekten. Deze rampenplannen moeten regelmatig worden geëvalueerd en aangepast.
Indien voor de bestrijding van een ernstige ziekte bij waterdieren geharmoniseerde communautaire uitroeiingsmaatregelen gelden, dienen de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds(14) aanspraak te kunnen maken op een financiële bijdrage van de Gemeenschap. Elke aanvraag van communautaire steun moet worden gecontroleerd opdat kan worden vastgesteld of de bepalingen inzake bestrijding van deze richtlijn worden nagekomen.
Uit derde landen ingevoerde levende aquacultuurdieren en producten daarvan mogen geen gevaar inhouden voor de gezondheid van waterdieren in de Gemeenschap. Derhalve dienen in deze richtlijn maatregelen ter voorkoming van de insleep van epizoötische ziekten te worden vastgesteld.
Met het oog op de bescherming van de gezondheidssituatie van waterdieren in de Gemeenschap moet er voorts op worden toegezien dat door de Gemeenschap doorgevoerde zendingen van levende aquacultuurdieren voldoen aan de veterinairrechtelijke voorschriften die ten aanzien van de betrokken soorten gelden.
Vele, vaak tropische soorten waterdieren worden uitsluitend voor sierdoeleinden in de handel gebracht. Deze waterdieren voor sierdoeleinden worden in de regel in aquaria en vijvers van particulieren, in tuincentra of in tentoonstellingsaquaria gehouden, die niet in rechtstreeks contact staan met de wateren van de Gemeenschap. Derhalve leveren onder deze voorwaarden voor sierdoeleinden gehouden waterdieren niet hetzelfde risico op voor andere sectoren van de communautaire aquacultuur of voor natuurlijke bestanden. Daarom dienen speciale bepalingen voor het in de handel brengen, het vervoer en de invoer van onder dergelijke voorwaarden voor sierdoeleinden gehouden waterdieren te worden vastgesteld.
Indien waterdieren voor sierdoeleinden echter niet in gesloten systemen of aquaria worden gehouden, maar in systemen die in rechtstreeks contact staan met de natuurlijke wateren van de Gemeenschap, kunnen zij een aanzienlijk gevaar voor de communautaire aquacultuur of de natuurlijke bestanden vormen. Dit geldt met name voor karperpopulaties (Cyprinidae), aangezien populaire siervissen zoals koikarpers gevoelig zijn voor sommige ziekten die voorkomen bij andere in de Gemeenschap gekweekte of in het wild levende karpersoorten. In dergelijke gevallen dienen de algemene bepalingen van deze richtlijn van toepassing te zijn.
De ontwikkeling van elektronische middelen voor de uitwisseling van informatie is essentieel voor vereenvoudiging en zal de aquacultuursector en de bevoegde autoriteiten ten goede komen. Er moeten algemene criteria worden vastgelegd om aan deze verplichting te voldoen.
De lidstaten dienen voorschriften inzake sancties wegens inbreuken op de bepalingen van de richtlijn vast te leggen en erop toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven”(15) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, te weten de onderlinge aanpassing van de concepten, beginselen en procedures die een gemeenschappelijke basis vormen voor de wetgeving inzake de gezondheid van waterdieren in de Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).
Het is dienstig dat de communautaire wetgeving inzake diergezondheid, wat betreft aquacultuurdieren en de producten daarvan, bijgewerkt wordt. De Richtlijnen 91/67/EEG, 93/53/EEG en 95/70/EG dienen daarom te worden ingetrokken en door deze richtlijn te worden vervangen,