Home

Verordening (EG) n r. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999

Verordening (EG) n r. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 162, eerste alinea, en artikel 299, lid 2, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op grond van artikel 160 van het Verdrag is het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) bedoeld om een bijdrage te leveren aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap. Het EFRO draagt er dan ook toe bij de kloof tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio's en de achterstand van de zwakste regio's, met inbegrip van stedelijke en plattelandsgebieden, industriegebieden met afnemende economische activiteit, gebieden met een geografische of natuurlijke handicap zoals eilanden, berggebieden, dunbevolkte gebieden en grensregio's, te verkleinen.

  2. De gemeenschappelijke bepalingen voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999(4). Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot het soort activiteiten dat door het EFRO kan worden gefinancierd op grond van de in die verordening gespecificeerde doelstellingen.

  3. Het EFRO dient bijstand te verlenen in het kader van een algemene strategie voor het cohesiebeleid waarbij een sterkere concentratie van de bijstand op de prioriteiten van de Gemeenschap wordt gegarandeerd.

  4. In Verordening (EG) nr. 1083/2006 is bepaald dat de regels betreffende subsidiabiliteit van de uitgaven op nationaal niveau moeten worden vastgesteld, met bepaalde uitzonderingen, waarvoor in specifieke bepalingen moet worden voorzien. Voor de uitzonderingen met betrekking tot het EFRO dienen derhalve speciale bepalingen te worden vastgesteld.

  5. In het kader van een geïntegreerd optreden voor stedelijke ontwikkeling wordt het noodzakelijk geacht om steun te verlenen aan beperkte acties voor de renovatie van woningen in gebieden die te maken hebben met of bedreigd worden door materiële achteruitgang en sociale uitsluiting in de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

  6. Er moet vastgelegd worden dat de bijdragen uit het EFRO aan uitgaven voor huisvesting betrekking moeten hebben op het verstrekken van woonruimte van goede kwaliteit voor lagere-inkomengroepen, met inbegrip van recentelijk geprivatiseerde woningen, en woonruimte voor kwetsbare sociale groepen.

  7. Een efficiënte en doeltreffende uitvoering van door het EFRO gesteunde acties berust op goed bestuur en partnerschap tussen alle betrokken territoriale en sociaal-economische partners, en in het bijzonder de regionale en lokale autoriteiten, alsmede elke andere bevoegde instantie, tijdens de verschillende stadia van de uitvoering van de door het EFRO gecofinancierde operationele programma's.

  8. De lidstaten en de Commissie moeten ervoor zorgen dat er niet wordt gediscrimineerd op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid in de verschillende stadia van de uitvoering van de door het EFRO gecofinancierde operationele programma's.

  9. Voortbouwend op de ervaringen met, en de sterke punten van, het communautaire initiatief Urban zoals bedoeld in artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(5), moet de duurzame stedelijke ontwikkeling worden versterkt door maatregelen op dat gebied volledig te integreren in de door het EFRO meegefinancierde operationele programma's, met bijzondere aandacht voor plaatselijke ontwikkelings- en werkgelegenheidsinitiatieven en het daarmee verband houdende innovatiepotentieel.

  10. In het bijzonder dient te worden toegezien op de complementariteit en de consistentie met andere communautaire beleidsvormen, en in het bijzonder met het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en het kaderprogramma inzake concurrentievermogen en innovatie. Voorts moet er synergie zijn tussen de steun uit het EFRO en de steun uit het Europees Sociaal Fonds ingevolge Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds(6), uit het Cohesiefonds ingevolge Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94(7), uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling ingevolge Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(8) en uit een Europees Visserijfonds (EVF).

  11. Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de door het EFRO gesteunde acties ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf (MKB) rekening houden met de uitvoering van het door de Europese Raad op 19 en 20 juni 2000 te Santa Maria da Feira aangenomen Europese Handvest voor het midden- en kleinbedrijf, en dit ondersteunen.

  12. Specifieke aandacht dient te gaan naar de ultraperifere regio's, namelijk door, bij wijze van uitzondering, de werkingssfeer van het EFRO te verruimen tot de financiering van steun voor de bedrijfsvoering ter vergoeding van de extra kosten die voortvloeien uit hun specifieke economische en sociale situatie, die mede het gevolg is van hun verafgelegen en/of insulaire ligging, gering oppervlak, problematische topografie, ongunstig klimaat en hun economische afhankelijkheid van een beperkt aantal producten, kenmerken die in combinatie met elkaar en door hun blijvende karakter de ontwikkeling van deze regio's bemoeilijken. Voor dergelijke specifieke maatregelen moet artikel 299, lid 2, van het Verdrag als rechtsgrond worden gebruikt.

  13. Het EFRO moet de toegankelijkheidsproblemen, alsmede de problemen wegens de afstand tot de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid zoals bedoeld in Protocol nr. 6 betreffende bijzondere tijdelijke bepalingen inzake de activiteiten uit hoofde van de structuurfondsen in Finland, Noorwegen en Zweden bij de Toetredingsakte van 1994, aanpakken. Het EFRO moet tevens de specifieke problemen aanpakken waarmee bepaalde eilanden, berggebieden, grensregio's en dunbevolkte gebieden die door hun geografische ligging in hun ontwikkeling worden geremd, te kampen hebben, teneinde aldus hun duurzame ontwikkeling te ondersteunen.

  14. Er dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de programmering en het beheer van, en het toezicht en de controle op, operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.

  15. Het is noodzakelijk om een doeltreffende grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking met buurlanden van de Gemeenschap te steunen wanneer dat nodig is om te garanderen dat de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, op doeltreffende wijze in hun ontwikkeling kunnen worden bijgestaan. Bijgevolg dient, bij wijze van uitzondering, de financiering van EFRO-bijstand voor projecten op het grondgebied van derde landen te worden toegestaan als die projecten in het belang zijn van de regio's van de Gemeenschap.

  16. Ter wille van de duidelijkheid dient Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling(9) derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1 Onderwerp

1.

Bij deze verordening worden de taken van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en de reikwijdte van de bijstandsverlening uit het EFRO met betrekking tot de doelstellingen „convergentie”, „regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” zoals omschreven in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1083/2006, alsmede de regels voor subsidiabiliteit van bijstand, vastgesteld.

2.

Op het EFRO zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en de bepalingen van deze verordening van toepassing.

Artikel 2 Doel

Ingevolge artikel 160 van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 1083/2006 levert het EFRO een bijdrage aan de financiering van bijstand ten behoeve van de versterking van de economische en sociale cohesie door het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden via steun aan de ontwikkeling en structurele aanpassing van regionale economieën, met inbegrip van de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit en regio's met een achterstand, alsmede via steun aan grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.

Daarbij geeft het EFRO uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap, met name de noodzaak van versterking van concurrentiekracht en innovatie, het creëren en instandhouden van duurzame werkgelegenheid en het zorgen voor duurzame ontwikkeling.

Artikel 3 Reikwijdte van de bijstandsverlening

1.

Het EFRO concentreert zijn bijstandsverlening op thematische prioriteiten. Het soort en de omvang van de acties die binnen elke prioriteit moeten worden gefinancierd, weerspiegelen de verschillen tussen de doelstellingen „Convergentie”, „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” zoals omschreven in de artikelen 4, 5 en 6.

2.

Het EFRO draagt bij in de financiering van:

  1. productieve investeringen die bijdragen tot de ontwikkeling en het behoud van duurzame werkgelegenheid, hoofdzakelijk via directe steun aan investeringen in voornamelijk het midden- en kleinbedrijf (MKB);

  2. infrastructuurinvesteringen;

  3. ontwikkeling van het eigen potentieel door maatregelen die de regionale en lokale ontwikkeling steunen. Deze maatregelen omvatten steun voor en diensten aan bedrijven, met name het MKB, opzet en ontwikkeling van financieringsinstrumenten als risicokapitaal, lenings- en garantiefondsen en fondsen voor plaatselijke ontwikkeling, rentesubsidies, netwerken, samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen regio's, steden en betrokken sociale, economische en ecologische actoren;

  4. technische bijstand zoals bedoeld in de artikelen 45 en 46 van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

De hierboven onder a) tot en met d) genoemde investeringen en maatregelen dienen ter uitvoering van de thematische prioriteiten overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6.

Artikel 4 Convergentie

Artikel 5 Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid

Artikel 6 Europese territoriale samenwerking

Artikel 7 Subsidiabiliteit van de uitgaven

HOOFDSTUK II SPECIFIEKE BEPALINGEN INZAKE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN

Artikel 8 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Artikel 9 Coördinatie met het ELFPO en het EVF

Artikel 10 Gebieden met geografische en natuurlijke handicaps

Artikel 11 Ultraperifere gebieden

HOOFDSTUK III SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE DOELSTELLING EUROPESE TERRITORIALE SAMENWERKING

AFDELING 1 Operationele programma's

Artikel 12 Inhoud

AFDELING 2 Subsidiabiliteit

Artikel 13 Regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven

AFDELING 3 Beheer, toezicht en controle

Artikel 14 Aanwijzing van autoriteiten

Artikel 15 Functie van de beheersautoriteit

Artikel 16 Controlesysteem

Artikel 17 Financieel beheer

Artikel 18 Europese groepering voor territoriale samenwerking

AFDELING 4 Concrete acties

Artikel 19 Selectie van concrete acties

Artikel 20 Verantwoordelijkheden van de eerstverantwoordelijke begunstigde en andere begunstigden

Artikel 21 Bijzondere voorwaarden betreffende de plaats van uitvoering van de concrete acties

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Overgangsbepalingen

Artikel 23 Intrekkingen

Artikel 24 Herzieningsclausule

Artikel 25 Inwerkingtreding